Cover
Comença ara de franc examen samenvatting.docx
Summary
# Definitie en doelen van opvoeding
Hieronder volgt een uitgewerkte samenvatting van het onderwerp "Definitie en doelen van opvoeding", bedoeld als studiehandleiding voor examens.
## 1. Definitie en doelen van opvoeding
Dit onderdeel biedt een fundamenteel begrip van opvoeding, de essentiële doelen ervan, en de rol van de leraar in dit proces.
### 1.1 De definitie van opvoeden
Opvoeding wordt gedefinieerd als een specifieke vorm van interactie tussen volwassenen en jeugdigen. Het primaire doel is het ondersteunen en begeleiden van het proces van volwassenwording. Dit omvat diverse kernaspecten:
* Het aanleren van basisbehoeften aan het kind.
* Het bevorderen van zelfstandigheid bij het kind.
* Het bijbrengen van waarden en normen.
* Het stimuleren van ontdekkingsdrang bij het kind.
### 1.2 De drie belangrijkste opvoedingsdoelen
Er zijn drie overkoepelende doelen waaraan opvoeding bijdraagt:
* **Handhaven in de maatschappij:** Kinderen leren hoe ze zich staande kunnen houden en functioneren binnen de maatschappelijke structuren en verwachtingen.
* **Zelfontplooiing en kwaliteitsontwikkeling:** Het ondersteunen van kinderen bij het ontdekken en ontwikkelen van hun eigen mogelijkheden, talenten en kwaliteiten.
* **Identiteitsontwikkeling:** Het helpen van kinderen bij het vormen van hun eigen identiteit, een gevoel van wie ze zijn en waar ze voor staan.
### 1.3 De rol van de leraar als opvoeder
Van oudsher lag de focus van leraren primair op kennisoverdracht. Tegenwoordig wordt de rol van de leraar als opvoeder echter erkend als essentieel. Opvoeding is geen solitaire taak; leraren spelen een cruciale rol in de ontwikkeling van kinderen naast ouders en andere verzorgers.
### 1.4 Opvoedingsstijlen: Balans tussen warmte en grenzen
Een effectieve opvoeding kenmerkt zich door een balans tussen warmte/nabijheid en het stellen van grenzen. Hieruit vloeien vier hoofdopvoedingsstijlen voort:
* **Permissieve opvoedingsstijl (toegeeflijk):**
* **Kenmerken:** Weinig controle en regels, veel luisteren en aandacht voor het kind.
* **Voordelen:** Veel nabijheid en liefde, weinig conflicten.
* **Nadelen:** Moeilijkheden met tegenslagen, moeite met grenzen en regels accepteren.
* **Autoritaire opvoedingsstijl:**
* **Kenmerken:** Nadruk op discipline en regels, weinig ruimte voor eigen mogelijkheden en interesses.
* **Voordelen:** Kinderen weten precies wat verwacht wordt, regels zijn duidelijk.
* **Nadelen:** Kan leiden tot angst, opstandigheid of agressie bij het kind; minder zelfstandigheid.
* **Verwaarlozende opvoedingsstijl:**
* **Kenmerken:** Weinig grenzen, maar ook weinig geborgenheid, steun, veiligheid en betrokkenheid.
* **Voordelen:** Minder tijdsinvestering in het kind, meer tijd voor eigen activiteiten.
* **Nadelen:** Eenzaamheid, weinig leren, risico op verkeerde vrienden, veroorzaakt veel conflicten.
* **Democratische opvoedingsstijl:**
* **Kenmerken:** Sturing en controle gecombineerd met veel liefde en nabijheid. Regels worden onderbouwd.
* **Voordelen:** Veel zelfvertrouwen, sterke band, leren argumenteren.
* **Nadelen:** Kost veel tijd en energie; regels kunnen worden aangepast als het kind ze niet leuk vindt.
De democratische opvoedingsstijl wordt beschouwd als de stijl die de meest positieve opvoedingsresultaten oplevert.
### 1.5 De opvoedingstrap: Een hulpmiddel
De opvoedingstrap is een model dat helpt bij het gesprek over opvoeding. Het is opgebouwd uit bouwstenen, waarbij de onderste lagen het meest essentieel zijn voor een positieve ontwikkeling.
#### 1.5.1 De bouwstenen van de opvoedingstrap
1. **Warme en veilige sfeer:** Dit vormt de basis voor positieve ontwikkeling. Het omvat tijd maken voor luisteren, praten, samen spelen, aanwezigheid, nabijheid, steun en het creëren van een wij-gevoel, zodat het kind zich veilig voelt om te ontdekken.
2. **Inleven in het kind:** Dit houdt in dat men probeert de gevoelens, gedachten en noden achter het gedrag van het kind te begrijpen (mentaliseren). Dit begrip maakt gerichter inspelen op het gedrag mogelijk.
3. **Aanmoedigen en uitdagen:** Het bevestigen en versterken van positief gedrag door complimenten en positieve feedback. Het geloven in de groeikracht van kinderen en hen stap voor stap uitdagen, boost hun zelfvertrouwen. Dit wordt ook wel benaderen vanuit een "positieve, waarderende bril" of "roze bril" genoemd.
4. **Structuur:** Duidelijkheid verschaffen door middel van afspraken, grenzen stellen en zelf het goede voorbeeld geven.
#### 1.5.2 Extra bouwstenen voor gedragsbeïnvloeding
Deze blokken worden gebruikt als aanvulling op de basiselementen:
* **Extra belonen (materieel/actie):** Gebruikt voor nieuw of moeilijk gedrag wanneer sociaal belonen onvoldoende is. Dit kan tastbaar zijn (materieel) of een gezamenlijke activiteit (actie).
* **Negeren en afleiden:** Negatief gedrag geen aandacht geven door het te negeren of de aandacht te verleggen naar iets positievers of leerzaams. Dit mag niet bij ernstige regelovertredingen.
* **Time-out:** Het kind tijdelijk afzonderen om tot rust te komen en zichzelf te beheersen, niet als straf maar als regulatiemoment.
* **Zinvol straffen + herstel:** Een laatste redmiddel om ongewenst gedrag te stoppen, met aandacht voor herstel. Strafafspraken moeten vooraf duidelijk zijn. Het bekrachtigen van het gewenste gedrag blijft op lange termijn belangrijker.
> **Tip:** De basis van de opvoedingstrap, de warme en veilige sfeer en het inleven, zijn cruciaal. Deze vormen de fundamenten waarop al het andere wordt gebouwd.
### 1.6 De ontwikkeling van een warme en veilige sfeer
Een warme en veilige sfeer is de basis voor de positieve ontwikkeling van een kind. Dit vereist:
* **Tijd maken:** Luisteren naar, praten met en samen spelen met kinderen.
* **Aanwezigheid en nabijheid:** Er zijn voor het kind, vooral in moeilijke momenten.
* **Veiligheid:** Het kind een gevoel van veiligheid bieden, zodat het de ruimte krijgt om te ontdekken en zich te ontwikkelen.
* **Voorbeelden van een warme en veilige sfeer:**
* Tijd maken voor een knuffelmoment.
* Aanwezig zijn wanneer een kind verdriet heeft of hulp nodig heeft.
* Kinderen aanmoedigen om nieuwe dingen te proberen (bv. klimmen).
* Kinderen begeleiden bij het leren van nieuwe vaardigheden (bv. fietsen).
Het proces van synapsvorming in de hersenen van baby's (0-12 maanden) is cruciaal voor informatieoverdracht en wordt gestimuleerd door interactie.
#### 1.6.1 De "ABC of Love" als leidraad voor interactie
Zeven elementen dragen bij aan warme, liefdevolle interacties:
* **A**anraken
* **B**eurt nemen
* **C**ontact (fysieke nabijheid)
* **O**ogcontact
* **F**ijne momenten delen (vreugde delen)
* **L**uid spreken (stemgebruik)
* **O**ntspanning (glimlach)
* **V**rijgevigheid (niet expliciet genoemd, maar impliciet in de andere elementen)
* **E**erlijkheid (impliciet)
Deze elementen, indien dagelijks aanwezig, zorgen ervoor dat een kind zich gezien voelt, veilig is om vragen te stellen en de wereld kan ontdekken. Culturele en individuele verschillen zijn hierbij wel belangrijk om in acht te nemen.
#### 1.6.2 Samenspel als communicatiemiddel
Samenspel, ontwikkeld aan de KU Leuven en verder uitgewerkt aan UCLL, richt zich op het verbeteren van de leerkracht-kindrelatie door middel van spel.
* **Do-vaardigheden:**
* **Observeren:** Zorgvuldig kijken en luisteren naar het kind, tijd nemen en reflecteren. Dit is de basis voor alle andere vaardigheden.
* **Beschrijven van gedrag (verbaal):** Luidop benoemen wat het kind doet, of parafraseren wat het kind zegt. Dit toont betrokkenheid en stimuleert het kind.
* **Beschrijven van gedrag (non-verbaal):** Natuurlijk imiteren van het gedrag van het kind om het spel te versterken.
* **Benoemen van gevoelens/ervaringen:** De ervaringen en gevoelens van het kind benoemen, lettend op zowel verbale als non-verbale signalen.
* **Rekening houden met relationele behoeften:** Inspelen op specifieke noden van het kind, zoals affectie, hulp, een luisterend oor of aandacht, door jezelf af te vragen wat het kind nodig heeft in de relatie met jou.
* **Don't-vaardigheden:**
* Sturende vragen stellen.
* Bevelen of opdrachten geven.
* Gedrag van het kind bekritiseren.
* Vaardigheden aanleren zoals in de klas.
* Gedrag van het kind belonen (dit wordt als sturend gezien).
* Zelf alle gespreksstof geven.
### 1.7 Het belang van inleven (mentaliseren)
Inleven, ook wel mentaliseren genoemd, betekent proberen te begrijpen wat er mentaal in het hoofd van het kind omgaat: de gevoelens, gedachten en noden achter hun gedrag. Dit vereist een moment van vertraging om door de ogen van het kind te kijken.
* **Ontwikkeling van inleven:**
* **Baby's:** Kunnen nog niet mentaliseren, maar leren dit door omringende volwassenen die hen als individu met eigen gedachten en gevoelens beschouwen en hier adequaat op inspelen. Het verwoorden en spiegelen van gedachten en gevoelens is cruciaal om deze verteerbaar te maken.
* **Peuters en kleuters:** Leren op speelse wijze omgaan met gevoelens, bedoelingen en gedachten.
* **Belang voor de klas:**
* **Model staan:** De leraar fungeert als rolmodel voor vriendelijkheid en zorg (Caring classroom).
