Cover
Comença ara de franc Cardiovasculaire stelsel Biomedische Wetenschappen.pdf
Summary
# Structuur en functie van het hart
Het hart is een vitaal orgaan binnen het cardiovasculair stelsel, verantwoordelijk voor het pompen van bloed om weefsels van zuurstof en voedingsstoffen te voorzien en afvalstoffen af te voeren. Dit hoofdstuk beschrijft de anatomische opbouw, inclusief de compartimenten en hartwand, evenals het geleidingssysteem en de contractiele cellen van het hart [3](#page=3) [5](#page=5).
### 1.1 Het hart als orgaan met 4 compartimenten
Het hart bevindt zich direct achter het borstbeen (sternum) in het mediastinum, samen met grote vaten, de thymus, de slokdarm en de luchtpijp. Het is ongeveer zo groot als een vuist, met de top naar links gericht, onderin de borstholte rustend op het middenrif, en weegt ongeveer 250 tot 300 gram. Het hart is omgeven door de pericardiale holte, bekleed met sereuze membranen en gevuld met pericardiale vloeistof. Het hartzakje, het pericardium, bestaat uit collagene vezels die de positie van het hart en de verbonden bloedvaten stabiliseren. Het visceraal pericardium, ook wel epicardium genoemd, vormt de buitenste laag van de hartwand [6](#page=6) [8](#page=8).
#### 1.1.1 Uitwendige anatomie
Het hart bestaat uit twee harthelften, gescheiden door een septum, en telt in totaal vier compartimenten: het rechter- en linkeratrium, en de rechter- en linkerventrikel. De atria zijn dunwandiger en bevatten een auricula. De atrioventriculaire groeve, ook wel sulcus coronarius genoemd, scheidt de atria van de ventrikels. Daarnaast zijn er ventrale en dorsale interventriculaire groeven, die vetweefsel en bloedvaten bevatten. De basis van het hart, waar de grote bloedvaten aanhechten, bevindt zich bovenaan, terwijl de apex naar het middenrif wijst. De lengte van het hart is ongeveer 12,5 cm. Het hart is naar links gedraaid, waardoor de rechterkant voornamelijk ventraal is gelegen [7](#page=7).
#### 1.1.2 Hartwand
De hartwand bestaat uit drie lagen. De buitenste laag is het **epicardium**, wat ook wel het viscerale pericardium is. Daaronder bevindt zich het **myocardium**, dat bestaat uit hartspiercellen. Deze spiercellen vormen concentrische banden rond de atria en spiraalsgewijze structuren in de ventrikels, wat de pompfunctie verbetert. De binnenste laag is het **endocardium**, dat bestaat uit een enkelvoudig plaveiselepitheel (endotheel) en bindweefsel [8](#page=8).
Hartspiercellen (myocard) zijn klein, hebben een centrale kern en bevatten myofibrillen. Ze zijn verbonden door **intercalaire schijven**, die zorgen voor een snelle overdracht van actiepotentialen van cel naar cel. Hartspiercellen beschikken over veel mitochondria, een reserve van myoglobine, glycogeen en vetten, wat essentieel is voor aerobe afbraak. Het bindweefsel rondom elke hartspiercel, bestaande uit collagene en elastische vezels, verstevigt het hart, voorkomt excessieve rekking en helpt bij het terugkeren naar de oorspronkelijke vorm [8](#page=8).
#### 1.1.3 Inwendige anatomie en organisatie
De atria en ventrikels worden gescheiden door een septum, dat uit hartspierweefsel bestaat: het septum interatriale en het septum interventriculare [9](#page=9).
Het **rechteratrium** ontvangt bloed via de vena cava inferior (VCI) en vena cava superior (VCS), en de sinus coronarius. Hierin bevindt zich de fossa ovalis. Vanuit het rechteratrium stroomt het bloed via de valvula tricuspidalis naar het rechterventrikel [9](#page=9).
Het **rechterventrikel** is bekleed met trabeculae carneae. Via de valvula pulmonalis pompt het bloed naar de truncus pulmonalis, die zich splitst in de rechter- en linker arteria pulmonalis. Dit bloed gaat naar de longcirculatie voor gasuitwisseling in de capillairen. Vervolgens keert het bloed via de venae pulmonales (rechter en linker) terug naar het linkeratrium [9](#page=9).
Het **linkeratrium** ontvangt bloed vanuit de venae pulmonales. Via de linker atrioventriculaire klep, de valvula bicuspidalis of mitralisklep, stroomt het bloed door naar het linkerventrikel [10](#page=10).
Het **linkerventrikel** is ook bekleed met trabeculae carneae. Via de aortaklep pompt het bloed naar de aorta, wat het begin is van de grote lichaamscirculatie. De verbinding tussen de aorta en de truncus pulmonalis is het ligamentum arteriosum [10](#page=10).
**Verschillen tussen linker- en rechterventrikel:**
De bouw van de atria is vergelijkbaar. De bouw van de rechter- en linkerventrikels verschilt echter aanzienlijk. Het rechterventrikel hoeft minder kracht te ontwikkelen, waardoor de spierwand dunner is. Het linkerventrikel moet daarentegen veel kracht ontwikkelen om bloed in de gehele lichaamscirculatie te pompen, wat resulteert in een dikkere spierwand [11](#page=11).
**Hartkleppen:**
Het hart beschikt over twee typen kleppen: de atrioventriculaire (AV)-kleppen en de halvemaanvormige kleppen [12](#page=12).
* **AV-kleppen:** Deze sluiten bij contractie van de ventrikels om te voorkomen dat bloed terugstroomt naar de atria. In het rechterhart is dit de valvula tricuspidalis. In het linkerhart is dit de valvula bicuspidalis, ook wel de mitralisklep genoemd. De AV-kleppen zijn verbonden met de chordae tendineae en de musculi papillares, die helpen bij het sluiten van de kleppen [12](#page=12).
* **Halvemaanvormige kleppen:** Deze sluiten aan het einde van de ventrikelcontractie om te voorkomen dat bloed terugstroomt naar de ventrikels. In het rechterhart bevindt zich de pulmonalisklep. In het linkerhart is dit de aortaklep, die zich in de aortasinussen bevindt waaruit de rechter- en linker kransslagader (arteria coronaria) ontspringen [12](#page=12).
**Fibreuze skelet van het hart:**
Het hart is voorzien van een fibreus skelet, bestaande uit stevig elastisch bindweefsel rond de stammen van de grote bloedvaten (aorta en arteria pulmonalis) en de hartkleppen. Dit fibreuze skelet stabiliseert de positie van de kleppen en isoleert het spierweefsel van de atria van dat van de ventrikels, wat essentieel is voor een normale hartfunctie [13](#page=13).
**Bloedvoorziening van het hart:**
De bloedvoorziening van het hart geschiedt via de rechter- en linker kransslagader (arteria coronaria). De rechter kransslagader heeft een marginale tak en een dorsale interventriculaire tak. De linker kransslagader splitst zich in de ramus circumflex en de ventrale interventriculaire tak. Het is belangrijk dat er anastomosen (verbindingen) bestaan tussen deze slagaders voor een adequate bloedtoevoer. De veneuze afvoer van het hart gebeurt via de vena cordis magna en media, die uitmonden in de sinus coronarius [14](#page=14).
