Cover
Jetzt kostenlos starten Bodemkunde_GreteDeMaeyerDEF2024-2025_versie2 (1).pdf
Summary
# De rol en functies van de bodem
De bodem is een essentieel ecosysteemcomponent dat een breed scala aan vitale functies vervult ten behoeve van mens en milieu, van het ondersteunen van plantengroei tot het reguleren van de atmosfeer en het bieden van een habitat voor talloze organismen.
### 1.1 Ecosysteemdiensten van bodems
Wetenschappers erkennen de enorme waarde van ecosystemen, waaronder bodems, voor de mensheid. Ecosysteemdiensten (ESD) zijn gedefinieerd als de voordelen die de maatschappij van ecosystemen ontvangt in de vorm van goederen en diensten. Deze diensten worden onderverdeeld in producerende diensten (goederen), regulerende diensten (processen), culturele diensten (recreatie, esthetiek) en ondersteunende diensten (primaire productie, bodemvorming, nutriëntencyclus), waarbij de laatste ook wel ecosysteemprocessen of -functies worden genoemd. Bodems spelen cruciaal in al deze dienstencategorieën [14](#page=14).
#### 1.1.1 Medium voor plantengroei
De bodem biedt essentiële ondersteuning voor plantengroei op verschillende manieren [15](#page=15):
* **Fysieke ondersteuning:** De bodem verankert het wortelsysteem van planten, wat essentieel is om omwaaien te voorkomen [15](#page=15).
* **Gasuitwisseling:** Via bodemporiën vindt ventilatie plaats, waardoor koolstofdioxide (CO2) uit de bodem kan ontsnappen en zuurstof (O2) vanuit de atmosfeer kan worden toegevoerd, wat noodzakelijk is voor wortelademhaling [15](#page=15).
* **Wateropslag en -beschikbaarheid:** Bodemporiën houden water vast, dat vervolgens beschikbaar wordt gesteld aan plantenwortels, waardoor drogere periodes overbrugd kunnen worden [15](#page=15).
* **Temperatuurregulatie:** De bodem voorkomt extreme temperatuurschommelingen, wat het wortelsysteem beschermt [15](#page=15).
* **Detoxificatie:** Bodems kunnen toxische bestanddelen afbreken, zowel door menselijke activiteiten als door natuurlijke processen [16](#page=16).
* **Nutriëntenvoorziening:** Vruchtbare bodems leveren de benodigde minerale nutriënten (zoals kalium, calcium, ijzer, koper, stikstof, zwavel, fosfor en boor) opgelost in bodemwater, die essentieel zijn voor optimale plantengroei. Dieren verkrijgen deze nutriënten indirect via planten, of soms direct uit de bodem. Planten kunnen ook organische componenten uit de bodem opnemen, hoewel dit niet strikt noodzakelijk is voor hun groei [16](#page=16).
> **Tip:** Hydrocultuur demonstreert dat planten ook zonder bodem kunnen groeien, mits alle bodemfuncties kunstmatig worden overgenomen [16](#page=16).
#### 1.1.2 Rol van bodems bij watervoorziening
Bodems spelen een cruciale rol in zowel de kwaliteit als de kwantiteit van oppervlaktewater en grondwater. Regenwater infiltreert de bodem, waar het kan worden opgeslagen, door planten wordt gebruikt, of verder doorsijpelt naar het grondwater. Gedurende dit infiltratieproces wordt verontreinigd water gezuiverd door bodemprocessen. Een niet-doorlaatbare bodem daarentegen leidt tot oppervlakkige afstroming, wat overstromingen met modderig en vervuild water kan veroorzaken. Dit illustreert het belang van bodembeheer voor waterkwaliteit en -kwantiteit in een stroomgebied [16](#page=16).
#### 1.1.3 Rol van bodems bij de recyclage van grondstoffen
Bodems zijn essentieel voor de recyclage van organisch materiaal. Ze zetten grote hoeveelheden organische resten van planten en dieren om in bodemorganische stof, waarbij minerale nutriënten vrijkomen voor hergebruik door planten en dieren. Ook komt bij dit proces koolstofdioxide vrij die opnieuw gebruikt kan worden voor fotosynthese. Sommige bodems kunnen aanzienlijke hoeveelheden koolstof opslaan als organische stof, wat bijdraagt aan het verminderen van atmosferische CO2 en de klimaatverandering [17](#page=17).
#### 1.1.4 Hoe veranderen bodems de atmosfeer?
De bodem is een actief interface met de atmosfeer door middel van gasuitwisseling. Bodems absorberen zuurstof en geven gassen zoals methaan, koolstofdioxide en stikstofoxide af, wat de atmosferische samenstelling en de klimaatverandering beïnvloedt. Verdamping van bodemvocht is een belangrijke bron van waterdamp in de atmosfeer en beïnvloedt luchttemperaturen, luchtcomposities en weerpatronen. In droge gebieden met slechte bodemstructuur en weinig vegetatie kunnen bodemdeeltjes met de wind worden meegevoerd, wat leidt tot stof in de atmosfeer, verminderde zichtbaarheid, gezondheidsproblemen en temperatuurveranderingen. Dit probleem doet zich niet voor in vochtige bodems met een goede structuur en plantendek [17](#page=17).
#### 1.1.5 De bodem als habitat voor organismen
De bodem herbergt een immense biodiversiteit, met miljarden organismen van duizenden soorten in een handvol aarde. Deze complexe gemeenschap van bodemorganismen beïnvloedt menselijke gezondheid direct en indirect, zowel positief als negatief. Hoewel sommige bodemorganismen ziekten kunnen veroorzaken, is hun genezende rol veel belangrijker. De heterogeniteit van de bodem, met variaties in lucht- en waterporiën, organische stofgehalte, pH en temperatuur, creëert tal van niches en habitats voor diverse organismen op meso- en microniveau. Bodems bevatten een groot deel van de genetische diversiteit van de aarde [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 1.1.6 Bodem als technisch medium
De bodem levert diverse bouwmaterialen en vormt het fysieke draagvlak voor menselijke activiteiten zoals de bouw van gebouwen, wegen, en de aanleg van ondergrondse infrastructuren [18](#page=18).
### 1.2 De bodem of pedosfeer
De bodem, ook wel pedosfeer genoemd, bevindt zich op het snijvlak van de atmosfeer, biosfeer, lithosfeer en hydrosfeer. Het heeft contact met atmosferische gassen via bodemlucht, met water uit de hydrosfeer via bodemwater, met mineralen en gesteenten uit de lithosfeer via bodemdeeltjes, en met levende organismen uit de biosfeer via organische stof en biomassa. Deze interacties vinden plaats op verschillende schaalniveaus [18](#page=18):
* **Schaal van kilometers:** Bodems faciliteren watertransport van regen naar rivieren, mineraaltransport van gesteenten naar oceanen, en gasuitwisseling met de atmosfeer [18](#page=18).
* **Schaal van meters:** Bodems fungeren als overgangszone tussen gesteenten en lucht, houden lucht en water vast, zijn belangrijk voor wortels, en zorgen voor mineraaltransfer van de aardkorst naar vegetatie en opslag van organische resten [18](#page=18).
* **Schaal van millimeters:** Bodems bieden microhabitats, geleiden water en nutriënten naar wortels, en bieden oppervlak voor biochemische reacties [19](#page=19).
* **Schaal van micrometers en nanometers:** Complexe minerale en organische oppervlakken faciliteren chemische reacties, waarbij de kleinste minerale deeltjes microzones van elektromagnetische lading vormen die bacteriële celwanden, proteïnen en watermoleculen aantrekken [19](#page=19).
#### 1.2.1 Definitie van bodem
Een bodem wordt gedefinieerd als het min of meer losse minerale en/of organische materiaal op het aardoppervlak dat dient als een natuurlijk medium voor de groei van landplanten. Het is blootgesteld aan bodemvormende factoren zoals klimaat, micro- en macro-organismen, reliëf en moedermateriaal gedurende een bepaalde periode. Het product 'bodem' verschilt van het moedermateriaal in fysische, chemische, biologische en morfologische eigenschappen. De bodemgrens wordt conventioneel bepaald op een diepte van ongeveer drie meter, waar de beworteling van inheemse, meerjarige gewassen van weinig betekenis wordt. Bodems en plantenkleden vormen een aaneengesloten geheel, behalve waar extreme omstandigheden normale bodemontwikkeling tegengaan [23](#page=23).
#### 1.2.2 Bodemkunde of pedologie
Bodemkunde, of pedologie, is een zelfstandige wetenschap die zich bezighoudt met het ontstaan van de bodem (bodemgenese). Het omvat echter ook aanverwante disciplines zoals bodemfysica, bodemchemie, bodembiologie, bodemvruchtbaarheid en bodemclassificatie [25](#page=25).
### 1.3 Het bodemprofiel
Een bodemprofiel is de doorsnede door de verschillende lagen, ook wel horizonten genoemd, die in een bodem waarneembaar zijn [21](#page=21).
* **O-horizont:** Bovenaan liggen organische resten die in verschillende mate worden afgebroken en getransformeerd [21](#page=21).
* **A-horizont:** Hieronder bevindt zich de minerale laag met een donkerdere kleur door de accumulatie en menging van organisch materiaal en afbraakresten van plantenwortels [21](#page=21).
* **E-horizont:** In sommige bodems, na sterke verwering en uitloging, is er een horizont zonder accumulatie van organisch materiaal [21](#page=21).
* **B-horizont:** Deze onderliggende laag kan accumulatie van kleideeltjes, ijzeroxiden of calciumcarbonaat bevatten, of materialen die ter plaatse zijn gevormd door verwering [21](#page=21).
* **C-horizont:** Dit is het minst verweerde moedermateriaal waaruit de bodem is gevormd, waar plantenwortels en micro-organismen nog dieper kunnen doordringen en chemische veranderingen teweegbrengen [22](#page=22).
> **Tip:** Bodemhorizonten kunnen variëren in zichtbaarheid, met scherpe grenzen en duidelijke kleurverschillen in sommige gevallen, en geleidelijke veranderingen in andere. De fysische eigenschappen van bodemmateriaal kunnen echter sterk verschillen, zelfs bij gelijkende kleuren [22](#page=22).
#### 1.3.1 Topsoil en subsoil
* **Topsoil (bovengrond/bouwland):** Dit omvat de organisch verrijkte A-horizont, de ploeglaag (bovenste 10-25 cm), de zone met de meeste wortels, en de bouwvoor waar bewerkingen plaatsvinden. Topsoil kan ook worden verwijderd en verkocht voor stedelijke toepassingen [23](#page=23).
