Cover
Comença ara de franc APS H7 PDF.pdf
Summary
# Het geheugenmodel van Atkinson en Shiffrin en latere ontwikkelingen
Dit onderwerp verkent de evolutie van geheugenmodellen, beginnend met het klassieke model van Atkinson en Shiffrin, en gaat vervolgens dieper in op latere ontwikkelingen zoals het werkgeheugen en neurale netwerken, die de complexiteit van informatieverwerking en -opslag in de hersenen beter verklaren [3](#page=3).
### 1.1 Het geheugenmodel van Atkinson en Shiffrin
Het model van Atkinson en Shiffrin, een mijlpaal in het geheugenonderzoek, stelt dat het geheugen bestaat uit drie verschillende systemen: sensorische geheugens, kortetermijngeheugen (KTG) en langetermijngeheugen (LTG). De informatiestroom begint bij de input uit de omgeving die wordt opgenomen in de sensorische geheugens. Informatie die aandacht krijgt vanuit de sensorische geheugens, gaat door naar het KTG, waar het wordt verwerkt en, door middel van herhaling, kan worden overgedragen naar het LTG [3](#page=3).
#### 1.1.1 De sensorische geheugens
Voor elk zintuig is er een specifiek sensorisch geheugen dat informatie uit de zintuigorganen voor een zeer korte periode vasthoudt. Dit stelt ons in staat om informatie te interpreteren, omdat de input even "blijft hangen" en beschikbaar is in de hersenen [3](#page=3).
* **Iconische geheugen:** Dit geheugen slaat visuele stimuli op. Onderzoek van Sperling toonde aan dat we, na een korte blootstelling aan 12 hoofdletters, slechts een beperkt aantal kunnen oproepen, wat deels te wijten is aan het vervagen van het geheugenspoor tijdens het opzeggen. Wanneer de proefpersonen direct na de stimulus een toon kregen die aangaf welke rij ze moesten opzeggen, konden ze de letters perfect reproduceren. De duur van het tijdsinterval tussen stimulusaanbieding en de toon beïnvloedde de prestatie: naarmate dit interval toenam, konden proefpersonen minder letters opsommen [3](#page=3).
* **Echoïsche geheugen:** Dit geheugen verwerkt auditieve stimuli. Darwin et al. vonden dat het echoïsche geheugen een langere capaciteit heeft dan het iconische geheugen, met een duur van ongeveer twee tot vier seconden in plaats van één seconde. Dit is plausibel gezien de vluchtigheid van auditieve signalen [3](#page=3).
#### 1.1.2 Het kortetermijngeheugen (KTG)
Het KTG houdt informatie vast waar we ons op dat moment bewust van zijn. Dit geheugen heeft een beperkte capaciteit en de geheugencode is fragiel. Miller stelde dat het KTG een beperkt aantal elementen tegelijk kan vasthouden, met een gemiddelde geheugenspan tussen de vijf en negen woorden. Wanneer er meer stimuli worden aangeboden, kan dit leiden tot het vergeten van eerdere informatie [4](#page=4).
Peterson en Peterson onderzochten het verval van informatie in het KTG door proefpersonen drie woorden te laten zien, gevolgd door een cijfer, waarna ze ofwel de woorden direct moesten opzeggen of eerst moesten terugtellen vanaf het cijfer. De terugteltaak belastte het KTG, wat resulteerde in het vergeten van de woorden. Hoe langer het terugtellen duurde, hoe meer fouten er werden gemaakt [4](#page=4).
#### 1.1.3 Het langetermijngeheugen (LTG)
Het LTG heeft een schijnbaar onbeperkte capaciteit en de informatie vervalt langzaam. Informatie wordt van het KTG naar het LTG overgedragen door herhaling. De seriële positiecurve is een grafiek die aantoont hoe goed een item wordt onthouden afhankelijk van zijn plaats in een stimulusreeks [4](#page=4).
Glanzer en Cunitz onderzochten dit door proefpersonen een lijst van vijftien woorden te laten opnoemen onder verschillende condities: direct, na tien seconden terugtellen, of na dertig seconden terugtellen [4](#page=4).
* **Voorrangseffect (primacy effect):** De eerste woorden werden het best onthouden, waarschijnlijk door herhaling in het KTG voordat het vol raakte [5](#page=5).
* **Recentheidseffect (recency effect):** De laatste woorden werden ook goed onthouden, omdat deze nog in het KTG aanwezig waren [5](#page=5).
Afleidingsstaken, zoals terugtellen, hadden geen effect op het voorrangseffect, wat suggereert dat dit effect niet alleen gebaseerd is op het KTG, maar ook op interacties met het LTG. Het recentheidseffect kon wel worden beïnvloed door afleidingstaken [5](#page=5).
### 1.2 Verdere ontwikkelingen in geheugentheorieën
Het model van Atkinson en Shiffrin was een belangrijke doorbraak, maar latere onderzoeken leidden tot vernieuwingen op vier gebieden: het werkgeheugen, de interactie tussen werkgeheugen en LTG, neurale netwerken en de complexiteit van het LTG [5](#page=5).
#### 1.2.1 Van kortetermijngeheugen naar werkgeheugen
Het KTG wordt gezien als een centrale functie die informatie uit sensorische geheugens verwerkt en combineert met informatie uit het LTG, waarna het deze informatie kan overdragen naar het LTG of ophalen. Het concept van het KTG met slechts 5 tot 9 geheugenplekken werd als onrealistisch beschouwd voor het uitvoeren van complexe cognitieve taken zoals rekenen of redeneren. Hieruit ontstond het concept van het **werkgeheugen (WG)** [5](#page=5).
Kerntaken van het werkgeheugen omvatten het kortstondig bijhouden van informatie, het onthouden van de uit te voeren taak, het coördineren van deelprocessen, en het onderdrukken van afleidende prikkels [5](#page=5).
#### 1.2.2 Het werkgeheugenmodel van Baddeley en Hitch
Dit model stelt een alternatief voor het beperkte KTG voor, bestaande uit drie componenten [6](#page=6):
1. **Centrale verwerker:** Dit controlesysteem verdeelt aandacht, selecteert en negeert stimuli, en roept informatie uit het LTG op [6](#page=6).