* **Neurale wifi / interbrein:** Door spiegelneuronen leren kinderen door imitatie.
* De ontwikkeling van inleven is een continu proces en cruciaal voor alle andere bouwstenen van de opvoeding.
> **Tip:** Begrijpen waarom een kind bepaald gedrag vertoont, is essentieel om er effectief op te kunnen reageren. Een "gouden bril" (positieve kijk) helpt hierbij.
### 1.8 Hoe kinderen gedrag leren
Kinderen vertonen gedrag vaker als daar positieve gevolgen op volgen, en minder vaak als daar negatieve gevolgen op volgen (Wet van het effect).
### 1.9 Aanmoedigen en uitdagen: Het belang van positieve bekrachtiging
Het belonen van gewenst gedrag is effectiever en positiever dan het straffen van ongewenst gedrag. Het is belangrijk om het positieve gedrag van kinderen te zien en niet alleen te focussen op wat misloopt.
* **Soorten beloningen:**
* **Materiële beloningen:** Tastbare zaken.
* **Activiteitsbeloningen:** Gezamenlijke activiteiten.
* **Sociale beloningen:** Complimenten, een duim omhoog, een glimlach.
* **Effectief aanmoedigen:**
* **Specifiek en concreet zijn:** Vage complimenten vermijden, benoem het concrete gedrag.
* **Direct prijzen:** Beloningen zo snel mogelijk laten volgen op het gewenste gedrag.
* **Enthousiasme tonen:** Complimenten energiek, betrokken en oprecht brengen.
* **Verbaal en non-verbaal ondersteunen:** Combineer complimenten niet met een verwijt; probeer het woordje "maar" zoveel mogelijk te vermijden.
* **Elke stap belonen:** Kinderen complimenteren voor elke stap in de goede richting, wat hun inspanningen en vorderingen beloont.
* **Zelf- en andercomplimenteren:** Kinderen aanmoedigen om zichzelf en anderen te prijzen.
#### 1.9.1 Het belang van 'uitdagen' en de 'mindset'
* **Fixed mindset:** Geloof dat capaciteiten en eigenschappen onveranderlijk zijn. Inspanningen leveren heeft dan geen zin.
* **Growth mindset:** Geloof dat eigenschappen een potentieel zijn dat verder ontwikkeld kan worden. Deze kinderen zoeken uitdagingen en verleggen grenzen.
Leraren kunnen kinderen helpen een positieve mindset te ontwikkelen door middel van 'procescomplimenteren' (inzet en inspanningen waarderen) in plaats van 'eigenschapscomplimenteren'. Dit bevordert een groei-gerichte houding en het besef dat verandering mogelijk is.
#### 1.9.2 De Zone van Naaste Ontwikkeling
Dit concept, van Vygotsky, verwijst naar het niveau dat een kind kan bereiken met ondersteuning en de juiste hulp (scaffolding) van een opvoeder, net boven wat het zelfstandig kan.
---
# Opvoedingsstijlen en de opvoedingstrap
Dit document beschrijft vier verschillende opvoedingsstijlen (permissief, autoritair, verwaarlozend en democratisch) en introduceert de opvoedingstrap als een hulpmiddel voor het voeren van gesprekken over opvoeding, gebaseerd op onderliggende bouwstenen.
## 2. Opvoedingsstijlen en de opvoedingstrap
### 2.1 Opvoedingsstijlen
Opvoeding kan worden gedefinieerd als een vorm van omgang tussen volwassenen en jeugdigen gericht op ondersteuning en richting geven aan het proces van volwassenwording. De drie kerndoelen van opvoeding zijn: kinderen leren zich te handhaven in de maatschappij, hen ondersteunen bij zelfontplooiing en kwaliteitenontwikkeling, en hen helpen bij het ontwikkelen van hun eigen identiteit.
Er worden vier verschillende opvoedingsstijlen onderscheiden, gebaseerd op de dimensies warmte/nabijheid en grenzen/structuur:
* **Permissieve opvoedingsstijl (toegeeflijke stijl):**
* Kenmerken: Weinig controle, weinig regels, veel luisteren en aandacht voor het kind.
* Voordelen: Veel nabijheid en liefde, weinig conflicten.
* Nadelen: Moeite met tegenslagen, moeite met grenzen en regels hanteren.
* **Autoritaire opvoedingsstijl:**
* Kenmerken: Veel nadruk op discipline en regels, weinig ruimte voor eigen mogelijkheden en interesses van het kind.
* Voordelen: Kinderen weten precies wat er verwacht wordt, regels zijn duidelijk.
* Nadelen: Kind kan angstig, opstandig of agressief worden, minder zelfstandigheid.
* **Verwaarlozende opvoedingsstijl:**
* Kenmerken: Weinig grenzen, maar ook weinig geborgenheid, steun, veiligheid en betrokkenheid.
* Voordelen: Weinig tijdsbesteding aan het kind, meer tijd voor eigen bezigheden.
* Nadelen: Eenzaamheid, weinig leren, onduidelijkheid over wat goed is, risico op verkeerde vrienden, veel conflicten.
* **Democratische opvoedingsstijl:**
* Kenmerken: Duidelijke leiding met veel controle en veel liefde/nabijheid. Regels worden onderbouwd.
* Voordelen: Kind heeft veel zelfvertrouwen, sterke band, kind leert hoe argumenten worden opgebouwd.
* Nadelen: Kost veel tijd en energie, regels kunnen aangepast worden als het kind het niet leuk vindt.
De democratische opvoedingsstijl wordt gezien als de stijl met de meest positieve opvoedingsresultaten.
### 2.2 De opvoedingstrap
De opvoedingstrap is een hulpmiddel voor het voeren van gesprekken over opvoeding en is opgebouwd uit verschillende bouwstenen. De onderliggende bouwstenen vormen de basis en geven het belang van opvoedingsvaardigheden weer.
#### 2.2.1 De bouwstenen van de opvoedingstrap
De opvoedingstrap wordt opgebouwd uit lagen, waarbij de onderste lagen het belangrijkst zijn.
**Bouwsteen 1: Warme en veilige sfeer creëren**
Dit is de basis voor een positieve ontwikkeling van het kind. Het omvat tijd maken om te luisteren, te praten en samen te spelen. Het kind voelt zich veilig, waardoor het op ontdekking kan gaan en zich verder kan ontwikkelen. Aanwezigheid, nabijheid en steun zijn hierbij cruciaal, evenals het creëren van een wij-gevoel.
> **Tip:** Een warme en veilige sfeer is de fundament waarop alle andere opvoedingsvaardigheden worden gebouwd.
**Bouwsteen 2: Inleven in het kind (mentaliseren)**
Dit houdt in dat men probeert de gevoelens, gedachten en noden die achter het gedrag van een kind schuilgaan te begrijpen. Het helpt om te achterhalen wat een kind met zijn gedrag wil vertellen. Door gedrag beter te begrijpen, kan er gerichter op worden ingespeeld. Dit vereist een vertraging in het eigen handelen en kijken door de ogen van het kind.
* **Ontwikkeling van inleven:** Baby's kunnen nog niet mentaliseren en leren dit door interactie met zorgfiguren die hen als individuen met eigen gedachten en gevoelens beschouwen. Vanaf peuter- en kleuterleeftijd leren kinderen spelenderwijs omgaan met gevoelens en gedachten.
* **Rol van de leerkracht:** Leerkrachten spelen een cruciale rol als zorgfiguren en rolmodellen in het creëren van een "caring classroom", waar veiligheid, warmte en verbondenheid centraal staan.
**Bouwsteen 3: Aanmoedigen en uitdagen**
Dit omvat het bevestigen, bekrachtigen en versterken van positief gedrag door middel van complimenten en positieve feedback. Het gaat erom te geloven in de groeikracht van kinderen en hen stap voor stap uit te dagen, wat hun zelfvertrouwen een boost geeft. Het benaderen van kinderen vanuit een positieve, waarderende bril is hierbij essentieel.
* **De wet van het effect:** Gedrag dat positieve gevolgen heeft, wordt vaker vertoond, terwijl gedrag met negatieve gevolgen minder vaak wordt vertoond.
* **Aanmoedigen:** Specifieke en concrete complimenten, directe prijzen, enthousiasme en oprechtheid zijn belangrijk. Belonen van inspanningen en vorderingen, zelfs als het gedrag nog niet perfect is, stimuleert groei. Kinderen aanmoedigen zichzelf en anderen te prijzen is ook waardevol.
* **Uitdagen:** Dit omvat het stimuleren van een *growth mindset* (geloof in groei en ontwikkeling) in plaats van een *fixed mindset* (geloof in vaste capaciteiten). Kinderen worden uitgedaagd binnen hun *zone van naaste ontwikkeling*, waarbij ondersteuning (scaffolding) geboden wordt.
**Bouwsteen 4: Structuur**
Dit houdt in dat kinderen weten waar ze aan toe zijn door middel van duidelijke afspraken en grenzen. Het stellen van een goed voorbeeld is hierbij van belang.
* **Extra belonen (bouwblokje 1):** Materiele of actiebeloningen worden gebruikt wanneer sociaal belonen onvoldoende is, met name bij het aanleren van nieuw of moeilijk gedrag.
* **Negeren en afleiden (bouwblokje 2):** Negatief gedrag krijgt geen aandacht, tenzij het gaat om ernstige overtredingen. Nieuwsgierigheid kan worden gewekt om negatief gedrag om te buigen naar iets leuks of leerrijks.
* **Time-out (bouwblokje 3):** Afzondering van aandacht om het kind te laten afkoelen en nadenken. Dit is geen straf, maar een middel om tot rust te komen en zichzelf te beheersen.
* **Zinvol straffen + herstel (bouwblokje 4):** Dit is een laatste redmiddel voor ongewenst gedrag. Het kan bestaan uit het afnemen van iets leuks of het laten volgen van iets onaangenaams, met vooraf afgesproken consequenties. Belangrijk is om ook het gewenste gedrag te bekrachtigen voor langetermijneffecten.
> **Tip:** De opvoedingstrap kan gebruikt worden om systematisch te reflecteren op de opvoedingsvaardigheden en gesprekken met andere opvoeders te structureren. Elke bouwsteen bouwt voort op de vorige, met de onderste bouwstenen als essentiële basis.
---
# Cognitieve ontwikkeling en geheugen
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de stadia van cognitieve ontwikkeling volgens Piaget en de verschillende vormen van geheugen en hun ontwikkeling bij jonge kinderen.