* **Subsoil (ondergrond):** Dit is de bodemlaag onder de bouwvoor. Het is belangrijk voor wateropslag en nutriëntentoevoer, maar de productiviteit van gecultiveerde gronden is primair afhankelijk van de dikte van de topsoil [23](#page=23).
### 1.4 De bodem als interface van lucht, mineralen, water en leven
De meeste bodems bestaan uit een complex patroon van vier hoofdcomponenten: lucht, mineralen, water en leven. Ongeveer de helft van het bodemvolume bestaat uit vaste materie en de andere helft uit poriën, die gevuld kunnen zijn met lucht of water. Een te hoge verdichting (meer dan 50% vaste stof) belemmert de plantengroei [25](#page=25) [26](#page=26).
#### 1.4.1 Het minerale gedeelte
Het minerale gedeelte van de bodem bestaat uit deeltjes van verschillende groottes: zand (2,0 – 0,05 mm), leem (0,05 – 0,002 mm) en klei (< 0,002 mm) [26](#page=26).
* **Zand:** Met het blote oog waarneembaar, voelt korrelig aan en de korrels plakken niet aan elkaar [26](#page=26).
* **Leem:** Niet met het blote oog te onderscheiden, voelt glad aan wanneer nat, maar niet kleverig [26](#page=26).
* **Klei:** Plakt aan elkaar wanneer nat en wordt hard bij opdrogen. Het is colloïdaal (bij <0,001 mm), heeft een groot specifiek oppervlak, elektromagnetische ladingen en is chemisch en fysisch het meest actief [26](#page=26).
De relatieve verhouding van deze deeltjes bepaalt de **bodemtextuur**, wat een grote invloed heeft op bodemeigenschappen. Primaire mineralen (zoals kwarts, mica, veldspaten) zijn weinig veranderd na hun vorming, terwijl secundaire mineralen (zoals silicaatkleien, ijzeroxiden) verwerings- en syntheseprocessen hebben ondergaan. **Bodemstructuur** beschrijft hoe deze deeltjes aggregaten vormen, wat de ruimtelijke ordening ervan is [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 1.4.2 Organische stof
Organische stof omvat levende organismen, resten van vroeger leven en metabolieten. Door microbiële afbraak komt CO2 vrij; een overschot aan plantengroei ten opzichte van microbiële afbraak leidt tot koolstofaccumulatie in de bodem. De bodem slaat meer koolstof op dan de planten en de atmosfeer samen. Ondanks het lage percentage, heeft organische stof een grote invloed op bodemstructuur, waterhuishouding, nutriënten en bodemleven. **Humus**, het deels afgebroken organisch materiaal, heeft colloïdale eigenschappen vergelijkbaar met klei en is zeer gunstig voor plantengroei [27](#page=27).
#### 1.4.3 Bodemwater
Bodemvocht is een cruciale factor voor de productiviteit van terrestrische ecosystemen. De beweging van water en opgeloste bestanddelen beïnvloedt de lokale en regionale waterkwaliteit en -kwantiteit. Water wordt in bodemporiën vastgehouden; de aantrekkingskracht tussen water en bodemdeeltjes bepaalt de beweging ervan. Niet al het bodemwater is beschikbaar voor plantenwortels; in zeer kleine poriën kan water te sterk worden vastgehouden. Bodemwater is nooit zuiver, maar bevat veel opgeloste organische en anorganische bestanddelen en wordt daarom ook wel **bodemoplossing** genoemd. De bodemoplossing voorziet plantenwortels van nutriënten en streeft naar een constante samenstelling, de zogenaamde **bufferende capaciteit**, die afhankelijk is van chemische reacties en de pH van de oplossing [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 1.4.4 Bodemlucht
Het netwerk van bodemporiën dient als ventilatiesysteem. Als poriën volledig met water gevuld zijn, kan gasuitwisseling van O2 en CO2 belemmerd worden. Bodemlucht verschilt van atmosferische lucht, met een hoger CO2-gehalte en een lager O2-gehalte. In zeer natte bodems kan zuurstofafwezigheid leiden tot anaërobe reacties. De hoeveelheid en samenstelling van bodemlucht wordt ook beïnvloed door het watergehalte. Drainerende bodems na regen vullen eerst de grootste poriën met lucht. Bodems met een hoog aandeel zeer kleine poriën zijn slecht verlucht [28](#page=28).
### 1.5 Bodemkwaliteit en bodemgezondheid
De bodem is de basis voor alle terrestrische ecosystemen. Hoewel duurzaam beheerd, is de bodem niet echt een hernieuwbare bron, aangezien bodemvorming duizenden jaren duurt. Menselijke activiteiten leiden wereldwijd tot bodemdegradatie en -vernietiging, sneller dan de vorming ervan [28](#page=28).
---
# Bodemvorming en -processen
Bodemvorming is een complex proces waarbij gesteente wordt omgezet in bodem onder invloed van diverse factoren en processen, wat resulteert in een gelaagd bodemprofiel [46](#page=46).
### 2.1 Verwering van gesteenten en mineralen
De vorming van minerale bodemmaterialen begint met de afbraak van gesteente, wat de basis legt voor de verdere ontwikkeling van de bodem [35](#page=35).
#### 2.1.1 Indeling van de gesteenten
Gesteenten, opgebouwd uit mineralen, worden ingedeeld in drie hoofdgroepen op basis van hun oorsprong:
* **Magmatische of stollingsgesteenten:** Ontstaan uit de stolling van magma, bijvoorbeeld graniet en basalt [31](#page=31).
* **Sedimentaire of afzettingsgesteenten:** Gevormd door de opeenstapeling van losse materialen aan het aardoppervlak, zoals kalksteen, schiefer en zandsteen [31](#page=31).
* **Metamorfe gesteenten:** Gesteenten die onder invloed van hoge temperaturen en druk zijn getransformeerd, zoals marmer en leisteen [31](#page=31).
De **gesteentecyclus** beschrijft de processen die leiden tot de transformatie tussen deze gesteententypes [32](#page=32).
> **Tip:** Tabel 5 geeft een overzicht van gesteenten, de korrelgrootte van hun verweringsproducten en hun belangrijkste voedingsstoffen [32](#page=32).
#### 2.1.2 Mineralogische samenstelling van gesteenten
De aardkorst bestaat voornamelijk uit silicaten (vooral veldspaten) en kwarts. De mineralogische samenstelling van gesteenten en sedimenten is cruciaal voor de bodemgenese, omdat deze de verweerbaarheid en de aard van de verweringsproducten bepaalt [33](#page=33).
Belangrijke bodemkundige mineralen zijn:
* **Kwarts (SiO₂):** Vrijwel onverweerbaar, hoopt zich op in de bodem [33](#page=33).
* **Silicaten:** Inclusief veldspaten (kaliveldspaat, natriumveldspaat, kalkveldspaat), glimmers (muscoviet, biotiet) en augiet- en hoomblende. De verweerbaarheid varieert sterk binnen deze groep [33](#page=33).
* **Secundaire mineralen:** Dit zijn mineralen die via verwering en synthese zijn ontstaan. Voorbeelden zijn carbonaten (zoals in kalksteen), gips, oxiden en hydroxiden van Fe, Al en Mn, kleimineralen (kaoliniet, illiet, montmorilloniet) en andere specifieke mineralen zoals pyriet en apatiet [34](#page=34).
Primaire mineralen zijn weinig veranderd sinds hun oorsprong (bv. kwarts, mica, veldspaten), terwijl secundaire mineralen (bv. kleimineralen, ijzeroxiden) chemische veranderingen hebben ondergaan [34](#page=34).
#### 2.1.3 Vorming van minerale bodemmaterialen door verwering
Verwering is het proces dat het gesteente afbreekt tot kleinere deeltjes en nieuwe mineralen vormt. Dit proces kent zowel fysische als chemische componenten [35](#page=35).
##### 2.1.3.1 Fysische verwering of mechanische afbraak
Mechanische afbraak treedt op door drukvermindering (erosie), temperatuurschommelingen (vorst/dooi), druk van zoutoplossingen, plantenwortels en de eroderende werking van water en wind (#page=35, 36). Deze processen verkleinen het gesteente en maken het gevoeliger voor chemische verwering [35](#page=35) [36](#page=36).
##### 2.1.3.2 Chemische verwering
Chemische verwering omvat oplossingsverschijnselen, hydratatie, hydrolyse en oxidatie-reductie reacties [36](#page=36).
* **Oplossing door water of zwakke zuren:** Zouten en mineralen lossen op in water en worden met drainagewater afgevoerd. De vorming van koolzuur ($CO_2 + H_2O \rightleftharpoons H_2CO_3$) uit CO₂ en water speelt een belangrijke rol bij het oplossen van bijvoorbeeld kalksteen ($H_2CO_3 + CaCO_3 \rightleftharpoons Ca(HCO_3)_2$) (#page=36, 37) [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Hydratatie:** Watermoleculen hechten zich aan een mineraal, waardoor de eigenschappen veranderen, zoals bij de hydratatie van ijzeroxide tot hydraat [37](#page=37).
* **Hydrolyse:** Water tast het kristalrooster van mineralen aan, wat leidt tot de vorming van nieuwe verbindingen, met name bij silicaten zoals veldspaat dat kan worden omgezet in kaoliniet. Dit proces wordt versneld door hoge temperaturen en vochtigheid [37](#page=37).
* **Oxidatie en reductie:** Deze reacties zijn vooral belangrijk voor ijzer, waarbij de kleur van de verbindingen verandert (bv. van Fe²⁺ naar Fe³⁺), wat de kleur van de bodem beïnvloedt (bv. rood hematiet, geel limoniet) (#page=37, 38) [37](#page=37) [38](#page=38).
##### 2.1.3.3 Biologische verwering
Planten en dieren dragen bij aan de verwering door het gesteente chemisch en fysisch aan te tasten. Micro-organismen scheiden zuren af die mineralen oplossen, terwijl plantenwortels zich in rotsspleten kunnen dringen en het gesteente mechanisch verder kunnen afbreken [38](#page=38).
### 2.2 Omgevingsfactoren die bodemvorming beïnvloeden
Hans Jenny formuleerde in 1941 dat bodemvorming een functie is van klimaat, leven, reliëf, moedermateriaal en tijd: **Bodem = f (cl, o, r, p, t)**. Deze vijf factoren, pedogenetische factoren genoemd, zijn bepalend voor de ontwikkeling van bodems [38](#page=38).
