Cover
Comença ara de franc Antidepressiva 2025 met casussen.pptx
Summary
# Probleemstelling en diagnose van depressie
Dit onderwerp belicht de wereldwijde prevalentie van depressie als een significant gezondheidsprobleem en de criteria die noodzakelijk zijn voor de diagnose ervan.
### 1.1 Depressie als wereldwijd gezondheidsprobleem
Depressie is een mondiale volksgezondheidskwestie. In 2021 werd dit reeds benadrukt door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De prevalentie van depressie toont verschillen tussen geslachten, met een hogere prevalentie bij vrouwen dan bij mannen, en een piek rond de leeftijd van 50 jaar. Personen met een lager opleidingsniveau hebben een verhoogd risico op depressie. In België worden antidepressiva veelvuldig voorgeschreven, met regionale verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië. Depressie komt voor bij alle leeftijdsgroepen, en de ervaringen van gebruikers met antidepressiva zijn wisselend.
### 1.2 De rol van de apotheker bij depressie
Apothekers spelen een belangrijke rol in de begeleiding van patiënten met depressie. Ze dienen te luisteren om de situatie van de patiënt in te schatten. Hoewel de meerderheid van de apothekers positieve attitudes heeft ten opzichte van hun rol in de zorg voor depressieve patiënten, waaronder het opvolgen van symptomen, weerspiegelt dit zich niet altijd in de praktijk, aangezien deze rollen slechts bij een klein aantal patiënten worden toegepast.
### 1.3 Symptomen van depressie
De symptomen van depressie kunnen variëren en omvatten:
* Futloosheid
* Verlies van plezier in activiteiten die voorheen plezierig waren
* Somberheid en een negatieve kijk op het verleden
* Moeite met dagelijkse taken
* Veranderingen in eetpatroon (veel of weinig eten)
* Verminderde concentratie
* Verwaarlozing van zelfhygiëne
* Veranderingen in slaappatroon (veel of weinig slapen)
Andere mogelijke symptomen zijn vermageren en vermoeidheid. Hoofd- en nekpijn worden niet beschouwd als typische symptomen van depressie.
### 1.4 Diagnostische criteria voor depressie
Voor de diagnose van depressie zijn de volgende criteria van belang:
* **Minimaal één kernsymptoom:** dit is een van de belangrijkste symptomen, zoals somberheid of verlies van interesse/plezier.
* **Vier of meer bijkomende symptomen:** deze vullen de diagnose aan.
* **Duur:** de symptomen moeten gedurende minstens twee weken aanwezig zijn.
* **Lijden en dysfunctioneren:** de symptomen moeten significant lijden veroorzaken of leiden tot functioneel verlies of onvermogen.
Het vaststellen van depressie is meer dan enkel het optellen van symptomen; het functionele verlies wordt ook in rekening gebracht.
#### 1.4.1 Ernstgraden van depressie
De ernst van een depressie wordt onderverdeeld op basis van het aantal symptomen:
* **Milde depressie:** 5-6 symptomen
* **Matige depressie:** 6-8 symptomen
* **Ernstige depressie:** 8-9 symptomen
#### 1.4.2 Mineure depressie en dysthymie
Naast majeure depressie bestaan er ook andere vormen:
* **Mineure depressie (subsyndromale/subthreshold depressie):** Kenmerkt zich door 2-4 symptomen, met minstens één kernsymptoom, en heeft een zekere impact op het functioneren. Personen met mineure depressie voelen zich niet volledig neerslachtig.
* **Dysthymie:** Een persisterende vorm van depressie met beperkte depressieve klachten die minstens twee jaar aanwezig zijn, gedurende het grootste deel van de dag en meer dagen wel dan niet.
#### 1.4.3 Beschikbare instrumenten voor diagnose
Er bestaan verschillende instrumenten die kunnen helpen bij het diagnosticeren van depressie, zoals de Hamilton Depression Rating Scale (HAM-D), de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) en de Beck depressieschaal. Deze instrumenten worden echter voornamelijk gebruikt in onderzoeksverband.
### 1.5 Differentiaaldiagnose van depressie
Het is belangrijk om depressie te onderscheiden van andere aandoeningen:
* **Aanpassingsstoornis:** Reactie op een stressvolle gebeurtenis zoals een scheiding, ziekte, trauma of baanverlies.
* **Stress-gerelateerde stoornissen:**
* **Burn-out:** Vaak werkgerelateerd, met een gevoel van uitputting en verminderd functioneren.
* **Bipolaire stoornissen:** Naast depressieve episoden kent deze stoornis ook manische episoden.
### 1.6 Verloop van depressie
Het verloop van een depressie kan worden beschreven met vijf 'R-woorden' in de volgende volgorde:
1. **Response:** Initiële reactie op behandeling.
2. **Remission:** Periode van herstel waarin de symptomen verdwijnen.
3. **Relapse:** Terugkeer van de symptomen na een periode van herstel.
4. **Recovery:** Volledig herstel.
5. **Recurrence:** Een nieuwe depressieve episode na een periode van volledig herstel.
Een eenmalige depressie komt voor in 60% van de gevallen en is na ongeveer een half jaar voorbij. Recidiverende depressie betekent minstens twee episodes, en kan seizoensgebonden zijn.
### 1.7 Pathofysiologie van depressie
De mono-amine hypothese stelt dat depressie te maken heeft met een tekort aan neurotransmitters zoals noradrenaline en serotonine. Antidepressiva verhogen de beschikbaarheid van deze neurotransmitters in de synaptische spleet. Dit effect treedt snel op, maar het antidepressieve effect duurt langer, mogelijk door veranderingen in postsynaptische receptoren.
Andere hypothesen omvatten:
* Stress-responsive HPA Axis
* Glutamate signaling pathway
* GABA
* Neurotrophin Family (bv. BDNF)
* Neuro-inflammatie
* Microbiome-Gut-Brain axis
Recent onderzoek suggereert dat antidepressiva ook direct kunnen binden aan de tyrosine kinase receptor 2 (TRKB) receptor, wat hun effecten kan verklaren.
### 1.8 Oorzaken van depressie
Depressie is vaak een multifactorieel probleem, verklaard door het biopsychosociaal model:
* **Biologische factoren:** Hormonale veranderingen.
* **Psychosociale factoren:** Ongunstige ervaringen op jonge leeftijd, zorggerelateerde overbelasting, beperkte rolkeuze, miskend verlies, armoede, en specifieke copingstijlen.
* **Geslachtsgebonden factoren:** Hogere lifetime prevalence bij vrouwen.
* **Onderliggende aandoeningen:** Ongeveer 25% van de patiënten met een chronische aandoening ontwikkelt depressie, wat een direct fysiologisch gevolg kan zijn van de aandoening of een psychologische reactie op pijn, beperkingen of een slechte prognose. Dit kan leiden tot co-incidentie of oorzaak-gevolg relaties.
* **Geneesmiddelen:** Bepaalde geneesmiddelen kunnen een depressie uitlokken of versterken. Voorbeelden van medicatie waarvoor depressie een contra-indicatie is, zijn flunarizine en varenicline.
### 1.9 Behandeling van depressie
#### 1.9.1 Wanneer behandelen?
Antidepressiva worden overwogen bij milde tot matige vormen van depressie (binnen de majeure depressie). Bij milde depressie is het effect van antidepressiva mogelijk niet groter dan placebo, maar psychologische ondersteuning is wel essentieel.
#### 1.9.2 Antidepressiva: soorten en werking
Er zijn verschillende klassen antidepressiva:
* **Selectieve Serotonine Heropnameremmers (SSRI's):** Remmen de presynaptische heropname van serotonine. Voorbeelden zijn paroxetine (met enige anticholinerge werking), fluoxetine, sertraline, citalopram, escitalopram en fluvoxamine. SSRI's worden beschouwd als eerstekeusmiddelen.
* **Serotonine en Noradrenaline Heropnameremmers (SNRI's):** Remmen de presynaptische heropname van serotonine en noradrenaline. Venlafaxine en duloxetine vallen hieronder.
* **Niet-selectieve monoamineheropnameremmers (TCA's):** Remmen (niet-selectief) de presynaptische heropname van serotonine en noradrenaline. Voorbeelden zijn amitriptyline (ook gebruikt bij neuropathische pijn), imipramine, nortriptyline en clomipramine. Deze interageren ook met andere receptoren (cholinerge, histamine, α1).
* **Dopamine en Noradrenaline Heropnameremmers (DNRI's):** Remmen voornamelijk de heropname van dopamine, en via een actieve metaboliet ook die van noradrenaline. Bupropion is een voorbeeld. Dit is een sterk activerend antidepressivum.
* **Monoamine Oxidase Remmers (MAO-remmers):** Remmen de werking van monoamine oxidase, een enzym dat betrokken is bij de afbraak van monoamines. Fenelzine en moclobemide zijn voorbeelden. MAO-remmers zijn geen eerstekeusmiddelen.
* **Andere werkingsmechanismen:**
* **Agomelatine:** Melatonine-agonist en serotonine 5-HT2C-antagonist.
* **Mianserine en Mirtazapine:** Tetracyclische antidepressiva die presynaptische α2-receptoren blokkeren en postsynaptische serotonine- en H1-histaminereceptoren blokkeren. Mirtazapine heeft voornamelijk sederende en anxiolytische eigenschappen.
* **Trazodon:** Een zwakke, niet-specifieke serotonine heropnameremmer met sterke antagonistische effecten op postsynaptische serotonine receptoren, voornamelijk gebruikt als slaapmiddel.
* **Esketamine:** Serotonerg en glutamaterg. Wordt alleen bij therapieresistente depressie of in psychiatrische noodsituaties gebruikt onder strikte medische controle.
#### 1.9.3 Plaatsbepaling van antidepressiva
De keuze voor een antidepressivum hangt af van het klinisch beeld, het bijwerkingenprofiel, de toxiciteit, het risico op suïcide, interacties met andere geneesmiddelen en de kostprijs. SSRI's en TCA's worden vaak als eerstekeusmiddelen in de ambulante praktijk beschouwd, zonder significant verschil in effectiviteit tussen de groepen of binnen de groepen.
#### 1.9.4 Specifieke doelgroepen
* **Depressie bij ouderen:** Er is een lichte voorkeur voor SSRI's, maar bij groot risico op gastro-intestinale bloedingen worden TCA's (met name nortriptyline vanwege minder anticholinerge effecten) aanbevolen.
* **Depressie bij kinderen en jongeren:** Psychotherapie en ondersteuning van kind en ouders hebben de voorkeur. Fluoxetine is het best bestudeerde en enige geregistreerde antidepressivum, maar er is een verhoogd risico op suïcide bij start van de behandeling (black-box warning).
* **Gebruik tijdens zwangerschap/borstvoeding:** Niet-medicamenteuze aanpak heeft de voorkeur. Indien behandeling nodig is, wordt de minimale effectieve dosis gebruikt, waarbij de voor- en nadelen voor moeder en kind worden afgewogen.
#### 1.9.5 Effectiviteit van antidepressiva
De effectiviteit van antidepressiva wordt gemeten via vragenlijsten, aangezien er geen biologische indicatoren zijn. Studies tonen verbeteringspercentages van 60-70% bij gebruik van antidepressiva tegenover 40-50% bij placebo. Antidepressiva zorgen voor een extra daling van 3-5 punten op de gekozen schaal. Remissiecijfers zijn 10-20% hoger bij behandeling. Het klinisch relevante verschil van 3 punten op de HAM-D schaal wordt vooral bij ernstige depressie behaald.
#### 1.9.6 Behandeling starten en evalueren
Bij het opstarten van SSRI's wordt direct met een werkzame dosis gestart. Bij jongeren wordt gelet op suïciderisico. De evaluatie van het effect vindt plaats na 4-6 weken.
* **Voldoende respons (bv. 20% verbetering):** Behandeling wordt voortgezet en geëvalueerd over 8-12 weken. Indien er nog verbetering is, kan de dosis worden verhoogd, een ander geneesmiddel worden gestart (switching), of een ander geneesmiddel worden toegevoegd (augmentation/combination).
* **Onvoldoende respons:** Mogelijkheden zijn dosisverhoging, switching naar een ander antidepressivum (van dezelfde of een andere klasse), of add-on therapie met een ander geneesmiddel.
#### 1.9.7 Duur van de behandeling
* **Acute fase:** 6-12 weken.
* **Voortzetting:** 4-6 maanden om klinische respons te behouden.
* **Onderhoudsbehandeling:** Maanden tot jaren, vooral bij ernstige en recidiverende depressies.
* **Eerste episode:** Minimaal 6 maanden voortzetten na goede respons.
* **Hoog risico op recidieven:** Minimaal 2 jaar voortzetten.
* **Drie of meer episodes / bijkomende risicofactoren:** Soms levenslang.
#### 1.9.8 Afbouwen van antidepressiva
Abrupt stoppen kan leiden tot ontwenningsverschijnselen. Het afbouwen dient geleidelijk te gebeuren, met specifieke schema's afhankelijk van de dosering en risicofactoren. Ontwenningsverschijnselen kunnen 1-2 dagen na stoppen of dosisverlaging optreden en verdwijnen meestal bij herstart van het geneesmiddel.
### 1.10 Andere indicaties voor antidepressiva
Antidepressiva worden ook gebruikt voor:
* **Neuropatische pijn:** Amitriptyline, duloxetine.
* **Insomnia:** Trazodon, mirtazapine, mianserine (gebruik wordt afgeraden in de SKP).