### 1.2 Contractiele cellen en geleidingssysteem
Om bloed op gecoördineerde wijze te kunnen pompen, moeten de hartspiercellen op een geordende manier samentrekken. Dit vereist zowel contractiele hartspiercellen als gespecialiseerde cellen van het geleidingssysteem [15](#page=15).
#### 1.2.1 Contractiele cellen
De actiepotentiaal van hartspiercellen kent drie fasen [15](#page=15):
1. **Snelle depolarisatie:** Een snelle toename van het membraanpotentiaal.
2. **Plateaufase:** Een periode waarin calciumionen ($Ca^{2+}$) de cel instromen, wat de depolarisatie stabiliseert [15](#page=15).
3. **Repolarisatie:** Het herstel van het rustpotentiaal door uitstroom van kaliumionen.
Het belangrijkste verschil tussen hartspiercellen en skeletspiercellen is de duur van de actiepotentiaal, die bij hartspiercellen 25 tot 30 keer langer is. Dit beperkt de maximale contractiesnelheid tot ongeveer 200 samentrekkingen per minuut, wat cruciaal is voor de pompfunctie van het hart [15](#page=15).
#### 1.2.2 Geleidingssysteem
Het geleidingssysteem van het hart bestaat uit nodale cellen (de SA- en AV-knoop) en geleidingscellen, zoals de vezels van Purkinje [16](#page=16).
* **SA-knoop (sinusknoop):** Deze fungeert als de pacemaker (gangmaker) van het hart; hier ontstaat de prikkel tot samentrekking. De SA-knoop heeft een spontane depolarisatiefrequentie van 70 tot 80 per minuut. De SA-knoop bevindt zich ter hoogte van de uitmonding van de vena cava superior. Een normaal ritme dat vanuit de SA-knoop ontstaat, wordt sinusritme genoemd; afwijkingen hiervan zijn tachycardie (te snelle hartslag) en bradycardie (te langzame hartslag) [16](#page=16).
* **AV-knoop (atrioventriculaire knoop):** Deze bevindt zich in het septum op de grens tussen het rechteratrium en het rechterventrikel. De AV-knoop vertraagt de geleiding van de prikkel, wat zorgt voor een rustpauze tussen de contractie van de atria en de ventrikels [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Bundel van His:** Deze bevindt zich in het interventriculaire septum en splitst zich in een rechter- en linker bundeltak [16](#page=16).
* **Vezels van Purkinje:** Dit is een netwerk van vezels dat zich over de ventrikels verspreidt en de elektrische prikkel efficiënt door het spierweefsel van de ventrikels geleidt [16](#page=16).
**Ritmische contractie:**
Het geleidingssysteem zorgt voor een gesynchroniseerde contractie van de atria, gevolgd door een gesynchroniseerde contractie van de ventrikels. De atria zijn elektrisch geïsoleerd van de ventrikels door het fibreuze skelet van het hart, wat de vertraging bij de AV-knoop bevordert [17](#page=17).
#### 1.2.3 ECG (Elektrocardiogram)
Een ECG is een registratie van de elektrische gebeurtenissen die plaatsvinden tijdens de hartcyclus. De interpretatie van een ECG kijkt naar zowel de omvang van de spanningsveranderingen (die de mate van depolarisatie tijdens de P-golf en het QRS-complex aangeven) als de relaties in de tijd tussen verschillende intervallen (zoals het PR-interval en het QT-interval) [18](#page=18).
---
# Hartcyclus en hartdynamica
Dit deel behandelt de opeenvolgende fasen van de hartslag, de bijbehorende harttonen, en de factoren die het hartminuutvolume beïnvloeden.
### 2.1 De hartcyclus
De hartcyclus is de periode van het begin van de ene hartslag tot het begin van de volgende hartslag. Deze cyclus bestaat uit een contractiefase en een ontspanningsfase [19](#page=19).
* **Systole:** Dit is de contractiefase. Tijdens de atriale systole trekken de atria samen en persen bloed in de ventrikels. Tijdens de ventriculaire systole trekken de ventrikels samen, waardoor bloed uit het hart wordt gepompt naar de longen en het lichaam [19](#page=19).
* **Diastole:** Dit is de ontspanningsfase. Het hart ontspant zich passief, waardoor bloed vanuit het lichaam en de longen terugstroomt naar het hart [19](#page=19).
De pompfunctie van het hart is gebaseerd op de gecoördineerde contractie van de atria en ventrikels. De hartkleppen spelen hierin een cruciale rol door te openen en te sluiten, afhankelijk van de drukverschillen in de verschillende hartcompartimenten [19](#page=19).
#### 2.1.1 Harttonen
De harttonen zijn geluiden die ontstaan door het sluiten van de hartkleppen [20](#page=20).
* **Eerste harttoon:** Deze ontstaat door het sluiten van de atrioventriculaire (AV) kleppen en het openen van de halvemaanvormige kleppen. Dit markeert het begin van de ventriculaire systole [20](#page=20).
* **Tweede harttoon:** Deze ontstaat door het sluiten van de halvemaanvormige kleppen. Dit markeert het begin van de ventriculaire diastole [20](#page=20).
* **Derde en vierde harttoon:** Deze tonen kunnen soms gehoord worden en zijn bij volwassenen vaak pathologisch. Ze kunnen geassocieerd worden met de samentrekking van de atria en de instroom van bloed in de ventrikels [20](#page=20).
### 2.2 Hartdynamica
Hartdynamica onderzoekt de factoren die invloed hebben op het hartminuutvolume (HMV), ook wel bekend als cardiac output (CO). Het HMV is het product van de hartfrequentie (HF) en het slagvolume (SV) [21](#page=21).
Het HMV is sterk variabel en kan variëren van ongeveer 6 tot 30 liter per minuut. Het wordt gereguleerd om ervoor te zorgen dat de weefsels onder alle omstandigheden voldoende bloedtoevoer krijgen. Deze regulatie gebeurt via [21](#page=21):
* Bloedvolumereflexen [21](#page=21) [22](#page=22).
* Autonome bezenuwing [21](#page=21) [23](#page=23).
* Hormonen [21](#page=21) [24](#page=24).
#### 2.2.1 Bloedvolumereflexen
Bloedvolumereflexen reageren op veranderingen in het bloedvolume en tonen een directe relatie tussen de hoeveelheid bloed die het hart binnenkomt en de hoeveelheid die bij de volgende contractie wordt weggestuwd [22](#page=22).
* **Atriumreflex (Bainbridge reflex):** Een toename van de veneuze retour leidt tot een toename van de hartfrequentie. Dit wordt veroorzaakt door het prikkelen van rekekensoren in de wand van het rechteratrium, wat leidt tot een verhoogde sympathische activiteit [22](#page=22).
* **Ventrikelreflex:** Het slagvolume is afhankelijk van de veneuze retour en de vullingstijd, die weer afhankelijk is van de hartfrequentie. Het Frank-Starlingmechanisme stelt dat een toename van het einddiastolisch volume (EDV) leidt tot een toename van het slagvolume (SV). Dit principe kan samengevat worden als "meer erin, meer eruit", waardoor de output in evenwicht blijft met de input [22](#page=22).
#### 2.2.2 Autonome bezenuwing
De autonome zenuwen hebben een belangrijke invloed op het hart [23](#page=23).