#### 2.2.1 Moedermateriaal
Het moedermateriaal is de bron waaruit de bodem ontstaat en heeft een grote invloed op de bodemeigenschappen zoals textuur, chemische en mineralogische samenstelling. Moedermateriaal kan worden ingedeeld in [38](#page=38):
* **Ter plaatse gevormd moedermateriaal:** Door verwering van gesteenten [39](#page=39).
* **Materiaal van vreemde herkomst:** Verplaatst door water (alluvium, colluvium, meerafzettingen, zeeafzettingen), wind (duinzand, loess, dekzand) of ijs (morenen, solifluctiemateriaal) (#page=39, 40) [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Organisch materiaal:** Vormt veen of turf bij ophoping van plantenresten [41](#page=41).
#### 2.2.2 Klimaat
Temperatuur en neerslag zijn de belangrijkste klimaatelementen die bodemvorming beïnvloeden, zowel direct als indirect via de vegetatie [41](#page=41).
* **Neerslag:** Water is essentieel voor chemische verwering en transport van deeltjes. De effectiviteit van neerslag voor bodemvorming hangt af van de seizoenale verdeling, temperatuur en verdamping, topografie en de doorlatendheid van de bodem (#page=41, 42) [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Temperatuur:** Hogere temperaturen versnellen biochemische reacties en de snelheid van bodemvorming. Buiten een bepaald temperatuurbereik (0,5°C tot 45°C) neemt biologische activiteit sterk af. Temperatuur en vochtgehalte beïnvloeden ook het organische stofgehalte door de effecten op plantengroei en microbiële afbraak. In tropische gebieden leidt dit tot diepe, uitgeloogde bodems, terwijl aride gebieden ondiepe bodems kennen [42](#page=42).
Dokuchaev's werk toonde de relatie aan tussen klimaat, vegetatie en bodemzones, bijvoorbeeld in Rusland [43](#page=43).
#### 2.2.3 Organismen of leven
Alle levende organismen (mens, flora, fauna, microflora, microfauna) in en op de bodem zijn actieve bodemvormers. Hun rol omvat het vastleggen van los materiaal, het creëren van gunstige milieuomstandigheden, het inbrengen van bestanddelen uit de atmosfeer, de synthese en omzetting van organisch materiaal, en het vermengen van bodemmateriaal (#page=43, 44). De mens speelt een tweeledige rol als bodemverbeteraar en bodemdegraderende factor (#page=43, 44) [43](#page=43) [44](#page=44).
> **Example:** Plaggengronden in de Kempen, gevormd door het toevoegen van heideplaggen aan akkerland, illustreren de impact van menselijke activiteit op bodemvorming [44](#page=44).
#### 2.2.4 Topografie of landschapsvorm of reliëf
Het reliëf (vlakten en hellingen) beïnvloedt het microklimaat en vooral de waterhuishouding. In een gevarieerd landschap worden afvoer-, doorvoer- en afzettingsgebieden onderscheiden, wat de verspreiding van materialen beïnvloedt (#page=44, 45) [44](#page=44) [45](#page=45).
#### 2.2.5 Tijd
Tijd is een cruciale factor in bodemvorming. Het proces verloopt aanvankelijk snel en zwakt daarna af naar een evenwichtstoestand. Een 'rijpe' bodem bevindt zich in evenwicht, terwijl 'overontwikkelde' of 'seniele' bodems een evenwichtperiode hebben overschreden en 'juveniele' of 'onderontwikkelde' bodems zich nog in een jeugdig stadium bevinden (#page=45, 46) [45](#page=45) [46](#page=46).
> **Tip:** De tijdspanne voor significante bodemverandering is zeer lang, vaak langer dan een mensenleven [45](#page=45).
### 2.3 Vier basisprocessen bij bodemvorming
De vorming van een bodem uit moedermateriaal is gebaseerd op vier fundamentele processen [46](#page=46):
1. **Transformatie:** Chemische of fysische wijziging, vernietiging of opbouw van bodembestanddelen, zoals verwering van primaire mineralen tot secundaire mineralen en de afbraak van organische resten tot organische stof (#page=46, 47) [46](#page=46) [47](#page=47).
2. **Translocatie of transfer:** Horizontale of verticale beweging van organische of anorganische bestanddelen binnen of tussen bodemhorizonten, mede mogelijk gemaakt door bodemwater, levende wezens of gasuitwisseling [47](#page=47).
3. **Aanvoerprocessen (additions):** Aanvoer van materiaal van buiten het bodemprofiel door wind, neerslag, diffusie, grondwater, colluviatie, alluviatie, afsterving van organismen of door menselijke interventie (#page=47, 48). Overmatige aanvoer kan leiden tot milieuproblemen zoals bodemverontreiniging [47](#page=47) [48](#page=48).
4. **Afvoerprocessen (losses):** Verliezen van bestanddelen binnen het bodemprofiel, vaak door dezelfde mechanismen als aanvoer en translocatie [48](#page=48).
> **Example:** De ontwikkeling van een bodem in kalkhoudende lössafzettingen in een warm, subhumide klimaat laat zien hoe carbonaten oplossen en naar diepere horizonten worden verplaatst, terwijl organische stof een A-horizont vormt (#page=48, 49) [48](#page=48) [49](#page=49).
### 2.4 Het bodemprofiel
Een bodemprofiel is een verticale doorsnede van de bodem, gekenmerkt door een opeenvolging van verschillende bodemhorizonten die ontstaan door de invloed van de pedogenetische factoren. De zes voornaamste horizonten zijn [50](#page=50):
* **O horizonten:** Bovenste, organische horizonten gevormd uit plantaardige en dierlijke resten. Worden onderverdeeld in Oi (vezels zichtbaar), Oe (deels gefragmenteerd) en Oa (sterk afgebroken, humeus) (#page=50, 51) [50](#page=50) [51](#page=51).
* **A-horizont:** Bovenste minerale horizont, vermengd met organische stof, wat resulteert in een donkere kleur [51](#page=51).
* **E-horizont:** Uitlogingshorizont (eluviatie), waaruit klei en Fe-oxiden zijn verwijderd, waardoor resistente mineralen zoals kwarts overblijven. Vaak lichter van kleur en onder de A-horizont gelegen [51](#page=51).
* **B-horizont:** Horizont gevormd onder de bovenliggende horizonten, met veranderde structuur en vaak accumulatie van uitgeloogde bestanddelen zoals ijzer-, aluminiumoxiden of kleimineralen [52](#page=52).
* **C-horizont:** Los materiaal onderaan het bodemprofiel met minimale activiteit en veranderingen [52](#page=52).
* **R:** Het onderliggende, vaste gesteente (niet expliciet besproken in dit documentfragment, maar is de basis van de C-horizont).
Suffixen (zoals Bh, Bir, Bt, Ap) kunnen worden toegevoegd om specifieke kenmerken of onderverdelingen van horizonten aan te geven, en er kunnen ook overgangshorizonten voorkomen [52](#page=52).
> **Example:** Het profiel van een typische humus-ijzerpodzol in de Kempen toont de opeenvolging van A, E, Bh, Bir en C-horizonten [52](#page=52).
---
# Fysische eigenschappen van de bodem
De fysische eigenschappen van de bodem zijn cruciaal voor het bodemfunctioneren, plantengroei en het beheer van water en lucht. Deze eigenschappen, waaronder kleur, textuur, structuur en dichtheid, helpen bodemkundigen bij het typeren van bodems en het bepalen van hun geschiktheid voor diverse landgebruiken [56](#page=56).
### 3.1 Bodemkleur
Bodemkleur kan inzicht geven in diverse bodemeigenschappen en wordt vergeleken met behulp van Munsell-kleurkaarten. De kleur wordt beïnvloed door drie hoofdfactoren [56](#page=56) [57](#page=57):
1. **Aanwezigheid van water:** De hoeveelheid zuurstof, die afhangt van de waterigheid, beïnvloedt de oxidatiestaat van ijzer en mangaan. Goed gedraineerde bodems vertonen heldere rode tot bruine kleuren door geoxideerd ijzer. Slecht gedraineerde bodems worden grijs of blauwachtig door gereduceerde ijzercomponenten [57](#page=57).
2. **Aanwezigheid van ijzer- en/of mangaanoxiden en hun oxidatiestaat:** Naast ijzer zijn ook mangaanoxide (zwart) en glauconiet (groen) van invloed. In zeer droge gebieden kunnen calciet en oplosbare zouten een witte kleur veroorzaken [57](#page=57).
3. **Aanwezigheid van organische stof:** Organische stof geeft de bodem een donkerdere kleur [57](#page=57).
Visuele voorbeelden van bodemkleur en de invloed van water zijn te vinden in Figuur 3-2 en 3-3 [57](#page=57) [58](#page=58).
### 3.2 Textuur
De textuur van een bodem beschrijft de verhouding van minerale deeltjes van verschillende groottes en is een blijvende eigenschap die zowel fysische als chemische bodemeigenschappen beïnvloedt. De USDA-classificatie onderscheidt drie hoofdfracties [58](#page=58) [59](#page=59):
* **Zand:** Deeltjes tussen 50 µm en 2.000 µm. Zand voelt korrelig aan, is met het blote oog zichtbaar en bestaat vaak uit kwarts. Zandbodems hebben grote poriën, draineren snel, houden weinig water en nutriënten vast, zijn goed verlucht, hebben een lossere structuur en neigen tot uitdroging. Het soortelijk oppervlak is klein [58](#page=58) [59](#page=59).
* **Leem (silt):** Deeltjes tussen 2 µm en 50 µm. Leemdeeltjes zijn te klein om met het blote oog te zien en voelen glad aan. Ze kunnen makkelijker verweren dan zand, waardoor nutriënten vrijkomen. Leem heeft kleinere poriën in grotere aantallen dan zand, waardoor water beter wordt vastgehouden en minder snel draineert. Bodems rijk aan leem en fijn zand zijn gevoelig voor erosie [58](#page=58) [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Klei:** Deeltjes kleiner dan 2 µm. Kleideeltjes hebben een zeer groot soortelijk oppervlak en een hoge adsorptiecapaciteit, waardoor ze tot een harde massa kunnen samenklitten bij uitdrogen. Natte klei is kleverig en plastisch. De fijnste kleideeltjes gedragen zich als colloïden. De poriën zijn zeer klein maar talrijk, waardoor veel water kan worden vastgehouden, al is dit niet altijd beschikbaar voor planten. Kleimineralen variëren en beïnvloeden eigenschappen zoals zwel-krimpgedrag [58](#page=58) [60](#page=60).