* **Algemene angststoornis:** SSRI's (escitalopram, paroxetine, sertraline), venlafaxine, imipramine.
* **Paniekstoornis:** SSRI's, venlafaxine, imipramine.
* **Post-traumatische stress-stoornis (PTSS):** Paroxetine, sertraline, venlafaxine. Psychotherapie blijft eerste keuze.
* **Sociale fobie:** SSRI's, mirtazapine, venlafaxine, moclobemide.
* **Obsessief-compulsieve stoornis (OCS):** Alle SSRI's, clomipramine. Niet-medicamenteuze aanpak is vaak effectiever.
* **Enuresis nocturna:** Imipramine, amitriptyline (vooral bij kinderen, geen eerste keuze).
* **Dysforisch premenstrueel syndroom (PMS):** SSRI's, bij voorkeur intermitterend.
* **Rookstop:** Bupropion, nortriptyline.
### 1.11 Gebruik en therapietrouw
Patiënten moeten geïnformeerd worden over het juiste gebruik, de innamemomenten, de duur van de behandeling en het verwachte effect.
* **Dosering:** Individueel te bepalen, tussen minimaal actieve en maximaal toelaatbare dosis.
* **Innamemoment:** 's Avonds bij sederende antidepressiva, 's morgens bij niet-sederende.
* **Effect:** Wachten op effect duurt meestal 2-6 weken, bij ouderen soms langer.
* **Therapietrouw:** Kan bemoeilijkt worden door angst voor bijwerkingen, het gevoel dat het geneesmiddel niet werkt, of onvoldoende informatie.
### 1.12 Bijwerkingen en reactievermogen
* **Algemene bijwerkingen:** Gewichtstoename (vooral bij TCA, mirtazapine, mianserine), seksuele stoornissen (TCA, SSRI, bupropion), verhoogd bloedingsrisico (SSRI), verhoogd suïciderisico bij start SSRI.
* **SSRI:** Maag-darmklachten, hoofdpijn, slapeloosheid, duizeligheid, agitatie, sedatie, seksuele stoornissen, hyponatriëmie, serotoninesyndroom, QT-verlenging (citalopram, escitalopram), anticholinerge effecten (paroxetine).
* **TCA:** Anticholinerge effecten (droge mond, constipatie), cardiale bijwerkingen, orthostatische hypotensie, sedatie, gewichtstoename.
* **SNRI:** Vergelijkbaar met SSRI's, met venlafaxine dat bloeddrukverhogend kan werken.
* **Bupropion:** Slapeloosheid, droge mond, agitatie, tremor, risico op epileptische aanvallen (contra-indicatie bij eetstoornissen). Geen seksuele dysfunctie.
* **Mianserine en mirtazapine:** Sedatie, toename eetlust en gewichtstoename, agranulocytose (zeldzaam).
#### 1.12.1 Interacties
Interacties kunnen optreden met:
* **NSAID's, antithrombotica:** Verhoogd risico op gastro-intestinale bloedingen.
* **Diuretica:** Verhoogde kans op hyponatriëmie.
* **Antipsychotica:** Verhoogde kans op extrapiramidale bijwerkingen.
* **Geneesmiddelen met serotonerge werking:** Risico op serotoninesyndroom.
* **Geneesmiddelen met QT-verlenging:** Verhoogd risico op Torsades de Pointes.
* **Alcohol:** Versterkte CZS-onderdrukking, beïnvloeding concentratievermogen.
### 1.13 Niet-medicamenteuze behandelopties
Naast medicatie is psychotherapie een effectieve behandelingsoptie voor depressie, en kan de combinatie van psychotherapie en medicatie voordelen bieden, met name bij chronische en therapieresistente depressie.
> **Tip:** Het is cruciaal om bij de patiënt de symptomen grondig te bevragen, de ernst van de depressie in te schatten en rekening te houden met differentiële diagnoses om de juiste behandeling te kunnen starten.
> **Tip:** Bij het voorschrijven van antidepressiva is het essentieel om de patiënt uitgebreid te informeren over de verwachte effecten, mogelijke bijwerkingen, de duur van de behandeling en het belang van therapietrouw. Dit verhoogt de kans op een succesvolle behandeling en vermindert het risico op vroegtijdige stopzetting.
---
Dit document bespreekt de probleemstelling, diagnose en behandeling van depressie, met een focus op de rol van de apotheker en de farmacotherapie.
Depressie wordt wereldwijd erkend als een significant gezondheidsprobleem. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2021 de prevalentie van depressie benadrukt, en informatie van gezondheidsinstanties zoals GezondBelgie en Sciensano wijst op de omvang van dit probleem in België.
### 1.1 Epidemiologie en prevalentie
* **Genderverschillen:** Depressie komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. De piek in prevalentie ligt rond de leeftijd van 50 jaar.
* **Sociaal-economische factoren:** Personen met een lager opleidingsniveau hebben een hogere prevalentie van depressie.
* **Medicamenteus gebruik:** Antidepressiva worden veelvuldig voorgeschreven, met aanzienlijke verschillen in voorschrijfgedrag tussen Vlaanderen en Wallonië. Depressie komt voor op alle leeftijden.
### 1.2 Rol van de apotheker
Apothekers spelen een belangrijke rol in de begeleiding van patiënten met depressie. Hoewel de meeste apothekers akkoord gaan met het belang van verschillende zorgrollen (zoals het opvolgen van symptomen, luisteren naar de patiënt, het inschatten van de situatie), wordt deze positieve attitude in de praktijk niet altijd weerspiegeld, met slechts een klein aantal patiënten dat daadwerkelijk deze rollen ontvangt.
De diagnose van depressie vereist de aanwezigheid van specifieke symptomen. Belangrijke symptomen waar een arts naar moet polsen zijn:
* **Kern symptomen:**
* Futloosheid (gebrek aan energie)
* Verlies van plezier of interesse in activiteiten die voorheen plezierig waren (anhedonie)
* Somber voelen over alles, negatief terugkijken naar het verleden
* **Bijkomende symptomen:**
* Moeilijkheden met dagelijkse taken
* Verandering in eetpatroon (veel of weinig eten, resulterend in gewichtsverlies of -toename)
* Concentratieproblemen (cognitieve stoornissen)
* Verwaarlozing van zelfzorg/hygiëne
* Verandering in slaappatroon (veel of weinig slapen)
* Vermoeidheid
* Gevoelens van waardeloosheid of overmatige schuldgevoelens
* Terugkerende gedachten aan de dood of suïcidale ideaties
**Niet alle genoemde symptomen zijn exclusief voor depressie.** Bijvoorbeeld, hoofdpijn en nekpijn kunnen ook bij andere aandoeningen voorkomen. Vermagering kan een symptoom zijn, maar kan ook voorkomen bij een aanpassingsstoornis.
### 1.4 Diagnostische criteria
Om de diagnose van depressie te stellen, moet aan de volgende criteria worden voldaan:
* Aanwezigheid van ten minste één kernsymptoom.
* Aanwezigheid van vier of meer bijkomende symptomen.
* De symptomen moeten gedurende minstens twee weken aanwezig zijn.
* De symptomen moeten significant lijden of functioneren veroorzaken.
Het is belangrijk op te merken dat de diagnose meer is dan een simpele optelsom van symptomen. Het functioneel verlies of onvermogen van de patiënt wordt ook in rekening gebracht.
**Classificaties van depressieve stoornissen:**
* **Majeure depressie:** Gekenmerkt door de aanwezigheid van symptomen die leiden tot significant lijden en/of beperkingen in het functioneren.
* **Mineure depressie / Subsyndromale depressie / Subthreshold depressie:**
* Slechts 2-4 symptomen
* Minimaal één kernsymptoom
* Zekere impact op het functioneren
* **Dysthymie (Persisterende depressieve stoornis):**
* Beperkte depressieve klachten gedurende ten minste twee jaar.
* Aanwezig gedurende het grootste deel van de dag, meer dagen wel dan niet.
**Diagnostische instrumenten:**
Diverse schalen kunnen worden gebruikt ter ondersteuning van de diagnose en om de ernst van de depressie te objectiveren, hoewel deze instrumenten voornamelijk in onderzoeksverband worden gebruikt:
* Hamilton Depression Rating Scale (HAM-D)
* Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS)
* Beck Depression Inventory (BDI)
### 1.5 Differentiaaldiagnose
Het is cruciaal om depressie te onderscheiden van andere aandoeningen met overlappende symptomen:
* **Aanpassingsstoornis:** Reactie op een specifieke stressor (bv. scheiding, ziekte, jobverlies) die leidt tot emotioneel of gedragsmatig lijden dat de normale reactie op de stressor overschrijdt.
* **Stress-gerelateerde stoornissen (Burn-out):** Vaak gerelateerd aan werkgerelateerde stress, gekenmerkt door uitputting en verminderd professioneel functioneren.
* **Bipolaire stoornissen:** Naast depressieve episodes kunnen er ook manische of hypomane episodes optreden.
* **Rouwen:** Natuurlijk proces na verlies, dat overlapt met depressieve symptomen maar typisch een geleidelijk herstel kent zonder de ernstige functionele beperkingen van depressie.
* **Onderliggende medische aandoeningen:** Depressieve symptomen kunnen een gevolg zijn van fysieke aandoeningen zoals schildklierproblemen (hypothyreoïdie), neurologische aandoeningen, of chronische ziekten.
* **Geneesmiddelen-geïnduceerde depressie:** Bepaalde medicatie kan depressieve symptomen uitlokken of verergeren.
Het verloop van een depressieve episode wordt vaak beschreven aan de hand van vijf "R-woorden":
1. **Response:** De eerste reactie op behandeling, gekenmerkt door een initiële verbetering van de symptomen.
2. **Remission:** Een periode waarin de symptomen van depressie significant afnemen of verdwijnen, waarbij de patiënt weer redelijk functioneert.
3. **Recovery:** Volledig herstel, waarbij de patiënt weer op zijn of haar oorspronkelijke niveau van functioneren komt.
4. **Relapse:** Het terugkeren van depressieve symptomen tijdens een periode van herstel, vaak binnen een jaar na het einde van de behandeling.
5. **Recurrence:** Het optreden van een nieuwe depressieve episode na een periode van volledig herstel, die langer dan de relapse duurt.
Een eenmalige depressie komt voor in ongeveer 60% van de gevallen en de episode kan na ongeveer een half jaar voorbij zijn. Recidiverende depressie betekent dat er minstens twee episodes zijn voorgekomen. Depressie kan ook seizoensgebonden zijn.
De exacte pathofysiologie van depressie is complex en nog niet volledig begrepen. Verschillende hypotheses bestaan:
* **Monoamine hypothese:** Stelt dat depressie wordt veroorzaakt door een tekort aan monoamine neurotransmitters (zoals serotonine, noradrenaline, dopamine) in de synaptische spleet. Antidepressiva die de heropname van deze neurotransmitters remmen of hun afbraak verminderen, verhogen de beschikbaarheid ervan. Dit effect treedt echter vrijwel onmiddellijk op, terwijl het antidepressieve effect pas na weken zichtbaar wordt, wat suggereert dat het eindresultaat van de inwerking op postsynaptische receptoren belangrijker is.
* **Neurotrofische hypothese:** Richt zich op de rol van neurotrofische factoren zoals Brain-Derived Neurotrophic Factor (BDNF) en de interactie ervan met receptoren zoals TRKB. Antidepressiva kunnen via downstream interacties de neurotrofische signalering beïnvloeden.
* **Andere hypotheses:** Naast de monoamine- en neurotrofische hypotheses, worden ook de stress-respons (HPA-as), glutamaat signalering, GABA, neuroinflammatie, en de microbioom-darm-hersenas onderzocht.
Depressie wordt vaak verklaard door een **biopsychosociaal model**, waarbij een samenspel van factoren een rol speelt:
* **Psychosociale factoren:**
* Ongunstige levenservaringen op jonge leeftijd.
* Zorggerichte rollen en overbelasting.
* Beperkte rolkeuze.
* Miskend verlies.
* Armoede.
* Een andere copingstijl.
* **Biologische factoren:**
* Hormonale veranderingen.
* Genetische aanleg.
* **Geslachtsgebonden factoren:** Hogere prevalentie bij vrouwen.
* **Onderliggende aandoeningen:** Ongeveer 25% van de patiënten met een chronische aandoening ontwikkelt een depressie. Dit kan een direct fysiologisch gevolg zijn (bv. bij schildklierlijden) of een psychologische reactie op de aandoening, pijn, beperkingen of slechte prognose.
### 1.9 Geneesmiddelen die depressie kunnen uitlokken of versterken
Bepaalde medicijnen worden beschouwd als een contra-indicatie of relatieve contra-indicatie voor het gebruik bij patiënten met een voorgeschiedenis van depressie, of kunnen zelf depressie induceren.
* **Absolute contra-indicaties:** Flunarizine, Varenicline.
* **Relatieve contra-indicaties:** Aldesleukine, asparaginase, efavirenz, fenobarbital, finasteride, gammahydroxyboterzuur, gonadoreline, interferon-alfa, isotretinoïne, mefloquine, tetrabenazine, topiramaat, systemische corticosteroïden, vigabatrine.
---
Dit gedeelte van de studiehandleiding focust op de basisprincipes van het diagnosticeren van depressie, inclusief de symptomen, criteria, differentiële diagnoses en mogelijke onderliggende mechanismen. De volgende secties zullen dieper ingaan op de farmacologische behandeling en specifieke patiëntengroepen.