### 3.1 Piaget's stadia van cognitieve ontwikkeling
Jean Piaget beschreef vier stadia van cognitieve ontwikkeling, die de manier waarop kinderen de wereld begrijpen en ermee interageren, kenmerken.
#### 3.1.1 Sensori-motorische stadium (0-2 jaar)
In dit stadium begrijpen jonge kinderen de wereld primair via hun zintuigen en motorische handelingen. Hun mentale activiteiten zijn nog onsamenhangend en echt denken en redeneren zijn nog niet mogelijk. Ze denken door waar te nemen en te doen. Een belangrijk concept dat zich in dit stadium begint te ontwikkelen, maar pas later volledig wordt begrepen, is objectpermanentie: het besef dat voorwerpen blijven bestaan, ook als ze buiten het zicht zijn.
* **Gedragskenmerken:**
* **0-12 maanden:** Baby's vertonen nog geen objectpermanentie. Ze zoeken een weggehaald voorwerp niet.
* **12-18 maanden:** Er ontstaat een beginnend besef van objectpermanentie. Kinderen zoeken naar een voorwerp op de plek waar ze het voor het laatst zagen verdwijnen.
* **Peuterfase (binnen dit stadium):** Kinderen begrijpen objectpermanentie en zoeken voorwerpen op de juiste plaats, zelfs als ze verborgen zijn.
#### 3.1.2 Pre-operationele stadium (2-7 jaar)
Vanaf ongeveer twee jaar beginnen kinderen los te komen van de puur sensorimotorische ervaringen. Ze denken meer in termen van mentale representaties en symbolen, wat mede mogelijk wordt gemaakt door de ontwikkeling van taal. Het manipuleren van deze mentale voorstellingen is echter nog moeilijk en abstract denken is nog niet mogelijk. Er worden nog veel denkfouten gemaakt.
* **Kenmerken:**
* **Beginnend symbolisch denken:** Een object of idee kan staan voor iets anders, wat de basis legt voor fantasie en rollenspellen. Bijvoorbeeld, een tafel kan een huisje voorstellen.
* **Egocentrische visie:** Kinderen vinden het moeilijk om zich in het perspectief van anderen te verplaatsen (Driebergenexperiment). Ze kunnen zich niet goed voorstellen wat een ander ziet.
* **Conservatieproeven:** Kinderen in dit stadium hebben vaak moeite met het conservatieprincipe, wat inhoudt dat de hoeveelheid van een stof gelijk blijft, ook al verandert de vorm ervan. Dit komt door:
* **Statisch denken:** Ze focussen op het begin en einde van een situatie en negeren het proces er tussenin.
* **Centratie:** Ze richten hun aandacht op slechts één aspect van de situatie (bijvoorbeeld de hoogte van het water in een glas, niet de breedte).
* **Moeilijkheden met mentale acties:**
* **Achterwaarts denken:** Ze kunnen niet mentaal terugredeneren.
* **Compenserend denken:** Ze zien niet hoe verschillende aspecten (bv. lengte en breedte) elkaar compenseren.
* **Denken in termen van identiteit:** Ze begrijpen niet dat de identiteit van een object gelijk blijft als er niets wordt bijgevoegd of weggenomen.
#### 3.1.3 Concreet-operationele stadium (7-12 jaar)
Kinderen in dit stadium, typisch de lagere schoolleeftijd, ontwikkelen een flexibeler denken dat echter nog steeds gebonden is aan concrete voorstellingen.
* **Kenmerken:**
* **Logisch denken over concrete zaken:** Ze hebben minder problemen met de 3-bergenexperimenten en conservatieproeven.
* **Seriëren:** Kinderen kunnen voorwerpen ordenen op basis van één variabele (bv. grootte) en begrijpen concepten als 'eerste', 'tweede', 'laatste'.
* **Classificeren:** Ze kunnen voorwerpen sorteren in twee of meer categorieën en begrijpen de relaties tussen klassen en subklassen.
* **Corresponderen:** Kinderen kunnen aantallen vergelijken door één-op-één-relaties te leggen. Dit omvat synchroon tellen (gelijktijdig aanwijzen en tellen) en resultatief tellen (het laatste getal bepaalt de hoeveelheid). Deze vaardigheden zijn cruciaal voor het leren rekenen.
> **Tip:** Tegen het einde van de kleuterklas (rond 5-6 jaar) worden de volgende competenties verwacht: werken met begrippen van hoeveelheid (veel, minder, meer, evenveel), conservatie, vergelijken van objecten, rangordenen, tellen tot 15, synchroon tellen en resultatief tellen.
#### 3.1.4 Formeel-operationele stadium (12-16 jaar)
Tijdens de adolescentie ontwikkelen jongeren het vermogen tot abstract denken.
* **Kenmerken:**
* **Abstract denken:** Ze kunnen nadenken over abstracte concepten zoals verdraagzaamheid.
* **Hypothetisch-deductief redeneren:** Ze kunnen 'als-dan'-redeneringen toepassen, bijvoorbeeld: "Als er meer parken zouden worden aangelegd, zou de luchtkwaliteit dan verbeteren?"
* **Systematisch onderzoeken:** Ze kunnen hypothesen toetsen en systematisch onderzoeken hoe verschillende factoren invloed hebben op elkaar, bijvoorbeeld het effect van de lengte van een slinger op de snelheid van het slingeren.
### 3.2 Geheugenontwikkeling bij jonge kinderen
Het geheugen speelt een cruciale rol in het probleemoplossend gedrag van kinderen. Het wordt doorgaans opgedeeld in drie hoofdvormen:
#### 3.2.1 Sensorisch of zintuiglijk geheugen
Dit geheugen houdt informatie slechts gedurende een zeer korte periode vast (ongeveer 2-3 seconden). Het staat los van aandacht en bewustzijn en fungeert als een filter voor onbelangrijke informatie. Door aandacht te schenken aan sensorische informatie, kan deze worden doorgestuurd naar het kortetermijngeheugen.
#### 3.2.2 Korte termijn of werkgeheugen
Dit geheugen kan informatie iets langer vasthouden, enkele seconden tot minuten. Het is essentieel voor actieve denkprocessen. De capaciteit van het werkgeheugen is echter beperkt, zowel qua tijdsduur (meestal niet langer dan 15 seconden) als qua hoeveelheid informatie. Dit verklaart waarom multitasking (bv. huiswerk maken met de tv aan) vaak faalt en hulpmiddelen nodig zijn.
#### 3.2.3 Lange termijn geheugen
Het lange termijn geheugen ondersteunt het werkgeheugen en kan informatie voor langere perioden bewaren, van 10 minuten tot een heel leven. De blijvendheid van herinneringen is afhankelijk van factoren zoals aandacht, herhaling, emotionele lading, betekenis en meervoudige zintuiglijke ervaringen.
* **Infantiele amnesie:** Vóór de leeftijd van twee jaar zijn er doorgaans geen concrete herinneringen meer.
* **Invloed van factoren:** Herinneringen met een sterke emotionele lading (bv. een eerste schooldag), veel herhaling, veel aandacht of een duidelijke betekenis blijven beter bewaard dan neutrale informatie.
* **Geheugen bij peuters en kleuters:** Jonge kinderen absorberen veel informatie, maar gebruiken het nog niet bewust of intentioneel. Ze hebben nog geen strategieën om selectief informatie op te slaan of op te zoeken.
> **Tip:** Het actief oefenen van het geheugen in de kleuterklas is belangrijk.
### 3.3 Waarneming en motorische ontwikkeling
#### 3.3.1 Waarneming
Kinderen treden via hun zintuigen in contact met hun omgeving, waarna ze de informatie interpreteren en reflecteren.
* **Lage perceptie:** Het waarnemen van basiskenmerken zoals kleur, vorm, beweging. Dit is redelijk goed ontwikkeld bij kleuters.
* **Hoge perceptie:** Het waarnemen van het volledige voorwerp, wat meer aandacht en geheugen vereist.
* **Visuele waarneming:** Hoewel de lage perceptie goed ontwikkeld is, neemt een kleuter de wereld nog ongedetailleerd waar. De ontwikkeling van aandacht is cruciaal; bij jonge kinderen wordt aandacht gevangen door opvallende prikkels, terwijl oudere kinderen deze beter kunnen sturen.
* **Selectieve aandacht:** Zich op één ding kunnen concentreren en prikkels negeren.
* **Strategisch waarnemen:** Planmatig te werk gaan bij het waarnemen.
* **Globaal vs. lokaal waarnemen:** Kleuters focussen lokaal (op delen), lagereschoolkinderen globaal (op het geheel).
* **Auditieve waarneming:** Pasgeborenen reageren op plots geluid. Vanaf 4-6 maanden draaien baby's hun hoofd naar geluid. Pas later kunnen ze achtergrondgeluid onderscheiden van gericht geluid.
* **Geur en smaak:** Zuigelingen hebben een voorkeur voor zoete geuren en smaken. Geur helpt hen de moederborst te vinden, terwijl ze onaangename geuren vermijden.
* **Tastzin:** Lichamelijk contact is essentieel voor hechting. Vanaf 6 maanden verkennen baby's objecten met hun mond.
* **Intermodale perceptie:** De waarneming die vaak een samenspel is van verschillende zintuigen, wat leidt tot een rijkere ervaring.
> **Tip:** Als volwassene/leerkracht kan je de omgeving vereenvoudigen door bijvoorbeeld gelaatsuitdrukkingen te overdrijven bij jonge kinderen, of door een beperkt aantal felle kleuren en eenvoudige afbeeldingen te gebruiken.
#### 3.3.2 Motorische ontwikkeling
De motorische vaardigheden van pasgeborenen zijn onderontwikkeld in vergelijking met hun zintuigen, maar ontwikkelen zich zeer snel.
* **Fasen van motorische ontwikkeling (0-3 jaar):**
1. **Houding:** Van buiklig naar zithouding.
2. **Voortbewegen:** Van kruipen naar lopen.
3. **Manipuleren/hanteren:** Van reiken naar grijpen.
* **Babyreflexen:** Aangeboren reflexen zoals de zuig-, zoek-, slik-, moro-, grijp- en Babinski-reflexen, die vaak verdwijnen na verloop van tijd.
* **Fijne en grove motoriek:** De ontwikkeling hangt samen met de rijping van de hersenen.
* **Tekenontwikkeling:**
* **Rond 1 jaar:** Krabbelen als bewegingsspel.
* **Rond 2 jaar:** Vierkanten en driehoeken ontstaan bij toeval. Eerst tekenen, dan benoemen.
* **Rond 3 jaar:** Eerst benoemen, dan tekenen (kopvoeter).
* **Vanaf 5 jaar:** Meer details en realisme.