* **Orthosympathische bezenuwing:** Deze leidt tot een toename van de contractiekracht (positief inotroop effect) en de hartfrequentie (positief chronotroop effect) [23](#page=23).
* **Parasympathische bezenuwing:** Deze leidt tot een afname van de hartfrequentie en voornamelijk de contractiekracht van de atria [23](#page=23).
De regulatie van de hartslag vindt plaats in het hartritmecentrum in de medulla oblongata. Dit centrum reageert op veranderingen in de bloeddruk (via baroreceptoren) en de concentraties van zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2) in het bloed (via chemoreceptoren), die het hartritmecentrum bereiken via craniale zenuwen. Daarnaast wordt het hartritmecentrum beïnvloed door hogere centra, zoals de hypothalamus, wat verband houdt met emoties. Het hartritmecentrum bevat een centrum voor het versnellen van het hartritme (via de orthosympaticus) en een centrum voor het vertragen van het hartritme (via de parasympaticus) [23](#page=23).
#### 2.2.3 Hormonen
Verschillende hormonen beïnvloeden de hartdynamica [24](#page=24).
* **Adrenaline/noradrenaline:** Deze hormonen, afgescheiden door het bijniermerg, verhogen de hartfrequentie en contractiekracht [24](#page=24).
* **Schildklierhormoon:** Heeft een stimulerend effect op de hartfunctie [24](#page=24).
* **Glucagon:** Kan ook invloed hebben op de hartdynamica [24](#page=24).
**Klinische aantekening:** Naast hormonen kunnen ook temperatuur en veranderingen in de concentraties van bepaalde ionen het hartminuutvolume beïnvloeden. Hypo- en hypercalciëmie, en hypo- en hyperkaliëmie kunnen de hartfunctie beïnvloeden. Een verhoogde temperatuur leidt over het algemeen tot een verhoogde contractiekracht en hartfrequentie [24](#page=24).
---
# Structuur en functie van bloedvaten en bloedsomloop
Dit hoofdstuk bespreekt de anatomie en fysiologie van bloedvaten, hoe doorbloeding wordt bepaald door druk en weerstand, en de mechanismen waarmee het cardiovasculaire systeem wordt gereguleerd [27](#page=27).
### 3.1 Arteriën, arteriolen, capillairen, venulen en venen: verschillen in omvang, structuur en functie
Het cardiovasculair stelsel transporteert bloed vanuit het hart via arteriën naar arteriolen, die overgaan in capillairen. Vanuit de capillairen stroomt het bloed naar venulen, vervolgens naar venen, en keert het terug naar het hart via de vena cava superior (VCS) en vena cava inferior (VCI) of via de vv. pulmonales. Capillairen zijn de primaire locaties voor uitwisseling van stoffen met de interstitiële vloeistof en cellen [29](#page=29) [92](#page=92).
#### 3.1.1 Structuur van bloedvatwanden
De wand van bloedvaten bestaat uit drie lagen [30](#page=30):
* **Tunica intima/interna**: Bestaat uit endotheel en bindweefsel met elastische vezels [30](#page=30).
* **Tunica media**: Bevat glad spierweefsel, collageen- en elastische vezels. De gladde spieren kunnen de diameter van het bloedvat aanpassen door vasoconstrictie en vasodilatatie, wat de bloeddruk en bloedstroom reguleert [30](#page=30).
* **Tunica externa/adventitia**: Een omhulsel van bindweefsel [30](#page=30).
Arteriën hebben over het algemeen dikkere wanden met meer elastische vezels en glad spierweefsel in de tunica media dan venen [30](#page=30).
#### 3.1.2 Arteriën
Arteriën transporteren bloed weg van het hart. Ze worden onderverdeeld op basis van hun structuur en functie [31](#page=31):
* **Elastische arteriën**: De grootste arteriën, zoals de aorta en de truncus pulmonalis (diameter tot 2.5 cm). Ze bevatten meer elastische vezels dan glad spierweefsel om de drukvariaties tijdens de hartcyclus op te vangen [31](#page=31).
* **Musculeuze arteriën** (middelgrote of distributie-arteriën): Hebben een diameter van ongeveer 0.4 cm, zoals de a. carotis externa. Ze bevatten meer glad spierweefsel om de diameter van het lumen aan te passen [31](#page=31).
* **Arteriolen**: Kleinere bloedvaten (diameter ca. 0.03 mm) met één of twee lagen glad spierweefsel in de tunica media. De aanpassing van hun diameter reguleert de bloeddruk en de bloedstroomsnelheid naar specifieke weefsels [31](#page=31).
Klinische aantekening: Arteriosclerose is een aandoening die gekenmerkt wordt door focale verkalking en atherosclerose in de arteriën [31](#page=31).
#### 3.1.3 Capillairen
Capillairen vormen een uitgebreid netwerk (totale lengte van 37.500 km) met een diameter van ongeveer 0.008 mm. Hun wanden zijn zeer dun, zonder tunica media en externa, wat zorgt voor een kleine diffusieafstand en een vertraagde stroming, essentieel voor de uitwisseling van stoffen tussen bloed en interstitiële vloeistof. Precapillaire sfincters reguleren de bloedtoevoer naar capillairen en spelen een rol in autoregulatie en vasomotie. Anastomosen, verbindingen tussen bloedvaten, kunnen arterioveneus of arterieel zijn (bv. coronairen) [29](#page=29) [32](#page=32).
#### 3.1.4 Venen
Venen transporteren bloed terug naar het hart. Ze worden ingedeeld in [33](#page=33):
* **Venulen**: Kleine venen waar de tunica media ontbreekt [33](#page=33).
* **Middelgrote venen** [33](#page=33):
* **Grote venen**: Zoals de vena cava inferior (VCI) en vena cava superior (VCS) [33](#page=33).
Venen hebben dunnere wanden dan arteriën omdat de druk er lager is. Ze bevatten kleppen (plooien van endotheel) om terugstroming van bloed te voorkomen, vooral belangrijk in ledematen waar de zwaartekracht tegengewerkt moet worden [33](#page=33).
### 3.2 Doorbloeding bepaald door druk en weerstand; invloed op uitwisseling in capillairen
De primaire functie van het cardiovasculair systeem is het handhaven van een adequate doorbloeding van de capillairen voor de uitwisseling van voedingsstoffen en afvalstoffen. Dit wordt bepaald door de balans tussen hartminuutvolume (HMV) en totale perifere weerstand (TPW) [34](#page=34) [40](#page=40).
#### 3.2.1 Factoren die invloed hebben op doorbloeding
De doorbloeding van weefsels is recht evenredig met de druk en omgekeerd evenredig met de weerstand [34](#page=34).
* **Druk**: Bloed stroomt van gebieden met hoge druk naar gebieden met lage druk. Het drukverschil bepaalt de stroomsnelheid. Het grootste drukverschil bestaat tussen de aorta en het rechter atrium (ongeveer 100 mmHg), bepaald door de arteriële druk, capillaire druk en veneuze druk [34](#page=34).
* **Weerstand**: De weerstand tegen de bloedstroom heeft verschillende componenten [35](#page=35):
* **Vaatweerstand**: Ontstaat door wrijving tussen bloed en vaatwand, afhankelijk van de lengte en diameter van het bloedvat. De diameter van de arteriolen kan aangepast worden om de weerstand te beïnvloeden [35](#page=35).