---
# Farmacologische behandeling van depressie met antidepressiva
Dit onderwerp biedt een gedetailleerd overzicht van de farmacologische behandeling van depressie, inclusief de verschillende klassen antidepressiva, hun werkingsmechanismen, plaatsbepaling in de therapie en specifieke overwegingen voor diverse patiëntengroepen.
### 2.1 Inleiding tot depressie en antidepressiva
Depressie is een wereldwijd gezondheidsprobleem. De prevalentie van depressie is hoger bij vrouwen dan bij mannen, met een piek rond de leeftijd van 50 jaar. Mensen met een lager opleidingsniveau hebben een hogere kans op het ontwikkelen van depressie. Het voorschrijven van antidepressiva is wijdverbreid, met regionale verschillen in België.
#### 2.1.1 Probleemstelling en epidemiologie
* Depressie is een wereldwijd gezondheidsprobleem dat wordt erkend door de WHO.
* Statistieken tonen aan dat vrouwen vaker getroffen worden dan mannen, met een piekprevalentie rond de 50-jarige leeftijd.
* Sociaal-economische factoren, zoals een lager opleidingsniveau, spelen een rol in de prevalentie van depressie.
* Het gebruik van antidepressiva is significant, met verschillen tussen regio's zoals Vlaanderen en Wallonië.
* Depressie komt voor bij alle leeftijdsgroepen.
#### 2.1.2 Rol van de apotheker
De apotheker speelt een belangrijke rol in de begeleiding van patiënten met depressie, ook al wordt deze rol in de praktijk nog niet altijd volledig vervuld. Belangrijke aspecten van de rol van de apotheker omvatten:
* **Luisteren:** Het inschatten van de situatie van de patiënt.
* **Ondersteunen:** Veel apothekers onderschrijven het belang van hun rol in de zorg voor depressiepatiënten, maar de daadwerkelijke invulling ervan in de praktijk laat nog te wensen over.
#### 2.1.3 Symptomen van depressie
Om de diagnose depressie te kunnen stellen, moet de huisarts naar specifieke symptomen polsen. Deze symptomen omvatten:
* **Kern symptomen:**
* Futloosheid of een gebrek aan energie.
* Verlies van plezier of interesse in activiteiten die voorheen leuk waren (anhedonie).
* Somber gestemd zijn, een negatieve kijk op het verleden.
* **Bijkomende symptomen:**
* Moeite met dagelijkse taken.
* Veranderingen in eetpatroon (meer of minder eten, gewichtsverlies of -toename).
* Verminderde concentratie.
* Verwaarlozing van zelfhygiëne.
* Slaapstoornissen (insomnia of hypersomnia).
* Gevoelens van waardeloosheid of excessieve schuldgevoelens.
* Gedachten aan dood of zelfdoding.
Hoofd- en nekpijn worden *niet* als typisch symptoom van depressie beschouwd.
#### 2.1.4 Diagnostische criteria en classificatie
De diagnose depressie wordt gesteld op basis van het aanwezig zijn van ten minste één kernsymptoom en vier of meer bijkomende symptomen gedurende minstens twee weken, wat significant lijden of dysfunctioneren veroorzaakt.
* **Ernst van depressie:**
* **Milde depressie:** 5-6 symptomen.
* **Matige depressie:** 6-8 symptomen.
* **Ernstige depressie:** 8-9 symptomen.
* **Belangrijk:** De diagnose is meer dan een optelsom van symptomen; functioneel verlies wordt ook meegenomen.
* **Instrumenten:** Hulpmiddelen zoals de Hamilton Depression Rating Scale (HAM-D), Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) en Beck depressieschaal worden vaak gebruikt, voornamelijk in onderzoek.
* **Mineure depressie / Subsyndromale depressie:** 2-4 symptomen, waarvan minstens één kernsymptoom, met een zekere impact.
* **Dysthymie:** Beperkte depressieve klachten gedurende ten minste twee jaar, meer dagen wel dan niet.
#### 2.1.5 Differentiaaldiagnoses
Het is belangrijk om depressie te onderscheiden van andere aandoeningen:
* **Aanpassingsstoornis:** Reactie op een herkenbare stressor (bv. scheiding, ziekte, baanverlies).
* **Stress-gerelateerde stoornissen:** Inclusief burn-out (job-gerelateerd).
* **Bipolaire stoornissen:** Naast depressieve episodes zijn er ook manische episodes.
#### 2.1.6 Verloop van depressie
Het verloop van een depressie kan worden beschreven met vijf "R-woorden":
1. **Response:** Eerste positieve reactie op behandeling.
2. **Remission:** Patiënt keert terug naar een functioneel normaal niveau.
3. **Relapse:** Herval van depressieve symptomen na een periode van herstel.
4. **Recovery:** Volledig herstel.
5. **Recurrence:** Nieuwe depressieve episode na een periode van volledig herstel.
Een depressie kan eenmalig zijn (60% van de gevallen, herstel na een half jaar) of recurrent (minstens twee episodes). Seizoensgebonden depressie is ook mogelijk.
#### 2.1.7 Pathofysiologie van depressie
De klassieke **mono-amine hypothese** stelt dat depressie veroorzaakt wordt door een tekort aan neurotransmitters zoals serotonine en noradrenaline in de synaptische spleet. Antidepressiva verhogen de beschikbaarheid van deze neurotransmitters. Het antidepressieve effect treedt echter pas later op dan de initiële verhoging van neurotransmitters, wat suggereert dat er complexere mechanismen spelen op postsynaptisch niveau.
**Andere hypotheses** omvatten:
* Stress-respons (HPA-as)
* Glutamaat signalering
* GABA
* Neurotrofine familie (bv. BDNF)
* Neuro-inflammatie
* Microbioom-darm-brein as
Recente inzichten suggereren dat antidepressiva, zoals ketamine, direct kunnen interageren met receptoren zoals TRKB (tyrosine kinase receptor 2), wat een rol speelt in neurotrofische effecten.
#### 2.1.8 Oorzaken van depressie
Het **biopsychosociaal model** verklaart depressie als een interactie van biologische, psychologische en sociale factoren.
* **Geslachtsgebonden factoren:** Hogere prevalentie bij vrouwen, mogelijk gerelateerd aan biologische (hormonale veranderingen) en psychosociale aspecten (meer zorggericht, meer roloverbelasting, beperktere rolkeuze, meer ongunstige ervaringen op jonge leeftijd, andere copingstijl).
* **Psychosociale aspecten:** Miskend verlies, armoede, copingstijl.
* **Biologische factoren:** Hormonale veranderingen.
* **Onderliggende aandoeningen:** Depressie kan voorkomen bij chronische ziekten (bv. schildklieraandoeningen) of psychiatrische stoornissen. Het kan een direct fysiologisch gevolg zijn, een psychologische reactie, of co-incident.
* **Geneesmiddelen:** Bepaalde medicatie kan een depressie uitlokken of versterken. Voorbeelden van geneesmiddelen met depressie als contra-indicatie of relatieve contra-indicatie zijn relevant.
### 2.2 Farmacologische klassen van antidepressiva
Antidepressiva worden ingedeeld op basis van hun werkingsmechanisme, voornamelijk gericht op het beïnvloeden van neurotransmittersystemen.
#### 2.2.1 Selectieve serotonine heropname remmers (SSRI's)
* **Werking:** Remmen selectief de presynaptische heropname van serotonine (5-HT).
* **Eerste keuze:** Worden beschouwd als eerste keuze voor de behandeling van milde tot matige depressie, mede door hun relatief gunstige veiligheidsprofiel.
* **Voorbeelden:** Fluoxetine, paroxetine, sertraline, citalopram, escitalopram, fluvoxamine.
* **Specifieke kenmerken:**
* Paroxetine heeft ook een lichte anticholinerge werking.
* Fluoxetine heeft een lange halfwaardetijd, wat niet ideaal is bij ouderen.
* Fluvoxamine is eerder sederend en kan meer bijwerkingen geven.
* Escitalopram toont geen bewezen meerwaarde ten opzichte van andere SSRI's en is duurder.
* Bij ouderen worden sertraline en citalopram aangeraden.
#### 2.2.2 Serotonine en noradrenaline heropname remmers (SNRI's)
* **Werking:** Remmen de presynaptische heropname van zowel serotonine als noradrenaline.
* **Werking bij depressie:** Veelvoorkomend, ook gebruikt bij neuropatische pijn.
* **Voorbeelden:** Venlafaxine, duloxetine.
* Venlafaxine kan bijdoseringen tot 150 mg/dag als rijveilig worden beschouwd.
* Duloxetine kan misselijkheid, monddroogte, slaperigheid en hoofdpijn veroorzaken.
* Venlafaxine kan de bloeddruk verhogen, wat regelmatige controle vereist.
#### 2.2.3 Tricyclische antidepressiva (TCA's)
* **Werking:** Remmen niet-selectief de presynaptische heropname van serotonine en noradrenaline. Ze blokkeren ook postsynaptische cholinerge, histamine- en $\alpha_1$-receptoren.
* **Gebruik:** Waren vroeger de eerste keuze, nu minder, maar nog steeds effectief.
* **Voorbeelden:** Amitriptyline, imipramine, nortriptyline, clomipramine.
* Amitriptyline wordt ook gebruikt bij neuropatische pijn.
* Clomipramine kan worden ingezet bij angststoornissen.
* Nortriptyline heeft minder anticholinerge bijwerkingen en wordt daarom aanbevolen bij ouderen.
* TCAs worden geassocieerd met meer cardiovasculaire en anticholinerge bijwerkingen, wat het risico op vallen bij ouderen kan verhogen.
#### 2.2.4 Monoamine oxidase remmers (MAO-remmers)
* **Werking:** Remmen het enzym monoamine oxidase (MAO), dat verantwoordelijk is voor de afbraak van monoamines zoals serotonine en noradrenaline.
* **Types:**
* **Niet-selectief en irreversibel:** Fenelzine (remt MAO-A en MAO-B).
* **Selectief en reversibel:** Moclobemide (remt MAO-A).
* **Plaatsbepaling:** Geen eerste keuze vanwege het risico op ernstige interacties met voeding (tyraminerijk) en medicatie.
#### 2.2.5 Atypische antidepressiva
Deze groep omvat middelen met diverse werkingsmechanismen.
* **Mirtazapine:**
* Blokkeert presynaptische $\alpha_2$-receptoren.
* Blokkeert postsynaptische serotonine- en H1-histaminereceptoren.
* Bekend om zijn sederende werking en potentieel voor gewichtstoename. Kan de eetlust stimuleren.
* Door de blokkade van 5-HT2 receptoren zijn er minder slapeloosheid, agitatie en seksuele stoornissen dan bij SSRI's.
* **Bupropion:**
* Remt voornamelijk de heropname van dopamine en in mindere mate noradrenaline (via actieve metaboliet).
* Is een sterk activerend antidepressivum.
* Ook gebruikt bij rookstopbegeleiding.
* Kan leiden tot slapeloosheid, droge mond, agitatie en tremor. Een verhoogd risico op epileptische aanvallen, met name bij patiënten met eetstoornissen, is een belangrijke contra-indicatie. Geen seksuele dysfunctie.
* **Agomelatine:**
* Melatonine-agonist (voor melatonine-1 en -2 receptoren).
* Serotonine 5-HT$_{2C}$ antagonist.
* Het risico-batenprofiel is onduidelijk en het wordt niet als eerste keuze beschouwd.
* **Trazodon:**
* Zwakke, niet-specifieke serotonine heropnameremmer.
* Sterke serotonine antagonist van postsynaptische receptoren (5-HT$_{1A}$, 5-HT$_{1C}$, 5-HT$_{2A}$).
* Voornamelijk sederende en anxiolytische eigenschappen.
* Vaak voorgeschreven als slaapmiddel, hoewel het gebruik hiervoor onvoldoende is onderbouwd en afgeraden wordt.
* **Esketamine:**
* Wordt enkel gebruikt in combinatie met een ander antidepressivum (SSRI of SNRI).
* Alleen geïndiceerd bij therapieresistente depressie of in psychiatrische noodsituaties.
* Klinisch effect is nog niet volledig duidelijk. Moet onder strikte medische controle worden toegediend.
### 2.3 Plaatsbepaling van antidepressiva in de behandeling
De keuze van een antidepressivum hangt af van meerdere factoren:
* **Klinisch beeld:** Ernst van de depressie, specifieke symptomen (bv. agitatie, sedatiebehoefte).
* **Bijwerkingenprofiel:** Individuele tolerantie en eerdere ervaringen.
* **Toxiciteit en suïciderisico:** Vooral bij overdosering.
* **Interacties:** Met andere geneesmiddelen.
* **Kostprijs:** Economische overwegingen.
* **Wensen van de patiënt:** Betrekken van de patiënt bij de besluitvorming.
#### 2.3.1 Eerste keuze in de ambulante praktijk
Zowel TCA's als SSRI's kunnen als eerste keuze worden ingezet. Er is geen significant verschil in effectiviteit tussen deze groepen, noch tussen de verschillende moleculen binnen dezelfde klasse.
#### 2.3.2 Specifieke patiëntengroepen
* **Ouderen:**
* Hogere kans op cardiovasculaire en anticholinerge bijwerkingen van TCA's.
* Lichte voorkeur voor SSRI's.
* Bij patiënten met een hoog risico op gastro-intestinale bloedingen kan een TCA een betere keuze zijn.