Motorische ervaringen zijn ook van belang voor cognitieve en sociale ontwikkeling, bijvoorbeeld het begrijpen van begrippen als 'cirkel' of 'voor/achter'.
> **Tip:** Stimuleer motoriek in de kleuterklas voornamelijk door spel en spontaan leren, en daarnaast door expliciet onderricht.
---
# Emotionele en sociale ontwikkeling, hechting en vriendschap
Dit onderwerp verkent de ontwikkeling van persoonlijkheid, identiteit en het zelf, inclusief moreel handelen, empathie, de theorie van mind, hechtingstheorie en de ontwikkeling van vriendschappen.
### 4.1 Ontwikkelingspsychologie: Een Overzicht
Ontwikkelingspsychologie streeft ernaar inzicht te geven in hoe mensen over de tijd veranderen op diverse domeinen zoals lichamelijke, emotionele, cognitieve en sociale ontwikkeling. Het vakgebied beschrijft ontwikkeling en verklaart gedrag, met als doel kennis te leveren die gebruikt kan worden voor opvoeding en onderwijs. Dit helpt bij het afstemmen van de omgang met kinderen op hun specifieke karaktereigenschappen en leeftijdsfase.
#### 4.1.1 Ontwikkelingsdomeinen
Ontwikkelingspsychologie bestudeert verschillende domeinen, waaronder:
* **Lichamelijke functies en gezondheid:** groei, slaap, zindelijkheid.
* **Brein en breindidactiek.**
* **Waarnemen:** zintuigen, perceptie (lage en hoge perceptie), visuele en auditieve waarneming, geur, smaak, tastzin, intermodale perceptie.
* **Motoriek:** fijne en grove motoriek, tekenontwikkeling, babyreflexen.
* **Denken en metacognitie:** invloed van denken op gedrag, intelligentie, prestaties.
* **Taal:** leren praten.
* **Persoonlijkheid, identiteit en het zelf:** temperament, persoonlijkheid, identiteit, het zelf, gender, zelfbeeld.
* **Moreel oordelen:** moreel handelen, morele ontwikkeling.
* **Hechting/omgaan met anderen:** relaties, vriendschappen.
* **Psychisch functioneren en welbevinden:** ontwikkeling van emoties.
#### 4.1.2 Nature versus Nurture
Bij elk ontwikkelingsdomein wordt de vraag gesteld of verandering wordt veroorzaakt door aangeboren mechanismen (nature) of door leren (nurture). Vrijwel elk gedrag is een samenspel van beide factoren.
**Tip:** Houd rekening met sensitieve periodes, waarin de invloeden van de omgeving sterker voelbaar zijn (bijvoorbeeld taalontwikkeling, hechting, hersenontwikkeling).
### 4.2 Lichamelijke ontwikkeling en gezondheid
De lichamelijke ontwikkeling kent specifieke fasen:
* **Baby:** Snelle groei in lengte en gewicht, asynchrone groei (hoofdomtrek groeit minder uitgesproken dan lengte en gewicht). Rond 6 maanden verschijnen de eerste tandjes.
* **Peuter en kleuter:** Groeitempo neemt af, synchrone groei, nek en hals worden duidelijker zichtbaar.
* **Lager schoolkind:** Groei accentueert op benen en voeten, mollig uiterlijk verdwijnt.
* **Adolescentie:** Ontwikkeling van primaire en secundaire geslachtskenmerken, sterke verschillen in lichaamsbouw tussen jongens en meisjes.
**Factoren die groei voorspellen:** Genetische aanleg, hormonale huishouding en voeding.
**Gezondheid:**
* **Slaap:** Bevordert groei. Pasgeborenen slapen 16-20 uur per dag. Een vast slaappatroon ontwikkelt zich tussen 1 en 4 maanden. Slaaptekort leidt tot verhoogde gevoeligheid voor stress, ziekte en concentratieproblemen.
* **Zindelijkheid:** Een kind is zindelijk wanneer het urine en stoelgang kan ophouden en loost op een gepast moment en plaats. Overdag zindelijkheid wordt bereikt tussen 2 en 3 jaar, 's nachts tussen 3 en 4 jaar. Fysieke capaciteit, begrip en de wil om zindelijk te worden zijn essentiële voorwaarden. Secundaire onzindelijkheid kan voorkomen en kan verband houden met machtsstrijd, spanningen, angsten of bredere problemen.
**Stress:** Een natuurlijke reactie op gevaar die ons in staat stelt alert te reageren. Stress wordt een probleem wanneer de draaglast groter is dan de draagkracht. Kinderen leren omgaan met stress door emoties te reguleren en ontspanningsoefeningen.
* **Externaliserend probleemgedrag:** Gedrag dat zich naar buiten richt (schoppen, slaan).
* **Internaliserend probleemgedrag:** Gedrag dat zich naar binnen richt (depressie, angst).
### 4.3 Cognitieve ontwikkeling
#### 4.3.1 Geheugen
Het geheugen is cruciaal voor probleemoplossend gedrag en kent drie vormen:
* **Sensorisch geheugen:** Zeer korte duur (2-3 seconden), filtert onbelangrijke informatie.
* **Kortetermijngeheugen (werkgeheugen):** Houdt informatie enkele seconden tot minuten vast, capaciteit is beperkt. Multitasking en faalgedachten belemmeren het werkgeheugen.
* **Langetermijngeheugen:** Houdt informatie langdurig vast (minuten tot levenslang). Blijvendheid is afhankelijk van aandacht, herhaling, emotionele lading, betekenis en meervoudige zintuiglijke ervaringen.
**Tip:** Oefen het geheugen in de klas door middel van herhaling, aandacht, emotionele lading en betekenisvolle ervaringen. Infantiele amnesie verklaart waarom er voor leeftijd twee jaar geen herinneringen zijn.
#### 4.3.2 Perceptie en waarneming
Kinderen treden via zintuigen in contact met hun omgeving, waarbij ze waarnemen, interpreteren en informatie reflecteren.
* **Lage perceptie:** Waarnemen van basiskenmerken (kleur, vorm). Goed ontwikkeld bij kleuters.
* **Hoge perceptie:** Waarnemen van het volledige voorwerp. Vereist meer aandacht en geheugen.
**Visuele waarneming:** De ontwikkeling van aandacht is hierin een belangrijke factor. De aandacht wordt bij peuters gevangen door opvallende prikkels, terwijl kleuters de aandacht beter kunnen sturen, geholpen door volwassenen.
* **Selectieve aandacht:** Concentreren op één zaak en omringende prikkels negeren.
* **Strategisch waarnemen:** Planmatig te werk gaan.
**Auditieve waarneming:** Pasgeborenen reageren op geluid, baby's hebben voorkeur voor vrouwelijke stemmen en draaien hun hoofd naar geluiden. Vanaf 13 maanden kunnen zij achtergrondgeluid van bestemd geluid onderscheiden en lokaliseren.
**Vereenvoudiging van de omgeving:** Volwassenen kunnen de omgeving vereenvoudigen door bijvoorbeeld gelaatsuitdrukkingen te overdrijven, te kiezen voor boeken met felle kleuren en eenvoudige afbeeldingen, en herhaling te gebruiken (motherese bij taalontwikkeling).
**Geur en smaak:** Zuigelingen hebben voorkeur voor zoete geuren en vloeistoffen. Voorkeur voor zoete smaken is al in de baarmoeder aanwezig.
**Tastzin:** Lichamelijk contact is essentieel voor hechting. Vanaf 6 maanden exploreren baby's objecten met hun mond, die als tastorgaan fungeert.
**Intermodale perceptie:** Waarneming waarbij verschillende zintuigen samenwerken, wat een rijkere ervaring oplevert.
#### 4.3.3 Motorische ontwikkeling
De motorische vaardigheden van pasgeborenen zijn onderontwikkeld, maar ontwikkelen zich zeer snel.
* **Fijne motoriek:** Handigheid, zoals grijpen en tekenen.
* **Grove motoriek:** Bewegingen van het hele lichaam, zoals lopen en houding.
**Fasen in motorische ontwikkeling:** Houding, voortbewegen en manipuleren/hanteren. De ontwikkeling hangt samen met de rijping van de hersenen en begint bij aangeboren reflexen.
**Tekenontwikkeling:** Van krabbelen rond 1 jaar tot meer gedetailleerd en realistisch tekenen vanaf 5 jaar.
Motorische ervaringen zijn van belang voor de ontwikkeling van cognitie en sociale ontwikkeling.
**Stimuleren van motoriek:** Door spel en spontaan leren, en daarna door expliciet onderricht.
#### 4.3.4 Denken (Piaget)
Piaget's theorie van cognitieve ontwikkeling beschrijft vier stadia:
1. **Sensorimotorische stadium (0-2 jaar):** Begrip van de wereld door zintuigen en handelen. Mentale activiteiten zijn onsamenhangend. Objectpermanentie (het besef dat voorwerpen blijven bestaan als ze buiten zicht zijn) ontwikkelt zich pas later in dit stadium.
2. **Pre-operationele stadium (2-7 jaar):** Ontwikkeling van mentale representaties en symbolen, mede door taal. Denken is nog egocentrisch (moeite met perspectief van anderen) en statisch (focus op start en einde, geen aandacht voor proces). Conservatie (het besef dat hoeveelheid gelijk blijft ondanks vormverandering) is nog een probleem. Beginnend symbolisch denken maakt fantasie spel mogelijk.
3. **Concreet-operationele stadium (7-12 jaar):** Logisch denken rond concrete voorstellingen. Minder egocentrisch en statisch denken. Flexibel denken, conservatie, seriëren (ordenen), classificeren (sorteren) en corresponderen (aantallen vergelijken) ontwikkelen zich.
4. **Formeel-operationele stadium (12-16 jaar):** Abstract en hypothetisch-deductief denken. Systematisch onderzoeken is mogelijk.
**Belangrijke concepten:**
* **Mentale representaties:** Zich dingen mentaal kunnen voorstellen.
* **Objectpermanentie:** Besef dat voorwerpen buiten waarneming blijven bestaan.
* **Egocentrisch denken:** Moeite om zich in het perspectief van een ander te verplaatsen.
* **Conservatie:** Inzicht in het feit dat verandering van vorm geen invloed heeft op de hoeveelheid.
* **Seriëren:** Ordenen van voorwerpen op volgorde.
* **Classificeren:** Sorteren van voorwerpen in categorieën.
* **Corresponderen:** Aantal vergelijken door één-op-één relaties te leggen.
**Tip:** In de klas kunnen activiteiten die kinderen dwingen andere perspectieven in te nemen, ontwikkelingsondersteunend zijn.
