Cover
Comença ara de franc Beweging.docx
Summary
# Motorische ontwikkeling en leren bij kleuters
Dit onderwerp behandelt de ontwikkeling van bewegingsgedrag bij jonge kinderen, inclusief motorisch leren en controle, en de verschillende theorieën hierover.
## 1. Betrokkenheid en motivatie bij bewegingsactiviteiten
Hoge betrokkenheid bij bewegingsactiviteiten duidt op mentale activiteit en intrinsieke motivatie. Kinderen die betrokken zijn, worden aangemoedigd om hun grenzen te verleggen en hun competenties te verbeteren. Dit is makkelijk te observeren en biedt veel kansen voor motorische ontwikkeling.
Factoren die motivatie bepalen:
* Aantrekkelijkheid van een opdracht.
* Haalbaarheid van een opdracht.
* Mate van autonomie bij het uitvoeren van de opdracht.
* Veiligheid van de omgeving.
* De relatie met de groep waarin bewogen wordt.
Deze factoren worden samengevat als het ervaren van autonomie, verbondenheid en competentie (ABC).
## 2. Motorische ontwikkeling, motorisch leren en motorische controle
### 2.1 Motorische ontwikkeling
Motorische ontwikkeling wordt beschouwd als de voortdurende verandering in het bewegingsgedrag van de mens gedurende de levenscyclus. Dit is een sterk individueel proces.
**Factoren die motorische ontwikkeling beïnvloeden:**
* **Intrinsieke factoren:**
* Aanleg van het kind (bv. snelheid van zenuwstelselrijping).
* Groei en lichaamsbouw.
* **Extrinsieke factoren:**
* De omgeving (bv. mogelijkheden tot bewegen).
* Belangrijke personen in de omgeving die bewegen stimuleren.
* De kwaliteit van het bewegingsaanbod.
Kinderen met specifieke behoeften, zoals autisme, dyspraxie of hersenverlamming, vereisen een aangepaste begeleiding om deel te kunnen nemen aan bewegingsactiviteiten.
De motorische ontwikkeling verloopt typisch van binnen naar buiten (romp naar uiteinden) en van boven naar beneden (hoofd naar voeten), en van grote naar kleine spieren. Hoewel er algemene ontwikkelingsstappen zijn, is de individuele variatie groot.
### 2.2 Motorisch leren
Motorisch leren richt zich op de manier waarop kinderen leren bewegen. Een kind heeft iets bijgeleerd als de verandering in bewegingsgedrag duurzaam en stabiel is, en wanneer het geleerde gedrag ook in andere omgevingen kan worden toegepast. De kwaliteit van bewegingsgedrag neemt toe, wat resulteert in harmonieuzer en efficiënter bewegen.
**Begeleiding van motorisch leren door de leraar:**
* Manier van aanbrengen van bewegingen of spellen.
* Soort opdrachten en spelvormen.
* Oefenkansen.
* Organisatie en opzet van de bewegingssituatie (materiaal, terrein, toegankelijkheid).
#### 2.2.1 Theorieën over motorisch leren
* **Stapsgewijs via geheugensporen:**
* **Beginfase:** Oriëntatie op de bewegingsopdracht via zintuiglijke informatie.
* **Oefenfase:** Uitvoeren van de beweging, bijsturen op basis van feedback en het opbouwen van motorische geheugensporen (motorische programma's).
* **Automatiseren:** Het motorisch programma wordt sterker en efficiënter, waardoor de beweging gedachteloos kan worden uitgevoerd. Dit creëert ruimte voor andere aspecten van de situatie.
* **Tip:** Hoewel een oude theorie, is de stapsgewijze benadering relevant voor het leren bewegen. Het cognitieve aspect in de beginfase is cruciaal.
* **Motorisch leren via schema's (Schmidt):**
* Men bouwt een algemeen motorisch programma (schema) op voor een vaardigheid.
* Het schema bevat regels waarmee de vaardigheid kan worden ingezet om een doel te bereiken.
* Het schema kan worden aangepast aan veranderende situaties.
* **Voorbeeld:** Een kind leert het principe van diep springen en kan dit toepassen op verschillende speeltoestellen.
* **Motorisch leren volgens de ecologische theorie:**
* De bewegende mens staat voortdurend in relatie met zijn omgeving.
* De omgeving biedt zintuiglijke indrukken waarop het lichaam direct reageert, met minimale cognitieve tussenkomst.
* Efficiënt bewegen betekent dat de beweger de kenmerken van de omgeving steeds beter leert kennen.
* **Motorisch leren volgens de dynamische systeemtheorie (Bernstein):**
* Focus op het leren omgaan met "vrijheidsgraden" van het lichaam.
* Het leerproces verloopt in drie fasen:
1. **Initiële fase:** Lichaam wordt 'op slot' gezet, beweging is strak en houterig.
2. **Ontplooiingsfase:** Meer lichaamsdelen worden betrokken, beweging is niet altijd harmonisch.
3. **Bekwame fase:** Beweging is harmonisch, efficiënt en schijnbaar moeiteloos.
* **Voorbeeld:** Een kleuter die normaal vlot over een toestel kruipt, kan bevriezen en stroever bewegen bij een hoger toestel.
* **Tip:** Deze theorie is nuttig om te observeren hoe kinderen nieuwe bewegingsvormen leren. De ecologische theorie en het concept van vrijheidsgraden komen samen in de dynamische systeemtheorie, waarbij het lichaam als een zelforganiserend systeem in interactie met de omgeving wordt gezien.
#### 2.3 Impliciet en expliciet leren
Kleuters gebruiken leerstrategieën om beter te bewegen en te spelen.
* **Impliciet leren:** De leerkracht stemt de omgeving en het aanbod af op de mogelijkheden van de kinderen, die zo zelf nieuwe bewegingen ontdekken. Kinderen hoeven niet veel na te denken; ze leren door te ontdekken, met af en toe een tip en succeservaringen. Dit wordt ook indirect leren genoemd en steunt op de ecologische en dynamische systeemtheorie.
* **Werkwijzen voor impliciet leren:**
1. **Opdrachten geven en leren:**
* **Imiteren en meebewegen:** Belangrijkste vorm van bewegingsleren. Kinderen pikken elementen op die voor hen haalbaar zijn.
* **Werken vanuit verbeelding (Analogieleren):** Gebruik van aantrekkelijke en functionele beelden die een globaal bewegingsantwoord uitlokken.
* **Focussen op het einddoel:** Nadruk leggen op het doel van de spelopdracht.