* **Voorkeursmiddel bij ouderen (indien TCA):** Nortriptyline (minder anticholinerge effecten, minder orthostatische hypotensie).
* **Voorkeursmiddelen bij ouderen (indien SSRI):** Sertraline en citalopram. Vermijd fluoxetine vanwege de lange halfwaardetijd.
* Mirtazapine wordt bij ouderen in woonzorgcentra veel gebruikt, maar de sederende werking en het risico op gewichtstoename vereisen aandacht.
* **Kinderen en jongeren:**
* Basisbehandeling is psychotherapie en ondersteuning van kind en ouders.
* Fluoxetine is het best bestudeerde en enige geregistreerde antidepressivum bij deze groep.
* Let op het verhoogde risico op suïcide, vooral bij de start van de behandeling ('black box warning'). Starten met een halve dosis is aan te raden.
* Voorzichtigheid is geboden met TCA's, aangezien overdosering fataal kan zijn.
* **Zwangerschap en borstvoeding:**
* Niet-medicamenteuze aanpak heeft de voorkeur.
* Voortzetten of starten van medicatie kan nodig zijn, waarbij een zorgvuldige afweging van voor- en nadelen voor moeder en kind essentieel is.
* Gebruik in de minimaal effectieve dosis.
* Meer informatie is te vinden in de lessen farmacotherapie over geneesmiddelen bij zwangerschap en borstvoeding.
#### 2.3.3 Depressie bij ouderen - specifieke overwegingen
* De behandeling wordt vaak langer dan 12 maanden voortgezet.
* TCA's hebben een hoger risico op cardiovasculaire en anticholinerge nevenwerkingen.
* SSRI's hebben over het algemeen een gunstiger profiel.
* Nortriptyline wordt aanbevolen vanwege minder anticholinerge effecten en minder orthostatische hypotensie.
### 2.4 Effectiviteit van antidepressiva
Het meten van de effectiviteit van antidepressiva is complex omdat er geen specifieke biologische indicatoren zijn.
* **Resultaten klinische studies:** Verbeteringspercentages van 60-70% bij gebruik van antidepressiva versus 40-50% bij placebo. Antidepressiva zorgen voor een extra daling van 3-5 punten op gestandaardiseerde schalen (bv. HAM-D).
* **Remissie:** 10-20% hoger bij behandeling met antidepressiva.
* **Klinisch relevant verschil:** Een verschil van 3 punten op de HAM-D schaal wordt pas bereikt bij ernstige depressie (HAM-D > 28).
* **Behandeling opstarten:**
* Bij SSRI's direct starten met een effectieve dosis.
* Bij jongeren is voorzichtigheid geboden met betrekking tot suïciderisico.
* **Evaluatie na 4-6 weken:**
* **Voldoende respons (bv. 20% verbetering):** Behandeling verder zetten, eventueel dosis verhogen, of overschakelen naar een ander middel (switching) of een middel toevoegen (augmentatie/combinatie).
* **Onvoldoende respons:** Dosis verhogen, overschakelen op een ander middel, of een middel toevoegen.
#### 2.4.1 Dosisverhoging
Vaak de eerste stap als er onvoldoende effect is, tenzij er te veel bijwerkingen optreden.
#### 2.4.2 Switching (overschakelen)
* **Binnen dezelfde klasse:** bv. van het ene SSRI naar het andere (ca. 50% kans op succes).
* **Naar een andere klasse:** bv. van SSRI naar TCA, venlafaxine, duloxetine, bupropion of mirtazapine.
* **Methoden voor switching:**
* **Conservative switch:** Langzaam afbouwen van het oude middel, gevolgd door een wash-out periode, en dan starten met het nieuwe middel.
* **Moderate switch:** Sneller afbouwen en starten met het nieuwe middel.
* **Cross-taper:** Gelijktijdig afbouwen van het oude middel en opbouwen van het nieuwe middel.
#### 2.4.3 Add-on therapie (augmentatie/combinatie)
* **Combinatietherapie:** Tweede middel met antidepressieve werking wordt toegevoegd (bv. SSRI + bupropion).
* **Augmentatietherapie:** Tweede middel versterkt het effect van het eerste middel (bv. toevoegen van lithium of antipsychotica).
### 2.5 Andere indicaties voor antidepressiva
Antidepressiva worden ook ingezet voor andere aandoeningen dan depressie:
* **Neuropatische pijn:**bv. Amitriptyline, duloxetine.
* **Insomnia:** Trazodon, mirtazapine, mianserine (gebruik onvoldoende onderbouwd en afgeraden voor slapeloosheid zelf).
* **Angststoornissen:**
* Algemene angststoornis (GAS)
* Paniekstoornis
* Post-traumatische stress-stoornis (PTSS)
* Sociale fobie
* Obsessief-compulsieve stoornis (OCS)
* SSRI's en SNRI's (bv. venlafaxine) zijn hier effectief. Psychotherapie blijft echter de eerste keuze voor PTSS. Voor OCS is niet-medicamenteuze aanpak soms effectiever dan medicatie.
* **Enuresis nocturna (nachtelijk bedplassen):** Imipramine en amitriptyline.
* **Dysforisch premenstrueel syndroom (PMDD):** SSRI's, bij voorkeur intermitterend.
* **Rookstop:** Bupropion, nortriptyline.
### 2.6 Gebruik en therapietrouw van antidepressiva
#### 2.6.1 Belangrijke informatie voor de patiënt
* **Dosering:** Individueel bepaald, variërend van minimaal actief tot maximaal toelaatbaar.
* **Innamemoment:** 's Avonds bij sederende middelen, 's ochtends bij niet-sederende middelen.
* **Effect:** Meestal 2-6 weken wachten op effect (bij ouderen langer).
* **Duur van de behandeling:**
* **Acute fase:** 6-12 weken.
* **Voortzetting:** 4-6 maanden na respons (behoud).
* **Onderhoudsbehandeling:** Maanden tot jaren, afhankelijk van ernst en recidiefrisico.
* Bij hoog risico op recidieven: minstens 2 jaar.
* Bij 3 of meer episodes: soms levenslang.
* **Belangrijk:** Behandeling voortzetten met de therapeutische dosis.
#### 2.6.2 Therapietrouw
* **Mogelijke oorzaken van non-compliance:** Angst voor bijwerkingen, onvoldoende informatie, verwachten van snel effect, twijfel aan werkzaamheid.
* **Bevordering van therapietrouw:** Adequate voorlichting door de apotheker, uitleg over werkingsmechanisme, verwachte tijdslijn voor effect en mogelijke bijwerkingen.
#### 2.6.3 Afbouwen van antidepressiva
* **Onttrekkingsverschijnselen:** Kunnen optreden 1-2 dagen na stoppen of dosisvermindering. Risico is hoger bij hogere doseringen en langere gebruiksduur. De halfwaardetijd van het medicijn beïnvloedt de ernst van de verschijnselen.
* **Symptomen:** Griepachtige symptomen, duizeligheid, misselijkheid, slapeloosheid, prikkelbaarheid, angst, paresthesieën.
* **Concrete schema's voor afbouw:** Er bestaan verschillende schema's afhankelijk van de dosis, duur van gebruik en eerdere ervaringen met afbouwen. Dit gebeurt altijd geleidelijk om ontwenningsverschijnselen te minimaliseren.
### 2.7 Bijwerkingen en interacties
#### 2.7.1 Veelvoorkomende bijwerkingen per klasse
* **SSRI's:**
* Gastro-intestinale klachten (misselijkheid, diarree), hoofdpijn, slapeloosheid of sedatie, agitatie, seksuele stoornissen (zeer frequent, soms blijvend), verhoogd bloedingsrisico.
* Hyponatriëmie (vooral bij ouderen).
* Serotonine syndroom bij hoge dosis of combinatie met andere serotonerge middelen.
* QT-verlenging (citalopram, escitalopram).
* Anticholinerge effecten (paroxetine).
* **TCA's:**
* Anticholinerge effecten (droge mond, constipatie, urineretentie).
* Centrale effecten (cognitieve stoornissen, agitatie, verwardheid, vooral bij ouderen).
* Orthostatische hypotensie en duizeligheid (risico op vallen).
* Cardiale bijwerkingen (geleidingsstoornissen).
* Seksuele nevenwerkingen (zeer frequent).
* Gewichtstoename.
* **SNRI's (Venlafaxine, Duloxetine):**
* Vergelijkbaar met SSRI's, plus:
* Verhoging bloeddruk (venlafaxine).
* Misselijkheid, monddroogte, slaperigheid, hoofdpijn (duloxetine).
* Slapeloosheid, droge mond, misselijkheid, agitatie, tremor.
* Verhoogd risico op epileptische aanvallen (contra-indicatie bij eetstoornissen).
* Geen seksuele dysfunctie.
* **Mianserine en Mirtazapine:**
* Sterke sedatie door antihistaminerge werking.
* Duidelijke toename eetlust en gewichtstoename.
* Minder slapeloosheid, agitatie en seksuele stoornissen dan SSRI's.
* Agranulocytose (zeldzaam, opletten bij koorts/keelpijn).
#### 2.7.2 Impact van bijwerkingen
Bijwerkingen kunnen optreden voordat het therapeutisch effect merkbaar is, wat kan leiden tot twijfel, vroegtijdig stoppen of het wisselen van medicatie. Sommige bijwerkingen kunnen zo storend zijn dat een overstap noodzakelijk is.
#### 2.7.3 Interacties
* **SSRI + NSAID's/antithrombotica:** Verhoogd risico op ernstige maagdarmbloedingen.
* **SSRI + diureticum:** Verhoogde kans op hyponatriëmie.
* **SSRI + antipsychoticum:** Verhoogde kans op extrapiramidale bijwerkingen.
* **SSRI + serotonerge medicatie:** Risico op serotonine syndroom.
* **SSRI + middelen met QT-verlenging:** Verhoogd risico op Torsades de Pointes (citalopram, escitalopram).
* **SSRI + anticholinerge medicatie:** Versterking van anticholinerge effecten (paroxetine).
* **SNRI + NSAID's/antithrombotica:** Verhoogd risico op ernstige maagdarmbloedingen.
* **Bupropion + alcohol:** Versterkte psychische effecten van alcohol.
* **TCA + alcohol:** Versterkt effect, onderdrukking CZS, orthostatische hypotensie, amnesie.
* **TCA + anticholinerge medicatie:** Versterking anticholinerge effecten.
* **TCA + centrale antihypertensiva:** Verminderde anti-hypertensieve werking.
* **TCA + sympathicomimetica:** Versterkt effect sympathicomimetica.
#### 2.7.4 Reactievermogen en rijvaardigheid
* Sommige antidepressiva (met name de sederende) kunnen het reactievermogen en de rijvaardigheid beïnvloeden.
* Venlafaxine in een dosering tot 150 mg/dag wordt over het algemeen als rijveilig beschouwd.
* Patiënten dienen geïnformeerd te worden over de mogelijke effecten op de rijvaardigheid en deze te vermijden indien nodig.
### 2.8 Niet-medicamenteuze behandelopties
Naast medicatie zijn er ook belangrijke niet-medicamenteuze behandelingsopties voor depressie:
* **Psychotherapie:** Is even effectief als psychofarmaca voor veelvoorkomende psychische problemen. De combinatie van psychotherapie en medicatie is vaak het meest effectief, vooral bij chronische en therapieresistente depressie.
* **Levensstijl en sociale factoren:** Het aanpakken van psychosociale factoren, zoals stress en sociale isolatie, is cruciaal voor zowel behandeling als het voorkomen van herval.
---
# Farmacologische behandeling van depressie met antidepressiva
Dit onderwerp biedt een uitgebreid overzicht van de farmacologische behandeling van depressie, inclusief de verschillende klassen antidepressiva, hun werkingsmechanismen, plaatsbepaling in de behandeling, en specifieke overwegingen voor diverse patiëntengroepen.
## 2. Probleemstelling en Prevalentie van Depressie
Depressie is een wereldwijd gezondheidsprobleem. In België worden antidepressiva veelvuldig voorgeschreven, met variaties tussen regio's en leeftijdsgroepen. Er zijn demografische verschillen, waarbij vrouwen een hogere prevalentie hebben en de piek vaak rond de 50 jaar ligt. Patiënten met een lager opleidingsniveau vertonen een hogere prevalentie van depressie. De ervaringen van gebruikers met antidepressiva zijn wisselend.
## 3. Rol van de Apotheker bij Depressie
Apothekers spelen een belangrijke rol in de begeleiding van patiënten met depressie. Ze moeten actief luisteren om de situatie in te schatten en de symptomen op te volgen. Hoewel de meeste apothekers vinden dat ze verschillende zorgrollen moeten opnemen, wordt dit in de praktijk slechts bij een beperkt aantal patiënten toegepast.
## 4. Diagnose en Classificatie van Depressie
### 4.1 Symptomen van Depressie
Typische symptomen van depressie omvatten futloosheid, verlies van plezier, sombere gevoelens, moeite met dagelijkse taken, veranderingen in eetpatroon en slaappatroon, concentratieproblemen, en verminderde zelfzorg. Hoewel vermageren en hoofdpijn soms geassocieerd worden, zijn ze geen kernsymptomen van depressie.