### 4.4 Persoonlijkheid, identiteit en het zelf
#### 4.4.1 Temperament en Persoonlijkheid
* **Temperament:** Grotendeels aangeboren (nature), voorloper van persoonlijkheid. Bepaalt hoe iemand dingen aanvoelt en ervaart, en beïnvloedt activiteit, gemoedstoestand, sociale contacten, aanpassingsvermogen, aandacht en reactiesnelheid. Temperament is grotendeels stabiel, maar kan beïnvloed worden door opvoeding en omgeving.
* **Persoonlijkheid:** Samenspel van temperament (nature) en omgeving (nurture). Overstijgt temperament, is minder sterk aangeboren en wordt beïnvloed door sociale leerprocessen (gezin, school, vrienden).
**De Big Five:** Een model dat persoonlijkheid beschrijft aan de hand van vijf typeringen:
1. **Extraversie:** Mate waarin men op de voorgrond treedt of observeert.
2. **Emotionele stabiliteit:** Mate van zelfverzekerdheid en stressbestendigheid.
3. **Zorgvuldigheid:** Mate van doelgerichtheid en organisatie.
4. **Vriendelijkheid/Altruïsme:** Mate van mensgerichtheid en attentheid.
5. **Openheid:** Mate van openheid voor nieuwe ideeën en ervaringen.
#### 4.4.2 Identiteit en het Zelf
* **Identiteit:** Het gevoel om zich uniek, samenhangend en blijvend te ervaren. Verwijst naar het beeld dat men van zichzelf heeft en is sterk gelinkt aan adolescentie en het aangaan van commitment (keuzes, meningen, overtuigingen).
* **Het Zelf:** De ontwikkeling van het zelf begint vanaf de babyfase met een gevoel van eenvoudige controle en zelfherkenning in de spiegel (vanaf 18 maanden). Vanaf 2-6 jaar speelt taal een belangrijke rol (gebruik van 'ik'). Het zelfbeeld evolueert van concrete, positieve beschrijvingen bij kleuters naar een realistischer, vergelijkend zelfbeeld bij lagereschoolkinderen, en vervolgens naar abstractere zelfbeschrijvingen bij adolescenten.
**Zelfhandicapering:** Een natuurlijke drang om het zelfbeeld te beschermen door mislukking in te bouwen ("ik heb keelontsteking dus ga niet zo goed kunnen zingen").
### 4.5 Moreel handelen
Moreel handelen is handelen volgens heersende normen en waarden. Dit vereist emotionele voorwaarden (empathie, schuldgevoel) en cognitieve voorwaarden (redeneren en oordelen over goed en kwaad).
#### 4.5.1 Ontwikkelingsfasen moreel gedrag
* **Fase 1: Morele belemmering (kleuters):** Gedrag is moreel goed of slecht naargelang het effect. Intenties zijn moeilijk te zien. Afhankelijk van autoriteit (spiegelgeweten).
* **Fase 2: Autonome moraliteit (vanaf 11-12 jaar):** Intenties, context en de relatieve aard van moraal worden begrepen.
**Kohlberg's theorie:** Beschrijft fasen van moreel redeneren (pre-conventioneel, conventioneel, post-conventioneel), waarbij de argumentatie belangrijker is dan het antwoord zelf.
**Kritiek op Kohlberg:** De gebruikte dilemma's zijn niet altijd authentiek, en gedrag kan variëren. Gilligan's model voor meisjes benadrukt zorg en relaties boven rechtenafweging.
**Invloeden op morele ontwikkeling:**
* **Sekse:** Gilligan's kritiek op Kohlberg's mannelijke bias.
* **Cognitieve ontwikkeling:** Hogere cognitieve ontwikkeling correleert met meer post-conventioneel oordelen, maar garandeert dit niet.
* **Sociale interactie:** Normen van de omgeving spelen een cruciale rol.
### 4.6 Hechting en relaties
#### 4.6.1 Hechtingstheorie (Bowlby)
Hechting is de duurzame affectieve relatie tussen een kind en een opvoeder, cruciaal voor emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling. Baby's nemen initiatieven om een hechtingsrelatie op te bouwen, en de warme reactie van verzorgers leidt tot een veilige, duurzame binding.
**Fasen van hechting:**
* **Fase 1 (0-1,5 maand):** Reflexmatige interactie.
* **Fase 2 (1,5-6 maanden):** Baby's hechten zich aan personen dichtbij.
* **Fase 3 (7-24 maanden):** Versterking van hechtingsbanden, scheidingsangst.
* **Fase 4 (vanaf 2 jaar):** Wederkerige sociale relaties, taal speelt belangrijke rol.
**Secure base en safe haven:**
* **Secure base:** Gevoel van veiligheid en bescherming dat exploratie mogelijk maakt.
* **Safe haven:** Plek om veiligheid, bescherming en troost te zoeken in gevaarlijke situaties.
**Observeren van hechting:** Hechting ontstaat door interactie tussen ouders (continuïteit, opvoedingsstijl), het kind (temperament, beperkingen) en de omgeving (huisvesting, SES).
**De vreemde situatieproef (Mary Ainsworth):** Identificeert drie (later vier) hechtingsvormen:
1. **Veilig gehecht:** Exploratie, blije reactie bij terugkomst, makkelijk te troosten.
2. **Onveilig gehecht/vermijdend:** Veel exploratie, nauwelijks reactie bij terugkomst.
3. **Onveilig gehecht/ambivalent:** Weinig exploratie, vastklampen, sterke stress bij scheiding, dubbele reactie bij terugkomst.
4. **Onveilig gedesorganiseerd:** Tegenstrijdige gedragingen, stress bij de verzorger (vaak bij misbruik/verwaarlozing).
**Intern werkmodel:** Een mentale bril gevormd door hechting, die invloed heeft op vriendschappen, emotionele problemen en reacties op tegenslag.
#### 4.6.2 Theory of Mind en Empathie
* **Theory of Mind (ToM):** Het vermogen om het eigen denken, voelen en dat van anderen te begrijpen. Essentieel voor het opbouwen van positieve zelfbeelden, omgaan met anderen en sluiten van vriendschappen.
* **Empathie:** Inlevingsvermogen.
**Ontwikkeling van empathie:**
* **Baby en peutertijd:** Egocentrische instelling, maar beginnende aandacht voor bedoelingen van anderen, imiteren, sociaal refereren.
* **Kleuters:** Minder egocentrisch, eerste pogingen om verbanden te leggen tussen gedachten/gevoelens en gedrag.
* **Lagereschoolkinderen (6-10):** Meer empathie, begrip voor minder duidelijke emoties, inzicht in discrepantie tussen uitingen en werkelijke gedachten.
* **Lagereschoolkinderen (10-14):** Besef van gemengde en tegenstrijdige gevoelens/bedoelingen.
* **Adolescentie (14-18):** Gedrag inschatten op basis van eerdere ervaringen.
#### 4.6.3 Vriendschappen
Vriendschap is een belangrijke bron voor de ontwikkeling van het kind en is afhankelijk van leeftijd, cultuur en maatschappij.
* **Horizontale vriendschappen:** Gelijkwaardige relaties gebaseerd op wederzijds geven en nemen.
* **Verticale relaties:** Hiërarchische structuren met meer verantwoordelijkheid aan één kant.
**Ontwikkeling van vriendschap:** De mogelijkheden en aard van vriendschappen veranderen met de leeftijd, van wederzijdse interactie bij baby's tot complexe sociale netwerken bij adolescenten. Meer empathie leidt tot meer vriendschappen.
---
# Ontwikkelingspsychologie, zintuigen en motoriek
Dit deel van de studie behandelt de basisprincipes van de ontwikkelingspsychologie, met een specifieke focus op de lichamelijke groei, breinontwikkeling en waarneming, alsmede de ontwikkeling van de motoriek, zowel de grove als de fijne, en de tekenontwikkeling bij kinderen.
### 5.1 Inleiding tot de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het beschrijven en verklaren van veranderingen in het menselijk gedrag en functioneren gedurende de gehele levensloop, van conceptie tot dood. Het bestudeert diverse ontwikkelingsdomeinen, waaronder lichamelijke groei, breinontwikkeling, waarneming, motoriek, cognitie, taal, persoonlijkheid, identiteit en sociaal-emotionele ontwikkeling. Het doel is om inzicht te verkrijgen in hoe mensen veranderen over tijd, wat essentieel is voor het ondersteunen van zowel opvoeding als onderwijs, en voor het beter begrijpen van kinderen. Vragen rondom nature (aangeboren factoren) versus nurture (omgevingsfactoren) zijn hierbij centraal, hoewel vrijwel elk gedrag een samenspel van beide is.
### 5.2 Lichamelijke groei en gezondheid
De lichamelijke ontwikkeling omvat groei in lengte en gewicht, de ontwikkeling van lichaamsdelen, en gezondheidsaspecten zoals slaap en zindelijkheid.
#### 5.2.1 Groei
* **Baby:** Grote groei in lengte en gewicht, het hoofd is relatief groot (25% van de lichaamslengte). De hoofdomtrek groeit minder snel dan de rest van het lichaam (asynchrone groei). Rond 6 maanden verschijnen de eerste tandjes.
* **Peuter en kleuter:** Het groeitempo neemt af. De groei wordt synchroneer, waarbij de nek en hals duidelijker zichtbaar worden en de romp goed ontwikkeld is. Er is weinig verschil in groei tussen jongens en meisjes.
* **Lager schoolkind:** Vanaf 6 jaar is de gemiddelde lengte ongeveer 1m15 en het gewicht 20kg. Het mollige uiterlijk verdwijnt, en de groei concentreert zich op de benen en voeten. Melktanden worden gewisseld.
* **Adolescentie:** De ontwikkeling van primaire (geslachtsorganen) en secundaire (baardgroei, borstontwikkeling) geslachtskenmerken vindt plaats onder invloed van geslachtshormonen. Er ontstaan sterke verschillen in lichaamsbouw tussen jongens en meisjes.
Factoren die groei voorspellen zijn genetische aanleg, hormonale huishouding en voeding.
#### 5.2.2 Gezondheid
* **Slaap:** Slaap is cruciaal voor groei. Pasgeborenen slapen 16-20 uur per dag. Tussen 1 en 4 maanden ontwikkelen baby's een slaappatroon (dag/nacht). Peuters hebben middagdutjes nodig. Kleuters slapen hoofdzakelijk 's nachts (11-12 uur). Slaaptekort leidt tot verhoogde gevoeligheid voor stress en ziekte, en concentratieproblemen, met name bij adolescenten.