* **Viscositeit**: De weerstand tegen stroming door interacties van moleculen en opgeloste stoffen in de vloeistof. Bloed is ongeveer vijf keer viskeuzer dan water, mede door rode bloedcellen en eiwitten [35](#page=35).
* **Turbulentie**: Verstoorde, gelijkmatige doorstroming door plotselinge diameterveranderingen of onregelmatige oppervlakken [35](#page=35).
De totale perifere weerstand (TPW) is de weerstand van het arteriële systeem. Aanpassingen in de perifere weerstand, zoals vasodilatatie tijdens inspanning, kunnen de bloedstroomsnelheid reguleren [35](#page=35).
#### 3.2.2 Drukverschillen in de grote bloedsomloop
Bloeddruk is de drijvende kracht voor de bloedstroom en de bloedvoorziening van organen [36](#page=36).
* **Systolische druk**: Maximale druk tijdens ventriculaire systole [36](#page=36).
* **Diastolische druk**: Minimale druk aan het einde van ventriculaire diastole [36](#page=36).
* **Polsdruk**: Het verschil tussen systolische en diastolische druk. Deze druk neemt af met de afstand van het hart [36](#page=36).
De elasticiteit van de bloedvatwanden zorgt voor een gelijkmatige bloedstroom door uitzetten tijdens systole en terugkeren naar de oorspronkelijke diameter tijdens diastole, wat bloed verder stuwt [36](#page=36).
De formule voor bloeddruk is:
$$ \text{Bloeddruk} = \text{Hartdebiet} \times \text{Totale Perifere Weerstand} $$ [36](#page=36).
**Capillaire druk en uitwisseling**: De uitwisseling in capillairen wordt beïnvloed door de verhouding tussen hydrostatische druk en osmotische druk [37](#page=37).
**Veneuze druk**: De druk in venen is veel lager (ongeveer 16 mmHg) dan in het arteriële systeem. Om bloed effectief terug te voeren naar het hart, vooral in rechtopstaande houding, zijn de spierpomp en de ademhalingspomp belangrijk. Tijdens inspanning versterken deze pompen elkaar, wat leidt tot een toename van de veneuze retour en het HMV [37](#page=37).
### 3.3 Cardiovasculaire regulering: autoregulatie, neurale mechanismen en endocriene reacties
Het cardiovasculaire systeem wordt continu gereguleerd om zich aan te passen aan fysiologische belastingen. De bloeddruk is afhankelijk van hartdebiet, hartfrequentie, slagvolume en totale perifere weerstand [39](#page=39) [40](#page=40) [44](#page=44).
$$ \text{Bloeddruk} = \text{Hartdebiet} \times \text{TPW} $$ [40](#page=40).
$$ \text{Hartdebiet} = \text{Hartfrequentie} \times \text{Slagvolume} $$ [40](#page=40).
#### 3.3.1 Autoregulatie van doorbloeding in weefsels
Autoregulatie is het vermogen van weefsels om hun eigen doorbloeding te regelen door aanpassing van de weerstand in de precapillaire sfincters. Deze sfincters reageren op veranderingen in lokale metabolieten zoals zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2). Ontspanning leidt tot een verhoogde bloedtoevoer, terwijl samentrekking de bloedtoevoer vermindert [42](#page=42).
#### 3.3.2 Neurale regulering van BD en bloedvolume
Het hartritmecentrum en het vasomotorisch centrum in de medulla oblongata reguleren de hartslag en de tonus van de bloedvaten [43](#page=43).
* **Hartritmecentrum**: Reguleert de hartfrequentie (HF) door versnelling of remming [43](#page=43).
* **Vasomotorisch centrum**: Controleert vasodilatatie en vasoconstrictie, en venoconstrictie, wat leidt tot aanpassing van de TPW [43](#page=43).
Deze centra worden beïnvloed door:
* **Baroreceptoren**: Detecteren veranderingen in bloeddruk (BD) in de aortasinussen en carotissinussen, en activeren baroreceptorreflexen [43](#page=43).
* **Chemoreceptoren**: Registreren veranderingen in pH, O2, en CO2 en activeren chemoreceptorreflexen [43](#page=43).
#### 3.3.3 Hormonen en regulering van hart en bloedvaten
Hormonen spelen zowel op korte als lange termijn een rol in de regulatie [45](#page=45):
* **Korte termijn**: Adrenaline (A) en noradrenaline (NA) uit het bijniermerg verhogen het HMV en veroorzaken vasoconstrictie, wat leidt tot een toename van HF, SV en TPW [45](#page=45).
* **Lange termijn**:
* **ADH (Antidiuretisch Hormoon)**: Afgegeven door de hypofyse bij afname van bloedvolume, toename van de osmotische waarde van plasma, of stimulatie door angiotensine II. ADH veroorzaakt vasoconstrictie (verhoogt TPW) en verhoogt de waterresorptie in de nieren (verhoogt bloedvolume en dus SV) [45](#page=45).
* **RAAS (Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem)**:
* Nieren geven renine af bij lage bloeddruk [46](#page=46).
* Renine zet angiotensinogeen om in angiotensine I, dat door ACE wordt omgezet in actieve angiotensine II [46](#page=46).
* Angiotensine II stimuleert het sympathisch zenuwstelsel (verhoogt HMV en TPW), veroorzaakt vasoconstrictie (verhoogt TPW), stimuleert ADH-afgifte (verhoogt bloedvolume), stimuleert aldosteronafgifte (verhoogt natriumresorptie en bloedvolume), en stimuleert dorst [46](#page=46).
* **EPO (Erytropoëtine)**: Afgegeven door de nieren bij lage bloeddruk of bloedzuurstofgehalte. EPO stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen (RBC) in het beenmerg, wat leidt tot een toename van bloedvolume en zuurstoftransport [47](#page=47).
* **ANP (Atriaal Natriuretisch Peptide)**: Afgegeven door hartspiercellen in het rechter atrium bij toename van de bloeddruk. ANP heeft tegengestelde effecten die bloeddruk en bloedvolume verlagen [47](#page=47).
### 3.4 Cardiovasculair stelsel past zich steeds aan fysiologische belasting aan
#### 3.4.1 Inspanning en het cardiovasculair stelsel
Tijdens inspanning treedt vasodilatatie op om de bloedtoevoer naar de spieren te verhogen. De veneuze retour neemt toe door contracties van skeletspieren en de respiratoire pomp, wat leidt tot activatie van atriale en ventriculaire reflexen die het HMV verhogen. Bij zwaardere inspanning wordt het sympathisch zenuwstelsel geactiveerd, wat HMV en TPW verhoogt en de doorbloeding naar niet-essentiële organen vermindert (de doorbloeding van de huid blijft behouden voor warmteafvoer) [48](#page=48).
#### 3.4.2 Reactie van het cardiovasculair stelsel op bloeding
Bij bloeding treedt aanvankelijk een verhoging van de bloeddruk op door activatie van baroreceptoren, wat leidt tot vaatvernauwing van perifere vaten (verhoogt TPW) en mobilisatie van veneuze reserve. Bij groter bloedverlies neemt de HF toe, stijgt de TPW door sympathische activatie en afgifte van A/NA, wordt ADH afgegeven, en RAAS geactiveerd [49](#page=49).