Tabel 7 biedt een samenvatting van de eigenschappen van zand, leem en klei. De textuur van een bodem wordt weergegeven met een textuurdriehoek, die de percentages klei, leem en zand toont. Textuur kan ter plaatse of in het laboratorium worden bepaald. Laboratoriumbepalingen omvatten een voorbehandeling om bindmiddelen te verwijderen, gevolgd door scheiding op basis van de wet van Stokes, die de bezinkingssnelheid van deeltjes in een vloeistof bepaalt [62](#page=62) [63](#page=63) [65](#page=65).
### 3.3 Bodemstructuur
De bodemstructuur beschrijft de onderlinge schikking en samenhang van vaste bodemdeeltjes en organische stof, inclusief de vorming van aggregaten en hun rangschikking. Dit bepaalt het aantal en de vorm van poriën, wat invloed heeft op de water- en luchthuishouding, nutriëntenbeschikbaarheid, wortelgroei en microbiële activiteit [66](#page=66).
#### 3.3.1 Types
Er zijn verschillende bodemstructuurtypes te onderscheiden [67](#page=67):
* **Korrelstructuur:** Weinig binding tussen deeltjes, geen aggregaten gevormd. Komt voor in zandstranden, humusarme zandgronden en zware kalkarme kleigronden. Dit type is nadelig voor water- en luchthuishouding en kan leiden tot verstuiving of wateroverlast [67](#page=67).
* **Kruimelstructuur:** Bodemdeeltjes vormen aggregaten (kruimels). De kruimels liggen ordeloos en bevatten zowel microporiën binnen de kruimels als macroporiën tussen de kruimels. Dit zorgt voor een goede water- en luchthuishouding. Dit type wordt vaak aangetroffen in regenwormuitwerpselen en molshopen [67](#page=67).
* **Blokkige structuur:** Aggregaten zijn kubusvormig [68](#page=68).
* **Afgerondblokkig:** Aggregaten van 1-10 cm, vallen uiteen in kruimels, goed doorwortelbaar [68](#page=68).
* **Scherpblokkig:** Hoekige, compacte blokken. Wortels moeten eromheen groeien, beperkte doorwortelbaarheid. Onder natte omstandigheden kunnen deze blauw kleuren door zuurstofgebrek [68](#page=68).
* **Prismatische structuur:** Aggregaten zijn hoge, prisma-vormige structuren [68](#page=68).
* **Plaatvormige structuur:** Afgeplatte aggregaten die zich in de breedte uitstrekken, vaak voorkomend in de ploegzool [68](#page=68).
#### 3.3.2 Vormen en stabiliseren van bodemaggregaten
Aggregatie is een dynamisch proces waarbij verschillende factoren de binding van bodemdeeltjes tot aggregaten bevorderen. Aggregaten kunnen op verschillende niveaus worden onderscheiden, van macroaggregaten tot klei-humuscomplexen. Belangrijke processen bij aggregaatvorming zijn [70](#page=70):
1. **Flocculatie van klei:** Kationen zoals $\text{Ca}^{2+}$, $\text{Fe}^{3+}$ en $\text{Al}^{3+}$ bruggen vormen tussen negatief geladen kleiplaatjes, waardoor ze samenklitten. Eénwaardige ionen zoals $\text{Na}^{+}$ kunnen dispersie veroorzaken. Bacteriën kunnen ook bijdragen aan flocculatie [71](#page=71).
2. **Zwellen en krimpen van klei:** Bij uitdroging krimpt klei, wat barsten veroorzaakt. Nat-droog-cycli en vries-dooi-cycli bevorderen de vorming van een barstennetwerk [72](#page=72).
Biologische processen, zoals graaf- en mengactiviteiten van bodemorganismen (o.a. regenwormen), wortelnetwerken, schimmeldraden en microbiële slijmvorming, spelen een cruciale rol bij het stabiliseren van aggregaten. Organische stof draagt ook bij aan de stabilisatie van bodemaggregaten [72](#page=72).
#### 3.3.3 Bodembewerking en aggregaatstabiliteit
Bodembewerking, vooral intensieve methoden zoals ploegen, leidt tot afbraak van bodemaggregaten en verlies van organische stof, wat nadelig is voor de aggregaatstabiliteit. Niet-kerende grondbewerking (NKG) veroorzaakt minder verstoring en behoudt de aggregaatstabiliteit beter, wat resulteert in een stabielere bodemstructuur en betere porositeit [72](#page=72).
### 3.4 Bodemdichtheid
#### 3.4.1 Soortelijk gewicht
Het soortelijk gewicht is de massa per eenheidsvolume van vaste minerale deeltjes en ligt typisch tussen 2,60 en 2,75 g/cm³ [73](#page=73).
#### 3.4.2 Bulk densiteit of schijnbaar soortelijk gewicht (SSG)
Bulk densiteit (BD) of schijnbaar soortelijk gewicht (SSG) is de massa van een ongestoorde bodemkluit (vaste bestanddelen plus poriën) gedeeld door het volume. Bodems met veel poriën hebben een lagere SSG [73](#page=73).
* Kleigronden: 1,1 – 1,6 g/cm³ [73](#page=73).
* Zandgronden: 1,3 – 1,7 g/cm³ [73](#page=73).
* Gecompacteerde bodemlagen: 1,7 – 2,0 g/cm³ [73](#page=73).
De SSG is een indicator van bodemcompactie. Fijnere textuurklassen (klei, leem) hebben over het algemeen een lagere SSG dan zandbodems door de vorming van poreuze kruimelstructuren. Dieper in het bodemprofiel neemt de SSG toe door samendrukking en een lager gehalte aan organische stof [73](#page=73) [74](#page=74).
#### 3.4.3 Bodembeheer en bulkdensiteit
Veranderingen in bulkdensiteit worden gebruikt om bodemkwaliteit te monitoren. Verhoogde bulkdensiteit belemmert wortelgroei, beluchting en infiltratie [74](#page=74).
* Bosbodems hebben typisch een SSG tussen 1 en 1,4 g/cm³; machines, grazers en recreatie kunnen tot verdichting leiden [75](#page=75).
* In stedelijke gebieden is verdichte bodem een uitdaging; boomspiegels mogen niet verdichten [75](#page=75).
* Landbouwbodems ervaren tijdelijke verlaging van de SSG door ploegen, maar op langere termijn verhoogt deze door lage organische stofgehaltes en instabiele bodemstructuren. Zware landbouwmachines en natte bodems veroorzaken significante verdichting [75](#page=75) [76](#page=76).
#### 3.4.4 Bulkdensiteit en wortelgroei: indringingsweerstand
Indringingsweerstand, gemeten met een penetrometer, geeft een betere indicatie van doorwortelbaarheid dan bulkdensiteit. Wortelgroei wordt geremd bij een indringingsweerstand groter dan 1,5 MPa en is onmogelijk vanaf 3 MPa. De interpretatie is afhankelijk van het vochtgehalte; metingen bij veldcapaciteit zijn het meest vergelijkbaar. Wortelgroei wordt meer beïnvloed door bulkdensiteit in drogere bodems en in fijnere textuurklassen [77](#page=77).
### 3.5 Bodemporiën
Het poriënvolume van een bodem wordt ingenomen door water en lucht, met een gemiddelde porositeit van ongeveer 50%. De porositeit is omgekeerd gerelateerd aan de bulkdensiteit [78](#page=78).
---
# Bodemwater en de hydrologische cyclus
Dit deel behandelt de structuur en eigenschappen van water, de hydrologische cyclus en de rol van water in de bodem, inclusief waterbeweging, retentie en grondwater.
### 4.1 Structuur en eigenschappen van water
Het watermolecuul bestaat uit twee waterstofatomen en een zuurstofatoom, met een H-O-H hoekige structuur die leidt tot polariteit. Deze polariteit zorgt ervoor dat watermoleculen aangetrokken worden tot ionen (kationen zoals H+, Na+, K+, Ca2+) en negatief geladen kleideeltjes, wat leidt tot hydratatie en een verlaging van de bewegingsvrijheid en energiestatus van het water. Hydratatie van ionen of kleideeltjes door water kan warmte vrijgeven. Waterstofbruggen tussen watermoleculen geven water een relatief hoog kookpunt en viscositeit [80](#page=80).
* **Cohesie**: de aantrekkingskracht tussen watermoleculen onderling, voornamelijk door waterstofbruggen [80](#page=80).
* **Adhesie**: de aantrekkingskracht van watermoleculen aan oppervlaktes van vaste bodembestanddelen [80](#page=80).
Deze krachten zijn cruciaal voor het vasthouden van water in de bodem en de regulatie van waterbeweging. Water bezit ook oppervlaktespanning vanwege cohesie, waardoor het oppervlak zich als een elastisch membraan gedraagt [80](#page=80) [81](#page=81).
> **Tip:** De polariteit van water is fundamenteel voor veel bodemprocessen, zoals de interactie met kleimineralen en de beschikbaarheid van nutriënten.
### 4.2 De hydrologische cyclus
De hydrologische cyclus beschrijft de continue beweging van water op, boven en onder het aardoppervlak. Water verdampt van het oppervlak en keert terug als neerslag. Wereldwijd vindt ongeveer 85% van de verdamping en 77% van de neerslag plaats in oceaan-gebieden, maar de processen op land hebben grote impact op het leven. Ongeveer 65% van het water dat op land valt, wordt door de bodem geabsorbeerd [81](#page=81).
Na neerslag kan water verschillende paden volgen:
1. **Interceptie**: water dat wordt tegengehouden door vegetatie (tot 25% onder bossen) [81](#page=81).
2. **Oppervlakkige afstroming (run-off)**: water dat over hellingen afvloeit, wat erosie kan veroorzaken, vooral bij steile hellingen en ondoordringbare gronden. Versnelde erosie kan optreden door menselijke interventie [81](#page=81).
3. **Infiltratie**: water dat de bodem binnendringt [81](#page=81).
4. **Percolatie**: water dat verder doordringt naar de grondwatertafel, vooral nadat de veldcapaciteit is bereikt [81](#page=81).
5. **Grondwatertafel**: schommelt met hoge standen in de winter en lage in de zomer, met uitzondering van bijvoorbeeld polders. Morfologische uitingen hiervan zijn roest- of oxido-reductievlekken (gleyverschijnselen) [84](#page=84).
6. **Capillaire opstijging**: opwaartse beweging van water vanuit de grondwatertafel [81](#page=81).
7. **Verdamping**: direct vanaf het bodemoppervlak of via planten (evapotranspiratie) [81](#page=81).
> **Tip:** De schaal van de hydrologische cyclus varieert van het globale systeem tot de interactie tussen bodem, plant en atmosfeer [82](#page=82).