* **Zindelijkheid:** Een kind is zindelijk wanneer het urine en stoelgang kan ophouden en loost op een gepast moment en plaats. Overdag worden kinderen meestal tussen 2 en 3 jaar zindelijk, 's nachts tussen 3 en 4 jaar, hoewel dit langer kan duren, met jongens die vaak later droog zijn dan meisjes. Vereisten voor zindelijkheid zijn lichamelijke capaciteit, begrip en wilskracht. Er kan sprake zijn van primaire (nooit zindelijk geweest) of secundaire ( Plotseling weer onzindelijk, vaak door machtsstrijd, spanningen of angsten) problemen. Tips voor succes zijn een juiste dosering, een ontspannen sfeer, aanmoediging, en het niet te veel aandacht geven aan ongelukjes.
#### 5.2.3 Stress
Stress is een natuurlijke reactie van het lichaam om op gevaar te reageren. Gezonde stress kan uitdagend en leerzaam zijn. Stress wordt problematisch wanneer de draaglast de draagkracht overstijgt. Kinderen leren omgaan met stress door emoties te reguleren en ontspanningsoefeningen te doen. Stress is "besmettelijk", dus het is belangrijk dat leerkrachten met hun eigen stress omgaan (co-regulatie). Kinderen die moeite hebben met stresshantering, kunnen dit uiten via externaliserend (schoppen, slaan) of internaliserend (depressie, angst) probleemgedrag.
### 5.3 Waarneming (zintuigen)
Kinderen treden via hun zintuigen in contact met de omgeving, waarbij ze informatie waarnemen, interpreteren en reflecteren.
* **Lage perceptie:** Waarnemen van basiskenmerken zoals kleur en vorm. Dit is goed ontwikkeld bij kleuters.
* **Hoge perceptie:** Waarnemen van complete voorwerpen, wat meer aandacht en geheugen vereist en op latere leeftijd ontwikkeld wordt.
#### 5.3.1 Visuele waarneming
Hoewel de lage perceptie van kleuters goed ontwikkeld is, is hun waarneming nog ongedetailleerd. De ontwikkeling van aandacht is hierin cruciaal, aangezien bewust aandacht geven de informatieopname stuurt. Jonge kinderen worden snel gevangen door opvallende prikkels, terwijl kleuters hun aandacht beter kunnen sturen, geholpen door volwassenen.
* **Ontwikkeling van aandacht:**
* **Selectieve aandacht:** Zich op één ding kunnen concentreren en omgevingsprikkels negeren.
* **Strategisch waarnemen:** Het gebruik van een planmatige strategie.
Visuele waarneming is belangrijk voor leren (lezen, schrijven, puzzelen). Kleuters hebben moeite met globaal waarnemen (het geheel) en focussen meer op lokaal waarnemen (een deel). Lagere schoolkinderen ontwikkelen een globale waarneming, met minder oog voor details. Diepteperceptie hangt samen met motoriek en hoogtevrees.
#### 5.3.2 Auditieve waarneming
Pasgeborenen reageren schrikachtig op plotselinge geluiden. Baby's hebben een voorkeur voor vrouwelijke stemmen. Vanaf 2-3 maanden draaien baby's hun ogen naar geluid, en vanaf 4-6 maanden hun hoofd. Pas na 13 maanden kunnen ze achtergrondgeluiden en bestemde geluiden beter onderscheiden.
#### 5.3.3 Geur en smaak
Zuigelingen hebben al voorkeur voor bepaalde geuren, met name zoete geuren, en zoete vloeistoffen. Het geurvermogen helpt hen de moederborst te vinden. Ze draaien hun hoofd weg van onaangename geuren. Voorkeur voor zoete smaken is al in de baarmoeder aanwezig.
#### 5.3.4 Tastzin
Lichamelijk contact is noodzakelijk voor hechting. Vanaf 6 maanden exploreren baby's objecten met hun mond, die dan als tastorgaan fungeert. Ze reageren op aanrakingen, pijn, warmte en kou.
#### 5.3.5 Vereenvoudiging van zintuiglijke input
Als volwassene of leerkracht is het belangrijk om de omgeving te vereenvoudigen, afgestemd op de vermogens van kinderen. Dit kan door het overdrijven van gelaatsuitdrukkingen, het kiezen van geschikte boeken, het gebruik van beperkte en felle kleuren, eenvoudige afbeeldingen en voldoende herhaling, vergelijkbaar met 'motherese' in taalontwikkeling.
#### 5.3.6 Intermodale perceptie
Dit is de waarneming die vaak een samenspel van verschillende zintuigen betreft. Een intermodale ervaring is rijker dan een ervaring via één enkel zintuig.
### 5.4 Motoriek
De ontwikkeling van de motoriek, inclusief het leren lopen en tekenen, is een cruciaal aspect van de ontwikkeling.
#### 5.4.1 Algemene ontwikkeling van motoriek
De motorische vaardigheden van pasgeborenen zijn onderontwikkeld, maar ontwikkelen zich zeer snel. De motorische ontwikkeling verloopt globaal in drie hoofdfasen (vooral tussen 0-3 jaar):
1. **Houding:** Van buiklig naar zithouding.
2. **Voortbewegen:** Van kruipen naar lopen.
3. **Manipuleren/hanteren:** Van reiken naar grijpen.
#### 5.4.2 Babyreflexen
De motorische ontwikkeling begint met aangeboren reflexen, zoals de zuigreflex, zoekreflex en slikreflex voor overleving. Andere reflexen, zoals de moro-reflex, grijpreflex en Babinski-reflex, hebben een onduidelijke functie en verdwijnen na verloop van tijd.
#### 5.4.3 Fijne en grove motoriek
De ontwikkeling van de motoriek hangt nauw samen met de rijping van de hersenen.
#### 5.4.4 Tekenontwikkeling
* **Rond 1 jaar:** Krabbelen als bewegingsspel.
* **Rond 2 jaar:** Beheerst krabbelen, waarbij vierkanten, driehoeken en kruizen per toeval ontstaan. Kinderen tekenen eerst en benoemen het daarna.
* **Rond 3 jaar (mislukt realisme):** Eerst benoemen, dan tekenen. De mens wordt vaak als 'kopvoeter' weergegeven.
* **Vanaf 5 jaar:** De tekeningen worden gedetailleerder en realistischer.
#### 5.4.5 Stimuleren van motoriek
Motorische ervaringen zijn van belang voor de ontwikkeling van andere domeinen, zoals cognitie (begrip van begrippen als 'cirkel', 'voor', 'achter') en sociale ontwikkeling. In de kleuterklas kan motoriek gestimuleerd worden door spel en spontaan leren, en in tweede instantie door expliciet onderricht.
### 5.5 Cognitieve ontwikkeling en leren
Dit omvat mentale processen zoals geheugen, denken en problem-solving, en de ontwikkeling van mentale representaties.
#### 5.5.1 Geheugen
Het geheugen wordt opgedeeld in:
* **Sensorisch geheugen:** Zeer korte duur (2-3 seconden), staat los van aandacht en bewustzijn. Filtert onbelangrijke informatie.
* **Kortetermijngeheugen (werkgeheugen):** Houdt informatie kortere tijd vast (seconden tot minuten). De capaciteit is beperkt.
* **Langetermijngeheugen:** Houdt informatie langdurig vast (10 minuten tot levenslang). Blijvendheid van herinneringen hangt af van aandacht, herhaling, emotionele lading, betekenis en meervoudige zintuiglijke ervaringen.
Kinderen onder de twee jaar lijden aan infantiele amnesie. Het geheugen van peuters en kleuters is absorberend, maar nog niet bewust of intentioneel met strategieën. Het oefenen van het geheugen in de kleuterklas is belangrijk.
#### 5.5.2 Piaget's theorie van cognitieve ontwikkeling
* **Sensorimotorische stadium (0-2 jaar):** Begrip van de wereld via zintuigen en handelen. Echt denken en redeneren is nog niet mogelijk.
* **Objectpermanentie:** Het besef dat voorwerpen blijven bestaan buiten waarneming. Dit ontwikkelt zich pas vanaf 2 jaar.
* **Pre-operationele stadium (2-7 jaar):** Ontwikkeling van mentale representaties en symbolen, mede door taal. Abstract denken is nog niet mogelijk.
* **Denkfout 1 (Egocentrisme):** Moeilijkheden om zich in het perspectief van anderen te verplaatsen (bv. Driebergenexperiment).
* **Denkfout 2 (Conservatie):** Problemen met het inzicht dat een verandering in vorm geen invloed heeft op de hoeveelheid (bv. Conservatieproeven). Dit komt door statisch denken en centratie op één aspect.
* **Beginnend symbolisch denken:** Iets kan voor iets anders staan (belangrijk voor fantasyspel).
* **Concreet-operationele stadium (7-12 jaar):** Meer flexibel denken rond concrete voorstellingen. Kinderen hebben minder problemen met egocentrisme en conservatie. Ze kunnen seriëren (ordenen), classificeren (sorteren) en corresponderen (aantallen vergelijken).
* **Seriëren:** Ordenen op basis van een variabele (bv. grootte).
* **Classificeren:** Sorteren in categorieën.
* **Corresponderen:** Gelijke aantallen koppelen.
* **Formeel-operationele stadium (12-16 jaar):** Ontwikkeling van abstract denken, hypothetisch-deductief redeneren en systematisch onderzoek.
> **Tip:** Activiteiten die kinderen dwingen om andere perspectieven in te nemen, zijn ontwikkelingsondersteunend in het pre-operationele stadium.
> **Tip:** De overgang van pre- naar concreet-operationeel stadium vereist het begrijpen van mentale acties zoals achterwaarts denken en compenserend denken. Conservatie van het aantal is een voorwaarde voor rekenen.
### 5.6 Ontwikkeling van persoonlijkheid, identiteit en zelf
Dit domein omvat temperament, persoonlijkheid, identiteitsvorming en de ontwikkeling van het zelfbeeld.
#### 5.6.1 Temperament
Temperament is grotendeels aangeboren en vormt de voorloper van de persoonlijkheid. Het omvat kenmerken als activiteitenniveau, gemoedstoestand, sociale contacten, aanpassingsvermogen, aandacht en reactie-intensiteit. Temperament beïnvloedt en wordt beïnvloed door opvoeding.
#### 5.6.2 Persoonlijkheid
Persoonlijkheid is een combinatie van temperament (nature) en omgeving (nurture), en beïnvloedt gedrag, denken en gevoelens. De "Big Five" persoonlijkheidskenmerken beschrijven dit: extraversie, emotionele stabiliteit, zorgvuldigheid, vriendelijkheid/altruïsme en openheid.