### 4.2 Diagnostische Criteria
De diagnose depressie vereist minstens één kernsymptoom en vier of meer bijkomende symptomen gedurende minstens twee weken, met significant lijden of dysfunctioneren tot gevolg. De ernst van de depressie wordt ingedeeld in milde, matige en ernstige depressie, gebaseerd op het aantal symptomen en de mate van functioneel verlies. Instrumenten zoals de Hamilton Depression Rating Scale (HAM-D), Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS), en Beck depressieschaal worden gebruikt, voornamelijk in onderzoeksverband.
### 4.3 Subtypen van Depressie
Naast majeure depressie zijn er ook mineure depressie, subsyndromale depressie, en dysthymie (een persisterende vorm van mineure depressie die minstens twee jaar aanhoudt).
## 5. Differentiaaldiagnose van Depressie
### 5.1 Stress-gerelateerde stoornissen en aanpassingsstoornissen
Aanpassingsstoornissen kunnen optreden na gebeurtenissen zoals scheiding, ziekte, trauma, of jobverlies. Burn-out, specifiek gerelateerd aan werk, is een andere overweging.
### 5.2 Bipolaire stoornissen
Bij bipolaire stoornissen wisselen depressieve episoden af met manische episoden.
## 6. Verloop van Depressie
Het verloop van depressie wordt beschreven met vijf 'R-woorden':
* **Response**: De eerste reactie op behandeling.
* **Remission**: Een periode waarin symptomen afnemen tot een normaal niveau.
* **Relapse**: Herval van depressie na een periode van herstel.
* **Recovery**: Volledig herstel.
* **Recurrence**: Een nieuwe episode van depressie na volledig herstel.
Ongeveer 60% van de eenmalige depressies is voorbij na een half jaar. Recurrente depressies kunnen seizoensgebonden zijn.
## 7. Pathofysiologie van Depressie
### 7.1 Mono-amine hypothese
De klassieke mono-amine hypothese stelt dat depressie wordt veroorzaakt door een tekort aan neurotransmitters zoals serotonine en noradrenaline in de synaptische spleet. Antidepressiva verhogen de beschikbaarheid van deze neurotransmitters. Het therapeutisch effect treedt echter pas later op dan de farmacologische werking.
### 7.2 Andere hypothesen
Recente hypothesen omvatten de stress-responsive HPA-as, glutamaat signalering, neurotrofine familie, neuro-inflammatie, het microbioom-darm-hersen-as, en directe interacties van antidepressiva met receptoren zoals TRKB.
## 8. Oorzaken van Depressie
Het biopsychosociale model benadrukt de interactie van biologische, psychologische en sociale factoren. Geslachtsgebonden factoren (hogere prevalentie bij vrouwen), psychosociale aspecten (ongunstige jeugdervaringen, zorglast, armoede, specifieke copingstijl), hormonale veranderingen, en onderliggende medische of psychiatrische aandoeningen kunnen bijdragen aan depressie. Bepaalde geneesmiddelen kunnen een depressie uitlokken of versterken en zijn een contra-indicatie of relatieve contra-indicatie voor specifieke medicatie.
## 9. Behandelingsprincipes en Antidepressiva
### 9.1 Behandelindicaties
Antidepressiva worden voornamelijk ingezet bij milde tot matige, en ernstige depressies. Bij milde depressie zijn ze niet altijd effectiever dan placebo, maar psychologische ondersteuning blijft essentieel.
### 9.2 Klassen van Antidepressiva en Werkingsmechanismen
* **Selectieve serotonine heropname remmers (SSRI's)**: Remmen presynaptische heropname van serotonine. Voorbeelden zijn paroxetine, fluoxetine, sertraline, citalopram, escitalopram, en fluvoxamine. Paroxetine heeft ook een licht anticholinerge werking. SSRI's worden beschouwd als eerstekeusmiddelen.
* **Serotonine en noradrenaline heropname remmers (SNRI's)**: Remmen de heropname van zowel serotonine als noradrenaline. Voorbeelden zijn venlafaxine en duloxetine.
* **Niet-selectieve serotonine en noradrenaline heropname remmers (TCA's)**: Remmen de heropname van serotonine en noradrenaline (niet-selectief). Voorbeelden zijn amitriptyline, imipramine, nortriptyline, en clomipramine. Ze blokkeren ook post-synaptische receptoren (cholinerge, histamine, α1).
* **Dopamine heropname remmers**: Remmen de heropname van dopamine en, via een actieve metaboliet, ook noradrenaline. Bupropion is een voorbeeld, dat sterk activerend werkt en ook gebruikt wordt bij rookstopbegeleiding.
* **Monoamine oxidase remmers (MAO-remmers)**: Remmen het monoamine oxidase enzym, dat betrokken is bij de afbraak van monoamines. Fenelzine (irreversibel, MAO-A en B) en moclobemide (reversibel, MAO-A) zijn voorbeelden. Deze zijn geen eerste keuze.
* **Tetracyclische antidepressiva**: Mianserine en mirtazapine blokkeren presynaptische α2-receptoren en postsynaptische serotonine- en H1-histaminereceptoren. Mirtazapine werkt sterk sederend en kan gewichtstoename veroorzaken.
* **Agomelatine**: Een melatonine-agonist en serotonine 5-HT2C-antagonist. Het risico-batenprofiel is onduidelijk.
* **Esketamine**: Een serotonerg agens dat de afgifte van glutamaat verhoogt. Het wordt gebruikt bij therapieresistente depressie of psychiatrische noodsituaties, steeds onder strikte controle.
### 9.3 Plaatsbepaling en Keuze van Antidepressivum
De keuze van antidepressivum hangt af van het klinisch beeld, het bijwerkingenprofiel, toxiciteit, risico op interacties, kostprijs, en de wensen van de patiënt. Zowel TCA's als SSRI's worden als eerstekeusmiddelen beschouwd in de ambulante praktijk, zonder significant verschil in effectiviteit tussen de groepen of binnen de groepen.
#### 9.3.1 Eerstekeusmiddelen en specifieke overwegingen
* **SSRI's**: Diverse opties met variërende effecten (sederend of activerend). Fluvoxamine wordt als eerder sederend beschouwd, paroxetine en fluoxetine als activerend. Sertraline en citalopram zijn andere opties. Escitalopram heeft geen bewezen meerwaarde en is duurder.
* **TCA's**: Amitriptyline (sederend), imipramine (neutraal), nortriptyline (activerend). Clomipramine wordt overwogen bij angst.
* **Ouderen**: Sertraline en citalopram zijn aanbevolen SSRI's. Fluoxetine wordt afgeraden vanwege de lange halfwaardetijd. Bij TCA's heeft nortriptyline de voorkeur vanwege minder anticholinerge bijwerkingen en minder orthostatische hypotensie.
* **Mirtazapine**: Voornamelijk in speciale situaties gebruikt vanwege de sterke sederende werking en potentiële gewichtstoename.
### 9.4 Behandelduur en Afbouwen
De behandeling van de acute fase duurt 6-12 weken, gevolgd door een voortgezette behandeling van 4-6 maanden om klinische respons te behouden. Bij hoog risico op recidieven kan een onderhoudsbehandeling maanden tot jaren, soms levenslang, noodzakelijk zijn.
#### 9.4.1 Afbouwen van antidepressiva
Abrupt stoppen kan leiden tot ontwenningsverschijnselen zoals hoofdpijn, misselijkheid, angst, en agitatie. Het afbouwen moet geleidelijk gebeuren, met specifieke schema's afhankelijk van de dosering, gebruiksduur, en eerdere stoppogingen. Er bestaan verschillende schema's voor afbouw, rekening houdend met risicofactoren.
## 10. Effectiviteit van Antidepressiva
Antidepressiva tonen een verbetering van 60-70% ten opzichte van 40-50% bij placebo, wat resulteert in een klinisch relevante daling van 3-5 punten op gestandaardiseerde schalen, met name bij ernstige depressie. De gemiddelde verschil op de HAM-D schaal bedraagt echter slechts 1.8 punten.
### 10.1 Behandelingsstrategieën bij onvoldoende respons
Indien onvoldoende respons na 4-6 weken, zijn er meerdere opties:
* **Dosisverhoging**: Vaak de eerste stap, tenzij bijwerkingen optreden.
* **Switching**: Vervangen van het antidepressivum door een ander, binnen of buiten dezelfde klasse. De kans op succes varieert (50% bij switching binnen SSRI's, 30% binnen TCA's).
* **Augmentatie/Combinatietherapie**: Toevoegen van een tweede geneesmiddel met antidepressieve of versterkende werking (bv. lithium, antipsychotica).
## 11. Nevenwerkingen en Interacties
### 11.1 Veelvoorkomende Nevenwerkingen
* **SSRI's**: Maag-darmklachten, hoofdpijn, slapeloosheid, duizeligheid, agitatie, sedatie, seksuele stoornissen (vaak persisterend), gewichtsveranderingen (initiële anorexie, latere gewichtstoename). Ook extrapiramidale verschijnselen, hyponatriëmie, en risico op serotoninesyndroom zijn mogelijk. Citalopram en escitalopram kunnen het QT-interval verlengen. Paroxetine heeft anticholinerge effecten.
* **TCA's**: Anticholinerge effecten (droge mond, constipatie, urineretentie), cardiale bijwerkingen (geleidingsstoornissen), orthostatische hypotensie, sedatie, seksuele stoornissen, en gewichtstoename.
* **SNRI's**: Gelijkaardig aan SSRI's, met mogelijk verhoogde bloeddruk (venlafaxine).
* **Bupropion**: Slapeloosheid, droge mond, misselijkheid, agitatie, tremor. Kan epileptische aanvallen uitlokken, contra-indicatie bij eetstoornissen. Geen seksuele dysfunctie.
* **Mianserine en Mirtazapine**: Sedatie, toename eetlust en gewichtstoename. Agranulocytose is een zeldzame, maar ernstige bijwerking.
### 11.2 Interacties
Interacties kunnen optreden met NSAID's en antithrombotica (verhoogd bloedingsrisico), diuretica (hyponatriëmie), antipsychotica (extrapyramidale bijwerkingen), en andere serotonerge geneesmiddelen (serotoninesyndroom). Combinatie met alcohol of anticholinerge middelen wordt afgeraden.
### 11.3 Reactievermogen en Rijvaardigheid
Veel antidepressiva kunnen het reactievermogen en de rijvaardigheid beïnvloeden, met name in het begin van de behandeling of bij dosisverhogingen. Patiënten moeten hiervan op de hoogte worden gesteld. Venlafaxine in een dosering tot 150 mg/dag wordt als rijveilig beschouwd.
## 12. Andere Indicaties voor Antidepressiva
Naast depressie worden antidepressiva ook gebruikt voor:
* Neuropatische pijn (bv. amitriptyline, duloxetine).
* Insomnia (bv. trazodon, mirtazapine, mianserine), hoewel het gebruik hiervoor onvoldoende onderbouwd is en wordt afgeraden.
* Algemene angststoornis, paniekstoornis, post-traumatische stress-stoornis, sociale fobie, obsessief-compulsieve stoornis (OCD), enuresis nocturna, dysforisch premenstrueel syndroom, en rookstop (bupropion, nortriptyline).
## 13. Niet-medicamenteuze Behandelopties
Psychotherapie is even effectief als medicatie voor veel psychische problemen, waaronder depressie. De combinatie van psychotherapie en medicatie is vaak het meest effectief, vooral bij chronische en therapieresistente depressie. Sociale en psychologische factoren spelen een belangrijke rol in het voorkomen van herval.
---
# Het verloop van depressie en de rol van de apotheker
Dit thema verkent de fasen van depressie, inclusief herstel en terugval, en benadrukt de essentiële rol en houding van apothekers bij de begeleiding van patiënten met deze aandoening.
### 3.1 Het verloop van depressie
Het verloop van depressie kan worden beschreven met behulp van de vijf 'R-woorden': response, remission, recovery, relapse en recurrence.
* **Response (respons):** Dit is de eerste reactie van het lichaam op de medicatie, waarbij er een verbetering van de symptomen optreedt.
* **Remission (remissie):** Een periode waarin de symptomen van depressie significant verminderd zijn of afwezig zijn, en de patiënt zich weer op een normaal functioneringsniveau bevindt.
* **Recovery (herstel):** Volledig herstel van de depressie, waarbij de patiënt weer functioneert zonder depressieve symptomen. Dit kan echter een langdurig proces zijn.
* **Relapse (herval):** Het opnieuw optreden van depressieve symptomen na een periode van remissie of herstel. Dit kan relatief snel na het stoppen van de behandeling gebeuren.
* **Recurrence (recidief):** Het optreden van een nieuwe depressieve episode na een periode van volledig herstel, meestal na een aanzienlijke tijdspanne (vaak maanden) na het eerdere herstel.
Er zijn verschillende patronen in het verloop van depressie:
* **Eenmalige depressie:** Ongeveer 60% van de gevallen is de depressie na een half jaar voorbij.
* **Recurrente depressie:** Dit houdt in dat er minstens twee depressieve episodes optreden. Dit kan ook seizoensgebonden zijn.
#### 3.1.1 Pathofysiologie van depressie
De exacte pathofysiologie van depressie is complex en er zijn verschillende hypothesen:
* **Mono-amine hypothese:** Deze hypothese, daterend uit de jaren '50, stelt dat antidepressiva werken door de beschikbaarheid van neurotransmitters zoals noradrenaline en serotonine te verhogen in de synaptische spleet. Dit gebeurt via remming van heropname of afbraak. Het antidepressieve effect treedt echter pas later op, als gevolg van veranderingen in postsynaptische receptoren.