Figuur 4-5 toont de cyclus op schaal van bodem-plant-atmosfeer, waarbij het vochtpotentieel afneemt van de bodem naar de atmosfeer. Hydraulische herverdeling is een proces waarbij planten water kunnen uitscheiden in drogere bodemzones [82](#page=82) [83](#page=83).
De waterhuishouding van een bodem wordt beïnvloed door neerslag en verdamping, waarbij in de zomer de verdamping vaak groter is dan de neerslag [83](#page=83).
### 4.3 Water in het bodemprofiel
Het water dat in het bovenste deel van de bodem blijft, wordt retentie- of hangwater genoemd. Een ander deel percoleert naar de grondwatertafel. De diepte van de grondwatertafel varieert gedurende het jaar en kan leiden tot gleyverschijnselen door periodieke reductie- en oxidatieprocessen. In sterk reducerende omstandigheden worden Fe3+-verbindingen gereduceerd tot oplosbare Fe2+-verbindingen, wat leidt tot grijze, blauwe of groene kleuren. In oxiderende omstandigheden vormen zich bruine, gele tot rode Fe3+-verbindingen. Op de permanente watertafel is de bodem permanent verzadigd en gereduceerd. Tijdelijke stuwatertafels kunnen ook voorkomen [84](#page=84).
De hoeveelheid water die de bodem binnendringt, wordt beïnvloed door factoren zoals helling, windrichting, interceptie en oppervlakkige afvloei. Water beweegt niet alleen neerwaarts, maar ook opwaarts via capillaire opstijging. De hoogte van de capillaire zone is afhankelijk van de poriegrootte, wat weer samenhangt met de textuur van de bodem. Grondwater kan ook lateraal bewegen, beïnvloed door topografie en de aanwezigheid van minder permeabele horizonten [85](#page=85).
### 4.4 Waterbeweging en water vasthouden in de bodem: mechanismen
Verschillende krachten beïnvloeden de waterbeweging in de bodem [85](#page=85):
1. **Gravitatiekracht (zwaartekracht)**: veroorzaakt neerwaartse waterbeweging [85](#page=85).
2. **Adhesie- en cohesiekrachten**: werken tegen de zwaartekracht in [85](#page=85).
Adhesie is de aantrekking tussen water en bodempartikels, terwijl cohesie de aantrekking tussen watermoleculen onderling is. Waterstofbruggen kunnen zowel voor cohesie als adhesie zorgen [85](#page=85).
De combinatie van adhesie en cohesie vormt een waterfilm rondom bodempartikels, bestaande uit een sterk gebonden binnenste laag en een minder sterk gebonden buitenste laag. Het water in de buitenste laag heeft meer bewegingsvrijheid en is gemakkelijker opneembaar voor planten [85](#page=85).
**Capillariteit** is het fenomeen waarbij water in fijne buisjes (haarbuisjes of capillairen), zoals bodemporiën, tegen de zwaartekracht in stijgt. De capillaire stijghoogte is afhankelijk van de bodemtextuur [86](#page=86):
* **Zand**: water bereikt snel maximale hoogte, maar de maximale stijghoogte is laag [87](#page=87).
* **Leem**: water stijgt matig snel en bereikt een aanzienlijke hoogte [87](#page=87).
* **Klei**: water stijgt zeer langzaam en bereikt pas na lange tijd de maximale hoogte [87](#page=87).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen gravitaire beweging (in macroporiën) en capillaire beweging (in microporiën). Hoe kleiner de diameter van de poriën, hoe hoger de capillaire stijghoogte. Water wordt ook vastgehouden door adhesie en cohesie [87](#page=87).
### 4.5 De waterpotentiaal en de zuigkracht
De **waterpotentiaal** geeft aan hoe water zal bewegen in de bodem, gebaseerd op de potentiële energie van het water ten opzichte van een referentieniveau. Bodemwaterpotentiaal is meestal negatief, omdat het water zich minder vrij kan bewegen dan vrij bewegend water. Water beweegt van een hogere (minder negatieve) waterpotentiaal naar een lagere (meer negatieve) waterpotentiaal [87](#page=87) [88](#page=88).
Er zijn drie types waterpotentiaal:
1. **Zwaartekrachtpotentiaal ($\Psi_g$)**: vergelijkbaar met vallend water, altijd positief [89](#page=89).
2. **Matrixpotentiaal ($\Psi_m$)**: gerelateerd aan water geadsorbeerd aan bodempartikels en capillariteit in poriën; is negatief omdat water wordt vastgehouden. Dit is de belangrijkste potentiaal in de bodem [89](#page=89).
3. **Osmotische potentiaal ($\Psi_o$)**: bepaald door de concentratie van opgeloste stoffen in de bodemoplossing en beïnvloedt waterbeweging naar plantenwortels [89](#page=89).
De **totale waterpotentiaal ($\Psi_T$)** is de som van deze drie potentialen:
$$ \Psi_T = \Psi_m + \Psi_g + \Psi_o $$
De totale waterpotentiaal in de bodem is meestal negatief [89](#page=89).
De **matrixpotentiaal** wordt ook wel de **zuigkracht** of **zuigspanning** van de bodem genoemd. Dit is de kracht waarmee water in de bodem wordt vastgehouden. De zuigkracht kan gemeten worden met een tensiometer. Een tensiometer meet de onderdruk die ontstaat door de waterbeweging tussen het water in de meter en het bodemvocht via een porceleinen cup [89](#page=89) [90](#page=90).
> **Tip:** Een hogere aantrekkingskracht van watermoleculen tot bodempartikels resulteert in een lagere (meer negatieve) waterpotentiaal en een hogere zuigkracht [90](#page=90).
De zuigkracht of matrixpotentiaal kan worden uitgedrukt met de **pF-waarde**, wat de logaritme met grondtal 10 is van de zuigspanning in cm waterkolom:
$$ \text{pF} = -\log_{10}(\Psi_m) $$
Een hogere pF-waarde betekent een grotere zuigspanning en dat water moeilijker opneembaar is voor planten [91](#page=91).
### 4.6 Vochttoestanden van de bodem
De verschillende vochttoestanden van de bodem beschrijven de hoeveelheid en beschikbaarheid van water:
* **Volledig verzadigd**: alle poriën zijn gevuld met water, geen plaats voor lucht. Komt voor in de grondwaterzone of na hevige neerslag [92](#page=92).
* **Veldcapaciteit**: na drainage uit de verzadigde zone; water blijft achter in middelmatige en kleine poriën, grote poriën zijn gevuld met lucht. Voor lichtere gronden is dit rond pF 2, voor zwaardere gronden rond pF 2,5 [92](#page=92) [94](#page=94).
* **Verwelkingspunt**: water wordt te strak vastgehouden door colloïden om door plantenwortels te worden opgenomen, wat leidt tot permanente verwelking. Dit punt ligt meestal rond pF 4,2 [91](#page=91) [92](#page=92) [95](#page=95).
* **Hygroscopische coëfficiënt**: water wordt zeer stevig vastgehouden door bodemcolloïden [91](#page=91).
Het water dat verloren gaat tussen veldcapaciteit en verwelkingspunt wordt beschouwd als **plant beschikbaar water** of **nuttig bodemwater** [91](#page=91).
### 4.7 De relatie tussen zuigkracht en watergehalte: de waterretentiecurve
Het **vochtgehalte** van een bodem wordt uitgedrukt als volumeprocent water per volume bodem. Dit zegt echter niets over de beschikbaarheid van het water voor planten of de manier waarop het getransporteerd wordt. De **waterpotentiaal** beschrijft de energie nodig om bodemwater te verdrijven [93](#page=93).
De **vochtkarakteristiek** of **waterretentiecurve** (pF-curve) is een grafische weergave van de relatie tussen het vochtgehalte en de zuigspanning (waterpotentiaal). Deze curve is afhankelijk van de fysische eigenschappen, textuur en structuur van de bodem [93](#page=93) [94](#page=94).
Op de waterretentiecurve komen de volgende punten overeen:
* **pF 0**: verzadigde bodem, watergehalte = totaal poriënvolume [94](#page=94).
* **pF 2**: veldcapaciteit voor lichtere gronden, maximaal plantbeschikbaar watervolume [94](#page=94).
* **pF 2,5**: veldcapaciteit voor zwaardere gronden [94](#page=94).
* **pF 4,2**: verwelkingspunt, planten verwelken onherroepelijk [94](#page=94).
Hoe groter het kleigehalte, hoe groter het vochtgehalte bij een welbepaalde drukhoogte en hoe geleidelijker het verloop van de curve. In zandbodems is de waterretentie lager dan in kleigronden [94](#page=94).
Het **nuttig bodemwater** is het vocht dat door planten kan worden opgenomen en wordt berekend als:
$$ \text{Nuttig bodemwater} = \text{watergehalte bij pF 2,4} - \text{watergehalte bij pF 4,2} $$
Hierbij staat pF 2,4 voor veldcapaciteit en pF 4,2 voor het verwelkingspunt [95](#page=95).
De matrixpotentiaal bij veldcapaciteit varieert, maar ligt meestal tussen -0,1 bar (zandgrond) en -0,3 bar (leemgrond). Het verwelkingspunt wordt bereikt wanneer de matrixpotentiaal ongeveer -18 bar is voor de meeste gewassen [95](#page=95).
### 4.8 Beweging van water op en in de bodem
Water ondergaat na neerslag de volgende processen: infiltratie, run-off, percolatie, opslag in de bodem, en verlaat de bodem via evapotranspiratie en drainage [97](#page=97).
* **Infiltratie**: het binnendringen van water in de onverzadigde zone. De infiltratiesnelheid wordt beïnvloed door helling, vegetatietype, compactie, textuur, structuur, porositeit en bodemvochtinhoud. Lagere infiltratiecapaciteit leidt tot hogere run-off [97](#page=97).
* **Percolatie**: de hoeveelheid water die door de bodem sijpelt. Percolatiesnelheden zijn het hoogst in zandbodems en het laagst in kleibodems [97](#page=97).
Waterbeweging in de bodem vindt plaats in de vloeibare fase, bepaald door de zwaartekracht in verzadigde bodems en capillariteit in onverzadigde bodems. De beweeglijkheid van capillair water is maximaal bij veldcapaciteit en neemt af tot praktisch nul bij pF 3, omdat de waterfilm in capillairen onderbroken wordt. Dit gebeurt sneller in zandige bodems dan in kleibodems [97](#page=97) [98](#page=98).
**Evapotranspiratie** is de som van evaporatie (water naar atmosfeer, van bodem, bladerdak, oppervlaktewater) en transpiratie (waterdamp uit planten via huidmondjes). Evapotranspiratiesnelheden zijn afhankelijk van klimaatvariabelen en planten. Het grootste deel van het water dat door planten wordt opgenomen, ontsnapt via transpiratie. Water beweegt in de plant van een hogere waterpotentiaal naar een lagere waterpotentiaal [99](#page=99).