Voor langdurig herstel van het bloedvolume zijn de volgende processen van belang [49](#page=49):
* Daling van capillaire druk, wat leidt tot verhoogde reabsorptie [49](#page=49).
* Afgifte van ADH en aldosteron [49](#page=49).
* Stimulatie van dorstgevoel [49](#page=49).
* Afgifte van EPO [49](#page=49).
### 3.5 Kleine en grote circulatie: 3 functionele patronen gemeen
De verdeling van arteriën en venen is meestal symmetrisch, behalve nabij het hart. Zelfde bloedvaten kunnen van naam veranderen wanneer ze een ander anatomisch gebied binnengaan (bv. a. iliaca externa wordt a. femoralis). Anastomosen verminderen de impact van tijdelijke of blijvende occlusie [50](#page=50).
#### 3.5.1 Kleine circulatie (pulmonale circulatie)
De kleine circulatie transporteert bloed tussen het hart en de longen. De truncus pulmonalis en aa. pulmonales bevatten zuurstofarm bloed, terwijl de vv. pulmonales zuurstofrijk bloed naar het hart voeren [92](#page=92).
#### 3.5.2 Grote circulatie (systemische circulatie)
De grote circulatie begint bij het linker ventrikel en eindigt bij het rechter atrium [93](#page=93).
##### Arteriën van de grote bloedsomloop
* **Aorta**: Verdeeld in aorta ascendens, arcus aortae en aorta descendens [93](#page=93) [97](#page=97).
* **Arcus aortae**: Ontspringen asymmetrisch de truncus brachiocephalicus (die zich splitst in re. a. carotis communis en re. a. subclavia), li. a. carotis communis, en li. a. subclavia [94](#page=94).
* **A. subclavia**: Takt af naar a. thoracica interna, a. vertebralis, en truncus thyrocervicales. Vervaagt in de a. axillaris, die overgaat in de a. brachialis, en vervolgens in de a. radialis en a. ulnaris [95](#page=95).
* **A. carotis communis**: Splitst in a. carotis externa (voor farynx, oesofagus, larynx, aangezicht) en a. carotis interna (voor de hersenen). De bloedvoorziening van de hersenen wordt ook verzorgd door de a. vertebralis, resulterend in de cirkel van Willis (cerebrale arteriële cirkel) [95](#page=95) [96](#page=96).
* **Aorta descendens**: Verdeeld in aorta thoracica (met o.a. aa. intercostales, aa. bronchiales, aa. oesophageales, a. phrenica) en aorta abdominalis [97](#page=97).
* **Aorta abdominalis**: Verzorgt de bloedtoevoer naar organen in de buik- en bekkenholte, zoals de verteringsorganen (truncus coeliacus, a. mesenterica superior en inferior) en organen zoals bijnieren, nieren, testes/ovaria. Op lumbaalwervel 4 splitst de aorta abdominalis in de aa. iliacae communes, die verder vertakken in aa. iliacae internae (bekkenorganen, bekkenspieren) en externae [98](#page=98) [99](#page=99).
* De a. iliaca externa vervolgt als a. femoralis, a. poplitea, en splitst zich in a. tibialis anterior, a. tibialis posterior en a. fibularis [99](#page=99).
##### Venen van de grote bloedsomloop
Venen dragen vaak dezelfde naam als de corresponderende arterie. Ze verschillen van arteriën door hun dunnere wanden en lagere druk [100](#page=100) [33](#page=33).
* **Grote venen**: Vena cava inferior (VCI) en Vena cava superior (VCS) (laatstgenoemde ontstaat uit de venae brachiocephalicae) .
* **Oppervlakkig systeem**: In de armen (v. cephalica, v. mediana cubiti, v. basilica) en benen (v. saphena parva, v. magna) .
* **Venen van hoofd en hals**: Vena jugularis interna (afkomstig uit hersenen) en externa .
* **V. azygos en v. hemiazygos**: Draineren bloed vanuit de borstwand en wervels, en kunnen een alternatieve afvoerroute bieden bij obstructie van de VCI of VCS .
#### 3.5.3 Leverpoortadersysteem
Het leverpoortadersysteem is een uniek netwerk dat twee capillaire netwerken verbindt via de vena porta hepatica. Bloed vanuit de spijsverteringsorganen stroomt eerst naar de lever voor opslag, omzetting en uitscheiding, alvorens terug te keren naar de VCI. Dit zorgt ervoor dat de samenstelling van het bloed relatief constant blijft, zelfs tijdens de vertering [52](#page=52).
### 3.6 Prenatale en perinatale bloedsomloop
Prenataal is de foetus volledig afhankelijk van de placenta voor nutriënten en zuurstof, aangezien de longen nog gevouwen zijn [53](#page=53).
* **Navelstreng**: Bevat 2 aa. umbilicales (bloed van foetus naar placenta) en 1 v. umbilicalis (bloed van placenta naar foetus) [53](#page=53).
* **Foetale bloedsomloop**: Kenmerkt zich door het foramen ovale (opening tussen rechter en linker atrium) en het ductus arteriosus (verbinding tussen a. pulmonalis en aorta), die omleidingen van het bloed om de longen mogelijk maken [53](#page=53).
* **Veranderingen na geboorte**: De eerste inademing zorgt voor uitzetting van de longen en longvaten. Het ductus arteriosus en het foramen ovale sluiten, waardoor bloed via de kleine circulatie loopt [53](#page=53).
### 3.7 Veroudering
Met veroudering treden veranderingen op in het hart, bloed en bloedvaten, zoals een afname van het hematocriet, verstijving van de vaten, en atherosclerose van de coronaire vaten [54](#page=54).
### 3.8 Structurele en functionele relaties tussen het CV-stelsel en andere stelsels
Het cardiovasculair systeem interageert nauw met andere stelsels van het lichaam voor het handhaven van homeostase [54](#page=54).
---
# Bloed: samenstelling, functies en componenten
Bloed is een gespecialiseerd bindweefsel dat essentieel is voor het transport van stoffen, het handhaven van homeostase en de verdediging van het lichaam [60](#page=60).
### 4.1 Functies en fysische eigenschappen van bloed
Bloed vervult diverse cruciale functies binnen het cardiovasculair stelsel, waaronder het transporteren van voedingsstoffen, gassen, hormonen en afvalstoffen naar en van de weefsels en organen. Het draagt bij aan het stabiliseren van de pH en de ionensamenstelling van de interstitiële vloeistof, beperkt vloeistofverlies door bloedstolling, verdedigt tegen gifstoffen en ziekteverwekkers, en helpt bij het stabiliseren van de lichaamstemperatuur [59](#page=59) [60](#page=60).
De samenstelling van bloed omvat plasma, bloedcellen en celfragmenten. Fysische eigenschappen van vol bloed zijn onder andere temperatuur, viscositeit en pH [60](#page=60).
#### 4.1.1 Bloedafname en -onderzoek
Bloedonderzoek kan plaatsvinden via veneuze punctie (bijvoorbeeld uit de vena mediana cubiti), arteriële punctie (bijvoorbeeld uit de arteria radialis), of door bloed uit perifere capillairen te nemen, zoals uit een vingertop [61](#page=61).