* **Neurotrofe hypothese:** Antidepressiva zouden hun effecten mediëren via interacties met neurotrofe factoren, zoals brain-derived neurotrophic factor (BDNF) en de bijbehorende receptor TRKB.
* **Andere hypothesen:** Recenter onderzoek wijst ook op de rol van het stress-respons-systeem (HPA-as), glutamaat signalering, GABA, neurotrophine familie, neuro-inflammatie, en de darm-hersenas (microbioom). Antidepressiva, zoals fluoxetine en ketamine, kunnen direct binden aan de TRKB receptor.
#### 3.1.2 Oorzaken van depressie
Depressie wordt vaak verklaard door het biopsychosociaal model, waarbij verschillende factoren een rol spelen:
* **Biologische factoren:** Hormonale veranderingen kunnen bijdragen aan het ontstaan van depressie.
* **Geslachtsgebonden factoren:** Vrouwen hebben een hogere lifetime prevalence van depressie dan mannen (verhouding 1.7-2.7).
* **Psychosociale aspecten:** Ongunstige levenservaringen op jonge leeftijd, meer zorggerichte rollen en bijbehorende overbelasting, beperkte rolkeuzes, miskend verlies, armoede en specifieke copingstijlen kunnen de kans op depressie vergroten.
* **Onderliggende aandoeningen:** Ongeveer 25% van de patiënten met een chronische aandoening ontwikkelt een depressie. Dit kan een direct fysiologisch gevolg zijn (bv. bij schildklierlijden), een psychologische reactie op pijn of beperkingen, of een co-incidentie.
* **Geneesmiddelen:** Bepaalde geneesmiddelen kunnen een depressie uitlokken of versterken. Voorbeelden van geneesmiddelen met depressie als contra-indicatie zijn flunarizine en varenicline. Een relatieve contra-indicatie geldt voor onder andere aldesleukine, asparaginase, efavirenz, en isotretinoine.
#### 3.1.3 Diagnose van depressie
De diagnose depressie vereist de aanwezigheid van minimaal één kernsymptoom (somberheid of verlies van interesse/plezier) en vier of meer bijkomende symptomen gedurende minimaal twee weken, met significant lijden of dysfunctioneren tot gevolg.
* **Kernsymptomen:** Futloosheid, geen plezier meer ervaren in activiteiten die voorheen plezierig waren, somber voelen over alles, negatief terugkijken naar het verleden.
* **Bijkomende symptomen:** Moeite met dagelijkse taken, veranderingen in eetpatroon (veel of weinig eten), concentratievermindering, verwaarlozing van zelfzorg, veel of juist weinig slapen.
* **Ernst van depressie:**
* Milde depressie: 5-6 symptomen.
* Matige depressie: 6-8 symptomen.
* Ernstige depressie: 8-9 symptomen.
* **Belangrijke nuance:** De diagnose is meer dan een optelsom van symptomen; functioneel verlies of onvermogen wordt ook in rekening gebracht.
* **Instrumenten:** Instrumenten zoals de Hamilton Depression Rating Scale (HAM-D), Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS), en Beck depressieschaal worden vaak gebruikt in onderzoek om de ernst van depressie te meten.
* **Andere depressievormen:**
* **Mineure depressie / subsyndromale depressie / subthreshold depressie:** Slechts 2-4 symptomen, met ten minste één kernsymptoom en zekere impact.
* **Dysthymie:** Beperkte depressieve klachten die ten minste twee jaar aanwezig zijn gedurende het grootste deel van de dag, meer dagen wel dan niet. Dit is een persisterende vorm van mineure depressie.
#### 3.1.4 Differentiaaldiagnoses
Bij de diagnose depressie moet rekening gehouden worden met:
* **Aanpassingsstoornissen:** Reacties op herkenbare stressoren zoals scheiding, diagnose van een ziekte, trauma of baanverlies.
* **Stress-gerelateerde stoornissen (bv. Burn-out):** Gekenmerkt door het gevoel niets meer te bereiken op het werk en werkgerelateerde stress.
* **Bipolaire stoornissen:** Naast depressieve episoden kunnen ook manische episoden optreden.
### 3.2 Rol van de apotheker bij de begeleiding van patiënten met depressie
Apothekers spelen een belangrijke rol in de zorg voor patiënten met depressie, hoewel er een discrepantie bestaat tussen hun positieve attitude en de praktijk.
* **Attitude van apothekers:** De meerderheid van de apothekers (minstens 75%) is het ermee eens dat zij verschillende rollen moeten opnemen in de zorg voor patiënten met depressie, met uitzondering van de specifieke rol van symptoomopvolging.
* **Praktijkvoering:** Ondanks de positieve attitude, voeren apothekers de verschillende rollen slechts bij een klein aantal patiënten uit. Er is dus een kloof tussen wat apothekers denken te moeten doen en wat ze daadwerkelijk doen.
* **Belangrijke aspecten voor de apotheker:**
* **Luisteren:** Essentieel om de situatie van de patiënt in te schatten.
* **Houding:** Een ondersteunende en empathische houding is cruciaal.
#### 3.2.1 Informatievoorziening en begeleiding
Apothekers moeten patiënten voorzien van adequate informatie over hun medicatie en hen begeleiden bij het gebruik ervan.
* **Gebruik van antidepressiva:**
* **Dosering:** Moet individueel bepaald worden, variërend tussen de minimaal actieve dosis en de maximaal toelaatbare dosis.
* **Innamemoment:** Afhankelijk van de sederende of activerende eigenschappen van het antidepressivum. 's Avonds bij sederende middelen, 's ochtends bij niet-sederende middelen.
* **Effect:** Meestal 2-6 weken wachten op effect; bij ouderen soms tot 12 weken. Het is belangrijk om te evalueren of de patiënt het medicijn effectief dagelijks en op het afgesproken tijdstip heeft ingenomen.
* **Duur van de behandeling:**
* Acute fase: 6-12 weken. Dosis kan verhoogd worden bij partiële respons.
* Voortzetting: 4-6 maanden ter behoud van klinische respons.
* Onderhoudsbehandeling: Maanden tot jaren bij ernstige en recidiverende depressie.
* Bij eerste episode: Minstens 6 maanden verderzetten bij goede respons.
* Bij hoog risico op recidieven: Minstens 2 jaar verderzetten.
* Bij 3 of meer episodes of bijkomende risicofactoren: Soms levenslang.
* **Afbouwen van antidepressiva:**
* **Onttrekkingsverschijnselen:** Kunnen optreden 1-2 dagen na stoppen of verlagen van de dosis. Het risico is hoger bij hogere doseringen en langere gebruiksduur.
* **Schema's voor afbouw:** Er zijn specifieke schema's voor afbouw vanuit hoge dosering, in afwezigheid van risicofactoren, en in aanwezigheid van risicofactoren (bv. eerdere onttrekkingsverschijnselen, therapie-ontrouw, mislukte stoppogingen).
* **Therapietrouw:**
* **Risico's voor therapietrouw:** Angst voor bijwerkingen, onbekendheid met het geneesmiddel, schrik voor nevenwerkingen. Patiënten zijn niet altijd even therapietrouw, wat de effectiviteit van de behandeling kan ondermijnen.
* **Bevorderen van therapietrouw:** Goede informatievoorziening, uitleg over het effect en de verwachte duur van de behandeling, en het adresseren van angsten en zorgen van de patiënt.
#### 3.2.2 Behandeling van depressie
De keuze van het antidepressivum en de behandeling hangen af van verschillende factoren.
* **Wanneer behandelen?** Bij milde tot matige depressie (binnen majeure depressie) kan een behandeling gestart worden. Bij milde depressie is psychologische ondersteuning essentieel. Antidepressiva lijken bij milde depressie niet effectiever dan placebo.
* **Antidepressiva - Categorieën en werking:**
* **SSRI's (Selectieve Serotonine Heropnameremmers):** Remmen de presynaptische heropname van serotonine. Paroxetine heeft ook een anticholinerge werking. Dit zijn vaak eerstekeusmiddelen. Voorbeelden zijn citalopram, escitalopram, fluoxetine, fluvoxamine, paroxetine, sertraline.
* **SNRI's (Serotonine-Noradrenaline Heropnameremmers):** Remmen de presynaptische heropname van serotonine en noradrenaline. Voorbeelden zijn venlafaxine en duloxetine.
* **TCA's (Tricyclische Antidepressiva):** Remmen niet-selectief de presynaptische heropname van serotonine en noradrenaline. Ze blokkeren ook post-synaptische receptoren (cholinerge, histamine, α1-receptoren). Voorbeelden zijn amitriptyline, imipramine, clomipramine, nortriptyline. Worden minder vaak als eerste keuze gebruikt door hun bijwerkingenprofiel.
* **MAO-remmers (Monoamine Oxidase Inhibitors):** Remmen de afbraak van monoamines. Fenelzine remt MAO-A en B irreversibel, moclobemide remt selectief en reversibel MAO-A. Geen eerste keuze.
* **Andere klassen:**
* **Dopamine en noradrenaline heropnameremmers:** Bupropion remt voornamelijk de heropname van dopamine, met een actieve metaboliet die ook noradrenaline heropname remt. Is activerend.
* **Melatonine agonisten en 5-HT2C antagonisten:** Agomelatine.
* **Tetracyclische antidepressiva:** Mianserine en mirtazapine. Mirtazapine blokkeert presynaptische α2-receptoren en postsynaptische serotonine- en H1-receptoren. Werkt sedatief en veroorzaakt gewichtstoename.
* **Serotonerge activiteit:** Vorig niet-specifieke serotonine heropnameremmer met 5-HT antagonistische eigenschappen, voornamelijk gebruikt als slaapfacilitator.
* **Glutamaat signalering:** Esketamine in combinatie met een SSRI of SNRI, enkel bij therapieresistente depressie onder strikte controle.
* **Plaatsbepaling van antidepressiva:** De keuze hangt af van het klinisch beeld, het bijwerkingenprofiel, toxiciteit, risico op interacties, kostprijs en de wensen van de patiënt. Zowel TCAs als SSRIs kunnen eerstekeusmiddelen zijn in de ambulante praktijk, zonder bewezen verschil in effectiviteit.
* **Specifieke doelgroepen:**
* **Ouderen:** Lichte voorkeur voor SSRIs. TCA's (met name nortriptyline) kunnen overwogen worden bij een hoger risico op gastro-intestinale bloedingen of als SSRI's niet verdragen worden, vanwege minder anticholinerge bijwerkingen en orthostatische hypotensie.
* **Kinderen en jongeren:** Basis = psychotherapie/ondersteuning. Fluoxetine is het best bestudeerd en het enige geregistreerde AD. Opletten voor verhoogd suïciderisico bij start van de behandeling ('black box warning').
* **Zwangerschap/borstvoeding:** Niet-medicamenteuze aanpak heeft de voorkeur. Behandeling kan nodig zijn, waarbij de voordelen en nadelen voor moeder en kind afgewogen moeten worden.
* **Effectiviteit antidepressiva:**
* Verbeteringspercentages van 60-70% bij gebruik van AD's versus 40-50% bij placebo.
* Antidepressiva zorgen voor een extra daling van 3-5 punten op een gestandaardiseerde schaal.
* Remissie is 10-20% hoger bij behandeling met AD's.
* Het klinisch relevante verschil wordt vooral behaald bij ernstige depressie (HAM-D > 28).
* **Behandeling opstarten:**
* Bij SSRI's meteen starten met een werkzame dosis.
* Bij jongeren opletten voor suïciderisico en indien nodig dosis verlagen.
* Evaluatie na 4-6 weken. Bij onvoldoende respons: dosis verhogen, ander AD starten (switching), of een ander geneesmiddel toevoegen (augmentatie/combinatie).
* **Switching:**
* Van een SSRI naar een andere SSRI: 50% kans op succes.
* Van een TCA naar een andere TCA: 30% kans op succes.
* Veranderen naar een AD van een andere klasse (bv. van SSRI naar TCA, venlafaxine, mirtazapine) kan ook.
* **Add-on therapie (Augmentatie/Combinatie):** Toevoegen van een tweede geneesmiddel met antidepressieve werking of een geneesmiddel dat de werking van het eerste versterkt (bv. lithium, antipsychotica, schildklierhormonen).
#### 3.2.3 Andere indicaties voor antidepressiva
Antidepressiva worden ook ingezet bij diverse andere aandoeningen:
* **Neuropatische pijn:** Amitriptyline, duloxetine.
* **Insomnia:** Trazodon, mirtazapine, mianserine (gebruik onvoldoende onderbouwd en afgeraden voor slapeloosheid zelf).
* **Angststoornissen:** Algemene angststoornis, paniekstoornis, post-traumatische stress-stoornis (PTSS), sociale fobie, obsessief-compulsieve stoornis (OCS).
* **Enuresis nocturna:** Imipramine, amitriptyline (reserveren voor gespecialiseerde centra).
* **Dysforisch premenstrueel syndroom (DPMS):** SSRI's, met intermittente toediening.
* **Rookstop:** Bupropion, nortriptyline.
#### 3.2.4 Bijwerkingen en interacties
Antidepressiva kunnen diverse bijwerkingen hebben, die de therapietrouw kunnen beïnvloeden.
* **SSRI's:** Maag-darmklachten, hoofdpijn, slapeloosheid/sedatie, agitatie, bloedingsrisico, seksuele stoornissen, hyponatriëmie (vooral bij ouderen), serotoninesyndroom (bij hoge dosis of combinatie), QT-verlenging (citalopram, escitalopram), anticholinerge effecten (paroxetine).