2. **Fonologische lus:** Een tijdelijk opslagsysteem voor gesproken informatie dat snel vervalt zonder herhaling. Het bestaat uit een fonologische opslagplaats en een articulatorisch herhalingsproces [6](#page=6).
3. **Visuospatiaal schetsblad:** Dit systeem slaat visuele en ruimtelijke informatie op en bestaat uit een visuele opslagplaats en een innerlijke schrijver voor het verversen van informatie [6](#page=6).
Onderzoek naar dubbeltaken suggereert dat de centrale verwerker en de fonologische lus verschillende functies hebben. Eenvoudige rekensommen lijken primair de centrale verwerker te belasten, terwijl moeilijkere sommen ook de fonologische lus kunnen gebruiken [6](#page=6).
#### 1.2.3 Nauwe interacties tussen het werkgeheugen en LTG
De capaciteit van het KTG, oorspronkelijk geschat op 7 chunks door Miller, wordt door Cowan beter geschat als 4 chunks (4 +/- 1). Dit komt omdat Miller de kracht van chunking, het samenvoegen van informatie tot grotere gehelen, mogelijk overschatte door het gebruik van betekenisvolle stimuli [7](#page=7).
Een belangrijke latere inzichten is dat KTG-chunks **geactiveerde LTG-representaties** zijn. Dit impliceert dat zintuiglijke informatie eerst codes in het LTG kan activeren voordat het in het KTG terechtkomt, een tekortkoming van het oorspronkelijke Atkinson-Shiffrin model. Sommige onderzoekers suggereren zelfs dat het werkgeheugen geen apart systeem is, maar slechts een geactiveerd deel van het LTG dat bewust toegankelijk is. Echter, de manipulatie van informatie blijft een punt van discussie [7](#page=7).
#### 1.2.4 Neurale netwerken en de complexiteit van het LTG
Het Atkinson-Shiffrin model werd bekritiseerd voor het simplificeren van de overgang van KTG naar LTG; herhaling is niet de enige manier van opslag. **Neurale netwerken** bieden een computermodel dat de werking van de hersenen nabootst, waarbij informatie niet in individuele knopen (neuronen), maar in de **verbindingen (gewichten)** ertussen is opgeslagen. Dit sluit aan bij het principe "neurons that fire together, wire together" [8](#page=8).
Een belangrijke uitdaging bij neurale netwerken is **catastrofale interferentie**, waarbij het leren van nieuwe informatie de bestaande informatie kan overschrijven. Dit staat in contrast met de menselijke hersenen, die bestaande kennis behouden en informatie geleidelijk integreren [9](#page=9).
#### 1.2.5 Hippocampus en consolidatie
Een succesvol voorstel om catastrofale interferentie te omzeilen, is een leerproces in twee stappen: eerst opslaan in een netwerk waar interferentie mogelijk is, en daarna de informatie overschrijven naar een tweede netwerk waar dit niet gebeurt. Neuropsychologisch bewijs suggereert dat de overgang van werkgeheugen naar LTG via de hippocampus verloopt, gevolgd door consolidatie in de cortex, voornamelijk tijdens de slaap. Schade aan de hippocampus verhindert de opslag van nieuwe kennis [10](#page=10).
#### 1.2.6 Het LTG als een complex systeem
Het LTG is geen unitair systeem. Er is bewijs voor een apart **procedureel geheugen** dat verantwoordelijk is voor het opslaan van motorische vaardigheden ("weten hoe"). Oproepen van informatie uit het LTG kan leiden tot activatie van onjuiste informatie, wat een controleproces vereist, vaak gelokaliseerd in de frontale lobben. Schade aan deze gebieden kan leiden tot het vertellen van onzin, waarbij alle geactiveerde informatie uit het LTG wordt uitgesproken [10](#page=10).
---
# Informatieverwerking, opslag en oproepen
Dit onderwerp onderzoekt hoe informatie wordt verworven, opgeslagen en weer teruggehaald uit het geheugen, met nadruk op de technieken die de efficiëntie van deze processen kunnen verbeteren [11](#page=11).
### 2.1 De stappen van het geheugenproces
Het geheugenproces omvat drie fundamentele stappen: verwerving (codering), bewaren (opslag) en oproepen [11](#page=11).
#### 2.1.1 Verwerving (codering)
Dit is de initiële fase van het leren van informatie. Aandacht is cruciaal; informatie waar aandacht aan wordt besteed, wordt bijna altijd, althans tijdelijk, opgeslagen [11](#page=11).
#### 2.1.2 Bewaren (opslag)
Tijdens deze fase vinden er veranderingen plaats in het zenuwstelsel die leiden tot de vorming van een geheugenspoor. Dit gebeurt in twee stappen: eerst wordt een tijdelijk geheugenspoor vastgelegd in de hippocampus, waarna de informatie wordt geïntegreerd in bestaande informatienetwerken in de hersenschors (cortex) [11](#page=11).
#### 2.1.3 Oproepen
Dit is het proces van het terughalen van informatie uit het geheugen. Een belangrijke vraag hierbij is in hoeverre geheugensporen daadwerkelijk "verdwijnen" [11](#page=11).
### 2.2 Hercodering en organisatie
Het optimaliseren van de verwerving van informatie kan plaatsvinden door middel van hercodering en organisatie [12](#page=12).
#### 2.2.1 Het belang van hercodering en organisatie
Effectief studeren houdt in dat informatie wordt omgezet naar een andere vorm, in plaats van deze letterlijk uit het hoofd te leren. Hercodering en reorganisatie vormen de meest efficiënte manier om informatie te verwerven, omdat ze aanwijzingen bieden om de informatie terug te vinden en/of te reconstrueren vanuit het lange-termijngeheugen (LTG) [12](#page=12).
**Voorbeeld:** Onderzoek van Sharps et al. toonde aan dat woorden die georganiseerd waren binnen categorieën (zoals dieren of keukengerei) beter onthouden werden dan willekeurige woorden [12](#page=12).
