Cover
ابدأ الآن مجانًا Veiligheid_brandpreventie-merged-1.pdf
Summary
# Brand en brandbestrijding
Dit deel van de documentatie biedt een gedetailleerd overzicht van de basisprincipes van brand, de factoren die bijdragen aan de ontwikkeling ervan, de verschillende brandklassen, bijbehorende blusprincipes en -middelen, de nadelen van specifieke blusmiddelen, en richtlijnen voor de plaatsing en het aantal benodigde brandblussers.
### 1.1 De Innovation brand: een casestudy
De brand in het Brusselse filiaal van grootwarenhuisketen Innovation op 22 mei 1967 was een tragisch incident waarbij 323 doden vielen en 150 gewonden raakten. De omvang van het gebouw, dat een complex van verschillende gebouwen was, droeg bij aan de desoriëntatie en het late besef van het gevaar, met name in het achterste gebouw waar het zelfbedieningsrestaurant zich bevond. De brand, die rond 13:20 werd opgemerkt, kreeg snel zuurstof via de centrale schacht. Ondanks reddingspogingen van brandweer en omwonenden, stortte rond 15:15 een deel van de winkel in. De precieze oorzaak van de brand bleef onbekend, met speculaties variërend van brandstichting tot protesten tegen de Amerikaanse week, gezien de context van de Vietnamoorlog. Conclusies wezen op een ontoereikende blusinstallatie en een architectuur die snelle vuurontwikkeling bevorderde. Het feit dat het brandalarm afging tijdens het gebruikelijke middageten signaal voor personeel droeg bij aan de verwarring. Innovation opende in 1970 een nieuw warenhuis op dezelfde locatie [5](#page=5) [6](#page=6).
### 1.2 De vuurdriehoek
Voor elke verbranding zijn drie essentiële componenten noodzakelijk, gezamenlijk bekend als de vuurdriehoek [9](#page=9):
* **Brandbare stof:** Dit omvat vaste stoffen, vloeistoffen en brandbare gassen [9](#page=9).
* **Energiebron/warmte:** Dit kan afkomstig zijn van vuur, convectie (warme lucht) of straling [9](#page=9).
* **Zuurstof:** Lucht bevat ongeveer 21% zuurstof. Een concentratie lager dan 15% verhindert verbranding, terwijl de toevoeging van zuurstof de brand versnelt [9](#page=9).
### 1.3 Het verloop van een brand
Een brand doorloopt doorgaans vier fasen [10](#page=10):
* **Fase 1: Ontsteking:** Een lokale ontstekingsbron brengt een hoeveelheid materiaal aan het branden. In deze fase verbranden individuele objecten, waarbij de brandeigenschappen van de materialen cruciaal zijn [10](#page=10).
* **Fase 2: Vlamoverslag (flash-over):** Na voldoende opwarming beginnen alle brandbare materialen te branden, met een snelle temperatuurstijging van 200 tot 800 °C. Flash-over treedt op wanneer een opeenstapeling van hete rookgassen de zelfontbrandingstemperatuur bereikt en ontsteekt, wat resulteert in het plotseling geheel in brand raken van een ruimte [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Fase 3: Volledige ontwikkeling:** Alle brandbare materialen in de ruimte gaan verloren. De temperatuur en warmteproductie blijven nagenoeg constant. Structurele elementen van de ruimte worden nu van groot belang [14](#page=14).
* **Fase 4: Uitdoving:** Zonder interventie dooft de brand langzaam door gebrek aan zuurstof en brandstof. De rol van structurele en isolerende elementen is hierbij belangrijk [15](#page=15).
#### 1.3.1 Belangrijke begrippen met betrekking tot brand
* **Vlampunt:** De minimumtemperatuur waarbij voldoende ontvlambare gassen worden gevormd voor ontsteking bij aanwezigheid van een ontstekingsbron. Stoffen worden ingedeeld in [16](#page=16):
* Zeer licht ontvlambaar (vlampunt < 23 °C, kookpunt ≤ 35 °C) [16](#page=16).
* Licht ontvlambaar (vlampunt < 23 °C, kookpunt > 35 °C) [16](#page=16).
* Ontvlambaar (vlampunt ≥ 23 °C en kookpunt ≤ 60 °C) [16](#page=16).
* **SDS fiche (Safety Data Sheet):** Een veiligheidsinformatieblad dat informatie geeft over de risico's van een product en aanbevelingen voor veilig gebruik, inclusief fysische en chemische eigenschappen zoals het vlampunt [17](#page=17).
* **Zelfontbrandingstemperatuur:** De minimumtemperatuur waarbij materiaal spontaan ontbrandt zonder externe ontstekingsbron [18](#page=18).
* **Brandreactie:** Beschrijft hoe een materiaal zich gedraagt tijdens het ontstaan of de verspreiding van een brand. Stalen constructies hebben een goede brandreactie, terwijl houten constructies een slechte hebben [19](#page=19).