### 4.9 Grondwater
Grondwater kan worden onderverdeeld in ondiep en diep grondwater. Ondiep grondwater bevindt zich dicht onder het oppervlak en wordt aangevuld door neerslag, hoewel een deel verdampt of afstroomt. In de zomer wordt het grondwater nauwelijks aangevuld, wat leidt tot lage waterniveaus. Klimaatverandering kan leiden tot langere en intensere droogteperiodes [99](#page=99).
* Grondwater op een diepte van 60 cm tot 2 m is cruciaal voor de waterhuishouding en landbouwkundige waarde [100](#page=100).
* Grondwater op minder dan 60 cm kan leiden tot zuurstofgebrek bij planten [100](#page=100).
* Grondwater dieper dan 2 m biedt weinig watervoorziening voor vegetatie [100](#page=100).
De optimale diepte van het grondwater voor landbouwkundige waarde is dieper in zware dan in lichte gronden. Een te hoge grondwaterstand leidt tot gebrekkige bodemverluchting, een te diepe stand tot geringe watervoorraad, wat verband houdt met capillaire opstijging [100](#page=100).
Diep grondwater is gescheiden van ondiep grondwater door een slecht waterdoorlatende laag en wordt niet direct beïnvloed door oppervlaktetoestanden. De aanvulling duurt decennia. Overmatig oppompen kan leiden tot een sterke afname van diep grondwater .
België staat hoog op de waterstressindex vanwege een hoge bevolkingsdichtheid en intensieve landbouw en industrie op een kleine oppervlakte .
---
# Bodemlucht, -temperatuur en colloïden
*Summary generation failed for this topic.*
---
# Bodemleven en nutriënten
Dit documentgedeelte behandelt de vitale rol van bodemorganismen in ecosystemen en de kringlopen van essentiële nutriënten voor plantengroei.
### 6.1 Bodemleven: diversiteit en functies
De bodem is een ongelooflijk rijke habitat die een enorme diversiteit aan organismen herbergt, van micro-organismen tot macrofauna. Deze bodembiota omvatten bacteriën, archaea, protisten, schimmels, plantenwortels, wormen, arthropoden en zelfs gravende zoogdieren. De organismen interageren met elkaar en met planten, wat leidt tot een web van biologische activiteit dat cruciaal is voor het in stand houden van bodemvruchtbaarheid door processen als koolstofopslag en nutriëntencyclus .
#### 6.1.1 Indeling van bodemorganismen
Bodemorganismen kunnen worden ingedeeld op basis van grootte (micro-, meso- en macro-organismen) of hun positie in het voedselweb (primaire producenten, consumenten). De abundantie van organismen is over het algemeen omgekeerd evenredig aan hun grootte .
* **Macro-organismen (> 2 mm):** Omvatten gewervelden (knaagdieren, mollen) en arthropoden (mieren, kevers, spinnen), evenals planten. Ze zijn allemaal heterotroof en vervullen rollen als herbivoren, detritivoren, fungivoren, bacteriovoren en predatoren .
* **Meso-organismen (0,1 - 2 mm):** Voornamelijk arthropoden zoals mijten en springstaarten, en anneliden zoals potwormen. Ze zijn heterotroof en fungeren als detritivoren, fungivoren, bacteriovoren en predatoren .
* **Micro-organismen (< 0,1 mm):** Bestaan uit nematoden, protozoa, fungi, bacteriën, archaea en algen. Ze zijn grotendeels heterotroof, hoewel algen en cyanobacteriën autotroof zijn [145-146](#page=145,146).
Een grotere soortenrijkdom leidt tot een grotere functionele verscheidenheid, wat bijdraagt aan de stabiliteit en veerkracht van het bodemecosysteem. Sleutelsoorten, zoals nitrificerende bacteriën of regenwormen, kunnen dienen als indicator voor de gezondheid van het bodemecosysteem .
#### 6.1.2 Het bodemvoedselweb
Het bodemvoedselweb is een complex netwerk van soorten die via voedseloverdracht met elkaar verbonden zijn, georganiseerd in verschillende trofische niveaus .
* **Primaire producenten:** Hogere planten, algen en autotrofe bacteriën die organisch materiaal produceren uit CO2 .
* **Primaire consumenten:** Herbivoren (bv. parasitaire nematoden, insectenlarven) en detritivoren (bv. schimmels, bacteriën, regenwormen, mijten) die zich voeden met plantendelen of dood organisch materiaal .
* **Secundaire consumenten:** Predatoren (bv. duizendpoten) en microbiële grazers (bv. nematoden, protozoa, springstaarten) die zich voeden met primaire consumenten .
* **Tertiaire consumenten:** Predatoren die zich voeden met secundaire consumenten (bv. amoeben die protozoa eten) .
De verhouding biomassa organische stof/detritus/microbiële biomassa/meso- en macrofauna is doorgaans 1000:100:10:1 .
#### 6.1.3 Bespreking van specifieke bodemorganismen
**Bacteriën:** Prokaryoten die in diverse vormen en metabolische activiteiten voorkomen. Ze zijn essentieel voor koolstofomzettingen en nutriëntencycli, kunnen bodemstructuur reguleren en planten beschermen [150-151](#page=150,151). Bacteriën worden onderverdeeld in foto-autotrofen, chemo-autotrofen en heterotrofen. Actinomyceten, een speciale orde, zijn verantwoordelijk voor de typische 'aarde-geur' en produceren antibiotica .
**Schimmels:** Eukaryoten met een grote diversiteit. Ze vormen hyphen (draden) die samen een mycelium vormen en belangrijk zijn voor nutriëntenretentie en -levering, bodemstructuur en ziektewerendheid. Schimmels kunnen symbiotische relaties aangaan met planten (mycorrhiza). Oömyceten, hoewel vaak als schimmel beschouwd, zijn taxonomisch anders en bevatten cellulose in hun celwand .
**Protozoën:** Eencellige micro-organismen (eukaryoten) die fungeren als bacterie-grazers en een rol spelen in nutriëntenbeschikbaarheid door de mineralisatie van bacteriën [155-156](#page=155,156). Ze worden onderverdeeld in flagellaten, amoeben en ciliaten .
**Nematoden:** Niet-gesegmenteerde rondwormen die in de bodem leven en kunnen worden ingedeeld op basis van hun voedingsgewoonten (bacterie-eters, fungivoren, plantenparasieten, roofdieren, alleseters) [156-157](#page=156,157). Ze dragen bij aan nutriëntenbeschikbaarheid en ziektewerendheid .
**Andere micro-organismen:** Archaea, rotiferen (raderdiertjes) en tardigrada (beerdiertjes) zijn ook actief in de bodem en hebben unieke overlevingsstrategieën [159-160](#page=159,160).
**Potwormen (Enchytraeidae):** Behorend tot de ringwormen, spelen ze een rol bij de afbraak van organisch materiaal, C- en N-mineralisatie, en dragen bij aan bodemstructuurvorming .
**Springstaarten (Collembola):** Zespotigen die belangrijk zijn voor de afbraak van organisch materiaal en kunnen antibiotica produceren .
**Protura en Diplura:** Zespotigen die, samen met springstaarten, tot de klasse Entognatha behoren. Ze spelen diverse rollen in de bodem, afhankelijk van hun voedingsgewoonten [162-163](#page=162,163).
**Regenwormen:** Cruciaal voor de bodemstructuur, beluchting, waterinfiltratie en nutriëntenbeschikbaarheid [164-165](#page=164,165). Ze worden ingedeeld in strooiselbewoners, bodembewonders en pendelaars [163-164](#page=163,164).
**Andere macrofauna:** Duizendpoten, miljoenpoten, pissebedden en insectenlarven dragen bij aan de bodemkwaliteit door organisch materiaal af te breken en te recycleren. Mieren spelen een rol bij bodembioturbatie en bevorderen nutriëntencycli .
#### 6.1.4 Functies van het bodemleven
Het bodemleven vervult essentiële functies:
* **Nutriëntenretentie en -levering (mineralenkringloop):** Bodemorganismen zijn cruciaal voor de mineralisatie van organische stof, waardoor nutriënten vrijkomen voor plantengroei. Mycorrhiza's vergroten het nutriëntenopnamevolume voor planten .
* **Koolstofvastlegging:** Organisch materiaal wordt door bodemleven omgezet in stabiele humushoudende verbindingen, wat bijdraagt aan koolstofopslag .
* **Bodemstructuur:** Schimmeldraden, bacteriële secretie en regenwormen aggregeren bodemdeeltjes, wat de bodemstructuur verbetert, erosie tegengaat en watervasthoudendheid verhoogt [168-169](#page=168,169).
* **Ziektewerendheid:** Een diverse bodemgemeenschap remt de voortplanting van bodempathogenen door concurrentie en de productie van antibiotica .
#### 6.1.5 Invloed van landbouw op het bodemleven
Kerende grondbewerkingen en het gebruik van kunstmest beïnvloeden het bodemleven negatief, terwijl niet-kerende grondbewerking en organische bemesting gunstig zijn voor de bodemgezondheid en het bodemleven .
### 6.2 Nutriënten
Bodemleven is essentieel voor de nutriëntenkringlopen, waarbij organische en anorganische nutriënten worden omgezet en beschikbaar gemaakt voor planten. Zeventien elementen zijn essentieel voor plantengroei, onderverdeeld in macronutriënten en micronutriënten .
#### 6.2.1 Stikstof (N)
Stikstof is cruciaal voor eiwitsynthese, chlorofyl en de ontwikkeling van blad- en stengelmassa. Stikstofgebrek leidt tot vergeling van oudere bladeren, terwijl een overschot kan leiden tot legering in granen en nitraatopname door bladgewassen .
* **Stikstofcyclus:** Betreft de omzetting van inert stikstofgas (N2) naar reactieve vormen, zoals ammoniak (NH3), ammonium (NH4+) en nitraat (NO3-) [202-203](#page=202,203).
* **Mineralisatie:** Afbraak van organische stikstof tot ammonium door micro-organismen [203-204](#page=203,204).
* **Immobilisatie:** Opname van minerale stikstof door micro-organismen, waardoor het tijdelijk aan planten wordt onttrokken .
* **Nitrificatie:** Oxidatie van ammonium tot nitraat door nitrificerende bacteriën en archaea .
* **Denitrificatie:** Reductie van nitraat tot stikstofgas onder anaerobe omstandigheden .