#### 5.6.3 Identiteit
Identiteit is het gevoel van uniciteit, samenhang en blijvendheid, en is sterk verbonden met de adolescentie. Het aangaan van commitments (keuzes, meningen) is hierbij belangrijk.
#### 5.6.4 Het zelf
De ontwikkeling van het zelf begint met een gevoel van controle (babyfase), gaat over naar zelfherkenning in de spiegel (vanaf 18 maanden), en wordt verder gevormd door taal en sociale interacties.
* **Kleuter:** Concrete en positieve zelfbeschrijvingen.
* **Lagere school:** Relatief zelfbeeld, realistischer en vergelijkend met anderen, met zowel positieve als negatieve eigenschappen.
* **Adolescentie:** Abstracte zelfbeschrijvingen, beïnvloed door leeftijdsgenoten.
Zelfhandicapering kan voorkomen om het zelfbeeld te beschermen.
### 5.7 Morele ontwikkeling en emoties
Dit betreft het begrijpen en hanteren van normen, waarden, empathie en emoties.
#### 5.7.1 Morele ontwikkeling
Moreel handelen vereist empathie en schuldgevoel (emotioneel) en het kunnen redeneren over goed en kwaad (cognitief).
* **Fase 1 (morele belemmering):** Bij kleuters sterk gericht op uiterlijke gevolgen van gedrag en autoriteit (spiegelgeweten).
* **Fase 2 (autonome moraliteit):** Vanaf 11-12 jaar, met aandacht voor intenties, context en de relatieve aard van moraal.
Kohlberg's theorie beschrijft fasen van moreel redeneren (pre-conventioneel, conventioneel, post-conventioneel), waarbij de beargumentering belangrijker is dan het antwoord zelf. Kritiek hierop is dat het geen authentieke situaties betreft en gedrag variabel kan zijn. De invloed van sekse (Gilligan's model voor meisjes) en cognitieve ontwikkeling op morele ontwikkeling is relevant. Volgen van autoriteit kan leiden tot handelen tegen eigen principes in.
#### 5.7.2 Hechting
Hechting is de duurzame affectieve relatie tussen een kind en opvoeder, cruciaal voor emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling.
* **Fasen van hechting:** Van reflexmatige interacties (baby) tot bewuste sociale interacties en wederkerige relaties (vanaf 2 jaar).
* **Secure base & safe haven:** De opvoeder biedt een veilige basis om te exploreren en een veilige haven in tijden van gevaar.
* **Factoren die hechting beïnvloeden:** Ouders (continuïteit, opvoedingsstijl), kind (temperament, beperkingen) en omgeving (huisvesting, SES).
* **Vreemde Situatieproef:** Identificeert hechtingsvormen: veilig, onveilig vermijdend, onveilig ambivalent en onveilig gedesorganiseerd.
* **Intern werkmodel:** De mentale bril waarmee een kind naar de werkelijkheid kijkt, gevormd door hechting, beïnvloedt vriendschappen, probleemoplossing en reacties op tegenslag.
#### 5.7.3 Theory of mind en empathie
* **Theory of mind:** Het vermogen om het eigen denken en voelen en dat van anderen te begrijpen.
* **Empathie:** Het vermogen om zich in te leven in de gevoelens van anderen. Dit is een belangrijke voorwaarde voor vriendschappen en een positief zelfbeeld.
Bij peuters en jonge kleuters is er sprake van egocentrisme, maar vanaf 1 jaar ontwikkelen zich voorlopers van empathie zoals gezamenlijke aandacht en imiteren. Kleuters verminderen hun egocentrisme, en lagere schoolkinderen tonen steeds meer inlevingsvermogen. Adolescenten kunnen het gedrag van anderen inschatten op basis van eerdere ervaringen.
#### 5.7.4 Vriendschappen
Vriendschap is een belangrijke bron voor de ontwikkeling van het kind en is afhankelijk van leeftijd, cultuur en het type relatie (horizontaal vs. verticaal). Meer empathie leidt tot meer en betere vriendschappen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Opvoeden | Het aanleren van basisbehoeften aan een kind, het zelfstandig leren worden, het aanleren van waarden en normen, en het stimuleren van ontdekking. Opvoeding is een vorm van omgang gericht op het ondersteunen van de volwassenwording van jeugdigen. |
| Opvoedingsdoelen | De drie kerngebieden waarop opvoeding zich richt: kinderen leren zich te handhaven in de maatschappij, hen ondersteunen bij zelfontplooiing en het ontwikkelen van hun mogelijkheden, en hen helpen bij het vormen van hun eigen identiteit. |
| Opvoedingsstijlen | Verschillende benaderingen van opvoeding, gekenmerkt door variaties in warmte, nabijheid, controle en grenzen. Voorbeelden zijn permissief, autoritair, verwaarlozend en democratisch. |
| Permissieve opvoedingsstijl | Een toegeeflijke opvoedingsstijl met weinig controle en regels, maar veel aandacht en luisterbereidheid voor het kind. Dit kan leiden tot veel nabijheid en liefde, maar ook tot moeite met tegenslagen en grenzen. |
| Autoritaire opvoedingsstijl | Een stijl die sterk de nadruk legt op discipline en regels, met weinig ruimte voor de eigen mogelijkheden en interesses van het kind. Dit geeft duidelijkheid, maar kan ook leiden tot angst, opstandigheid en verminderde zelfstandigheid. |
| Verwaarlozend opvoedingsstijl | Een stijl met weinig grenzen, geborgenheid, steun, veiligheid en betrokkenheid. Dit kan meer tijd voor de volwassene opleveren, maar leidt vaak tot eenzaamheid, onwetendheid en conflicten voor het kind. |
| Democratische opvoedingsstijl | Een stijl die leiding combineert met veel controle en nabijheid, waarbij regels worden onderbouwd. Dit bevordert zelfvertrouwen en een goede band, maar vergt veel tijd en energie en kan leiden tot flexibiliteit in regels. |
| Opvoedingstrap | Een hulpmiddel om gesprekken over opvoeding te structureren, opgebouwd uit bouwstenen die het belang van verschillende opvoedingsvaardigheden weergeven, waarbij de onderste bouwstenen het meest cruciaal zijn. |
| Bouwsteen 1: Warme en veilige sfeer | De basis voor een positieve ontwikkeling van een kind, die wordt gecreëerd door tijd te maken voor luisteren, praten en spelen, aanwezigheid, nabijheid, steun en een wij-gevoel. |
| Bouwsteen 2: Inleven | Het proberen te begrijpen van gedrag door je in te leven in de gevoelens, gedachten en noden achter dat gedrag, wat leidt tot gerichtere interactie. Dit wordt ook wel mentaliseren genoemd. |
| Bouwsteen 3: Aanmoedigen en uitdagen | Het bekrachtigen van positief gedrag door complimenten en positieve feedback, en het geloven in de groeikracht van kinderen om hen stapje voor stapje uit te dagen en hun zelfvertrouwen te vergroten. |
| Bouwsteen 4: Structuur | Zorgen dat kinderen weten waar ze aan toe zijn door afspraken te maken, grenzen te stellen en als rolmodel te fungeren. |
| Bouwblokje 1: Extra belonen | Het toepassen van materiële of actiebeloningen wanneer sociaal belonen onvoldoende is om nieuw of moeilijk gedrag aan te leren. |
| Bouwblokje 2: Negeren en afleiden | Het geen aandacht geven aan negatief gedrag of het afleiden ervan door nieuwsgierigheid te wekken, met uitzondering van ernstige regelovertredingen. |
| Bouwblokje 3: Time-out | Het tijdelijk afzonderen van een kind om het te laten afkoelen en nadenken, niet als straf maar als middel tot zelfbeheersing. |
| Bouwblokje 4: Zinvol straffen + herstel | Een laatste redmiddel om ongewenst gedrag te stoppen, waarbij een consequentie wordt verbonden aan het gedrag en er aandacht is voor herstel. Het bekrachtigen van gewenst gedrag blijft essentieel. |
| Warme en veilige sfeer (les 2) | De basis voor positieve ontwikkeling, gecreëerd door tijd te maken voor luisteren, praten, spelen en er te zijn voor het kind, wat zorgt voor een veilig gevoel en stimuleert ontdekking. |
| ABC OF LOVE | Zeven elementen die aan de basis liggen van een warme, liefdevolle interactie met kinderen: Aanraken, Beurtnemen, Fysieke nabijheid, Oogcontact, Vreugde delen, Stemgebruik, en Glimlach. |
| Samenspel | Een programma ontwikkeld om de leerkracht-kindrelatie te verbeteren en probleemgedrag te verminderen, waarbij spel als primair communicatiemiddel wordt ingezet. |
| Do-vaardigheden | Actieve vaardigheden in relatiespel, zoals observeren, zorgvuldig luisteren, beschrijven van gedrag (verbaal en non-verbaal), en het benoemen van gevoelens en relationele behoeften van het kind. |
| Don't-vaardigheden | Vermijden van sturende vragen, bevelen, kritiek op gedrag, het aanleren van vaardigheden, het belonen van gedrag, en het zelf geven van alle gespreksstof tijdens interactie met kinderen. |
| Inleven (les 3) | Het vermogen om je in te leven in de gevoelens, gedachten en noden achter het gedrag van kinderen (mentaliseren), wat helpt om hun gedrag beter te begrijpen en er gerichter op in te spelen. |
| Mentaliseren | Het proces van het proberen inleven in de mentale wereld van een ander, inclusief gedachten, gevoelens en noden, om gedrag te begrijpen. |
| Caring classroom | Een klaslokaal waar de leraar een rolmodel is voor zachtaardigheid en zorg, wat leidt tot een pedagogisch klimaat van veiligheid, warmte en verbondenheid. |
| Neurale wifi/Interbrein | Concepten die het leren door imitatie via spiegelneuronen beschrijven, waarbij de omgeving en sociale interacties een belangrijke rol spelen. |
| Wet van het effect (Thorndike) | Het principe dat gedrag vaker vertoond wordt als het positieve gevolgen heeft, en minder vaak als het negatieve gevolgen heeft. |
| Aanmoedigen | Het belonen van gewenst gedrag door specifieke, concrete en directe complimenten te geven, met enthousiasme en zonder kritiek te combineren, om de inspanningen en vorderingen van het kind te waarderen. |
| Uitdagen | Het stimuleren van kinderen om hun potentieel te ontwikkelen en grenzen te verleggen, door hen te ondersteunen in hun groei en hen te helpen een 'growth mindset' te ontwikkelen. |
| Fixed mindset | De overtuiging dat capaciteiten en eigenschappen vastliggen en niet veranderbaar zijn, waardoor inspanningen als zinloos worden beschouwd. |