#### 2.2.2 Experts en organisatie
Experts presteren vaak beter dan niet-experts, niet zozeer door een inherent beter geheugen, maar door hun vermogen om informatie efficiënt te organiseren binnen hun specialiteitsgebied. Dit stelt hen in staat om grote hoeveelheden specifieke informatie op te slaan, vaak door deze te plaatsen binnen een groter, bekend patroon [12](#page=12).
**Voorbeeld:** Schaakmeesters konden meer schaakposities onthouden dan minder ervaren spelers, omdat ze de stellingen konden hercoderen tot grotere, bekende patronen. Bij willekeurige posities was het verschil kleiner, wat aantoont dat hun vaardigheid specifiek was voor hun specialiteit [12](#page=12).
### 2.3 Dubbele codering
Informatie kan op drie manieren in het lange-termijngeheugen (LTG) worden opgeslagen: via verbale, sensorische en motorische codes [12](#page=12).
* **Verbale code:** Woorden en hun betekenis [12](#page=12).
* **Sensorische code (beeldcode):** De zintuiglijke aspecten van een gebeurtenis, zoals beelden. Dit kan dezelfde hersengebieden activeren als de oorspronkelijke waarneming [12](#page=12).
* **Motorische code:** Lichamelijke vaardigheden en bewegingen. Deze codes wijken af omdat ze moeilijk te verwoorden zijn en vaak onbewust lijken te worden verworven [12](#page=12).
#### 2.3.1 Paivio's tweevoudige codeertheorie
Volgens Paivio's tweevoudige codeertheorie (dual coding) wordt informatie beter onthouden wanneer deze in twee codes beschikbaar is dan wanneer er slechts één code is. Dit leidt tot drie voorspellingen [13](#page=13):
1. Concrete woorden (die een beeld vormen) worden beter onthouden dan abstracte woorden [13](#page=13).
2. Associaties tussen woordparen worden beter onthouden als er een beeld bij gevormd kan worden. De informatie over de interactie tussen voorwerpen wordt daarbij gecodeerd [13](#page=13).
3. Het *enactment effect*: informatie wordt beter onthouden wanneer er een bijkomende motorische code is naast de beeldcode. Acteurs onthouden bijvoorbeeld sneller hun tekst met bijbehorende gebaren [13](#page=13).
### 2.4 Theorie van de verwerkingsniveaus
De theorie van de verwerkingsniveaus (levels of processing theory) stelt dat de kans dat informatie later kan worden opgeroepen, afhangt van het niveau waarop deze is verwerkt. Hoe dieper de verwerking, hoe beter de herinnering [13](#page=13).
**Experiment van Craik & Tulving:** Woorden werden op verschillende niveaus verwerkt:
* **Oppervlakkige kenmerken:** Is het woord in hoofdletters geschreven?
* **Klank:** Rijmt het op een ander woord?
* **Betekenis (semantisch):** Is het een dier?
De resultaten toonden aan dat herkenning van woorden die oppervlakkig waren geanalyseerd, nauwelijks boven het toevalsniveau lag, terwijl woorden die een diepe, semantische analyse hadden ondergaan, vrijwel perfect werden herinnerd [13](#page=13).
**Genereereffect:** Informatie wordt beter onthouden wanneer mensen actief betrokken zijn bij het genereren van stimuli, bijvoorbeeld door tijdens het studeren zelf vragen te stellen en antwoorden te formuleren. Passief opnemen van informatie leidt tot een slechtere herinnering [13](#page=13).
### 2.5 Capaciteit en volgorde van informatieverwerving
Onderzoek naar het korte-termijngeheugen (KTG) suggereert dat de capaciteit beperkt is, maar dit gaat voorbij aan het belang van organisatie en de testformaten die vaak letterlijke herhaling vereisen [14](#page=14).
#### 2.5.1 Visueel geheugen
Onderzoek van Brady et al. met 2500 foto's toonde aan dat mensen zeer goed in staat waren om te onthouden welke foto's ze eerder hadden gezien, zelfs na een week. Dit effect wordt beïnvloed door de gelijkenis van de afleider-foto's [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 2.5.2 Het belang van volgorde
De succesvolle prestaties in het visuele geheugenonderzoek van Brady et al. kwamen mede doordat de volgorde van de foto's niet onthouden hoefde te worden. In KTG-taken is het onthouden van de volgorde van stimuli cruciaal, met name bij nieuwe woorden. Naarmate een woord beter wordt begrepen en georganiseerd (gechunked), wordt de volgorde minder prominent. Het onthouden van de volgorde is essentieel voor het verwerven van woordenschat [14](#page=14).
> **Tip:** Geheugensteuntjes, zoals de methode der loci, kapstokwoorden, acroniemen of de PQ4R-methode (Overzie, Stel vragen, Lees, Overdenk, Reciteer, overhoor), kunnen het onthouden van informatie aanzienlijk verbeteren [14](#page=14).
### 2.6 Informatie opslaan en bewaren
Niet alle verworven informatie blijft permanent bewaard in het LTG. Visuele herinneringen kunnen verarmen tijdens dit proces [15](#page=15).
#### 2.6.1 Verarming van visuele herinneringen
Onderzoek na het experiment van Brady et al. met een week uitstel toonde een aanzienlijke daling in de correctheid van herkenning. Dit suggereert dat herinneringen die oorspronkelijk in de hippocampus zijn opgeslagen rijker zijn dan de informatie die uiteindelijk naar het LTG wordt overgedragen. Bovendien wordt informatie in het LTG na verloop van tijd minder toegankelijk. Studies, zoals het Apple-logo proef, laten zien dat visuele herinneringen in het LTG vaak niet gedetailleerd zijn, maar zich concentreren op wat relevant is voor het dagelijks leven [15](#page=15).