### 4.2 Plasma
Plasma is het vloeibare deel van het bloed en behoort, samen met de interstitiële vloeistof, tot de extracellulaire vloeistof [62](#page=62).
#### 4.2.1 Samenstelling van plasma
Plasma bestaat voor ongeveer 92% uit water en voor 7% uit plasma-eiwitten. Daarnaast bevat het andere opgeloste stoffen zoals voedingsstoffen, afvalstoffen, elektrolyten, enzymen en hormonen [62](#page=62).
#### 4.2.2 Plasma-eiwitten
Meer dan 90% van de plasma-eiwitten wordt door de lever geproduceerd, wat de gevolgen van leveraandoeningen op de bloedsamenstelling verklaart. De belangrijkste soorten plasma-eiwitten zijn [62](#page=62):
* **Albumine:** Speelt een rol in de osmotische druk [62](#page=62).
* **Globulinen:** Omvatten immuunglobulinen (antilichamen) en transporteiwitten zoals thyroïdbindend globuline en lipoproteïnen [62](#page=62).
* **Fibrinogeen:** Essentieel voor bloedstolling [62](#page=62).
Plasma-eiwitten die betrokken zijn bij stolling worden ook wel stollingseiwitten genoemd; het plasma zonder deze eiwitten wordt serum genoemd [62](#page=62).
### 4.3 Erytrocyten (rode bloedcellen)
Erytrocyten, of rode bloedcellen (RBC), zijn verantwoordelijk voor het transport van zuurstof en koolstofdioxide [63](#page=63) [64](#page=64).
#### 4.3.1 Relatieve hoeveelheid erytrocyten
Een druppel bloed bevat naar schatting 250 miljoen erytrocyten, met een totaal aantal van ongeveer 4 tot 5 miljoen RBC per kubieke millimeter bloed. Het hematocriet (Hct) vertegenwoordigt het volumepercentage erytrocyten in vol bloed, wat gemiddeld rond de 45% ligt. Aandoeningen zoals uitdroging of het gebruik van EPO kunnen het hematocriet beïnvloeden [64](#page=64).
#### 4.3.2 Structuur van erytrocyten
Erytrocyten hebben de vorm van een biconcaaf schijfje, met een dun centraal gebied en een dikke buitenste rand. Deze structuur zorgt voor een groot oppervlak voor diffusie en de flexibiliteit om door nauwe capillairen te persen. Volwassen erytrocyten missen een kern, mitochondriën en ribosomen, wat hun herstelvermogen beperkt [64](#page=64).
#### 4.3.3 Structuur en functie van hemoglobine
Hemoglobine (Hb) is het meest voorkomende eiwit in erytrocyten (meer dan 95%) en is cruciaal voor gasuitwisseling. Elke hemoglobine-eenheid bestaat uit vier subeenheden, elk met een haemmolecule waarin een ijzerion zit dat zuurstof bindt via een zwakke binding. Hb transporteert zuurstof van de longen naar de weefsels en koolstofdioxide van de weefsels naar de longen. Een tekort aan erytrocyten of hemoglobine leidt tot anemie. Afwijkende vormen van hemoglobine komen voor bij ziekten zoals thalassemie en sikkelcelanemie [65](#page=65).
#### 4.3.4 Belasting en levensduur van erytrocyten
De levensduur van erytrocyten is ongeveer 120 dagen. Door mechanische belasting en het ontbreken van herstelmechanismen worden ze afgebroken. De meeste erytrocyten worden afgebroken door macrofagen in de milt, lever en beenmerg, waarbij hemoglobine wordt gerecycled. Het haemgedeelte wordt omgezet in biliverdine en vervolgens bilirubine, dat via de gal in de darmen terechtkomt en deels wordt uitgescheiden als stercobiline en urobiline. Het ijzer uit haem wordt gebonden aan transferrine in het bloed en opgeslagen als ferritine in lever, milt en beenmerg. Het globine-gedeelte wordt afgebroken tot aminozuren [66](#page=66).
#### 4.3.5 Geslacht en ijzerreserves
Door recycling is de dagelijkse ijzerbehoefte van 1 tot 2 mg grotendeels gedekt. Vrouwen hebben doorgaans kleinere ijzerreserves (ongeveer 0,5 g). Een tekort aan ijzer kan leiden tot ferriprieve anemie, terwijl een teveel aan ijzer zich kan ophopen in organen zoals de lever en het hart [67](#page=67).
#### 4.3.6 Erytropoëse
Erytropoëse, de vorming van erytrocyten, vindt plaats in het rode beenmerg. Rood beenmerg is actief weefsel waarin ongedifferentieerde stamcellen differentiëren tot verschillende celtypen. Bij volwassenen is rood beenmerg voornamelijk aanwezig in de wervels, het borstbeen, de ribben, schouderbladen, het bekken, en de proximale humerus en femur [68](#page=68).
**Rijpingsstadia van erytrocyten:**
1. **Hemocytoblasten:** Stamcellen in het beenmerg.
2. **Myeloïde stamcellen:** Vormen zich uit hemocytoblasten.
3. **Erytroblasten:** Stoten hun kern af.
4. **Reticulocyten:** Voltooien hun rijping tot erytrocyten in het bloed [68](#page=68).
**Regulering van erytropoëse:**
De aanmaak van erytrocyten vereist aminozuren, vitamine B12 (met intrinsic factor), vitamine B6, foliumzuur en ijzer. Erytropoëtine (EPO) speelt een sleutelrol bij de regulering. Een tekort aan zuurstof (hypoxie) stimuleert de nieren om meer EPO af te geven. EPO bevordert de celdeling en versnelt de rijping van erytrocyten door de productie van hemoglobine te verhogen. EPO-afgifte wordt verhoogd bij [69](#page=69):
* Lagere zuurstofconcentratie in de lucht [69](#page=69).
* Longbeschadiging die gasuitwisseling belemmert [69](#page=69).
* Afname van de bloedtoevoer naar de nieren [69](#page=69).
* Anemie [69](#page=69).
### 4.4 Bloedgroepen: ABO en resusfactor
Bloedgroepen worden bepaald door specifieke antigenen (agglutinogenen) op het celmembraan van erytrocyten en antistoffen (agglutininen) in het bloedplasma [70](#page=70) [71](#page=71).
#### 4.4.1 ABO-bloedgroepen
De ABO-bloedgroep wordt bepaald door de aanwezigheid van agglutinogenen A en B op erytrocyten. Deze worden genetisch bepaald door de genen A en B, die codominant zijn en beide dominant over het O-gen [70](#page=70).
* **Bloedgroep A:** Ag A op RBC; agglutinine B in plasma [71](#page=71).
* **Bloedgroep B:** Ag B op RBC; agglutinine A in plasma [71](#page=71).
* **Bloedgroep AB:** Ag A en B op RBC; geen agglutinine A of B in plasma [71](#page=71).
* **Bloedgroep O:** Geen Ag A of B op RBC; agglutinine A én B in plasma [71](#page=71).
#### 4.4.2 Resusfactor (Rh-systeem)
De resusfactor wordt bepaald door het D-antigeen op het celmembraan van erytrocyten [70](#page=70).
* **Rh-positief (Rh+):** Aanwezigheid van D-antigeen (ongeveer 85% van de bevolking) [70](#page=70).
* **Rh-negatief (Rh-):** Afwezigheid van D-antigeen [70](#page=70).