* **TCA's:** Anticholinerge nevenwerkingen (droge mond, constipatie), cognitieve disfunctioneren, orthostatische hypotensie, cardiale bijwerkingen, seksuele nevenwerkingen, gewichtstoename.
* **SNRI's:** Vergelijkbaar met SSRI's, met mogelijke verhoging van bloeddruk (venlafaxine).
* **Bupropion:** Slapeloosheid, droge mond, misselijkheid, agitatie, tremor, overgevoeligheidsreacties, epileptische aanvallen (CI bij eetstoornissen). Geen seksuele dysfunctie.
* **Mianserine en mirtazapine:** Sedatie, gewichtstoename, agranulocytose (zeldzaam). Minder slapeloosheid, agitatie en seksuele stoornissen dan SSRI's.
* **Interacties:**
* SSRI + NSAID/antithrombotica: toename risico op maagdarmbloeding.
* SSRI + diureticum: verhoogde kans op hyponatriëmie.
* SSRI + antipsychoticum: verhoogde kans op extrapiramidale bijwerkingen.
* SSRI + serotonerge middelen: serotonerg syndroom.
* SSRI + middelen met QT-verlenging: verhoogd risico op TDP.
* TCA + alcohol: versterkt effect op CZS, concentratievermogen, orthostatische hypotensie.
* TCA + anticholinerge geneesmiddelen: versterking anticholinerge effecten.
#### 3.2.5 Effect op reactievermogen en rijvaardigheid
Sommige antidepressiva kunnen het reactievermogen en de rijvaardigheid beïnvloeden, met name de sederende en psychomotorische effecten. Het is essentieel om patiënten hierover te informeren.
#### 3.2.6 Niet-medicamenteuze behandelopties
Naast medicatie zijn er ook niet-medicamenteuze opties voor depressie:
* **Psychotherapie:** Even effectief als psychofarmaca voor veelvoorkomende psychische problemen. De combinatie van psychotherapie en medicatie is het meest effectief, vooral bij chronische en therapieresistente depressie.
* **Leefstijlinterventies:** Aangepaste voeding, beweging, en stressmanagement kunnen ondersteunend werken.
> **Tip:** Het is cruciaal dat apothekers niet alleen medicatie verstrekken, maar ook actief luisteren naar patiënten, hen informeren en begeleiden in het hele behandelproces van depressie, inclusief de fasen van herstel en potentiële terugval. Ze vormen een toegankelijk aanspreekpunt voor patiënten die medicatie gebruiken voor depressie.
---
## 3. Het verloop van depressie en de rol van de apotheker
Dit thema beschrijft de verschillende fasen van depressie, inclusief herstel en terugval, en de rol en houding van de apotheker bij de begeleiding van patiënten.
Het verloop van een depressie kan worden beschreven aan de hand van vijf 'R-woorden': remission (remissie), response (respons), relapse (hervallen), recurrence (recidief) en recovery (herstel).
* **Response:** De eerste reactie van een depressie op medicatie.
* **Remission:** Een periode waarin de patiënt zich weer op een normaal niveau voelt na een depressieve episode.
* **Relapse:** Een terugval in depressieve symptomen na een periode van kort herstel.
* **Recovery:** Volledig herstel van de depressie.
* **Recurrence:** Een terugval in depressie na een periode van volledig herstel, indien dit na een bepaalde periode van maanden toch weer optreedt.
Een eenmalige depressie is in 60% van de gevallen na een half jaar voorbij. Recurrente depressies kennen minstens twee episodes en kunnen seizoensgebonden zijn.
### 3.2 Pathofysiologie van depressie
De klassieke mono-amine hypothese stelt dat depressie te wijten is aan een tekort aan neurotransmitters zoals noradrenaline en serotonine. Antidepressiva zouden de beschikbaarheid van deze neurotransmitters in de synaptische spleet verhogen. Dit effect treedt echter pas later op, na initiële veranderingen in postsynaptische receptoren.
Er zijn echter ook andere hypotheses, waaronder:
* Stress-responsive HPA Axis
* Glutamate signaling pathway
* GABA
* Neurotrophin Family
* Neuroinflammation
* Microbiome-Gut-Brain axis
Recenter onderzoek suggereert dat antidepressiva, zoals fluoxetine en ketamine, direct kunnen binden aan de tyrosine kinase receptor 2 (TRKB) receptor om hun effecten uit te oefenen. Dit wordt ondersteund door de neurotrofe hypothese, die stelt dat antidepressiva via interacties met neurotrofe factoren zoals brain-derived neurotrophic factor (BDNF) en de TRKB receptor werken.
### 3.3 Oorzaken van depressie
Depressie kan worden verklaard vanuit een biopsychosociaal model. Factoren die de kans op depressie verhogen zijn onder andere:
* **Geslachtsgebonden factoren:** Depressie komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen.
* **Psychosociale aspecten:** Ongunstige jeugdervaringen, zorggerelateerde overbelasting, beperkte rolkeuze, miskend verlies, armoede en een andere copingstijl.
* **Biologische factoren:** Hormonale veranderingen.
* **Onderliggende aandoeningen:** Bij ongeveer 25% van de patiënten met een chronische aandoening ontwikkelt zich een depressie, mogelijk als direct fysiologisch gevolg van de aandoening of als psychologische reactie op pijn en beperkingen.
* **Geneesmiddelen:** Bepaalde geneesmiddelen kunnen een depressie uitlokken of versterken. Voorbeelden van medicatie met depressie als contra-indicatie zijn flunarizine en varenicline.
### 3.4 Symptomen van depressie
De diagnose depressie wordt gesteld op basis van specifieke symptomen, waaronder:
* **Kern symptomen:**
* Futloosheid (verlies van energie).
* Geen plezier meer ervaren in activiteiten die voorheen plezierig waren (anhedonie).
* Somber voelen, pessimistisch en negatief terugkijken op het verleden.
* **Bijkomende symptomen:**
* Dagelijkse taken zijn moeilijk uitvoerbaar.
* Verandering in eetpatroon (veel of weinig eten), wat kan leiden tot vermageren of gewichtstoename.
* Concentratieproblemen.
* Verminderde zelfzorg en hygiëne.
* Slaapproblemen (veel of juist weinig slapen).
* Vermoeidheid.
* Gevoelens van waardeloosheid of schuld.
* Gedachten aan de dood of zelfmoord.
Een depressieve stoornis wordt vastgesteld bij aanwezigheid van ten minste één kernsymptoom en vier of meer bijkomende symptomen, gedurende minstens twee weken, met significant lijden of functioneren. Naast de som van symptomen wordt ook functioneel verlies in rekening gebracht. Instrumenten zoals de Hamilton Depression Rating Scale (HAM-D), Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) en Beck depressieschaal kunnen ter ondersteuning gebruikt worden, hoewel ze vooral in onderzoeksverband worden ingezet.
Mineure depressie, subsyndromale depressie of 'subthreshold' depressie kenmerkt zich door 2-4 symptomen, waaronder minstens één kernsymptoom, met een zekere impact op het functioneren. Dysthymie is een persisterende vorm van mineure depressie die minstens twee jaar aanhoudt, gedurende het grootste deel van de dag.
### 3.5 Differentiaaldiagnoses
Belangrijk is om depressie te onderscheiden van andere aandoeningen, zoals:
* **Aanpassingsstoornissen:** Reacties op stressvolle levensgebeurtenissen zoals scheiding, ziekte, trauma of werkverlies.
* **Stress-gerelateerde stoornissen / Burn-out:** Vaak gerelateerd aan werkstress en het gevoel niets meer te bereiken op professioneel vlak.
* **Bipolaire stoornissen:** Naast depressieve episodes, ook periodes van manie of hypomanie.
### 3.6 De rol van de apotheker bij de begeleiding van patiënten met depressie
Apothekers spelen een cruciale rol in de begeleiding van patiënten met depressie. Uit onderzoek blijkt dat de meeste apothekers (minstens 75%) instemmen met het belang van hun rol in de zorg voor deze patiënten, met uitzondering van de directe opvolging van symptomen. Echter, deze positieve houding vertaalt zich nog niet volledig in de praktijk, aangezien de verschillende rollen slechts bij een klein aantal patiënten worden toegepast.
**Belangrijke aspecten van de rol van de apotheker:**
* **Luisteren:** Om de situatie van de patiënt in te schatten en empathie te tonen.
* **Inschatten van de situatie:** Vaststellen of het om rouw, een aanpassingsstoornis of een depressie gaat.
* **Uitleg geven over geneesmiddelen:** Informatie verschaffen over de werking, innamemomenten, dosering, verwachte effecten, duur van de behandeling en mogelijke nevenwerkingen.
* **Opvolgen van de behandeling:** Nagaan of de patiënt het geneesmiddel effectief inneemt, op het juiste tijdstip, en of er verbetering optreedt.
* **Bespreken van nevenwerkingen:** Patiënten informeren over mogelijke bijwerkingen en adviseren hoe hiermee om te gaan.
* **Motiveren tot therapietrouw:** Patiënten helpen om de behandeling consistent voort te zetten, ondanks mogelijke tegenslagen zoals nevenwerkingen of een trage werking.
* **Adviseren over afbouwen:** Patiënten begeleiden bij het veilig stoppen met antidepressiva, om ontwenningsverschijnselen te minimaliseren.
* **Identificeren van risicofactoren voor herval:** Patiënten bewust maken van factoren die een terugval kunnen uitlokken en hen hierop voorbereiden.
* **Samenwerken met andere zorgverleners:** Communicatie met de huisarts over het verloop van de behandeling en eventuele aanpassingen.
#### 3.6.1 Therapietrouw en gebruik van antidepressiva
Patiënten moeten geïnformeerd worden over:
* **Dosering:** Vaak individueel bepaald en variabel.
* **Innamemoment:** Afhankelijk van het type antidepressivum (bv. 's avonds bij sederende werking, 's morgens bij activerende werking).
* **Effect:** Meestal 2-6 weken wachten op effect, bij ouderen soms langer.
* Acute fase: 6-12 weken.
* Voortzetting bij respons: 4-6 maanden.
* Onderhoudsbehandeling: maanden tot jaren, vooral bij ernstige en recidiverende depressies.
* Bij hoog risico op recidieven: minstens 2 jaar, soms levenslang.
**Waar kan het mislopen met therapietrouw?**
* **Angst voor nevenwerkingen:** Patiënten durven medicatie niet te starten of stoppen vroegtijdig.
* **Nevenwerkingen:** Deze kunnen vroeg in de behandeling optreden, soms sneller dan het therapeutisch effect, wat twijfel kan zaaien. Ze kunnen ook zo storend zijn dat een overschakeling nodig is.
* **Trage werking:** Het lange wachten op effect kan demotiverend werken.
* **Stoppen zonder medisch advies:** Dit kan leiden tot ontwenningsverschijnselen.
#### 3.6.2 Bijwerkingen en reactievermogen
Antidepressiva kunnen bijwerkingen hebben die het reactievermogen en de rijvaardigheid beïnvloeden.
* **Algemeen:** Gewichtstoename (vooral bij TCA's, mirtazapine, mianserine), seksuele stoornissen (vooral bij TCA's, SSRI's, bupropion), verhoogd bloedingsrisico (SSRI's), verhoogd risico op suïcidaliteit bij start met SSRI's.
* **SSRI's:** Maag-darmklachten, hoofdpijn, slapeloosheid, duizeligheid, agitatie, sedatie, hyponatriëmie (vooral bij ouderen), serotonerge syndroom, QT-verlenging (citalopram, escitalopram), anticholinerge effecten (paroxetine).
* **TCA's:** Anticholinerge effecten (droge mond, constipatie), cognitieve problemen (vooral bij ouderen), orthostatische hypotensie, sedatie, cardiale bijwerkingen, seksuele nevenwerkingen, gewichtstoename.
* **SNRI's:** Vergelijkbaar met SSRI's, met extra aandacht voor bloeddrukverhoging (venlafaxine).
* **Bupropion:** Slapeloosheid, droge mond, misselijkheid, agitatie, tremor, epileptische aanvallen (contra-indicatie bij eetstoornissen).
* **Mianserine en mirtazapine:** Sedatie, gewichtstoename, agranulocytose (zeldzaam).
#### 3.6.3 Interacties
Antidepressiva kunnen interacties aangaan met andere geneesmiddelen:
* **SSRI's met:** NSAID's/antithrombotica (verhoogd maagdarmbloedingsrisico), diuretica (hyponatriëmie), antipsychotica (extrapiramidale bijwerkingen), andere serotonerge geneesmiddelen (serotonerge syndroom), geneesmiddelen met QT-verlenging (TdP), anticholinerge geneesmiddelen (paroxetine).
* **SNRI's met:** NSAID's/antithrombotica, diuretica.
* **Bupropion met:** Alcohol (versterkte psychische effecten).
* **TCA's met:** Alcohol (versterkte CZS-onderdrukking), anticholinerge geneesmiddelen, centrale antihypertensiva, sympathicomimetica.
#### 3.6.4 Niet-medicamenteuze behandelopties
Naast medicatie zijn er ook niet-medicamenteuze behandelopties voor depressie, zoals psychotherapie. Psychotherapie kan even effectief zijn als psychofarmaca, en de combinatie van beide is vaak het meest effectief, vooral bij chronische en therapieresistente depressies.