#### 2.6.2 Functies van informatieverlies
Hoewel hypermnesie (alles onthouden) bestaat, biedt onvolledige opslag vier voordelen:
1. Minder aandacht voor negatieve ervaringen, wat leidt tot een positiever zelfbeeld [15](#page=15).
2. Minder focus op details, wat meer aandacht voor gemeenschappelijke kenmerken bevordert [15](#page=15).
3. Vergeten stimuleert het zoeken naar nieuwe oplossingen en verhoogt de creativiteit [15](#page=15).
4. Oudere herinneringen bemoeilijken het aanleren van nieuwe informatie, wat flexibiliteit in bepaalde situaties kan belemmeren [15](#page=15).
### 2.7 Neurologische inzichten in geheugenopslag
Twee inzichten helpen ons de opslag en het bewaren van geheugensporen beter te begrijpen:
#### 2.7.1 Gedistribueerde representaties
Herinneringen verbinden hersengebieden die ver uit elkaar kunnen liggen. Ze zijn het resultaat van de samenwerking tussen woorden, ideeën, waarnemingen, gevoelens en motorische codes, die met elkaar verbonden moeten worden om een herinnering compleet te maken. De hippocampus fungeert hierbij als een centraal knooppunt [15](#page=15).
Geheugensporen worden gecodeerd door patronen van activiteit verdeeld over duizenden neuronen en hun verbindingen, en niet als individuele informatie-eenheden tussen twee neuronen. Dit gedistribueerde opslagmodel biedt drie voordelen [15](#page=15):
1. **Betrouwbaarheid van individuele neuronen:** Een individueel neuron is niet betrouwbaar genoeg om een complete herinnering op te slaan; de stimulus geeft slechts een verhoogde kans op vuren [16](#page=16).
2. **Gracieuze degradatie:** Het systeem faalt pas wanneer vele neuronen uitvallen, wat optreedt bij aandoeningen als dementie [16](#page=16).
3. **Generalisatie:** Een systeem dat stimuli in details opdeelt, kan bekende details herkennen en zo nieuwe, vergelijkbare stimuli tot op zekere hoogte herkennen [16](#page=16).
Concluderend zijn herinneringen geen losse bestanden, maar complexe netwerkpatronen die het geheugen sterker, betrouwbaarder en beter in staat maken om nieuwe, vergelijkbare informatie te herkennen [16](#page=16).
#### 2.7.2 Inhoudsgebaseerde in plaats van adresgebaseerde organisatie
De metafoor van het geheugen als een geordende bibliotheek met vaste adressen is misleidend. Menselijk geheugen werkt niet via adresgebaseerde organisatie, waarbij informatie wordt opgeroepen op basis van een vast 'adres' [16](#page=16).
**Kenmerken van adresgebaseerde organisatie:**
1. Beperkt aantal ingangen om het juiste adres te bereiken [16](#page=16).
2. Na het vinden van het adres, hoeft de informatie enkel afgelezen te worden [16](#page=16).
Bij mensen is het oproepen van informatie echter een actief proces van reconstructie, waarbij er vaak meerdere manieren zijn om dezelfde herinnering te bereiken. Zelfs met het juiste 'adres' kan het zijn dat er hard gezocht moet worden naar de bijbehorende informatie [16](#page=16).
**Een neuraal model voor een inhoudsgebaseerd geheugen (McClelland's "The Jets vs. The Sharks"):**
In een inhoudsgebaseerd systeem wordt elk kenmerk voorgesteld door een knoop die geactiveerd en verbonden kan worden met andere knopen [17](#page=17).
* **Connectiviteit:** Knoppen worden geactiveerd door externe input en activatie verspreidt zich binnen het netwerk [17](#page=17).
* **Positieve en negatieve connecties:** Connecties kunnen zowel positief (ondersteunend) als negatief (onderdrukkend) zijn [17](#page=17).
* **Voordelen van inhoudsgebaseerde organisatie:**
1. Veel connecties vanuit verschillende kanten vergroten de kans om informatie terug te vinden [17](#page=17).
2. Activatie van een knoop neemt toe naarmate meer leidende knopen geactiveerd worden [17](#page=17).
3. Aanwijzingen zijn effectiever als ze met weinig knopen verbonden zijn [17](#page=17).
4. Het oproepen van herinneringen is een zoektocht waarbij niet alle ingangen onmiddellijk tot informatie leiden en er concurrentie en soms activatie van verkeerde informatie kan optreden [17](#page=17).
---
# Oproepaanwijzingen, interferentie en geheugenreconstructie
Dit onderwerp onderzoekt hoe de beschikbaarheid van aanwijzingen, de context, en distinctie het ophalen van herinneringen beïnvloeden, evenals de rol van interferentie en de reconstructieve aard van geheugen, inclusief de effecten van toetsen en de oorzaken van valse herinneringen.
### 3.1 Het belang van oproepaanwijzingen
Herinneringen zijn afhankelijk van hoe goed ze opgeroepen kunnen worden, en geschikte aanwijzingen kunnen volstaan om ze terug te vinden [18](#page=18).
#### 3.1.1 Oproepaanwijzingen bij het onthouden van woorden en teksten
* **Tulving & Pearlstone:** Onderzoek met woordlijsten toonde aan dat het aanbieden van categorienamen als oproepaanwijzingen de prestaties bij het reproduceren van woorden bijna verdubbelde (van 40% naar 75%). Dit suggereert dat de informatie wel aanwezig was, maar dat er onvoldoende aanwijzingen waren om deze op te roepen [18](#page=18).
* **Handy & Smith:** Bij het onthouden van teksten bleek dat een aansluitende titel de herinnering aan kritische teksten verbeterde. Toen de proefpersonen echter vier tekeningen kregen die aansloten bij de kritische teksten, verdwenen de verschillen tussen de groepen, wat aangeeft dat de informatie aanwezig was, maar een effectieve aanwijzing nodig was om deze op te roepen [18](#page=18).
#### 3.1.2 Contextafhankelijkheid van herinneringen
De omgeving waarin informatie wordt geleerd, kan een belangrijke rol spelen bij het oproepen ervan.
* **Godden & Baddeley:** Duikers die woorden leerden onder water, herinnerden zich 50% meer woorden wanneer ze ook onder water werden getest, vergeleken met wanneer ze aan land werden getest. Dit effect werd sterker gevonden wanneer de context tijdens het leren en testen identiek was [18](#page=18).