* **Ammoniakvervluchtiging:** Verlies van stikstof als gasvormige ammoniak, vooral bij hoge pH .
* **Ammoniumfixatie:** Vastlegging van ammoniumionen in kleimineralen .
* **Biologische N-fixatie:** Omzetting van atmosferisch stikstofgas naar reactieve vormen door bacteriën, essentieel voor leven op aarde [209-210](#page=209,210).
* **N-depositie:** Neerslag van reactieve stikstofverbindingen uit de atmosfeer .
* **Uitspoeling van stikstof:** Transport van nitraten naar diepere bodemlagen en grondwater, wat leidt tot nutriëntverlies en waterkwaliteitsproblemen [216-217](#page=216,217).
* **Praktisch beheer van bodemstikstof:** Omvat het onderhoud van bodemorganische stof, regulatie van oplosbare stikstofvormen en minimalisatie van verliezen naar het milieu .
#### 6.2.2 Zwavel (S)
Zwavel is een bestanddeel van essentiële aminozuren en vitaminen en speelt een rol in de driedimensionale eiwitstructuur. Tekorten gelijken op stikstofgebrek, maar manifesteren zich voornamelijk in jonge bladeren .
* **Zwavelcyclus:** Vergelijkbaar met de stikstofcyclus, met transformaties door micro-organismen zoals mineralisatie, immobilisatie, oxidatie en reductie .
* **Beheermaatregelen:** Er is toenemende aandacht nodig voor zwavel als plantenvoeding vanwege verminderde atmosferische depositie .
#### 6.2.3 Fosfor (P)
Fosfaat is essentieel voor ademhaling, stofwisseling, groei en voortplanting. Het beïnvloedt wortelgroei, jeugdontwikkeling, knol-, wortel- en zaadvorming, afrijping, kwaliteit en opbrengst .
* **P-cyclus:** Fosfor is gebonden in de bodem, zowel in organische als anorganische vormen .
* **Organische P:** Voornamelijk inositol-fosfaten, nucleïnezuren en fosfolipiden, vrijkomend na mineralisatie .
* **Anorganische P:** Gebonden aan calcium, ijzer en aluminium, met variërende stabiliteit afhankelijk van pH en bodemtypen [227-228](#page=227,228).
* **Plantenstrategieën voor P-opname:** Planten gebruiken diverse strategieën, zoals wortelgroei-stimulatie, uitscheiding van organische zuren, enzymen en symbiose met mycorrhiza [229-230](#page=229,230).
* **Beheermaatregelen:** Versterken van mycorrhizasymbiose, gebruik van P-efficiënte planten, plaatselijke toediening en pH-beheer zijn cruciaal .
#### 6.2.4 Kalium (K)
Kalium is essentieel voor celvocht, enzymactiviteit (zetmeel- en suikervorming), koolhydraattransport en droogtegevoeligheid [231-232](#page=231,232). Kaliumgebrek uit zich eerst in oudere bladeren .
* **K-cyclus:** Kalium komt voor in mineralen, geadsorbeerd aan klei/humus en in de bodemoplossing. Fixatie van kalium kan optreden in kleimineralen, waardoor het minder beschikbaar wordt .
* **Beheermaatregelen:** Balans tussen input en output, luxeconsumptie vermijden en aandacht voor de bodemtoestand zijn belangrijk .
#### 6.2.5 Calcium (Ca) en Magnesium (Mg)
Calcium is belangrijk voor celwanden en vruchtontwikkeling; gebrek treedt op op zure gronden. Magnesium is een bestanddeel van chlorofyl en essentieel voor fotosynthese; gebrek veroorzaakt chlorose tussen de nerven van jonge bladeren. Een overmaat aan magnesium kan calciumgebrek veroorzaken .
#### 6.2.6 Silicium (Si) en sporenelementen
Silicium komt voor in bodemmineralen en wordt door planten opgenomen als kiezelzuur (H4SiO4), wat bijdraagt aan plantenstijfheid [237-238](#page=237,238). Sporenelementen zijn nodig in kleine hoeveelheden en hun beschikbaarheid wordt beïnvloed door bodemfactoren .
#### 6.2.7 Nutriëntenbeheer: praktische beschouwingen
Doelstellingen van nutriëntenbeheer omvatten rendabele productie, behoud van bodemgezondheid, efficiënt gebruik van nutriëntenvoorraden en milieubescherming. De "wet van het minimum" stelt dat plantenproductie wordt beperkt door de meest schaarse groeifactor .
* **Organische meststoffen:** Verbeteren bodemstructuur, vochthoudend vermogen, binden voedingsstoffen en stimuleren bodemleven. Diermest is een belangrijke bron van N en P, maar kan milieubelasting veroorzaken [242-243](#page=242,243) .
* **Anorganische meststoffen:** Verkregen uit mijnbouw of industrie, met een hoog gehalte aan voedingsstoffen. Ze kunnen enkelvoudig of samengesteld zijn [244-245](#page=244,245).
* **Van bodemonderzoek naar advies:** Regelmatige bodemanalyse en het gebruik van expertsystemen zoals BEMEX zijn cruciaal voor wetenschappelijk onderbouwde bemestingsadviezen. Budgettering van nutriënten en bufferstroken langs waterlopen helpen de waterkwaliteit te beschermen .
---
# Bodemproblemen en -oplossingen
Dit hoofdstuk behandelt de diverse bodemproblemen die kunnen leiden tot bodemdegradatie en de bijbehorende oplossingen en beheersmaatregelen.
## 11 Bodemproblemen en -oplossingen
Bodemdegradatie, veroorzaakt door bodemverstoringen, kan leiden tot het verlies van de essentiële functies van de bodem. Moderne productiemethoden hebben geleid tot een daling van de chemische, fysische en biologische bodemkwaliteit .
### 11.1 Verminderen van organische stof in de bodem
Het belang van organische stof in de bodem is eerder uitgebreid besproken, inclusief de huidige toestand en mogelijke verbetermaatregelen .
### 11.2 Erosie
Bodemerosie is het losmaken en verplaatsen van bodemdeeltjes door water, ijs, wind, bodembewerking of het rooien van gewassen. Dit proces bedreigt de bodemkwaliteit en kan leiden tot problemen in bebouwd gebied en waterlopen .
#### 11.2.1 Wat is bodemerosie
Bodemerosie is het proces waarbij bodemdeeltjes worden losgemaakt en verplaatst door externe factoren .
* **Watererosie:** Kan leiden tot intergeulerosie (fijnlagige, diffuse erosie) en geulerosie, wat kan escaleren tot ravijnvorming. Sediment is het materiaal dat door afstromend water wordt verplaatst, en colluvium is sediment dat aan de voet van een helling wordt afgezet .
#### 11.2.2 Factoren die bodemerosie door water beïnvloeden
De optredende erosie door water wordt beïnvloed door vier hoofdfactoren:
* **De neerslag:** De hoeveelheid en intensiteit van neerslag bepalen de erosiviteit .
* **Het reliëf:** Steilere en langere hellingen vergroten het erosierisico. Concentratie van water in droge valleien verhoogt het risico op ravijnvorming .
* **De bodem:** Bodemtextuur (leem- en zandleem zijn het meest gevoelig) en bodemstructuur (een stabiele kruimelstructuur vermindert erosie) bepalen de erodibiliteit .
* **De vegetatie:** Gewassen en gewasresten beschermen de bodem en verhogen de weerstand. Een hogere bedekkingsgraad vermindert erosie; 30% bodembedekking kan erosie met 80% verminderen .
> **Tip:** Bodemerosie is geen nieuw fenomeen; ‘fossiele’ erosievormen zoals holle wegen en historische ravijnen getuigen hiervan .
#### 11.2.3 De potentiële bodemerosiegevoeligheid in Vlaanderen
Ongeveer een kwart van de Vlaamse landbouwpercelen is onderhevig aan bodemerosie, met de grootste risico's in Haspengouw, het Hageland, het Pajottenland en de Vlaamse Ardennen. De potentiële bodemerosiekaart geeft een schatting van de gemiddelde jaarlijkse bodemerosie per perceel .
#### 11.2.4 Bodemerosie: wanneer en hoeveel?
Erosie treedt vooral op bij hevige of langdurige neerslag en beperkte bodembedekking, met een piek in de zomermaanden (mei-augustus). Bodemverliezen op hellende akkers in Vlaanderen variëren van 1 tot meer dan 10 ton per hectare per jaar, en kunnen in uitzonderlijke gevallen boven de 100 ton/ha/jaar uitkomen. Bodemerosie wordt problematisch vanaf 10 tot 13 ton/ha/jaar .
Factoren die bijdragen aan verhoogde water- en modderoverlast omvatten:
* Wijzigingen in bodemgebruik (minder bedekkende teelten, scheuren van weilanden) .
* Schaalvergroting en intensivering in de landbouw .
* Afname van bodemkwaliteit (verlies stabiele kruimelstructuur, afname organische stof, wijzigingen bodemleven en pH) door o.a. verminderd stalmestgebruik, gewijzigde teeltrotaties, intensievere bewerking en verdichting .
* Gebrekkig ruimtelijk beleid .
* Klimaatverandering met frequentere intense regenbuien .
#### 11.2.5 Gevolgen van bodemerosie
De gevolgen van bodemerosie kunnen lokaal en stroomafwaarts optreden, zowel op korte als lange termijn .
| | Lokale effecten | Stroomafwaartse effecten |
| :------------------ | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Korte termijn** | Opbrengstverlies door wegspoelen/begraven zaaigoed, meststoffen, bestrijdingsmiddelen. | Vervuiling waterlopen met sediment, nutriënten en residuen. Overstroming straten/gebouwen met water en modder. |
| **Lange termijn** | Vermindering bodemkwaliteit. Vernietiging archeologisch erfgoed. | Dichtslibben wachtbekkens, waterlopen, rioleringen. Schade waterzuiveringsinfrastructuur. Bijdrage aan eutrofiëring van oppervlaktewater. |
> **Tip:** Hoewel kortetermijneffecten door landbouwers soms gecorrigeerd kunnen worden, worden langetermijneffecten van erosie vaak onderschat .
De hoeveelheid sediment die waterlopen bereikt, varieert sterk en is afhankelijk van de kenmerken van het stroomgebied. Gevolg is verhoogde kosten voor onderhoud van waterlopen en verwerking van bagger- en ruimingsspecie. Ook nutriënten en bestrijdingsmiddelen komen in het oppervlaktewater terecht .