### 3.7 Specifieke doelgroepen
#### 3.7.1 Depressie bij ouderen
Bij ouderen worden antidepressiva vaak langer dan 12 maanden gebruikt. Er is een lichte voorkeur voor SSRI's, tenzij er een hoog risico is op gastro-intestinale bloedingen, dan is een TCA aangewezen. Nortriptyline heeft de voorkeur onder de TCA's vanwege minder anticholinerge effecten en orthostatische hypotensie.
#### 3.7.2 Depressie bij kinderen en jongeren
Bij kinderen en jongeren staat psychotherapie of ondersteuning van kind en ouders centraal. Fluoxetine is het best bestudeerde en enige geregistreerde antidepressivum. Er is een verhoogd risico op suïcidaliteit, vooral bij de start van de behandeling ('black box warning'), dus de startdosis moet laag zijn. TCA's zijn bij overdosering potentieel fataal.
#### 3.7.3 Gebruik van antidepressiva tijdens zwangerschap en borstvoeding
De voorkeur gaat uit naar niet-medicamenteuze aanpak. Indien behandeling noodzakelijk is, wordt de minimaal effectieve dosis gebruikt, waarbij de voor- en nadelen voor moeder en kind worden afgewogen.
### 3.8 Effectiviteit van antidepressiva
De effectiviteit van antidepressiva wordt gemeten via vragenlijsten, aangezien er geen biologische indicatoren zijn. Klinische studies tonen een verbeteringspercentage van 60-70% bij gebruik van antidepressiva versus 40-50% bij placebo. Antidepressiva zorgen voor een extra daling van 3-5 punten op gestandaardiseerde schalen, met een klinisch relevant verschil van 3 punten vooral bij ernstige depressie (HAM-D > 28). Remissiecijfers liggen 10-20% hoger bij behandeling met antidepressiva.
#### 3.8.1 Behandeling opstarten en evalueren
* Bij SSRI's wordt meteen gestart met een werkzame dosis.
* Evaluatie van het effect na 4-6 weken:
* **Voldoende respons (bv. 20% verbetering):** Behandeling voortzetten en evalueren over 8-12 weken.
* **Onvoldoende respons:** Opties zijn dosisverhoging, switching naar een ander antidepressivum, of add-on therapie.
#### 3.8.2 Dosisverhoging, switching en add-on therapie
* **Dosisverhoging:** Vaak de eerste stap, tenzij te veel nevenwerkingen.
* **Switching:** Vervangen van het ene antidepressivum door een ander. De kans op succes is groter bij het wisselen binnen dezelfde klasse (bv. SSRI naar SSRI, 50% kans) dan tussen verschillende klassen. Een 'cross-taper' methode (afbouwen en opbouwen tegelijk) kan overwogen worden.
* **Add-on therapie:** Toevoegen van een tweede geneesmiddel met antidepressieve werking of een middel dat de werking versterkt (augmentatie, bv. lithium).
### 3.9 Andere indicaties voor antidepressiva
Antidepressiva worden ook gebruikt voor andere aandoeningen dan depressie, waaronder:
* Neuropatische pijn (bv. amitriptyline, duloxetine).
* Insomnia (bv. trazodon, mirtazapine), hoewel het gebruik hiervoor onvoldoende onderbouwd is en wordt afgeraden als primaire indicatie.
* Algemene angststoornis, paniekstoornis, post-traumatische stress-stoornis, sociale fobie, obsessief-compulsieve stoornis (OCS), enuresis nocturna, dysforisch premenstrueel syndroom (PMS) en rookstop.
#### 3.9.1 Antidepressiva bij angststoornissen
* **Algemene angststoornis (GAS):** SSRI's (escitalopram, paroxetine, sertraline), venlafaxine, imipramine.
* **Paniekstoornis:** SSRI's, venlafaxine, imipramine.
* **Post-traumatische stress-stoornis (PTSS):** Paroxetine, sertraline, venlafaxine.
* **Sociale fobie:** SSRI's, mirtazapine, venlafaxine, moclobemide.
* **Obsessief-compulsieve stoornis (OCS):** Alle SSRI's, clomipramine.
### 3.10 Afbouwen van antidepressiva
Abrupt stoppen met antidepressiva kan leiden tot ontwenningsverschijnselen, die 1-2 dagen na stoppen of dosisverlaging kunnen optreden. Het risico op ontwenningsverschijnselen is hoger bij hogere doseringen en langere gebruiksduur. Hoe langer de halfwaardetijd van het medicijn, hoe minder ontwenningsverschijnselen. Er zijn specifieke schema's voor afbouwen, afhankelijk van de dosering en eerdere ervaringen met stoppen. Het is cruciaal om dit onder begeleiding van een zorgverlener te doen.
> **Tip:** Apothekers kunnen patiënten helpen met het interpreteren en volgen van afbouwschema's, en hen informeren over mogelijke ontwenningsverschijnselen en hoe hiermee om te gaan.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Depressie | Een stemmingsstoornis die wordt gekenmerkt door aanhoudende gevoelens van somberheid, verlies van interesse, en een vermindering van de energie. Het kan leiden tot aanzienlijk lijden en een beperking in het dagelijks functioneren. |
| Antidepressiva | Geneesmiddelen die worden gebruikt om de symptomen van depressie te behandelen, voornamelijk door de concentratie van neurotransmitters in de hersenen te beïnvloeden. |
| Farmacotherapie | De toepassing van geneesmiddelen voor de behandeling van ziekten en aandoeningen. Dit omvat de keuze, dosering, toediening en monitoring van medicatie. |
| Geriatrische depressie | Depressie die voorkomt bij oudere volwassenen, vaak gekenmerkt door atypische symptomen zoals fysieke klachten, geheugenproblemen en apathie, en die management vereist dat rekening houdt met comorbiditeiten en polyfarmacie. |
| Mono-amine hypothese | Een theoretisch model dat stelt dat depressie wordt veroorzaakt door een tekort aan mono-amine neurotransmitters zoals serotonine, noradrenaline en dopamine in de synaptische spleet. Antidepressiva zouden deze tekorten aanvullen. |
| Neurotrofine hypothese | Een hypothese die stelt dat depressie geassocieerd is met verminderde neurotrofe factoren, zoals brain-derived neurotrophic factor (BDNF), die cruciaal zijn voor neuronale groei, plasticiteit en overleving. Antidepressiva zouden deze neurotrofe effecten kunnen bevorderen. |
| Neurotransmitters | Chemische boodschappers die worden gebruikt door neuronen om signalen over te dragen aan andere neuronen of doelcellen. Voorbeelden zijn serotonine, noradrenaline en dopamine. |
| SSRI (Selectieve Serotonine Heropnameremmer) | Een klasse van antidepressiva die de heropname van serotonine in de synaptische spleet selectief remmen, waardoor de beschikbaarheid van serotonine toeneemt en de stemming verbetert. |
| SNRI (Serotonine-Noradrenaline Heropnameremmer) | Een klasse van antidepressiva die de heropname van zowel serotonine als noradrenaline remmen, wat leidt tot verhoogde niveaus van beide neurotransmitters. |
| TCA (Tricyclisch Antidepressivum) | Een oudere klasse van antidepressiva die de heropname van serotonine en noradrenaline blokkeren, maar ook interacties hebben met andere receptoren, wat kan leiden tot meer bijwerkingen. |
| MAO-remmers (Monoamine Oxidase Inhibitors) | Antidepressiva die het enzym monoamine oxidase remmen, dat verantwoordelijk is voor de afbraak van monoamine neurotransmitters. Ze worden meestal gebruikt als tweedelijnsbehandeling vanwege mogelijke interacties. |
| Placebo | Een inerte stof of behandeling die geen therapeutisch effect heeft, maar die in klinische studies wordt gebruikt als vergelijkingsmiddel om de effectiviteit van een actief geneesmiddel te beoordelen. |
| Remissie | Een periode waarin de symptomen van een ziekte, zoals depressie, afnemen tot een niveau waarop ze niet langer significant zijn of volledig verdwijnen. |
| Relapse (Herval) | Het terugkeren van symptomen van een ziekte na een periode van herstel of remissie. Bij depressie kan dit na een eerste episode optreden. |
| Response | Een gedeeltelijke verbetering van symptomen, meestal gedefinieerd als een significante vermindering van de symptoomscore (bijvoorbeeld een verbetering van 20-50% op een schaal). |
| Recovery (Herstel) | Een toestand van volledig functioneren en het ontbreken van symptomen, die optreedt na een periode van remissie en relapse. |
| Recurrence (Terugval na herstel) | Het opnieuw optreden van depressieve episodes na een eerdere periode van volledig herstel, wat vaak wijst op een chronisch karakter van de aandoening. |
| Therapietrouw | De mate waarin een patiënt de aanbevelingen van de zorgverlener volgt met betrekking tot medicatiegebruik, inclusief de juiste dosering, frequentie en duur van de behandeling. |
| Nevenwerkingen | Ongewenste effecten die optreden als gevolg van het gebruik van een geneesmiddel. Deze kunnen variëren van mild tot ernstig en kunnen de therapietrouw beïnvloeden. |
| Psychotherapie | Een vorm van behandeling die gebruik maakt van gespecialiseerde gespreksvoering om psychische problemen, emotionele moeilijkheden en gedragsproblemen aan te pakken. |
| Biopsychosociaal model | Een holistisch model dat de interactie tussen biologische, psychologische en sociale factoren erkent als oorzaken en beïnvloeders van gezondheid en ziekte, inclusief depressie. |
| Dysthymie (Persisterende depressieve stoornis) | Een chronische vorm van depressie die wordt gekenmerkt door langdurige, milde tot matige depressieve stemming die gedurende ten minste twee jaar aanwezig is. |
| Aanpassingsstoornis | Een emotionele of gedragsmatige reactie op een herkenbare stressor die binnen drie maanden na het optreden van de stressor ontstaat en leidt tot significant lijden of disfunctioneren. |
| Burn-out | Een staat van emotionele, fysieke en mentale uitputting die wordt veroorzaakt door langdurige of excessieve stress, vaak gerelateerd aan werk. |
| Bipolaire stoornis | Een stemmingsstoornis die wordt gekenmerkt door afwisselende perioden van manie (verhoogde stemming, energie en activiteit) en depressie. |
| Farmacotherapeutisch Kompas | Een naslagwerk of database die informatie verstrekt over geneesmiddelen, hun indicaties, doseringen, bijwerkingen en interacties, bedoeld om rationeel geneesmiddelengebruik te ondersteunen. |
| Serotonine syndroom | Een potentieel levensbedreigende aandoening die wordt veroorzaakt door een overmatige serotonerge activiteit in het centrale zenuwstelsel, vaak als gevolg van interacties tussen serotonerge geneesmiddelen. |
| QT-interval | Een meting op een elektrocardiogram (ECG) die de duur van de depolarisatie en repolarisatie van de ventrikels weergeeft. Verlenging van het QT-interval kan het risico op ventriculaire aritmieën verhogen. |
| Agorafobie | Een angststoornis die wordt gekenmerkt door angst voor plaatsen of situaties die moeilijk te ontvluchten zijn of waaruit geen hulp beschikbaar is, wat kan leiden tot vermijding van open ruimtes, drukte of openbaar vervoer. |
| Obsessief-compulsieve stoornis (OCS) | Een angststoornis die wordt gekenmerkt door terugkerende, ongewenste gedachten (obsessies) en/of herhaalde handelingen (compulsies) die bedoeld zijn om de obsessies te neutraliseren of angst te verminderen. |
| Enuresis nocturna | Onwillekeurig urineren tijdens de slaap, ook wel nachtelijk bedplassen genoemd. |
| Dysforisch premenstrueel syndroom (DPMS) | Een ernstige vorm van premenstrueel syndroom (PMS) gekenmerkt door significante stemmingswisselingen, angst, prikkelbaarheid en depressieve symptomen in de luteale fase van de menstruatiecyclus. |
| Rookstop | Het proces van het stoppen met roken van tabaksproducten, vaak ondersteund door gedragsmatige interventies en/of farmacologische middelen. |
| Benzodiazepines | Een klasse van psychoactieve geneesmiddelen die voornamelijk worden gebruikt voor hun anxiolytische (angstverminderende), sedatieve, hypnotische, spierrelaxerende en anti-epileptische effecten. |
| Tricyclische antidepressiva (TCA) | Een klasse van antidepressiva die de heropname van noradrenaline en serotonine remmen, maar ook andere receptoren beïnvloeden, wat kan leiden tot een breder spectrum aan bijwerkingen. |
| Angststoornis | Een groep psychische stoornissen die worden gekenmerkt door buitensporige en aanhoudende angst, bezorgdheid of paniek, die het dagelijks leven verstoren. |
| Paniekstoornis | Een angststoornis die wordt gekenmerkt door terugkerende, onverwachte paniekaanvallen en aanhoudende angst om opnieuw een aanval te krijgen. |
| Posttraumatische stressstoornis (PTSS) | Een psychische aandoening die zich kan ontwikkelen na blootstelling aan een traumatische gebeurtenis, gekenmerkt door symptomen zoals herbelevingen, vermijding, negatieve veranderingen in gedachten en stemming, en hyperarousal. |
| Sociale fobie (Sociale angststoornis) | Een angststoornis die wordt gekenmerkt door intense angst voor sociale situaties waarin men bang is om negatief beoordeeld te worden, te worden vernederd of te worden afgewezen. |