* **Koens et al.:** Dit contextuele effect is echter alleen significant wanneer het te onthouden materiaal weinig inzichtelijk denken vereist, er geen intrinsieke relatie is tussen de context en het materiaal, en het materiaal niet tot de leefwereld van de proefpersoon behoort of deze niet intrinsiek gemotiveerd is [19](#page=19).
#### 3.1.3 Oproepaanwijzingen bij persoonlijke gebeurtenissen
Het terugkeren naar de plaats van een gebeurtenis kan helpen herinneringen te activeren [19](#page=19).
* **Wagenaar:** Een dagboekstudie gedurende zes jaar toonde aan dat "wat" de meest nuttige aanwijzing was voor het herinneren van gebeurtenissen, gevolgd door "waar" en "wie". Een combinatie van aanwijzingen leidt tot betere herinnering dan individuele aanwijzingen. Hoe korter geleden een gebeurtenis plaatsvond (retentie), hoe beter deze wordt herinnerd [19](#page=19).
#### 3.1.4 Distinctie als hulp bij herinneren
Oproepaanwijzingen zijn het meest effectief wanneer ze met slechts één specifiek geheugenspoor verbonden zijn [19](#page=19).
* **Hunt & Lamb:** Een woord uit een andere categorie in een lijst van woorden uit dezelfde categorie werd significant beter onthouden (87%) dan woorden uit de dominante categorie [19](#page=19).
* **Isolatie-effect:** Gebeurtenissen die distinctief zijn ten opzichte van andere gebeurtenissen, worden beter onthouden. De context bepaalt echter of een element als distinctief wordt ervaren [19](#page=19).
#### 3.1.5 Emotionele herinneringen en flashbulb memories
Hoewel emotionele gebeurtenissen vaak distinctief zijn en een grote emotionele lading hebben, blijkt uit onderzoek naar de aanslagen van 9/11 dat emotionele herinneringen zich qua vergeetcurve hetzelfde gedragen als gewone herinneringen en geen apart systeem vormen. De levendigheid en emotie correleren niet met de accuraatheid op lange termijn [20](#page=20).
### 3.2 Interferentie bij het oproepen van herinneringen
Verval, gedefinieerd als fysiologische veranderingen die een geheugenspoor onherroepelijk uitwissen om plaats te maken voor nieuwe informatie, is geen doorslaggevende verklaring voor vergeten in het langetermijngeheugen (LTG). Verval voorspelt een slechtere herinnering over tijd, wat niet altijd het geval is, en draagt weinig bij aan de mechanismen achter vergeten [20](#page=20).
* **Jenkins & Dallenach:** Proeven met mensen en kakkerlakken suggereren dat de hoeveelheid gebeurtenissen of activiteiten die plaatsvinden tijdens een bepaalde periode belangrijker is voor vergeten dan het verstrijken van de tijd zelf. Slapen tussen leermomenten leidt bijvoorbeeld tot betere retentie dan wakker blijven [20](#page=20) [21](#page=21).
Interferentie is een betere verklaring voor vergeten, waarbij nieuwe activiteiten of stimuli het geheugenspoor verstoren [21](#page=21).
#### 3.2.1 Typen interferentie
Er zijn twee hoofdtypen interferentie:
* **Proactieve interferentie:** Moeilijkheden om een gebeurtenis op te roepen als gevolg van *voorgaande* activiteiten of geleerde informatie. Eerder geleerde informatie belemmert het oproepen van nieuwe informatie. Onderzoek toonde aan dat de prestaties zakten wanneer proefpersonen opeenvolgende lijsten met woorden uit dezelfde categorie leerden [21](#page=21).
* **Retroactieve interferentie:** Moeilijkheden om een gebeurtenis op te roepen als gevolg van *activiteiten na* de opslag van de gebeurtenis. Activiteiten die na de opslag plaatsvinden, bemoeilijken het oproepen van de oorspronkelijke gebeurtenis. Experimenten lieten zien dat proefpersonen slechter presteerden wanneer ze tussen het leren van materiaal A en de test hierover ander materiaal B leerden [22](#page=22).
#### 3.2.2 Interferentie en het leren van vermenigvuldigingen
Het leren van maaltafels is complex omdat nabijgelegen tafel-gerelateerde problemen (zowel binnen als tussen tafels) interfereren met het vinden van de juiste oplossing [22](#page=22).
### 3.3 De kracht van toetsen (het toetseffect)
Studeren met het oog op toetsen leidt tot blijvender kennis dan enkel studeren voor inzicht [22](#page=22).
* **Roediger & Karpicke:** Studenten scoorden beter en herinnerden informatie langer als ze direct na het instuderen werden getoetst, ook al presteerden ze iets slechter bij onmiddellijke ondervraging dan bij herhaald instuderen [22](#page=22).
* **McDaniel et al.:** Toetsen, zelfs met een minimaal ingrijpen, hadden een positief effect op latere herhalingstoetsen en examens [22](#page=22).
* **Redenen voor effectiviteit:** Toetsen trainen het oproepen van informatie en bieden (met feedback) inzicht in de juistheid van de opgeroepen informatie [22](#page=22).
#### 3.3.1 Toetsen reduceren interferentie
Het toetseffect heeft een dempende rol op interferentie [23](#page=23).
* **Potts & Hanks:** Het leren van nieuwe, concurrerende informatie (Finse vertalingen) veroorzaakte een sterk retroactief inhibitie-effect op oude kennis (Swahili vertalingen). De prestatie bleef even goed wanneer er geen verstorende informatie was geleerd [23](#page=23).
#### 3.3.2 Gedistribueerd leren
Gedistribueerd leren (spreiden over dagen) is efficiënter dan massief leren [23](#page=23).
* **Cepeda et al.:** Het optimale interval tussen een eerste en tweede studiemoment hing af van het testmoment. Herleren één maand na het leermoment was ideaal voor een test na één jaar, terwijl herleren na twee weken optimaal was voor een test na één maand. Slapen tussen leermomenten helpt [23](#page=23).