Normaal gesproken zijn er geen antistoffen tegen de resusfactor in het plasma, tenzij er eerder contact is geweest met Rh-positief bloed [71](#page=71).
#### 4.4.3 Kruisreacties bij bloedtransfusie
Het toedienen van bloed van een incompatibele bloedgroep kan leiden tot ernstige transfusiereacties [72](#page=72).
* **ABO-incompatibiliteit:** Als bloed met een bepaald aggluninoogeen wordt toegediend aan een ontvanger die daar antistoffen tegen heeft, treden agglutinatie (klonteren) en hemolyse (afbraak) van erytrocyten op [72](#page=72).
* **Resusincompatibiliteit:** Bij een Rh-negatieve ontvanger die Rh-positief bloed ontvangt, kan het immuunsysteem antistoffen (anti-D) aanmaken. Dit is met name gevaarlijk bij een Rh-negatieve moeder met een Rh-positieve foetus. Tijdens de bevalling kan contact met het bloed van de foetus leiden tot antistofvorming bij de moeder. Bij een volgende zwangerschap met een Rh-positieve foetus kunnen deze antistoffen de foetale erytrocyten afbreken, wat leidt tot erytroblastosis foetalis (hemolytische ziekte van de pasgeborene). Preventief kan de moeder anti-resusantistoffen toegediend krijgen om deze reactie te voorkomen [72](#page=72).
Om compatibiliteit te garanderen, wordt een kruisproef (kruistest) uitgevoerd om andere antigenen op de erytrocyten te controleren [73](#page=73).
### 4.5 Leukocyten (witte bloedcellen)
Leukocyten, of witte bloedcellen (WBC), vormen een belangrijk onderdeel van het afweersysteem en beschermen het lichaam tegen micro-organismen, gifstoffen, afvalproducten en beschadigde cellen. Ze reageren op 'lichaamsvreemde' stoffen (antigenen) [75](#page=75).
Leukocyten verschillen van erytrocyten doordat ze groter zijn, een kern en organellen hebben (geen hemoglobine), en in veel kleinere aantallen in het bloed circuleren; de meeste WBC bevinden zich in bindweefsels en lymfoïde organen [76](#page=76).
#### 4.5.1 Verplaatsing en circulatie van leukocyten
Leukocyten bewegen zich via amoeboïde bewegingen en kunnen door de wand van capillairen treden (diapedese) om zo naar gebieden van infectie of weefselschade te migreren. Ze worden aangetrokken door chemotaxis, een proces waarbij chemische signalen van beschadigde weefsels, ziekteverwekkers of andere actieve WBC hen leiden. Fagocytose, het opnemen en vernietigen van deeltjes, is een belangrijke functie, uitgevoerd door microfagen (zoals neutrofielen en eosinofielen) en macrofagen in weefsels (ontstaan uit monocyten) [77](#page=77).
#### 4.5.2 Typen leukocyten
Leukocyten worden onderverdeeld in granulocyten en agranulocyten, en spelen een rol in zowel aspecifieke (aangeboren) als specifieke (verworven) afweer [78](#page=78).
* **Aspecifieke afweer:** Altijd aanwezig, beschermt tegen diverse schadelijke invloeden (bv. NK-cellen, neutrofielen, monocyten) [75](#page=75).
* **Specifieke afweer:** Wordt actief na blootstelling aan een specifiek antigeen (bv. T- en B-lymfocyten) [75](#page=75).
**Granulocyten (ongeveer 60-70% van WBC):**
* **Neutrofielen:** Eerste verdediging bij verwondingen, actief fagocyterend, hun afsterven vormt pus. Aantal neemt toe bij acute infecties [79](#page=79).
* **Eosinofielen:** Vallen omgeven objecten aan met giftige stoffen, belangrijk bij allergieën en parasitaire infecties [79](#page=79).
* **Basofielen:** Migreren naar verwondingen en geven heparine (anticoagulans) en histamine af, wat ontstekingsreacties bevordert [79](#page=79).
**Agranulocyten:**
* **Monocyten:** Kunnen weefselmacrofagen worden, fagocyteren grote deeltjes en trekken andere immuuncellen aan [80](#page=80).
* **Lymfocyten:**
* **T-lymfocyten:** Betrokken bij cellulaire immuniteit (cytotoxische T-cellen, T-helpercellen, T-suppressorcellen) [80](#page=80).
* **B-lymfocyten:** Produceren antistoffen (plasmacellen) voor humorale immuniteit [80](#page=80).
* **NK-cellen (Natural Killer cells):** Verantwoordelijk voor immunologische surveillance [80](#page=80).
#### 4.5.3 Differentiële telling en verandering in aantal leukocyten
Een differentiële telling van het aantal verschillende WBC-typen kan helpen bij het diagnosticeren van aandoeningen, omdat ziekten karakteristieke veranderingen in deze aantallen veroorzaken [81](#page=81).
#### 4.5.4 Vorming van leukocyten
De vorming van leukocyten vindt voornamelijk plaats in het rode beenmerg (myeloïde weefsel). Lymfopoëse (vorming van lymfocyten) vindt plaats in het beenmerg en in lymfoïde weefsels zoals de thymus, milt en lymfeknopen. Hormonen zoals colony-stimulating factors (CSF) en thymosinen reguleren de vorming en functie van leukocyten, en ondersteunen zowel de niet-specifieke als specifieke afweer [81](#page=81).
### 4.6 Trombocyten (bloedplaatjes)
Trombocyten, ook wel bloedplaatjes genoemd, zijn celfragmenten die ontstaan door afsnoering van megakaryocyten in het beenmerg. Ze spelen een cruciale rol in het initiëren van het stollingsproces om bloedingen te stoppen. Trombocyten hebben geen kern en verblijven gemiddeld 9 tot 12 dagen in de bloedsomloop. Afwijkende aantallen kunnen leiden tot trombocytopenie (tekort) of trombocytose (overschot) [82](#page=82).
### 4.7 Hemostase
Hemostase is het proces waarbij bloedingen worden gestopt en vormt de basis voor weefselherstel. Het omvat drie overlappende fasen: de vasculaire fase, de vorming van een plaatjesprop, en de coagulatiefase (bloedstolling) [83](#page=83) [84](#page=84).
#### 4.7.1 Fasen van de hemostase
1. **Vasculaire fase:** Direct na een verwonding treedt lokale vasoconstrictie op, en de endotheelcellen van het beschadigde bloedvat worden 'kleverig' [84](#page=84).
2. **Vorming van een plaatjesprop (trombocytenaggregatie):** Binnen seconden na de verwonding kleven trombocyten aan het beschadigde endotheel en aan elkaar, waardoor een voorlopige afsluiting ontstaat [84](#page=84).
3. **Coagulatiefase (bloedstolling):** Na ongeveer 30 seconden of langer start de eigenlijke bloedstolling, een complexe reeks reacties die leidt tot de omzetting van fibrinogeen in fibrinedraden [84](#page=84).
#### 4.7.2 Stollingsproces
Het stollingsproces verloopt via een cascade van reacties, waarbij stollingsfactoren in het bloed worden geactiveerd. De meeste stollingsfactoren worden door de lever geproduceerd en vereisen vitamine K. Het proces kent een extrinsieke route (snel, begint bij weefselschade), een intrinsieke route (langzamer, begint in de bloedsomloop) en een gemeenschappelijke keten die leidt tot de activering van factor X. Deze keten resulteert in de omzetting van [85](#page=85):
* Protrombine naar trombine [85](#page=85).