2. **De bewegingssituatie vormgeven:**
* **Uitproberen zonder bijkomende opdracht (Normloos leren):** Kinderen ontdekken zelf nieuwe bewegingsantwoorden door materialen en toestellen te verkennen.
* **Foutloos leren:** Een speelkriebel kiezen waarbij kinderen niet 'fout' kunnen bewegen, met een geleidelijke toename van de moeilijkheidsgraad.
* **Uitlokkende en sturende bewegingssituaties:** Materiaal aanbieden dat bepaald gedrag uitlokt, of situaties creëren die aanpassing van gedrag vereisen.
* **Variëren:** De bewegingsuitdaging of het spel toepassen in andere situaties (ruimte, materiaal, samenspel).
* **Expliciet leren:** Het kind oriënteert zich meer cognitief op bewegingsopdrachten, het bewegen zelf en het eigen lichaam. Dit is niet altijd evident voor kleuters. Het steunt op informatieverwerkingstheorieën.
* **Werkwijzen voor expliciet leren:**
1. **Demonstreren en verbaal ondersteunen:** Korte, duidelijke instructies, met nadruk op imitatie.
2. **Een helpende hand bieden (Manual guiding):** Fysieke ondersteuning om het kind de beweging te laten voelen of vertrouwen te geven.
* **Let op:** Sommige kinderen kunnen hierdoor te afhankelijk worden.
3. **Oefenen van deelstukjes (Part practice):** Een deel van de opdracht oefenen en stapsgewijs uitbreiden. Dit wordt zelden gebruikt bij kleuters in de vorm van een spel.
**Tip:** Voor kinderen met een beperking is taal een belangrijke ondersteuning. Een consistente woordkeuze bij elke deelstap kan helpen om de taak aan de beweging te koppelen.
### 2.4 Motorische controle
Motorische controle verwijst naar de manier waarop kinderen hun bewegingen controleren. Dit wordt bepaald door neurologische controleprocessen in het lichaam die zorgen voor gecoördineerd en gecontroleerd bewegen.
Het vermogen tot coördinatie en controle wordt beïnvloed door:
* Intrinsieke factoren (rijping, aanleg).
* Ervaring.
Neurologische rijpingsprocessen verlopen snel tussen 0 en 6 jaar, wat leidt tot betere bewegingscoördinatie en controle. Een prikkelend bewegingsaanbod is hierbij essentieel.
## 3. Bewegingsvaardigheden
### 3.1 Onderscheid motorische vaardigheden en bewegingsvaardigheden
* **Motorische vaardigheden:** Basisbewegingen zoals lopen, kruipen, springen, die de meeste kinderen verwerven.
* **Bewegingsvaardigheden:** Het toepassen van motorische vaardigheden in specifieke contexten, zoals zwemmen, een bal dribbelen of glijden.
### 3.2 Grootmotorische en fijnmotorische vaardigheden
* **Grote motoriek:** Betrekt het hele lichaam (lopen, springen) en vereist gecoördineerde, harmonische uitvoering.
* **Fijnmotoriek:** Focust op specifieke lichaamsdelen (knippen, veters strikken) en vereist verfijnde controle.
### 3.3 Fundamentele bewegingsvaardigheden
Dit zijn basisvaardigheden die de basis vormen voor menselijk bewegen. Ze worden onderverdeeld in drie groepen:
1. **Verplaatsingsvaardigheden (Locomotievaardigheden):** Lopen, rennen, springen, klauteren.
2. **Vaardigheden met objectcontrole:** Werpen, vangen, rollen, dribbelen met een bal of ander voorwerp. Oog-hand-coördinatie is hierbij essentieel.
3. **Stabiliteitsvaardigheden:** Houding en evenwicht bewaren. Deze vormen de basis voor de andere twee groepen.
Peuters en kleuters ontdekken deze fundamentele vaardigheden en ook contextspecifieke vaardigheden. Dit leerproces wordt gestimuleerd door een gericht aanbod en ervaringen.
### 3.4 Ontwikkelingslijn van bewegingsvaardigheden
* **0-2 jaar (Reflexmatige en rudimentaire fase):**
* **Reflexmatige bewegingsfase:** Onwillekeurige bewegingen (babyreacties, stereotype bewegingen).
* **Rudimentaire fase:** Geleidelijke toename van controle, ontstaan van willekeurige bewegingen (hoofd heffen, omrollen, zitten, sluipen, kruipen, staan, grijpen, evenwicht oefenen).
* **Vanaf 2 jaar (Fundamentele fase):**
* Ontwikkeling van fundamentele bewegingsvaardigheden zoals lopen, klauteren, springen, gooien, rollen.
* Bewegingen worden aanvankelijk globaal en abrupt uitgevoerd.
* Oudere kleuters evolueren naar meer harmonisch en gecontroleerd bewegen.
* Ontwikkeling van complexere vaardigheden zoals galopperen, hinkelen, duikelen, en objectinteractievormen zoals dribbelen en werpen.
* Een gevarieerd dagelijks aanbod en stimulering zijn essentieel.
#### 3.4.1 Fasen volgens Gallahue
Gallahue onderscheidt drie fasen bij het leren van fundamentele bewegingsvaardigheden:
1. **Initiële fase:** Bewegingsvormen zijn eenvoudig, kort, abrupt en het lichaam lijkt 'op slot' te zitten.
2. **Ontplooiingsfase:** Het kind onderzoekt verschillende manieren om de vaardigheid uit te voeren, vaak met veel energie en overbodige bewegingen.
3. **Mature (bekwame) fase:** De beweging wordt efficiënt, harmonisch en schijnbaar moeiteloos uitgevoerd.
**Tip:** Een kind kan zich voor verschillende vaardigheden in verschillende fasen bevinden. Dit komt overeen met het concept van het ontsluiten van vrijheidsgraden (Bernstein).
### 3.5 Contextspecifieke bewegingsvaardigheden
Naast fundamentele vaardigheden leren kleuters ook specifieke vaardigheden, sterk afhankelijk van het omgevingsaanbod (bv. fietsen, zwemmen, steppen). Het leerproces verloopt vergelijkbaar, van een abrupte uitvoering naar een harmonische uitvoering op kindermaat.
### 3.6 De rol van de leerkracht en het bewegingsaanbod
Effectieve leerkrachten:
* Zorgen voor motivatie en betrokkenheid.
* Stellen goed gekozen bewegingsdoelen voorop die passen bij de groep.
* Begeleiden leerprocessen door gepaste activiteiten en leerstrategieën te kiezen.