### 3.4 Geheugen als reconstructie
Herinneringen benaderen vaak de oorspronkelijke informatie, waarbij we ongeveer weten wat er gebeurd is [23](#page=23).
#### 3.4.1 Dagboekstudies en de accuraatheid van herinneringen
Dagboekstudies tonen aan dat mensen herinneringen aan gebeurtenissen, gevoelens, en zelfs de herinneringen van anderen, na verloop van tijd kunnen vervormen of aanpassen. Leuke ervaringen worden beter onthouden dan negatieve, en onaangename herinneringen worden vaak verbloemd [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 3.4.2 Schema's en valse herinneringen
Schema's, georganiseerde voorstellingen over de wereld, helpen bij het begrijpen, opslaan, en reconstrueren van informatie [24](#page=24).
* **Proeven van Bartlett ("De Oorlog van de Geesten"):** Engelse studenten herinnerden "Indianenverhalen" vertekend, ingekort en vereenvoudigd, en vertelden het meer als een typisch Engels verhaal. Dit illustreert hoe het navertellen van informatie leidt tot vervormingen [24](#page=24).
* **Valse herinneringen door niet-aangeboden informatie:** Schema's kunnen al tijdens het opslaan van informatie leiden tot valse herinneringen aan informatie die nooit is gegeven [25](#page=25).
* **Valse herinneringen aan gebeurtenissen:** Experimenten met woordlijsten waarbij woorden geassocieerd met een centraal thema werden voorgelezen, leidden tot het "herinneren" van niet-aangeboden, maar geassocieerde woorden, zoals "naald" uit een lijst met woorden over naaien [25](#page=25).
* **Valse herinneringen inplanten:** Valse informatie kan leiden tot geloofwaardige valse herinneringen, zelfs wanneer proefpersonen later worden geïnformeerd dat de informatie fictief was [25](#page=25).
#### 3.4.3 Geheugensporen zijn onderhevig aan verandering
Het activeren van een herinnering maakt het geheugenspoor labiel, waarna het opnieuw geconsolideerd moet worden, met de mogelijkheid van herconsolidatie waarbij nieuwe informatie wordt toegevoegd. Het navertellen van een verhaal op een interessante manier kan leiden tot meer geheugenfouten dan een nauwkeurig navertellen [25](#page=25).
#### 3.4.4 Ooggetuigenverklaringen
Geheugenfouten bij ooggetuigenverklaringen worden groter door:
* Niet grondige informatieverwerking [26](#page=26).
* Veelheid aan opvolgende informatie [26](#page=26).
* Besmetting van geheugensporen door foutieve suggesties tijdens het oproepen [26](#page=26).
* **Botsende auto's experiment:** Het gebruik van verschillende werkwoorden om een ongeval te beschrijven, had een significante invloed op de geschatte snelheid en leidde tot het "zien" van gebroken glas, wat wijst op een hercodering van de gebeurtenis. Suggestieve vragen kunnen dus antwoorden ontlokken die niet overeenkomen met de werkelijkheid [26](#page=26).
#### 3.4.5 Verdrongen herinneringen
Er is grote scepsis over het bestaan van volledig verdrongen traumatische herinneringen. Wel is er bewijs dat dergelijke herinneringen sterk verarmd kunnen zijn. Verdrongen herinneringen worden vaker gevonden bij mensen die hoog scoren op fantasierijkheid en ontstaan in situaties die bekend staan om het creëren van valse herinneringen, zoals therapie onder hypnose. Het menselijk geheugen is een reconstructie en geen accurate opname, en is onderhevig aan externe beïnvloeding [26](#page=26).
---
# Amnesie, impliciet en expliciet geheugen
Dit onderwerp onderzoekt geheugenverlies (amnesie), onderscheidt verschillende soorten amnesie, en duikt dieper in de concepten van impliciet en expliciet geheugen, geïllustreerd door casestudies.
### 4.1 Amnesie: geheugenverlies
Amnesie verwijst naar geheugenverlies. Bij het analyseren van geheugenproblemen is het cruciaal om onderscheid te maken tussen het oproepen van vroegere gebeurtenissen en het opslaan van nieuwe herinneringen [27](#page=27).
#### 4.1.1 Typen amnesie
Er worden verschillende types amnesie onderscheiden:
* **Retrograde amnesie**: Dit is geheugenverlies voor gebeurtenissen die plaatsvonden vóór het ontstaan van de amnesie, vaak veroorzaakt door hersentrauma. Na een coma ten gevolge van een ongeval, lijdt een aanzienlijk deel van de patiënten aan retrograde amnesie tot een week vóór het ongeval. Dementie kan ook retrograde amnesie veroorzaken zonder direct trauma. Iedereen ervaart een milde vorm hiervan in de vorm van kinderamnesie (tot 3-4 jaar oud), omdat de geheugenstructuren nog niet volgroeid zijn om episodische herinneringen permanent vast te leggen, of omdat er nog onvoldoende structuur en taal is om ervaringen te organiseren. Dit geldt met name voor het episodisch geheugen, niet voor semantisch of procedureel geheugen [27](#page=27).
* **Anterograde amnesie**: Dit type amnesie kenmerkt zich door problemen met het onthouden van nieuwe informatie vanaf een bepaald moment. Het syndroom van Korsakoff is de bekendste vorm hiervan, vaak voorkomend bij chronische alcoholici door permanente hersenbeschadiging als gevolg van een tekort aan vitamine B1. Patiënten met dit syndroom lijken normaal te functioneren en te spreken, maar herhalen zichzelf vaak omdat ze de recente gebeurtenissen vergeten en kunnen geen teksten onthouden. De uitlokkende factor is schade aan de hippocampus en omliggende gebieden [27](#page=27).
* **Functionele amnesie**: Dit type amnesie is niet het gevolg van structurele hersenschade, maar van biologische processen zonder sporen of door psychologische factoren, vaak in reactie op stressvolle omstandigheden. Personen kunnen plotseling belangrijke herinneringen verliezen door extreme stress of trauma, wat soms ook leidt tot veranderingen in persoonlijkheidsgevoel [27](#page=27).