* **Brandweerstand (weerstand tegen brand):** Geeft aan hoe goed bouwelementen hun functie behouden bij een volledig ontwikkelde brand. Houten constructies hebben een goede brandweerstand, terwijl stalen constructies een slechte hebben [20](#page=20).
* Vroeger werd de brandwerendheid aangeduid met een Rf-waarde en uitgedrukt in uren [21](#page=21).
* Momenteel is er een Europese classificatie gebaseerd op drie criteria, uitgedrukt in minuten [22](#page=22):
* **R = Résistance (draagvermogen/stabiliteit):** De tijd dat een element zijn draagvermogen behoudt [22](#page=22).
* **E = Etanchéité (vlamdichtheid):** De tijd dat geen vlammen doorslaan aan de niet-blootgestelde zijde van een wand [22](#page=22).
* **I = Isolation thermique (thermische isolatie):** De tijd dat de temperatuur aan de niet-blootgestelde zijde niet boven een bepaalde drempel stijgt [22](#page=22).
* Een classificatie zoals REI 60 betekent dat draagvermogen, vlamdichtheid en thermische isolatie gedurende minimaal 60 minuten verzekerd zijn [22](#page=22).
* **Stabiliteit:** De tijd dat een element zijn dragende functie behoudt [23](#page=23).
* **Scheidende functie:** Een element dat gedurende de vereiste brandweerstand voorkomt dat een brand zich van een aangrenzend lokaal verspreidt. Dit wordt verbroken als het element vlammen, gassen doorlaat (vlamdichtheid) of de temperatuur aan de niet-blootgestelde zijde een bepaalde drempel overschrijdt (thermische isolatie) [24](#page=24).
#### 1.3.2 Brandweerstandsklassen
* **Voor dragende elementen:**
* REI 60: Draagvermogen, vlamdichtheid en thermische isolatie gedurende 60 minuten [25](#page=25).
* RE 90: Draagvermogen en vlamdichtheid gedurende 90 minuten [25](#page=25).
* R 120: Draagvermogen gedurende 120 minuten [25](#page=25).
* **Voor niet-dragende elementen:**
* EI 60: Vlamdichtheid en thermische isolatie gedurende 60 minuten [26](#page=26).
* E 30: Vlamdichtheid gedurende 30 minuten [26](#page=26).
#### 1.3.3 Passieve en actieve veiligheid
* **Passieve veiligheid:** De "hardware" zoals de brandweerstand van de structuur en wanden, inclusief die van structurele elementen (R 120, R 60) en brandwerende muren voor compartimentering (EI 120, EI 60) [27](#page=27).
* **Actieve veiligheid:** De "software" zoals branddetectie, rook- en warmteafvoersystemen (RWA), sprinklers en automatische doormelding [27](#page=27).
### 1.4 Blussen van brand
Brandbestrijding richt zich op het ingrijpen op één of meerdere zijden van de vuurdriehoek [28](#page=28).
* **Wegnemen van zuurstof:** Door de brand te verstikken, wordt de zuurstoftoevoer belemmerd. Een voorbeeld is het blussen van een prullenbak met een blusdeken [30](#page=30).
* **Wegnemen van de brandbare stof:** Dit is bij de meeste branden moeilijk, behalve bij gasbranden waar het afsluiten van de gastoevoer de brand dooft. Een brand dooft ook wanneer de brandbare stof is opgebrand [33](#page=33).
* **Wegnemen van de temperatuur/warmte:** Door een blusmiddel op de brand te spuiten, wordt de temperatuur verlaagd. Water is een klassiek voorbeeld van een blusmiddel dat de temperatuur verlaagt [34](#page=34).
### 1.5 Brandklassen
Branden worden ingedeeld in klassen A tot en met F, aangeduid met pictogrammen of letters. Deze pictogrammen geven aan voor welke brandklasse een blustoestel geschikt is [35](#page=35).
* **Brandklasse A:** Vaste stoffen (hout, papier, katoen, plastic, textiel). Deze branden hebben de neiging om na te smeulen nadat de vlammen gedoofd zijn [37](#page=37).
* **Brandklasse B:** Vloeistoffen, of stoffen die snel vloeibaar worden bij verhitting (benzine, alcohol, olie, verf, rubber, paraffine) [38](#page=38).
* **Brandklasse C:** Gassen (propaan, butaan, methaan, aardgas, acetyleen). Explosiegevaar van gasflessen in de buurt vereist koeling [39](#page=39).
* **Brandklasse D:** Ontvlambare metalen (magnesium, kalium, aluminium, natrium). Sommige metalen reageren zeer heftig met water [40](#page=40).
* **Brandklasse E:** Elektrische installaties (computer, printer, elektriciteitskast). Er is elektrocutiegevaar [41](#page=41).