* Zorgen voor aangepaste opdrachten en begeleiding, en passen ruimte en materiaal aan zodat alle kinderen succeservaringen opdoen.
## 4. Veiligheid en bewegen
Veiligheid in bewegingsactiviteiten gaat verder dan de afwezigheid van ongelukken; het omvat het creëren van mentale en fysieke zekerheid door kennis en praktische ervaring. Een grondige risico-analyse is cruciaal om alleen de noodzakelijke risico's te laten bestaan, zodat kinderen ook leren risico's te nemen binnen veilige grenzen.
### 4.1 Soorten veiligheid
* **Materiële veiligheid:** Toestellen, kledij, inrichting.
* **Fysieke veiligheid:** Inspanning aanpassen, EHBO, voeding.
* **Emotionele veiligheid:** Veilige leeromgeving, correcte leer- en ontwikkelingslijnen.
* **Relationele veiligheid:** Erbij horen, geaccepteerd worden.
### 4.2 Risico's en preventieve maatregelen
* **Risico's door de leerling:** Individuele verschillen in ontwikkeling, vaardigheid, temperament, medische/psychische aandachtspunten.
* **Preventie:** Ken de leerlingen, laat hen op eigen tempo bewegen, bied aanpassingen, leer hulpvaardigheid stapsgewijs aan.
* **Risico's door materiaal en uitrusting:** Onjuiste installatie, slecht of oneigenlijk gebruik, te weinig materiaal.
* **Preventie:** Duidelijke plaatsingsrituelen, professionele controle van toestellen, ordelijke berging.
* **Risico's door organisatie en begeleiding:** Foute leerstofkeuze, te moeilijke situaties, te grote groepen, gebrek aan concentratie.
* **Preventie:** Werk met kleinere opstellingen, bouw differentiatie in, leer samenwerken geleidelijk, scheid veiligheid van snelheid/wedstrijdvormen, zorg voor goed klasmanagement.
### 4.3 Bewegingslandschappen - Algemene regels
* Leerlingen leren toestellen correct dragen en wachten tot deze vrij zijn.
* Voer enkel toegestane taken uit.
* Vermijd opstoppingen.
* Zorg voor gescheiden looprichtingen en vermijd helpers bij evenwichtsoefeningen waar dat risico's met zich meebrengt.
* Introduceer slechts één nieuwe opdracht per omloop.
### 4.4 Ongewenste oefeningen en toestellen
Sommige oefeningen (bv. groot trampolinespringen, gewichtheffen) en toestellen (bv. zweefrol) zijn niet geschikt voor kleuteronderwijs vanwege te hoge risico's. Rugwaartse koprollen worden afgeraden vanwege nekbelasting en leer-moeilijkheden.
### 4.5 Afronding - Basisprincipes
* Afwisseling tussen plezier en concentratie.
* Maximaliseer veiligheid (liever één mat te veel dan te weinig).
* Goede voorbereiding en voortdurende betrokkenheid van de leraar.
* Rustig en doordacht lesgeven.
* De leraar handelt anticiperend, observerend en ingrijpend.
### 4.6 Overheidsregels voor LO-leerkrachten
* **Voordelen:** Duidelijk kader, meer veiligheid, juridische bescherming, professionalisering, ondersteunende tools.
* **Nadelen:** Veel administratie, hoge verantwoordelijkheid, minder spontaniteit, complexe regelgeving, organisatiedruk.
### 4.7 Kern veiligheidsmaatregelen
* Risicoanalyse maken vóór elke activiteit.
* Preventiemaatregelen vastleggen.
* Geschikte en gecontroleerde toestellen gebruiken.
* Leerlingen en begeleiders goed briefen.
* Duidelijke eindverantwoordelijke aanduiden.
* Incidenten correct melden.
* Extra regels volgen bij buitenlandse activiteiten.
---
# Fasen van bewegingsontwikkeling en bewegingsvaardigheden
De ontwikkeling van bewegingsvaardigheden bij kinderen verloopt via verschillende fasen, van reflexmatige bewegingen naar meer complexe en contextspecifieke vaardigheden.
## 2. Motorische ontwikkeling en leren
### 2.1 Betrokkenheid en motivatie in bewegingsactiviteiten
Hoge betrokkenheid bij bewegingsactiviteiten duidt op mentale activiteit en intrinsieke motivatie. Kinderen die betrokken zijn, worden aangemoedigd om hun competenties te verhogen, wat observeerbaar is en leidt tot meer motorische ontwikkeling. Motivatie wordt beïnvloed door de aantrekkelijkheid en haalbaarheid van een opdracht, de mate van autonomie die het kind ervaart, de veiligheid van de omgeving en de relatie met de groep. Dit wordt samengevat in het ABC-model: autonomie, verbondenheid en competentie.
> **Tip:** Spreek de motivatie van kinderen aan door hen de ruimte te geven om zelf te ontdekken hoe ze bewegingsopdrachten uitvoeren, waarbij elk kind op zijn eigen niveau wordt aangesproken in een veilige en prettige omgeving.
### 2.2 Motorische ontwikkeling, motorisch leren en motorische controle
**Motorische ontwikkeling** is de continue verandering in bewegingsgedrag gedurende de levenscyclus. Deze ontwikkeling is sterk individueel gekleurd en wordt beïnvloed door intrinsieke factoren (aanleg, rijping van het zenuwstelsel, groei) en extrinsieke factoren (omgeving, belangstelling van belangrijke personen, kwaliteit van het aanbod).
**Motorisch leren** focust op de wijze waarop kinderen leren bewegen. Een beweging is aangeleerd wanneer de verandering duurzaam en stabiel is en in verschillende omgevingen kan worden toegepast. De kwaliteit van het bewegingsgedrag neemt toe wanneer het kind harmonischer en efficiënter beweegt.
**Motorische controle** verwijst naar de manier waarop kinderen hun bewegingen controleren, wat afhangt van neurologische controleprocessen. Het vermogen tot coördinatie en controle wordt mede bepaald door rijping, aanleg en opgedane ervaringen die via het zenuwstelsel worden verwerkt en opgeslagen. Het aanbieden van een stimulerend bewegingsaanbod kan deze processen indirect beïnvloeden.
#### 2.2.1 Fasen van motorisch leren
Motorisch leren verloopt stapsgewijs via geheugensporen, schemas, de ecologische theorie en de dynamische systeemtheorie.