#### 11.2.6 Erosie bestrijden
Erosiebestrijding vereist brongerichte maatregelen in plaats van enkel stroomafwaarts ingrijpen. De focus ligt op landbouwpraktijken die bijdragen aan een goede bodemstructuur, de ruwheid van het bodemoppervlak vergroten en de bodem zo lang mogelijk bedekt houden .
##### 11.2.6.1 Landbouwpraktijken die bijdragen tot de vorming van een goede bodemstructuur
* Verhogen organische stofgehalte door organische bemesting (stalmest, compost), opname van graangewassen en stro-inwerking, korrelmaïs i.p.v. snijmaïs, gebruik van groenbedekkers, tijdelijk grasland, en omzetten van akkerland naar grasland .
* Optimaliseren bodem-pH door bekalking .
* Voorkomen van bodemverdichting door correcte bandenspanning, lage drukbanden, beperken aantal werkgangen, bewerken in droge omstandigheden en gebruik van vaste rijpaden .
* Niet-kerende bodembewerking, niet-ploegen en directe inzaai .
##### 11.2.6.2 Landbouwpraktijken die de ruwheid van het oppervlak vergroten
* Grof zaaibed klaarleggen .
* Oppervlakkige insporing wegwerken met een ganzenvoet of triltand .
* Bewerken na de oogst om verslemping/verdichting op te heffen en infiltratiecapaciteit te verhogen, eventueel met een tandcultivator of grondbreker. Deze maatregel heeft echter een kortetermijneffect .
* Contourbewerking: bewerken loodrecht op de hellingsrichting om water te remmen. Dit is zinvol op hellingen tot 8% .
* Ruggenteelt (bv. aardappelen) kan risico op geulvorming verhogen; drempels in de voren kunnen helpen .
##### 11.2.6.3 Landbouwpraktijken die een maximale gewasbedekking realiseren
* Teelten vermijden die de bodem slecht bedekken in het late voorjaar en/of de zomer (bv. groenten, maïs, aardappelen) .
* Dubbel inzaaien van granen in droge valleien .
* Groenbedekkers inzetten voor bescherming in het najaar en de winter .
* Gewasresten aan het oppervlak bewaren door minimale bodembewerking of directe inzaai .
#### 11.2.7 Erosiebestrijdingswerken
Deze ingrepen in het landschap helpen om afstromend water en sediment te geleiden, op te vangen en vertraagd af te voeren, met de maatregelen zo hoog mogelijk in het stroomgebied. Voorbeelden zijn grasbufferstroken, landschapselementen, dammen, en bufferbekkens .
### 11.3 Bodemverdichting
Bodemverdichting is het samendrukken en vervormen van de bodem, wat leidt tot een daling van het totale en luchtgevulde poriënvolume. Dit kan zowel door natuurlijke omstandigheden als menselijke invloed ontstaan. De gevoeligheid voor verdichting hangt af van textuur, schijnbare dichtheid en vochtigheid; nattere, fijnere en minder dichte bodems zijn vatbaarder. Er wordt onderscheid gemaakt tussen oppervlakkige en diepe (ondergrond)verdichting, waarbij ondergrondverdichting op lange termijn als problematischer wordt beschouwd .
#### 11.3.1 Oorzaken
De voornaamste oorzaken van bodemverdichting zijn het frequent betreden met zware landbouwvoertuigen, intensieve bodembewerkingen, een tekort aan organische stof en eenzijdige teeltrotaties .
#### 11.3.2 Gevolgen
Bodemverdichting verhoogt de schijnbare dichtheid en penetratieweerstand, wat leidt tot slechte nutriëntenopname, verminderde wateropslag en infiltratie, beperkte drainage, verhoogd erosierisico, toenemende laterale watertransfer (met verontreiniging van oppervlaktewater tot gevolg), verdroging in de zomer, beperkte wortelgroei en verstoring van het bodemleven. Het bufferend vermogen van de bodem tegen verontreiniging daalt .
#### 11.3.3 Mogelijke maatregelen
* **Losmaken van de bodem:** Met decompactors of diepwoelers voor extreme verdichtingen .
* **Bandenspanning en bandenkeuze:** Aanpassen bandenspanning en gebruik van lage druk, brede banden om insporing en verdichting te verminderen .
* **Teeltrotatie:** Afwisselen van teelten met verschillende groeikarakteristieken, zaai- en oogsttijden. Teeltrotaties die organische stof verhogen, poriënvolume doen toenemen en schijnbare dichtheid doen dalen zijn gunstig .
* Intensief wortelende gewassen verlagen de schijnbare dichtheid .
* Afwisselen van ondiep en diep wortelende gewassen verbetert gasuitwisseling en drainage .
* Meerjarige gewassen zijn effectief door afwezigheid van voorjaars- en najaarswerkzaamheden en een stabiel wortelstelsel .
* **Groenbedekkers:** De wortelontwikkeling van groenbedekkers kan bijdragen aan het behoud en verbetering van de bodemstructuur en het poriënvolume. Diepwortelende soorten kunnen bestaande verdichting opheffen .
* **Organische bemesting:** Kan een positief effect hebben, maar de aanbrengmethode is cruciaal om verdichting onder rijsporen te voorkomen .
### 11.4 Bodemafdichting
Bodemafdichting is het bedekken van het bodemoppervlak met een waterondoorlatende constructie van menselijke oorsprong, zoals gebouwen en wegen .
#### 11.4.1 Gevolgen
Bodemafdichting leidt tot verlies van bodemfuncties:
* Verlies van productiecapaciteit voor biomassa .
* Vermindering wateropslag in de bodem, versnelde afvoer van regenwater, vergrote kans op overstromingen en verdroging door dalend grondwaterpeil .
* Verlies van reactorfunctionaliteit voor transformatie, filtering en opslag van chemicaliën .
* Verlies van habitat en genetische opslagruimte, met fragmentatie van de open ruimte en isolatie van soorten als gevolg .
* Afsluiting van het lokale archeologische, biologische en geologische bodemarchief .
In Vlaanderen was 15,3% van de bodem verhard in 2021, met een lichte stijging tussen 2013-2021. Vlaanderen is een van de meest verstedelijkte gebieden van Europa .
#### 11.4.2 Maatregelen
De laatste jaren is er meer aandacht voor het terug ontharden van oppervlakken en het gebruik van waterdoorlatende materialen bij aanleg (bv. steenslag, dolomiet, houtsnippers, poreuze betonklinkers, grastegels) .
### 11.5 Bodemverontreiniging
Bodemverontreiniging is de aanwezigheid van stoffen of organismen, veroorzaakt door menselijke activiteiten, die de bodemkwaliteit nadelig beïnvloeden .
Oorzaken zijn uiteenlopend:
* Industriële activiteiten .
* Ongevallen, productiefouten, lekkende tanks, onzorgvuldige opslag .
* Morsen bij vervoer, op- of overslag .
* Huishoudens (bv. stookolietanks) .
* Diffuse verontreinigingen door overstromingen, verkeer, pesticiden .
Verontreiniging kan lokale effecten hebben, maar kan zich verspreiden via grondwater. Het heeft ernstige ruimtelijke en economische gevolgen en beperkt de gebruiksmogelijkheden. Aandacht moet ook worden besteed aan de risico's voor planten, dieren en ecosystemen, evenals de biodiversiteit. Sanering kan noodzakelijk zijn vanwege gezondheidsrisico's, ecologische risico's of verspreidingsrisico's. De campagne ‘Gezond uit eigen grond’ informeert burgers over het belang van niet-verontreinigde bodem voor eigen consumptie .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bodemprofiel | De doorsnede door de verschillende lagen (horizonten) van een bodem, die inzicht geeft in de gelaagdheid en opbouw van de bodem. |
| Ecosysteemdiensten (ESD) | De voordelen die de menselijke maatschappij ontvangt van ecosystemen, opgedeeld in producerende, regulerende, culturele en ondersteunende diensten. |
| Verwering | Het proces van afbraak van gesteenten en mineralen onder invloed van fysische, chemische en biologische factoren, wat de basis vormt voor bodemvorming. |
| Bodemtextuur | De indeling van bodemmineralen volgens hun korrelgrootte, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen zand, leem en klei. |
| Bodemstructuur | De ruimtelijke schikking en samenhang van bodemdeeltjes, die bepaalt hoe aggregaten worden gevormd en hoe deze in de ruimte gerangschikt zijn, wat invloed heeft op porositeit. |
| Bulkdensiteit (BD) of schijnbaar soortelijk gewicht (SSG) | De massa per eenheidsvolume van de bodem als geheel, inclusief vaste bestanddelen en poriën, gebruikt als maat voor bodemcompactie. |
| Waterpotentiaal | De energiestatus van water in de bodem, die bepaalt hoe water zal bewegen; water beweegt van een hoger naar een lager waterpotentiaal. |
| Kationuitwisselingscapaciteit (CEC) | De maximale hoeveelheid aan kationen die door de bodem kan worden uitgewisseld per massa-eenheid bodem, wat een maat is voor de vruchtbaarheid en het vermogen tot nutriëntenbinding. |
| Bodem-pH | De zuurtegraad van de bodem, uitgedrukt als een logaritmische schaal, die de beschikbaarheid van nutriënten, de activiteit van micro-organismen en de bodemstructuur beïnvloedt. |
| Organische stof | Het geheel van levende biomassa, strooisel, opgeloste organische biomoleculen en deels afgebroken weefsels in de bodem, dat cruciaal is voor bodemvruchtbaarheid, structuur en bodemleven. |
| Mineralisatie | Het proces waarbij organisch materiaal door micro-organismen wordt afgebroken tot anorganische voedingsstoffen, die beschikbaar komen voor planten. |
| Nutriënten | Essentiële elementen die planten nodig hebben voor groei en ontwikkeling, onderverdeeld in macronutriënten en micronutriënten, die voornamelijk uit de bodem worden opgenomen. |
| Erosie | Het proces van losmaking en verplaatsing van bodemdeeltjes door water, ijs, wind of bodembewerking, wat leidt tot bodemverlies en verminderde bodemkwaliteit. |
| Bodemverdichting | Het samendrukken en vervormen van de bodem, waardoor het poriënvolume en de continuïteit ervan afnemen, wat negatieve gevolgen heeft voor waterhuishouding, wortelgroei en bodemleven. |
| Bodemafdichting | Het bedekken van het bodemoppervlak met waterondoorlatende constructies, wat leidt tot verlies van bodemfuncties zoals productiecapaciteit, wateropslag en habitat voor organismen. |
| Bodemverontreiniging | De aanwezigheid van milieugevaarlijke stoffen in de bodem, veroorzaakt door menselijke activiteiten, die de bodemkwaliteit en ecosystemen nadelig beïnvloeden. |