* **Brandklasse F:** Vetten (kookproducten, plantaardige of dierlijke oliën). Kookvetbranden mogen nooit met water geblust worden [42](#page=42) [43](#page=43).
### 1.6 Blusprincipes per brandklasse
* **Klasse A (vaste stoffen):** Blussen met water (koelend), ABC-bluspoeder, blusdeken (zuurstof wegnemen), of schuim geschikt voor klasse B [44](#page=44).
* **Klasse B (vloeistoffen):** Blussen met schuim, bluspoeder (BC of ABC), of zand. **Nooit blussen met water** [45](#page=45).
* **Klasse C (gassen):** Moeilijk te blussen. Indien mogelijk, de gastoevoer afsluiten. Indien blusmiddel nodig is, kan dit met bluspoeder (BC of ABC) [46](#page=46).
* **Klasse D (metalen):** Blussen met speciaal D-bluspoeder of droog zand bij kleine brandjes [47](#page=47).
* **Klasse E (elektrisch):** Blussen met koolstofdioxide (CO2) of aangepast sproeischuim [48](#page=48).
* **Klasse F (vetten):** Vereist speciale blusmiddelen zoals sproeischuimblussers of vetblussers [49](#page=49).
### 1.7 Nadelen van blusmiddelen
* **Water:** Waterschade, elektrisch geleidend, reactie met chemische stoffen, gevaarlijk bij brandende vloeistoffen, gevoelig voor bevriezing, milieuschade door verontreinigd bluswater [52](#page=52).
* **Bluspoeder (ABC):** Weinig koelende werking, vermindert zicht, moeilijk buiten toepasbaar bij wind, vervuilend met nevenschade en veel opkuiswerk (niet praktisch voor fijne mechaniek of elektronica) [53](#page=53).
* **Schuim:** Gewoon schuim is elektrisch geleidend, niet goed voor het milieu, gevoelig voor bevriezing, geeft beperkte schade [54](#page=54).
* **CO2:** Verstikkende werking door zuurstofverdringing (ventilatie nadien noodzakelijk), gevaar voor vrieswonden door lage temperatuur, enkel geschikt in gesloten ruimtes (verwaait met de wind) [55](#page=55).
* **Zand:** Koekt snel aan en verhardt, vereist een transportmiddel (kraan) bij grotere branden [56](#page=56).
* **Blusdeken:** Vereist nabijheid van de brand, gevaar voor de gebruiker indien niet goed toegepast, risico op letsels en schade bij onvolledige afdekking [57](#page=57).
### 1.8 Soorten blusmiddelen
Er zijn diverse soorten blusapparaten beschikbaar, waaronder poederblussers, schuimblussers, CO2-blussers, haspels en hydranten [58-60](#page=58-60).
### 1.9 Plaatsing van brandblussers
Brandblussers dienen zichtbaar en goed bereikbaar te zijn, aangepast aan de risico's van het lokaal, en jaarlijks gecontroleerd te worden door een gespecialiseerd bedrijf [61](#page=61).
### 1.10 Aantal brandblussers
De wetgeving schrijft geen minimum aantal brandblussers voor. Volgens de code van goede praktijk is er 1 bluseenheid per 150 m² oppervlakte nodig. De efficiëntie van bluseenheden varieert per type blusser (bv. een poederblusser van 50 kg telt als 10 bluseenheden, terwijl een schuimblusser van 6 liter 0,5 bluseenheid telt) [62](#page=62).
### 1.11 Bluswatervoorziening
* **Primaire bluswatervoorziening:** Geleverd door brandkranen of alternatieven, operationeel binnen 3 minuten, met gegarandeerde continuïteit van blussing voor minstens 1 uur [64](#page=64).
* **Secundaire bluswatervoorziening:** Wordt ingezet wanneer de primaire voorziening ontoereikend is of niet functioneert, en ter preventie van verspilling van drinkwater. Moet binnen een half uur operationeel zijn en garandeert continuïteit voor minstens 4 uur (bv. waterbekken rond een bedrijf) (#page=65, 66) [65](#page=65) [66](#page=66).
* **Tertiaire bluswatervoorziening:** Aanvullend op de primaire en secundaire voorziening, toepasbaar bij grootschalige inzetten, met een grote leveringscapaciteit (bv. kanaal of grote vijver) [67](#page=67).
### 1.12 Wat te doen bij brand
Correct handelen bij brand is cruciaal [68](#page=68):
1. **Brand melden:** Verwittig collega's, de brandweer en het interventieteam, bel een intern noodnummer, druk de waarschuwingssignaalknop in indien aanwezig, en sluit deuren en ramen bij het verlaten van het lokaal [68](#page=68).
2. **Poging tot blussen:** Dit geldt enkel voor verantwoordelijken met blusopleiding en mag alleen worden ondernomen indien de eigen veiligheid niet in gevaar komt [69](#page=69).