##### 2.2.1.1 Stapsgewijs leren via geheugensporen
Dit model beschrijft het leren van bewegingen in drie stappen:
1. **Beginfase (oriëntatie):** Zintuiglijke informatie wordt gebruikt om een beeld van de beweging op te bouwen.
2. **Oefenfase:** De beweging wordt uitgevoerd, het resultaat wordt ervaren en er wordt bijgestuurd op basis van nieuwe informatie. Dit leidt tot de opbouw van motorische geheugensporen.
3. **Automatiseren:** Het motorisch programma wordt sterker en efficiënter, waardoor de beweging gedachteloos kan worden uitgevoerd en er ruimte ontstaat voor andere elementen.
> **Tip:** Bij jonge kinderen is de oriëntatiefase vaak spontaan en intuïtief, maar sommigen hebben behoefte aan extra instructie.
##### 2.2.1.2 Leren via schemas
De schematheorie stelt dat een algemeen motorisch programma of schema wordt opgebouwd, met regels om een vaardigheid in te zetten om een doel te bereiken. Dit schema kan worden aangepast aan veranderende situaties.
##### 2.2.1.3 Leren volgens de ecologische theorie
Deze theorie gaat ervan uit dat de bewegende mens voortdurend in relatie staat met zijn omgeving. De omgeving biedt zintuiglijke indrukken waarop het lichaam zonder sterke cognitieve tussenkomst reageert. Efficiënt bewegen betekent dat de beweger de kenmerken van de omgeving steeds beter leert kennen.
##### 2.2.1.4 Leren volgens de dynamische systeemtheorie (Bernstein)
Deze theorie focust op het leren omgaan met vrijheidsgraden (bewegingsmogelijkheden van het lichaam). Het leerproces verloopt in drie fasen:
1. **Eerste leerfase (initiële fase):** Het lichaam wordt als het ware 'op slot' gezet, bewegingen zijn strak en houterig.
2. **Tweede leerfase (ontplooiingsfase):** Meer lichaamsdelen worden betrokken, maar dit is niet altijd harmonisch; er kan te veel kracht worden gezet of te veel lichaamsdelen worden onnodig betrokken.
3. **Derde leerfase (bekwame fase):** De beweging wordt beheerst, harmonisch en schijnbaar moeiteloos uitgevoerd. Bij moeilijkere omstandigheden kan het lichaam weer wat meer 'op slot' gaan.
> **Tip:** De theorie van de vrijheidsgraden is nuttig om te observeren hoe kinderen nieuwe bewegingsvormen leren en de mate waarin ze deze beheersen. De ecologische systeemtheorie en het leren omgaan met vrijheidsgraden komen samen in de dynamische systeemtheorie, waarbij het lichaam wordt gezien als een zelforganiserend systeem in interactie met de omgeving.
#### 2.3 Impliciet en expliciet leren
Kinderen zetten leerstrategieën in om beter te bewegen. Er zijn twee hoofdvormen:
##### 2.3.1 Impliciet leren
Hierbij denken kinderen niet te veel na over wat ze moeten doen. De informatie kan beperkt blijven, en zelf ontdekken, af en toe een tip krijgen en succeservaringen opdoen, leidt tot veel leereffect. Dit wordt ook wel indirect leren genoemd en steunt op de ecologische en dynamische systeemtheorie.
Werkwijzen om impliciet leren uit te lokken:
* **Opdrachten geven en leren:**
* **Imiteren en meebewegen:** Kinderen spiegelen gedrag, waarbij ze de elementen oppikken die voor hen haalbaar zijn.
* **Werken vanuit verbeelding:** Een aantrekkelijk en functioneel beeld lokt een globaal bewegingsantwoord uit.
* **Focussen op het einddoel:** De nadruk ligt op het resultaat van de spelopdracht.
* **De bewegingssituatie vormgeven:**
* **Uitproberen zonder bijkomende opdracht (normloos leren):** Kinderen verkennen vrij de mogelijkheden van materialen en toestellen.
* **Foutloos leren:** Een speelkriebel wordt zo ingericht dat kinderen niet fout *kunnen* bewegen.
* **Uitlokkende en sturende bewegingssituaties:** Materiaal wordt aangeboden dat een bepaalde beweging uitlokt, of de situatie wordt zo georganiseerd dat kinderen hun bewegingsgedrag moeten aanpassen.
* **Variëren:** De bewegingsuitdaging of het spel wordt in een andere situatie toegepast om flexibele aanpassing te stimuleren.
> **Tip:** Voor kinderen met een beperking is het belangrijk dat zij vrijheid, verbondenheid en competentie ervaren om gemotiveerd te blijven.
##### 2.3.2 Expliciet leren
Hierbij oriënteert het kind zich cognitiever op bewegingsopdrachten en het eigen lichaam. Dit is niet altijd evident voor kleuters, maar kan wel effectief zijn, vooral voor kinderen met ontwikkelingsdyspraxie (DCD).
Werkwijzen voor expliciet leren:
* **Demonstreren en verbaal ondersteunen:** Een combinatie van imiteren en korte, duidelijke verbale instructies.
* **Een helpende hand bieden (manual guiding):** Directe fysieke ondersteuning om de beweging te ervaren of vertrouwen te winnen. Dit kan echter leiden tot verminderde eigen bewegingscontrole.
* **Oefenen van deelstukjes (part practice):** Een deel van een opdracht wordt eerst geoefend, waarna stapsgewijs meer wordt toegevoegd. Dit wordt zelden toegepast bij kleuters, tenzij voor specifieke bewegingsvaardigheden.
> **Belangrijk:** Kleuters leren deels uit zichzelf, maar effectieve leerkrachten stimuleren motivatie en betrokkenheid, stellen goed gekozen doelen, begeleiden leerprocessen en kiezen gepaste leerstrategieën en bewegingsactiviteiten.
## 3. Bewegingsvaardigheden
### 3.1 Omschrijving bewegingsvaardigheden
**Bewegingsvaardigheden** omvatten het inzetten van motorische vaardigheden in specifieke situaties, zoals zwemmen, een bal dribbelen of glijden. Ze kunnen worden onderverdeeld in grootmotorische vaardigheden (betrekken het hele lichaam, zoals lopen en springen) en fijnmotorische vaardigheden (gericht op specifieke lichaamsdelen, zoals knippen en veters strikken). Goed ontwikkelde bewegingsvaardigheden kenmerken zich door een harmonieuze coördinatie.
### 3.2 Fundamentele bewegingsvaardigheden
Dit zijn de basisbewegingen die de meeste kinderen leren en die de basis vormen voor menselijk bewegen. Ze worden verdeeld in drie groepen:
1. **Verplaatsingsvaardigheden (locomotievaardigheden):** Lopen, klauteren, springen.