#### 4.1.2 Casestudie H.M.
De casestudie van patiënt H.M. is cruciaal voor het geheugenonderzoek. H.M. onderging op jonge leeftijd een operatie om delen van zijn temporale lobben te verwijderen vanwege ernstige epilepsie. Na de operatie ontwikkelde hij ernstige anterograde amnesie, waardoor hij geen nieuwe herinneringen kon vormen. Ook recente herinneringen van vóór de operatie gingen verloren, terwijl jeugdherinneringen grotendeels intact bleven. H.M. kon voornamelijk functioneren via routines en eenvoudige taken [27](#page=27).
### 4.2 Impliciet en expliciet geheugen
Het onderscheid tussen impliciet en expliciet geheugen werd grotendeels ontdekt door onderzoek naar patiënten met amnesie.
#### 4.2.1 De ontdekking van het impliciete geheugen
* **Motorisch leren bij H.M.**: Ondanks zijn ernstige anterograde amnesie, vertoonde H.M. verbetering in een specifieke taak: het volgen van de contouren van een ster terwijl hij in een spiegel keek. Zijn prestaties verbeterden dagelijks, hoewel hij dacht dat het elke keer een nieuwe taak was. Dit fenomeen, motorisch leren zonder bewustzijn van de taak, markeerde het begin van het onderscheid tussen impliciete en expliciete geheugen. H.M. kon geen bewuste herinneringen opslaan, maar wel motorische vaardigheden leren, wat leidde tot het concept van procedureel geheugen [28](#page=28).
* **Onthouden van verbale informatie bij patiënten met anterograde amnesie**: Onderzoek van Warrington & Weiskrantz toonde aan dat patiënten met anterograde amnesie, na het ontvangen van lijsten woorden en tekeningen, niet konden herinneren welke woorden op de lijst stonden. Echter, ze konden woordfragmenten beter aanvullen tot woorden uit de lijst dan controlegroepen. Dit suggereerde dat de overgebleven geheugencapaciteit niet beperkt was tot motorische vaardigheden, en het concept evolueerde van procedureel geheugen naar impliciet geheugen. Impliciet geheugen werd gedefinieerd als het deel van het geheugen dat herinneringen opslaat zonder dat men zich daarvan bewust is. Dit werd verder onderzocht met paradigma's waarbij de invloed van eerder geziene stimuli op nieuwe taken werd geëvalueerd, zoals fragmenten aanvullen, woorden benoemen en algemene kennisvragen [28](#page=28).
#### 4.2.2 Theorieën over impliciet geheugen
Er zijn twee belangrijke theorieën die proberen te verklaren waarom patiënten met amnesie goed presteren op impliciete geheugentaken:
* **Theorie 1: Verschillende geheugensystemen met verschillende soorten informatie**: Deze theorie stelt dat er meerdere geheugensystemen bestaan die elk afzonderlijk aangetast kunnen worden. Bij Alzheimer wordt bijvoorbeeld primair het episodisch geheugen aangetast, terwijl het semantisch geheugen intact blijft, wat verklaart waarom men moeite heeft met gebeurtenissen uit het leven onthouden, maar niet met de betekenis van woorden en voorwerpen. Deze theorie verklaarde echter niet waarom H.M. motorische taken kon leren maar geen nieuwe betekenissen, wat de postulatie van een derde systeem, het procedurele geheugen, noodzakelijk maakte. Hierdoor werd een model met drie lange-termijn geheugensystemen (episodisch, semantisch, procedureel) voorgesteld. Volgens dit model had H.M. alleen toegang tot het procedurele geheugen, terwijl andere amnesiepatiënten ook toegang tot het semantische geheugen behielden [28](#page=28).
* **Theorie 2: Mentale processen die nodig zijn bij verschillende tests**: Deze theorie stelt dat de opdeling in geheugensystemen problemen met zich meebrengt. Het semantisch geheugen kan zowel als expliciet (informatie oproepen en verwoorden) als impliciet (automatisch activeren door aangeboden informatie) beschouwd worden. In plaats van losstaande geheugens, worden hier mentale processen onderscheiden: expliciete en impliciete testen. Expliciete testen vereisen bewust, gecontroleerd verbanden leggen tussen stimuli. Impliciete testen treden op wanneer bewustzijn en controle afwezig zijn en verbanden niet noodzakelijk zijn [29](#page=29).