| Growth mindset | De overtuiging dat eigenschappen en capaciteiten ontwikkeld kunnen worden, wat leidt tot een leerhouding gericht op uitdagingen en persoonlijke groei. |
| Proces-complimenteren | Het complimenteren van de inzet en inspanningen van kinderen, in plaats van hun eigenschappen, om hen te richten op groei en verandering. |
| Zone van naaste ontwikkeling | Het gebied tussen wat een kind zelfstandig kan en wat het met ondersteuning van een volwassene kan bereiken, een concept uit de sociaal-constructivistische leertheorie. |
| Ontwikkelingspsychologie | De wetenschap die de veranderingen bestudeert die mensen over de tijd doormaken op diverse domeinen zoals lichamelijke, emotionele en cognitieve ontwikkeling. |
| Ontwikkelingsdomeinen | Verschillende gebieden waarop ontwikkeling plaatsvindt, waaronder lichamelijke functies, breinontwikkeling, waarneming, motoriek, denken, taal, persoonlijkheid, identiteit, moreel oordelen, hechting en psychisch functioneren. |
| Nature vs. Nurture | De discussie over de relatieve invloed van aangeboren factoren (nature) en omgevingsfactoren (nurture) op de ontwikkeling van een individu. |
| Sensitieve periode | Een specifieke tijdsperiode waarin de invloeden van de omgeving sterker voelbaar zijn voor de ontwikkeling van bepaalde vaardigheden of functies. |
| Lichamelijke groei | Het proces van toename in lengte, gewicht en ontwikkeling van lichaamskenmerken gedurende verschillende levensfasen, van baby tot adolescentie. |
| Zindelijkheid | Het vermogen van een kind om urine en stoelgang op te houden en op een gepast moment en plaats te lozen, wat afhangt van lichamelijke, cognitieve en motivationele voorwaarden. |
| Stress | Een natuurlijke reactie van het lichaam op gevaar of uitdaging, die problematisch wordt wanneer de draaglast de draagkracht overstijgt, wat kan leiden tot externaliserend of internaliserend probleemgedrag. |
| Externaliserend probleemgedrag | Gedrag dat zich naar buiten richt, zoals schoppen, slaan of schelden, vaak als uiting van stress of emotionele problemen. |
| Internaliserend probleemgedrag | Gedrag dat zich naar binnen richt, zoals depressie, angst of teruggetrokkenheid, vaak als reactie op stress of emotionele problemen. |
| Geheugen | Het vermogen om informatie op te slaan en op te roepen, opgedeeld in sensorisch, kortetermijn (werkgeheugen) en langetermijngeheugen, elk met eigen kenmerken en beperkingen. |
| Sensorisch geheugen | Een zeer kortdurend geheugen dat onbelangrijke prikkels filtert en de basis vormt voor verdere informatieverwerking. |
| Werkgeheugen (kortetermijngeheugen) | Houdt informatie voor korte tijd vast (seconden tot minuten) en speelt een rol bij actieve denkprocessen, maar heeft een beperkte capaciteit en tijdsduur. |
| Langetermijngeheugen | Slaat informatie blijvend op (minuten tot levenslang) en wordt beïnvloed door aandacht, herhaling, emotionele lading, betekenis en meervoudige zintuiglijke ervaringen. |
| Infantiele amnesie | Het fenomeen dat volwassenen zich weinig tot geen herinneringen hebben van gebeurtenissen vóór de leeftijd van ongeveer twee jaar. |
| Visuele waarneming | Het proces van het zien en interpreteren van visuele informatie, waarbij de ontwikkeling van aandacht een cruciale rol speelt, van het vangen van de aandacht door opvallende prikkels tot selectieve en strategische aandacht. |
| Auditieve waarneming | Het proces van het horen en interpreteren van geluid, waarbij de ontwikkeling zich uit van schrikreacties bij pasgeborenen tot het lokaliseren van geluid bij baby's. |
| Intermodale perceptie | Waarneming die tot stand komt door de samenwerking van verschillende zintuigen, wat leidt tot een rijkere ervaring dan waarneming via één enkel zintuig. |
| Motoriek | De bewegingsvaardigheden van een kind, onderverdeeld in grove motoriek (houding, voortbewegen) en fijne motoriek (manipuleren, hanteren), die zich snel ontwikkelen vanaf de geboorte. |
| Babyreflexen | Aangeboren reacties van een pasgeborene op prikkels, die essentieel zijn voor overleving (zuigreflex, slikreflex) of waarvan de functie minder duidelijk is (moro-reflex). |
| Tekenontwikkeling | Het proces van tekenen bij kinderen, dat evolueert van krabbelen bij baby's tot het steeds gedetailleerder en realistischer tekenen naarmate ze ouder worden. |
| Mentale representaties | Het zich mentaal kunnen voorstellen, verbeelden en voor de geest halen van dingen en gebeurtenissen, een vermogen dat groeit met de leeftijd van het kind. |
| Objectpermanentie | Het besef dat voorwerpen blijven bestaan, ook wanneer ze buiten het directe waarnemingsveld zijn verdwenen; dit ontwikkelt zich geleidelijk vanaf de babyfase. |
| Cognitieve ontwikkeling (Piaget) | De stadia van intellectuele ontwikkeling bij kinderen, zoals beschreven door Jean Piaget: sensori-motorisch, pre-operationeel, concreet-operationeel en formeel-operationeel. |
| Sensori-motorische stadium (0-2 jaar) | De fase waarin kinderen de wereld begrijpen door middel van zintuigen en actie, waarbij mentale activiteiten nog onsamenhangend zijn en denken voornamelijk handelend plaatsvindt. |
| Pre-operationele stadium (2-7 jaar) | De fase waarin kinderen beginnen met mentale representaties en symbolisch denken, maar nog moeite hebben met het flexibel hanteren van gedachten en denkfouten maken zoals egocentrisme en gebrek aan conservatie. |
| Egocentrisme | De neiging van jonge kinderen om de wereld primair vanuit hun eigen perspectief te zien en moeite te hebben om zich in te leven in het perspectief van anderen. |
| Conservatie | Het inzicht dat de hoeveelheid van een stof gelijk blijft, ondanks veranderingen in vorm of uiterlijk; kinderen in het pre-operationele stadium hebben hier vaak moeite mee. |
| Concreet-operationele stadium (7-12 jaar) | De fase waarin kinderen logisch gaan denken rond concrete voorstellingen, goed zijn in het uitvoeren van taken zoals seriëren, classificeren en corresponderen, maar nog gebonden zijn aan concrete situaties. |
| Seriëren | Het ordenen van voorwerpen op basis van een specifieke variabele (bv. grootte) in een dalende of stijgende volgorde, wat noodzakelijk is voor het begrijpen van rangordes. |
| Classificeren | Het sorteren van voorwerpen in twee of meer categorieën, waarbij kinderen in de lagere schoolleeftijd in staat zijn tot logische classificatie. |
| Corresponderen | Het vergelijken van aantallen door het leggen van één-op-één-relaties, wat een voorwaarde is voor het leren tellen. |
| Formeel-operationele stadium (12-16 jaar) | De fase van abstract denken, hypothetisch-deductief redeneren en systematisch onderzoeken, waarin jongeren in staat zijn complexe problemen op te lossen. |
| Persoonlijkheid | De verzameling van eigenschappen, gedragingen, gedachten en gevoelens die een individu uniek maken, gevormd door temperament (nature) en omgeving (nurture). |
| Temperament | De grotendeels aangeboren verzameling van karakteristieken die iemands reactie op prikkels en interacties beïnvloedt, en de voorloper is van de persoonlijkheid. |
| Big Five persoonlijkheidskenmerken | Een model dat persoonlijkheid beschrijft aan de hand van vijf dimensies: extraversie, emotionele stabiliteit, zorgvuldigheid, vriendelijkheid/altruïsme en openheid. |
| Identiteit | Het gevoel van uniciteit, samenhang en duurzaamheid van een persoon, en het beeld dat men van zichzelf heeft; dit concept is sterk verbonden met de adolescentie. |
| Het zelf | Het ontwikkelende besef van een individu van zichzelf, beginnend met een gevoel van controle bij baby's, via zelfherkenning en zelfbeschrijvingen, naar een steeds complexer en abstracter zelfbeeld. |
| Moreel handelen | Handelen in overeenstemming met heersende normen en waarden, vereist empathie, schuldgevoel, redeneervermogen en het kunnen beoordelen van situaties in termen van goed en kwaad. |
| Morele belemmering (Fase 1) | Bij kleuters, moreel gedrag dat sterk gericht is op het uiterlijke effect en autoriteit, met moeite om intenties te zien en afhankelijkheid van externe goedkeuring. |
| Autonome moraliteit (Fase 2) | Vanaf 11-12 jaar, moreel gedrag dat rekening houdt met intenties, context en de relatieve aard van moraal, waarbij men loskomt van pure afhankelijkheid van autoriteit. |
| Moreel redeneren (Kohlberg) | Het proces van het beoordelen van morele dilemma's, waarbij de redenering achter het antwoord belangrijker is dan het antwoord zelf, ingedeeld in pre-conventionele, conventionele en post-conventionele fasen. |
| Theory of Mind | Het vermogen om te begrijpen dat anderen gedachten, gevoelens, intenties en perspectieven hebben die verschillen van die van jezelf. |
| Empathie | Het vermogen om zich in te leven in de gevoelens van anderen en deze te begrijpen, een cruciale factor voor het opbouwen van positieve relaties en vriendschappen. |
| Hechting (Attachment Theory) | De duurzame affectieve band tussen een kind en zijn primaire opvoeder(s), die essentieel is voor emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling en een gevoel van veiligheid biedt. |
| Secure base | Het gevoel van veiligheid en bescherming dat een hechtingsfiguur biedt, waardoor een kind de vrijheid voelt om de omgeving te exploreren. |
| Safe haven | Een hechtingsfiguur die troost, bescherming en veiligheid biedt in situaties van gevaar of stress. |
| Intern werkmodel | Een mentale representatie van de zelf en van relaties, gevormd door vroege hechtingservaringen, die invloed heeft op hoe iemand de wereld en toekomstige relaties benadert. |
| Vriendschap | Een wederkerige relatie gebaseerd op gelijkwaardigheid, geven en nemen, die een belangrijke bron is voor de ontwikkeling van het kind en beïnvloed wordt door leeftijd, cultuur en empathisch vermogen. |