* Fibrinogeen naar fibrine [85](#page=85).
Trombine werkt als een positief feedbackmechanisme door de afgifte van plaatjesfactor en de vorming van weefselfactor te stimuleren, wat de stolling verder versnelt [86](#page=86).
#### 4.7.3 Retractie en verwijdering van stolsels
Na de stolling vindt klonterretractie plaats, waarbij bloedplaatjes samentrekken en de wondranden naar elkaar toe trekken om het beschadigde gebied te verkleinen. Fibrinolyse is het proces waarbij het stolsel geleidelijk oplost naarmate het herstel vordert. Hierbij wordt plasminogeen door weefselplasminogeenactivator (t-PA) omgezet in plasmine, dat de fibrinedraden afbreekt [86](#page=86).
#### 4.7.4 Klinische aantekeningen
* **Overmatige bloedstolling:** Kan leiden tot afsluiting van bloedvaten (trombusvorming), met zuurstoftekort, infarcten, of de vorming van embolieën tot gevolg. Uitlokkende factoren zijn onder andere atherosclerose en trage bloedstroom [87](#page=87).
* **Gebrekkige bloedstolling:** Aandoeningen zoals hemofilie illustreren een gebrekkige bloedstolling [87](#page=87).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cardiovasculair stelsel | Dit stelsel omvat het hart, bloedvaten en bloed, en is verantwoordelijk voor het transporteren van zuurstof, voedingsstoffen en hormonen naar alle weefsels en organen in het lichaam, terwijl afvalstoffen worden afgevoerd. |
| Hart | Een gespierd orgaan dat bloed door het lichaam pompt via een complex netwerk van bloedvaten, bestaande uit vier compartimenten: twee atria en twee ventrikels. |
| Bloedvaten | Een netwerk van buizen die bloed door het lichaam transporteren, inclusief arteriën, arteriolen, capillairen, venulen en venen, elk met specifieke structurele en functionele eigenschappen. |
| Grote bloedsomloop | De circulatie van bloed van het hart naar de rest van het lichaam en terug naar het hart, waarbij zuurstofrijk bloed vanuit de linkerventrikel naar de weefsels wordt gepompt en zuurstofarm bloed terugkeert naar de rechteratrium. |
| Kleine bloedsomloop (pulmonaire circulatie) | De circulatie van bloed tussen het hart en de longen, waarbij zuurstofarm bloed vanuit de rechterventrikel naar de longen wordt gepompt voor gasuitwisseling en zuurstofrijk bloed terugkeert naar de linkeratrium. |
| Atrium (meervoud: atria) | Een van de twee bovenste kamers van het hart die bloed ontvangen. Het rechteratrium ontvangt zuurstofarm bloed uit het lichaam, en het linkeratrium ontvangt zuurstofrijk bloed uit de longen. |
| Ventrikel | Een van de twee onderste, gespierde kamers van het hart die bloed uit het hart pompen. De rechterventrikel pompt bloed naar de longen, en de linkerventrikel pompt bloed naar de rest van het lichaam. |
| Hartwand | De driedelige wand van het hart, bestaande uit het epicardium (buitenste laag), het myocardium (spierlaag die voor de pompfunctie zorgt) en het endocardium (binnenste laag die de hartkamers bekleedt). |
| Geleidingssysteem van het hart | Een gespecialiseerd systeem van cellen dat elektrische prikkels genereert en geleidt, wat zorgt voor de gecoördineerde contractie van het hart. Dit omvat de SA-knoop, AV-knoop, de bundel van His en de vezels van Purkinje. |
| Hartcyclus | De volledige reeks van gebeurtenissen die plaatsvinden tijdens één hartslag, inclusief de contractie (systole) en ontspanning (diastole) van de atria en ventrikels. |
| Hartminuutvolume (HMV) | De totale hoeveelheid bloed die het hart per minuut uitpompt. Het wordt berekend als hartfrequentie (HF) vermenigvuldigd met het slagvolume (SV). |
| Arteriën | Bloedvaten die bloed van het hart af transporteren. Ze hebben dikke, elastische wanden om de hoge druk van het gepompte bloed te weerstaan. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten met zeer dunne wanden, waardoor uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefselvloeistof mogelijk is. |
| Venen | Bloedvaten die bloed naar het hart transporteren. Ze hebben dunnere wanden dan arteriën en bevatten vaak kleppen om terugstroming van bloed te voorkomen, vooral in de ledematen. |
| Bloeddruk (BD) | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten. Het is een belangrijke parameter voor de bloedtoevoer naar de organen en weefsels. |
| Hemostase | Het proces waarbij een bloeding wordt gestopt. Dit omvat de vasculaire fase, de vorming van een bloedplaatjesprop en de coagulatiefase die leidt tot de vorming van een stabiel bloedstolsel. |
| Erytrocyten (rode bloedcellen) | Cellen in het bloed die verantwoordelijk zijn voor het transport van zuurstof van de longen naar de weefsels en koolstofdioxide van de weefsels naar de longen, dankzij hemoglobine. |
| Leukocyten (witte bloedcellen) | Cellen van het immuunsysteem die het lichaam beschermen tegen infecties en ziekteverwekkers. Ze circuleren in bloed en lymfe en bevinden zich ook in weefsels. |
| Trombocyten (bloedplaatjes) | Kleine, kernloze celfragmenten die een cruciale rol spelen in het proces van bloedstolling (hemostase) om bloedverlies na verwonding te voorkomen. |
| Plasma | Het vloeibare bestanddeel van bloed, dat voor het grootste deel uit water bestaat, maar ook plasma-eiwitten, zouten, hormonen, voedingsstoffen en afvalstoffen bevat. |
| Hemoglobine | Een eiwit in de rode bloedcellen dat zuurstof bindt en transporteert. Het geeft bloed ook zijn rode kleur. |
| Bloedgroepen | Genetisch bepaalde kenmerken op het oppervlak van rode bloedcellen (antigenen) en in het plasma (antistoffen), die bepalen hoe bloed kan worden getransfundeerd zonder incompatibiliteitsreacties. |
| Autoregulatie | Het vermogen van organen of weefsels om hun eigen bloedtoevoer te reguleren onafhankelijk van systemische controle, vaak als reactie op lokale metabole behoeften. |
| Neurale regulering | De controle van cardiovasculaire functies, zoals hartfrequentie en bloeddruk, via het autonome zenuwstelsel, dat signalen stuurt vanuit het centrale zenuwstelsel. |
| Endocriene reacties (hormonale regulering) | De regulering van cardiovasculaire functies door hormonen die door klieren worden afgescheiden en via het bloed worden getransporteerd, zoals adrenaline en angiotensine II. |
| Anastomose | Een verbinding tussen twee bloedvaten, zoals een arterie en een vene of twee arteriën. Dit kan dienen als een omleiding bij een occlusie. |
| Bloedstolling | Een complex proces dat optreedt na een beschadiging van een bloedvat, waarbij bloedplaatjes en stollingsfactoren samenwerken om een fibrineuze prop te vormen die de bloeding stopt. |