2. **Vaardigheden met objectcontrole:** Hanteervaardigheden met ballen of andere voorwerpen, waarbij oog-hand-coördinatie essentieel is.
3. **Stabiliteitsvaardigheden:** Het bewaren van houding en evenwicht, wat een basis vormt voor de andere twee groepen.
Peuters en kleuters leren deze vaardigheden door gericht aanbod en ervaring.
### 3.3 Contextspecifieke bewegingsvaardigheden
Naast fundamentele vaardigheden ontdekken jonge kinderen ook contextspecifieke vaardigheden, zoals fietsen, steppen of zwemmen. Deze zijn sterk afhankelijk van het aangeboden leeromgeving.
### 3.4 Ontwikkelingslijn van bewegingsvaardigheden
#### 3.4.1 Reflexmatige bewegingsfase (0-1 jaar)
Deze fase kenmerkt zich door onwillekeurige bewegingen, waaronder babyreacties (primaire reflexen zoals de moro-reactie, zuigreactie) en stereotype bewegingen (ritmische, herhalende gedragingen zoals trappen met de beentjes).
#### 3.4.2 Rudimentaire fase (0-2 jaar)
Geleidelijk krijgt de baby meer controle over zijn bewegingen. Babyreacties worden minder zichtbaar en maken plaats voor willekeurige, rudimentaire bewegingen zoals het actief heffen van het hoofd, omrollen, zelfstandig zitten, kruipen, zich oprichten en de eerste grijpbewegingen.
#### 3.4.3 Fundamentele fase (vanaf ongeveer 2 jaar)
Deze fase bouwt voort op de rudimentaire bewegingen. Peuters en jonge kleuters ontdekken fundamentele bewegingsvaardigheden zoals lopen, klauteren en eenvoudige hanteervaardigheden. De ontwikkeling is niet strikt sequentieel; rijping speelt een rol, maar het aanbod van bewegingssituaties, materiaal en de thuiscultuur worden steeds belangrijker.
* **Structuur van de motorische ontwikkeling:** Jonge kinderen bewegen vaak globaal en abrupt. Oudere kleuters evolueren naar meer harmonische en gecontroleerde bewegingen. Ze beginnen complexere vaardigheden te verkennen zoals galopperen, hinkelen en objectinteractievormen zoals dribbelen en werpen.
#### 3.4.4 Fasen volgens Gallahue
Gallahue onderscheidt drie fasen bij het leren van een bewegingsvaardigheid:
1. **Initiële fase:** Bewegingsvormen zijn eenvoudig, kort en abrupt; het lichaam lijkt op slot.
2. **Ontplooiingsfase:** Het kind onderzoekt verschillende uitvoeringswijzen, vaak met veel energie en soms overbodige bewegingen.
3. **Mature (bekwame) fase:** De beweging wordt efficiënt en harmonisch uitgevoerd.
> **Belangrijk:** Een kind kan voor verschillende bewegingsvaardigheden in verschillende fasen verkeren, afhankelijk van het bewegingsaanbod en de ervaringskansen.
#### 3.4.5 Transitiefase (ongeveer 6-8 jaar)
In deze fase leren de meeste kinderen fundamentele bewegingsvaardigheden op een bekwame manier uitvoeren en nemen contextspecifieke vaardigheden toe.
#### 3.4.6 Sporttechnische vaardigheden (vanaf ongeveer 8-10 jaar)
Met een stevige basis kunnen kinderen sporttechnische vaardigheden aanleren, die specifiek zijn voor bepaalde sporten en een bepaalde techniek vereisen.
> **Belang van breed bewegen:** Voor oudere kinderen en jongeren blijft het belangrijk om veel te bewegen in uiteenlopende situaties om fundamentele vaardigheden bij te schaven, uit te breiden en te combineren.
## 4. Veiligheid en bewegen
Veiligheid in bewegingssituaties omvat meer dan alleen de afwezigheid van ongelukken; het gaat om het creëren van mentale en fysieke zekerheid. Dit vereist kennis van risico's en preventieve maatregelen.
### 4.1 Soorten veiligheid
* **Materiële veiligheid:** Toestellen, kledij, inrichting.
* **Fysieke veiligheid:** Inspanning aanpassen, rugscholing, EHBO.
* **Emotionele veiligheid:** Een veilige leeromgeving, correcte leer- en ontwikkelingslijnen.
* **Relationele veiligheid:** Erbij horen en geaccepteerd worden.
### 4.2 Risico's en preventieve maatregelen
* **Risico's door de leerling:** Verschillen in ontwikkeling, vaardigheid, temperament, medische of psychische aandachtspunten. Preventie: leerlingen kennen, op eigen tempo laten bewegen, aanpassingen doen.
* **Risico's door materiaal en uitrusting:** Onjuiste installatie, slecht gebruik, te weinig materiaal. Preventie: duidelijk plaatsingsritueel, goed onderhouden materiaal, jaarlijkse controle.
* **Risico's door organisatie en begeleiding:** Foute leerstofkeuze, te moeilijke situaties, te grote groepen. Preventie: meerdere kleine opstellingen, differentiatie, veiligheid in looprichtingen, werkbare groepsgrootte.
### 4.3 Bewegingslandschappen - Algemene regels
* Leerlingen leren toestellen correct dragen en gebruiken.
* Wachten tot een toestel vrij is.
* Vrij bewegen binnen afgesproken regels.
* Opstoppingen vermijden door extra materiaal te plaatsen.
* 'Helpen' gebeurt volgens duidelijke regels en beperkingen.
* Aangepaste sportkledij en veilig schoeisel zijn vereist.
### 4.4 Oefeningen die ontraden of geweerd worden
Voor het kleuteronderwijs worden bepaalde oefeningen zoals groot trampolinespringen, gewichtheffen, zweefrollen en rugwaartse koprollen afgeraden vanwege de hoge risico's.
### 4.5 Afronding - basisprincipes veilig bewegen
* Afwisseling tussen plezier en concentratie.
* Maximale veiligheid door goede voorbereiding en voortdurende betrokkenheid.
* Rustig en doordacht lesgeven.
* De leraar handelt anticiperend, observerend en ingrijpend.
### 4.6 Overheidsregels voor LO
Overheidsregels bieden een kader voor veiligheid en professionalisering, maar brengen ook administratieve druk en een complexe regelgeving met zich mee.