#### 4.2.3 Conclusie over amnesie en impliciet geheugen
De studie van amnesiepatiënten toont aan dat informatie kan worden opgeslagen zonder dat men zich daarvan bewust is, wat het bestaan van onbewuste processen bewijst. Een significant deel van de geheugenprocessen vindt plaats zonder tussenkomst van het korte-termijn geheugen [29](#page=29).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Geheugen | Het vermogen om ervaringen in onze hersenen op te slaan en te gebruiken bij verder gedrag. |
| Reminiscentiebult | Een piek in het autobiografisch geheugen die aangeeft dat mensen meer herinneringen hebben aan gebeurtenissen tussen de leeftijd van 10 en 30 jaar, vergeleken met de periode tussen 30 en 60 jaar. |
| Autobiografisch geheugen | Het geheugen dat spontaan wordt geassocieerd met herinneringen aan gebeurtenissen uit het eigen leven. |
| Zinloze lettergrepen | Combinaties van medeklinkers en klinkers die geen bestaande woorden vormen, gebruikt door Ebbinghaus om zuivere geheugeneenheden te bestuderen. |
| Besparingsmethode | Een methode waarbij de tijd die nodig is om reeds geleerde informatie opnieuw aan te leren, wordt vergeleken met de tijd die nodig was om de informatie voor het eerst te leren, om de mate van behoud te meten. |
| Vergeetcurve | Een grafische weergave van de relatie tussen de mate van vergeten en het tijdsinterval sinds het leren van informatie. |
| Sensorische geheugens | Een systeem dat informatie uit de zintuigen voor een zeer korte tijd vasthoudt, essentieel om input uit de omgeving te kunnen interpreteren. |
| Iconisch geheugen | Het sensorische geheugen voor visuele stimuli, dat beelden voor een fractie van een seconde vasthoudt. |
| Echoïsch geheugen | Het sensorische geheugen voor auditieve stimuli, dat geluiden voor enkele seconden vasthoudt. |
| Kortetermijngeheugen (KTG) | Een systeem met een beperkte capaciteit en fragiliteit dat informatie vasthoudt waar we ons op dat moment bewust van zijn. |
| Langetermijngeheugen (LTG) | Een geheugensysteem met een onbeperkte capaciteit en traag verval, waarin informatie wordt opgeslagen voor langere perioden. |
| Seriële positiecurve | Een grafiek die de prestatie op het herinneren van items uit een reeks toont, afhankelijk van hun positie in de reeks, met een voorrangseffect en een recentheidseffect. |
| Werkgeheugen (WG) | Een geavanceerder concept dan het kortetermijngeheugen, dat niet alleen informatie vasthoudt maar ook actief manipuleert en verwerkt voor cognitieve taken. |
| Centrale verwerker | Een component van het werkgeheugenmodel dat verantwoordelijk is voor aandacht, selectie, onderdrukking van afleidende prikkels en het oproepen van informatie uit het LTG. |
| Fonologische lus | Een component van het werkgeheugenmodel dat gesproken informatie tijdelijk opslaat en ververst door articulatoire herhaling. |
| Visuospatiaal schetsblad | Een component van het werkgeheugenmodel dat visuele en ruimtelijke informatie tijdelijk opslaat en ververst door middel van een innerlijke schrijver. |
| Chunking | Een strategie waarbij gerelateerde informatie wordt samengevoegd tot grotere, betekenisvolle eenheden (chunks) om de capaciteit van het werkgeheugen te vergroten. |
| Neurale netwerken | Computermodellen die de werking van de hersenen nabootsen door knopen (neuronen) met elkaar te laten communiceren, waarbij informatie wordt opgeslagen in de verbindingen tussen de knopen. |
| Catastrofale interferentie | Het fenomeen waarbij het leren van nieuwe informatie in een neuraal netwerk de bestaande informatie overschrijft, wat in strijd is met de menselijke geheugenwerking. |
| Hippocampus | Een hersenstructuur die een cruciale rol speelt bij de tijdelijke opslag en integratie van nieuwe informatie in het langetermijngeheugen. |
| Procedureel geheugen | Het geheugen dat verantwoordelijk is voor het uitvoeren van motorische handelingen en vaardigheden, vaak aangeduid als 'weten hoe'. |
| Declaratief geheugen | Het geheugen dat verantwoordelijk is voor de bewuste herinnering van feiten en gebeurtenissen die we onder woorden kunnen brengen, ook wel 'weten wat' genoemd. |
| Semantisch geheugen | Een deel van het declaratieve geheugen dat feiten en algemene kennis over de wereld opslaat, zonder specifieke context van verwerving. |
| Episodisch geheugen | Een deel van het declaratieve geheugen dat specifieke gebeurtenissen en ervaringen uit ons leven opslaat, inclusief de context van plaats en tijd. |
| Verwerving (codering) | Het initiële leerproces waarbij informatie wordt opgenomen en getransformeerd tot een geheugenspoor. |
| Bewaren (opslag) | Het proces waarbij veranderingen in het zenuwstelsel leiden tot de vorming en consolidatie van geheugensporen. |
| Oproepen | Het proces van het ophalen van opgeslagen informatie uit het geheugen. |
| Dubbele codering | Een theorie die stelt dat informatie beter wordt onthouden als het in zowel verbale als sensorische (beeld) codes wordt gecodeerd. |
| Verwerkingsniveaus | Een theorie die stelt dat de diepte van verwerking (van oppervlakkig naar semantisch) de kans op latere herinnering bepaalt. |
| Generalisatie | Het vermogen van een gedistribueerd representatiesysteem om bekende details te herkennen in nieuwe stimuli, waardoor de stimulus tot op zekere hoogte herkend wordt. |
| Gedistribueerde representaties | Het idee dat herinneringen niet in individuele neuronen zijn opgeslagen, maar als activatiepatronen verdeeld over duizenden neuronen en hun verbindingen. |
| Inhoudsgebaseerde organisatie | Een geheugenorganisatie waarbij informatie wordt geactiveerd en teruggevonden op basis van de betekenis en de verbindingen tussen kenmerken, in plaats van een vast adres. |
| Amnesie | Geheugenverlies, het onvermogen om informatie op te slaan of op te roepen. |
| Retrograde amnesie | Geheugenverlies voor gebeurtenissen die zich afspeelden vóór het ontstaan van de amnesie, vaak veroorzaakt door hersentrauma. |
| Anterograde amnesie | Het onvermogen om nieuwe informatie te onthouden of nieuwe herinneringen te vormen na een bepaald moment, vaak veroorzaakt door schade aan de hippocampus. |
| Impliciet geheugen | Het geheugen dat herinneringen opslaat zonder dat we ons daar bewust van zijn, zoals motorische vaardigheden en impliciete kennis. |
| Expliciet geheugen | Het geheugen dat bewuste herinnering van feiten en gebeurtenissen omvat, en dat we kunnen verwoorden. |
| Interferentie | Het fenomeen waarbij het oproepen van een herinnering wordt belemmerd door andere, concurrerende herinneringen. |
| Proactieve interferentie | Wanneer eerder geleerde informatie het oproepen van nieuwe informatie belemmert. |
| Retroactieve interferentie | Wanneer informatie die na de opslag van een gebeurtenis is geleerd, het oproepen van die oorspronkelijke gebeurtenis bemoeilijkt. |
| Toetseffect | Het fenomeen waarbij toetsen de blijvende kennis en het latere herinneren van informatie verbetert, zelfs met een minimale toetsing. |
| Valse herinneringen | Herinneringen aan gebeurtenissen die nooit hebben plaatsgevonden of die significant afwijken van de werkelijkheid, vaak veroorzaakt door suggestie, schema's of associaties. |