### 4.7 Kern Veiligheidsmaatregelen
* Risicoanalyse maken.
* Preventiemaatregelen vastleggen.
* Geschikte en gecontroleerde toestellen gebruiken.
* Leerlingen en begeleiders goed briefen.
* Duidelijke eindverantwoordelijke aanduiden.
* Schoolverzekering controleren.
* Incidenten correct melden.
---
# Veiligheid en organisatie in bewegingsactiviteiten
Hier is een gedetailleerd studiemateriaal over Veiligheid en organisatie in bewegingsactiviteiten, speciaal samengesteld voor een examengerichte voorbereiding.
## 3. Veiligheid en organisatie in bewegingsactiviteiten
Veiligheid en organisatie vormen de onmisbare fundamenten voor succesvolle en betekenisvolle bewegingsactiviteiten, waarbij het creëren van een gebalanceerd ecosysteem van fysieke, mentale en emotionele zekerheid centraal staat.
### 3.1 Belang van Veiligheid en Motivatie
Bewegen op jonge leeftijd legt een cruciale basis voor levenslang leren en een gezonde levensstijl. Het bevredigt de natuurlijke bewegingsdrang en draagt bij aan fysieke fitheid en preventieve gezondheidszorg.
* **Motivatie:** Hoge betrokkenheid bij bewegingsactiviteiten wordt gekenmerkt door intrinsieke motivatie. Kinderen zijn mentaal actief en verkennen de grenzen van hun mogelijkheden. Dit stimuleert hun motorische ontwikkeling en competentie. Motivatie wordt beïnvloed door:
* Aantrekkelijkheid van de opdracht.
* Haalbaarheid van de opdracht.
* Mate van autonomie in hoe de uitdaging wordt aangepakt.
* Veiligheid van de omgeving.
* Verbondenheid met de groep.
Deze factoren sluiten aan bij de ABC-piramide (Autonomie, Verbondenheid, Competentie).
* **Rol van de begeleider:** Een begeleider heeft een grote impact op de motorische ontwikkeling door motivatie aan te spreken. Dit gebeurt door kinderen ruimte te geven om zelf oplossingen te zoeken, te zorgen dat opdrachten aansluiten bij hun niveau, en een veilige en prettige omgeving te creëren.
### 3.2 Motorische ontwikkeling, motorisch leren en motorische controle
#### 3.2.1 Motorische ontwikkeling
Motorische ontwikkeling is de voortdurende verandering in het bewegingsgedrag van de mens gedurende de levenscyclus. Dit proces is sterk individueel gekleurd.
* **Factoren die motorische ontwikkeling beïnvloeden:**
* **Intrinsieke factoren:** Aanleg, rijping van het zenuwstelsel, groei.
* **Extrinsieke factoren:** Omgeving (veel bewegingskansen), belang van significante personen, kwaliteit van het bewegingsaanbod.
* **Specifieke behoeften:** Kinderen met autisme, dyspraxie of hersenverlamming vereisen extra ondersteuning.
* **Ontwikkelingslijnen:** De ontwikkeling verloopt grofweg van binnen naar buiten (romp naar extremiteiten) en van boven naar beneden (hoofd naar voeten), en van grote naar kleine spieren. Hoewel er algemene patronen zijn, is de ontwikkeling individueel verschillend.
#### 3.2.2 Motorisch leren
Motorisch leren focust op de manier waarop kinderen leren bewegen. Een beweging is aangeleerd wanneer de verandering duurzaam en stabiel is, en het gedrag ook na een periode van niet-oefenen nog kan worden vertoond, ook in andere omgevingen. De kwaliteit van bewegingsgedrag neemt toe door harmonischer en efficiënter bewegen.
* **Beïnvloeding door de leraar:** De leraar kan motorisch leren beïnvloeden door:
* De manier van aanbrengen van beweging of spel.
* De opdrachten en spelvormen.
* De oefenkansen.
* De organisatie en het opzet van de bewegingssituatie (materiaal, terrein, toegankelijkheid).
* **Theorieën over motorisch leren:**
* **Stapsgewijs via geheugensporen (Oude theorie):** Leren verloopt in drie fasen:
1. **Oriëntatiefase:** Informatie verzamelen over de beweging (visueel, kinesthetisch, verbaal).
2. **Oefenfase:** Bewegingsantwoord uitvoeren, resultaat ervaren, bijsturen op basis van feedback. Er wordt een motorisch geheugenspoor opgebouwd, dat kan evolueren tot een motorisch programma.
3. **Automatiseren:** Het motorisch programma wordt sterker en efficiënter, waardoor de beweging gedachteloos kan worden uitgevoerd en er ruimte ontstaat voor andere elementen.
* **Via schema's (Schematheorie van Schmidt):** Men bouwt een algemeen motorisch programma (schema) op voor een vaardigheid, inclusief regels om de vaardigheid aan te passen aan veranderende situaties. Dit stelt kinderen in staat een geleerde vaardigheid in diverse contexten toe te passen.
* **Ecologische theorie:** De bewegende mens staat in constante relatie met zijn omgeving. De omgeving biedt zintuiglijke prikkels waarop het lichaam direct kan reageren, wat leidt tot efficiënter bewegen naarmate de bewegende persoon de kenmerken van de omgeving beter leert kennen.
* **Dynamische systeemtheorie (Bernstein):** Focust op het leren omgaan met 'vrijheidsgraden' (bewegingsmogelijkheden van het lichaam). Het leerproces verloopt in drie fasen:
1. **Initiële fase:** Het lichaam wordt als het ware 'op slot' gezet, bewegingen zijn strak en houterig.
2. **Ontplooiingsfase:** Meer lichaamsdelen worden betrokken, bewegingen zijn niet altijd harmonisch.
3. **Bekwame fase:** Beweging wordt harmonisch en schijnbaar moeiteloos uitgevoerd. Bij grotere uitdagingen kan het lichaam weer meer 'op slot' gaan.
#### 3.2.3 Motorische controle
Motorische controle betreft de wijze waarop kinderen hun bewegingen controleren om gecoördineerd en beheerst te bewegen. Dit wordt bepaald door neurologische controleprocessen. Het vermogen tot coördinatie en controle wordt beïnvloed door rijping, aanleg en ervaring, die via het zenuwstelsel worden verwerkt en opgeslagen. Een prikkelend bewegingsaanbod stimuleert de neurologische ontwikkeling, wat resulteert in betere bewegingscoördinatie en controle.
#### 3.2.4 Impliciet en expliciet leren
Kinderen gebruiken verschillende leerstrategieën om beter te bewegen.
* **Impliciet leren:** Kinderen leren door de omgeving en het aanbod te verkennen, zonder veel na te hoeven denken over wat ze moeten doen. De informatie komt vaak van buitenaf, en het zelf uitzoeken met af en toe een tip leidt tot de meeste leereffecten. Dit steunt op de ecologische en dynamische systeemtheorie.
* **Werkwijzen om impliciet leren uit te lokken:**
* **Opdrachten geven en leren:** Imiteren (van leraar of leeftijdsgenoten), werken vanuit verbeelding (analogieën, beelden), focussen op het einddoel van een spelopdracht.
* **De bewegingssituatie vormgeven:** Vrij uitproberen met materiaal en toestellen (normloos leren), foutloos leren (situaties zo creëren dat fouten maken onmogelijk is), werken met uitlokkende situaties (materiaal dat bepaald gedrag uitlokt) en sturende situaties (situaties die aanpassing van gedrag vereisen).
* **Variëren:** De bewegingsuitdaging toepassen in andere situaties (verschillende ruimtes, materialen, spelvarianten) om flexibiliteit te bevorderen.
* **Expliciet leren:** Het kind oriënteert zich meer cognitief op de bewegingsopdrachten, het bewegen zelf en het eigen lichaam. Dit is niet altijd evident voor kleuters, maar kan nuttig zijn voor kinderen die baat hebben bij nadenken, plannen en reflecteren (bv. kinderen met ontwikkelingsdyspraxie).
* **Werkwijzen voor expliciet leren:**
* **Demonstreren en verbaal ondersteunen:** Kort en met duidelijke focus, eventueel met herhaling van zinnen voor kinderen met een beperking.
* **Een helpende hand bieden (Manual guiding):** Fysieke ondersteuning om een beweging te voelen of vertrouwen te winnen. Het is belangrijk dit af te wisselen met andere begeleidingsvormen om overmatige afhankelijkheid te voorkomen.
* **Oefenen van deelstukjes (Part practice):** Een deel van een opdracht oefenen en stapsgewijs uitbreiden. Dit wordt zelden toegepast bij kleuters voor bewegingsspellen, maar wel bij specifieke vaardigheden.
* **Belang van motivatie en betrokkenheid:** Voor alle kinderen, en zeker voor kinderen met een beperking, is het essentieel dat ze vrijheid, verbondenheid en competentie ervaren. Een aangepast aanbod kan voor de hele groep een meerwaarde zijn.
### 3.3 Bewegingsvaardigheden
Bewegingsvaardigheden zijn het toepassen van motorische vaardigheden in specifieke contexten, zoals zwemmen, een bal dribbelen of glijden. Ze worden onderscheiden in grootmotorische en fijnmotorische vaardigheden.
* **Fundamentele bewegingsvaardigheden:** Deze vormen de basis voor menselijk bewegen en worden door bijna alle kinderen verworven. Ze worden onderverdeeld in:
1. **Verplaatsingsvaardigheden (Locomotorische vaardigheden):** Lopen, rennen, springen, kruipen, etc.
2. **Vaardigheden met objectcontrole:** Vaardigheden uitgevoerd met een bal of ander voorwerp (gooien, vangen, dribbelen). Oog-handcoördinatie is hierbij cruciaal.
3. **Stabiliteitsvaardigheden:** Houding en evenwicht bewaren, draaien, balanceren.
* **Ontwikkelingsfasen van bewegingsvaardigheden (Gallahue):**
1. **Initiële fase:** Bewegingen zijn eenvoudig, kort en abrupt.
2. **Ontplooiingsfase:** Het kind onderzoekt diverse manieren om de vaardigheid uit te voeren, vaak met veel energie en soms overbodige bewegingen.
3. **Mature (bekwame) fase:** Beweging wordt efficiënt en harmonisch uitgevoerd.
Kinderen kunnen zich in verschillende fasen bevinden voor diverse vaardigheden. De verwerving van fundamentele en contextspecifieke vaardigheden (bv. leren fietsen, zwemmen) is afhankelijk van het aanbod, de ervaring en ondersteuning.
### 3.4 Veiligheid en Organisatie in Bewegingsactiviteiten
Veiligheid in bewegingsactiviteiten omvat meer dan de afwezigheid van ongelukken; het gaat om het creëren van mentale en fysieke zekerheid, gebaseerd op kennis en praktische ervaring.
#### 3.4.1 Soorten veiligheid
* **Materiële veiligheid:** Gerelateerd aan toestellen, kledij, inrichting en opslag.
* **Fysieke veiligheid:** Aanpassen van inspanning, rugscholing, EHBO, juiste voeding.
* **Emotionele veiligheid:** Creëren van een veilige leeromgeving en het volgen van correcte leer- en ontwikkelingslijnen.
* **Relationele veiligheid:** Zorgen voor verbondenheid en acceptatie binnen de groep.
#### 3.4.2 Risico's en preventieve maatregelen
* **Risico's door de leerling:** Grote verschillen in ontwikkeling, vaardigheid, temperament, fysieke kenmerken, en mogelijke medische of psychische aandachtspunten.
* **Preventie:** Leerlingen kennen (specifieke behoeften), laten bewegen op eigen tempo, aanpassingen in moeilijkheidsgraad, geen wedstrijden aan toestellen, stapsgewijs hulpvaardigheid aanleren, en bij duo-oefeningen rekening houden met lengte/gewicht.
* **Risico's door materiaal en uitrusting:** Onjuiste installatie, slecht gebruik, te weinig materiaal, of oneigenlijk gebruik.
* **Preventie:** Duidelijk plaatsingsritueel, grote toestellen door de leraar plaatsen, gevaarlijke toestellen op slot, jaarlijkse professionele controle van sporttoestellen.
* **Risico's door organisatie en begeleiding:** Foute leerstofkeuze, te moeilijke situaties, te grote groepen, gebrek aan concentratie.
* **Preventie:** Meerdere kleine opstellingen voor goede doorstroming, differentiatie, progressief leren samenwerken, veilige looprichtingen, vermijden van combinaties van evenwicht met snelheid/wedstrijdvormen, goed klasmanagement, werkbare groepsgroottes.
#### 3.4.3 Algemene regels voor bewegingslandschappen (bv. gymzaal)
* Leerlingen leren toestellen correct dragen.
* Wachten tot een toestel vrij is.
* Enkel toegestane taken uitvoeren.
* Vrij bewegen binnen afgesproken regels.
* Opstoppingen vermijden door extra materiaal te plaatsen.
* Nooit lopen op landingsmatten.
* Evenwichtsomlopen scheiden van snelle circuits; bij evenwicht geen helpers.
* Slechts één nieuwe opdracht per omloop, waar de leraar aanwezig is.
* Geleidelijk aan leerlingen de rol van helper toewijzen, met beperkingen (geen complexe grijpgrepen, hulp bij minitrampoline of risicovolle koprollen).
#### 3.4.4 Kledij
Aangepaste sportkledij en veilig schoeisel zijn vereist. Voor kleuters wordt gevraagd sportieve kledij te dragen.
#### 3.4.5 Klasnormen
De normale groepsgrootte niet overschrijden, aangezien het samenvoegen van groepen de pedagogische en fysieke veiligheid in gevaar kan brengen. De overheidsratio is geen leidraad voor een veilige klasgrootte in lichamelijke opvoeding.
#### 3.4.6 Ontraden of geweerde oefeningen in het kleuteronderwijs
* Groot trampolinespringen.
* Gewichtheffen.
* Bepaalde atletiekdisciplines.
* Zweefrol (te gevaarlijk voor de nek).
* Rugwaartse koprol (hoge nekbelasting, moeilijk aan te leren, hulp is te lastig voor leerlingen).
#### 3.4.7 Specifieke toestellen
* **Klimtoestellen:** Maximumhoogte afbakenen en goed beveiligen met matten.
* **Landingsmatten:** Enkel voor landen, niet op lopen.
* **Minitrampoline:** Altijd op slot bewaren, geen hulp door leerlingen, geen salto's.
#### 3.4.8 Afronding – basisprincipes
* Afwisseling tussen plezier/lawaai en concentratie.
* Veiligheid maximaliseren (liever één mat te veel dan te weinig).
* Goede voorbereiding en voortdurende betrokkenheid.
* Rustig en doordacht lesgeven.
* De leraar handelt anticiperend, observerend en ingrijpend.
#### 3.4.9 Voor- en nadelen van overheidsregels
* **Voordelen:** Duidelijk kader, meer veiligheid voor leerlingen, juridische bescherming, professionalisering, ondersteunende tools.
* **Nadelen:** Veel administratie, hoge verantwoordelijkheid, minder spontaniteit, complexe regelgeving, organisatiedruk.
#### 3.4.10 Risico's en veiligheid – kernpunten
* **Belangrijkste risico's:** Lichamelijke letsels (vallen, botsingen, materiaalgebruik), ongevallen buiten school (verkeer, onbekende omgeving), onvoldoende begeleiding/briefing, onveilig of slecht onderhouden materiaal, onduidelijke verantwoordelijkheden bij samenwerking met externen.
* **Veiligheidsmaatregelen (kern):** Risicoanalyse maken, preventiemaatregelen vastleggen, geschikte en gecontroleerde toestellen gebruiken, leerlingen en begeleiders goed briefen, duidelijke eindverantwoordelijke aanduiden, schoolverzekering controleren, incidenten correct melden, specifieke regels volgen bij buitenlandse activiteiten.
---
**Tip:** Zorg ervoor dat je de verbanden tussen de verschillende theorieën (bv. dynamische systeemtheorie en de fasen van Bernstein) kunt uitleggen en toepassen op praktijkvoorbeelden. De nadruk op een holistische benadering van veiligheid (materieel, fysiek, emotioneel, relationeel) is essentieel. Vergeet niet dat de rol van de leraar als 'goede huisvader/moeder' cruciaal is voor het creëren van een veilige leeromgeving.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bewegingsopvoeding | Het proces van het aanleren en ontwikkelen van motorische vaardigheden en gedragingen bij kinderen, gericht op een gezonde levensstijl en levenslang leren. |
| Intrinsieke motivatie | Een innerlijke drang of verlangen om deel te nemen aan een activiteit, voortkomend uit persoonlijke interesse, plezier of voldoening, in plaats van uit externe beloningen of druk. |
| Motorische ontwikkeling | Het voortdurende proces van verandering in het bewegingsgedrag van een persoon gedurende zijn levenscyclus, beïnvloed door zowel aanleg als omgevingsfactoren. |
| Motorisch leren | Het proces waarbij kinderen leren bewegen, gekenmerkt door duurzame en stabiele veranderingen in bewegingsgedrag die ook na een periode van niet-oefenen behouden blijven. |
| Motorische controle | De wijze waarop kinderen hun bewegingen coördineren en reguleren door middel van neurologische controleprocessen in het lichaam, wat zorgt voor gecoördineerd en gecontroleerd bewegen. |
| Impliciet leren | Een vorm van leren waarbij kennis of vaardigheden onbewust of zonder directe instructie worden verworven, vaak door observatie, imitatie of experimenteren in een uitdagende omgeving. |
| Expliciet leren | Een vorm van leren waarbij kinderen bewust worden georiënteerd op bewegingsopdrachten, het bewegen zelf en hun lichaam, vaak met behulp van instructies, demonstraties en reflectie. |
| Fundamentele bewegingsvaardigheden | Basisvaardigheden zoals lopen, springen, gooien en vangen die de meeste kinderen verwerven en die de basis vormen voor menselijk bewegen en verdere sportbeoefening. |
| Contextspecifieke bewegingsvaardigheden | Vaardigheden die specifiek zijn voor bepaalde situaties of sporten, zoals zwemmen, fietsen of schaatsen, en die voortbouwen op fundamentele bewegingsvaardigheden. |
| Reflexmatige bewegingsfase | De eerste fase van bewegingsontwikkeling, gekenmerkt door onwillekeurige, automatische bewegingen (reflexen) die bij de geboorte aanwezig zijn en geleidelijk plaatsmaken voor meer gecontroleerd gedrag. |
| Rudimentaire fase | Een overgangsfase in de bewegingsontwikkeling waarin baby"s geleidelijk meer controle krijgen over hun bewegingen, waardoor rudimentaire, willekeurige bewegingen ontstaan naarmate babyreacties afnemen. |
| Dynamische systeemtheorie | Een theorie die stelt dat bewegingsleren ontstaat uit de interactie tussen het zelforganiserende lichaam en de omgeving, waarbij vrijheidsgraden van het lichaam worden geleerd te beheersen om bewegingen harmonisch uit te voeren. |
| Risicoanalyse | Een systematisch proces van het identificeren, evalueren en prioriteren van potentiële risico"s verbonden aan een activiteit, met als doel het ontwikkelen van passende preventieve maatregelen. |