3. **Evacueren:** Verlaat het gebouw via de dichtstbijzijnde (nood)uitgang, volg pictogrammen, ga niet door rook, gebruik geen lift en begeef u naar het afgesproken verzamelpunt [70](#page=70).
#### 1.12.1 Evacuatieplan
Een evacuatieplan is essentieel voor een vlotte evacuatie en toont de kortste vluchtwegen naar uitgangen en de locatie van preventiemiddelen (#page=72, 73). Een evacuatieplan bevat: indeling van lokalen, ligging van uitgangen en verzamelplaatsen, tracé van evacuatiewegen, pictogrammen, locatie van de eigen positie, verzamelplaats, blusmiddelen, brandmelders, EHBO-kits, gevaarlijke ruimtes en noodnummers [72](#page=72) [73](#page=73).
### 1.13 Compartimentering
Compartimentering verdeelt een ruimte in verschillende volumes om de brand te beperken tot een bepaalde zone, wat tijd creëert voor evacuatie. Het is een fundamenteel onderdeel van passieve brandbeveiliging ter voorkoming van vuur- en rookverspreiding. Wanden en vloeren tussen compartimenten moeten voldoen aan wettelijke brandwerendheidseisen (REI-waarde). Opening en doorvoeringen moeten brandwerend worden afgedicht. Het belang van compartimentering wordt benadrukt door het feit dat een significant deel van de brandslachtoffers zich niet in de ruimte bevond waar de brand uitbrak [74](#page=74) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
#### 1.13.1 Branddeuren
Om compartimentering te waarborgen, worden brandwerende deuren gebruikt. Er zijn drie types [78](#page=78):
1. **Klassieke branddeur:** Speciaal geconstrueerd, met een brandweerstand van minimaal 30 minuten achter gesloten toestand [79](#page=79).
2. **Zelfsluitende branddeur:** Voorzien van een mechanisme (pompje of veer) dat de deur gesloten houdt. Deze deuren moeten te allen tijde gesloten blijven [80](#page=80).
3. **Bij brand automatisch sluitende branddeur:** Uitgerust met een systeem (bv. magnetisch) dat de deur openhoudt in normale omstandigheden, maar automatisch sluit bij rookontwikkeling of brand. De effectiviteit van branddeuren is afhankelijk van hun gesloten staat op het moment van brand [81](#page=81) [82](#page=82).
---
# Elektrische veiligheid en Lock Out - Tag Out (LOTO)
Dit gedeelte behandelt essentiële elektrische veiligheidsvoorschriften en de Lock Out - Tag Out (LOTO) procedure voor het veilig werken aan elektrische installaties en machines.
### 2.1 De vitale 8: veiligheidsinstructies
De "vitale 8" zijn acht cruciale stappen die gevolgd moeten worden om veilig te werken aan machines en elektrische installaties [88](#page=88).
#### 2.1.1 Stap 1: Voorbereidingen van de werkzaamheden
Deze stap omvat het controleren van alle relevante schema's (elektrisch, pneumatisch, etc.), het vastleggen van de uit te voeren werkzaamheden, het informeren van betrokken partijen (zoals de productieverantwoordelijke), en het zorgen voor de aanwezigheid van alle benodigde gereedschappen en middelen [89](#page=89).
#### 2.1.2 Stap 2: Scheiden van de (elektrische) installatie
Alle installaties moeten gescheiden worden van alle voedingsbronnen, zowel elektrisch (netspanning, batterijen) als niet-elektrisch (pneumatisch, hydraulisch). Er dient signalisatie aangebracht te worden met de tekst "Buiten dienst/ niet inschakelen" [90](#page=90).
#### 2.1.3 Stap 3: Vergrendelen
Alle krachtbronnen en schakelaars, ongeacht het type (elektrisch, pneumatisch, hydraulisch, mechanisch), moeten vergrendeld worden tegen herinschakeling. Op deze punten moeten verbodsborden geplaatst worden die herinschakeling voorkomen [91](#page=91).
#### 2.1.4 Stap 4: Controleren of krachtbronnen zijn uitgeschakeld
Er dient gecontroleerd te worden of de krachtbronnen daadwerkelijk uitgeschakeld zijn. Dit gebeurt elektrisch door het meten van de spanning, en pneumatisch/hydraulisch door te controleren of de druk van de leidingen weg is [93](#page=93).
#### 2.1.5 Stap 5: Elektrisch aarden en kortsluiten
Alle componenten binnen de werkzone moeten geaard en kortgesloten worden. Aarding is een metalen geleider die elektrische toestellen verbindt en lekstromen naar de aarde afleidt, wat een herinschakeling onmogelijk maakt [94](#page=94).
#### 2.1.6 Stap 6: Afbakenen
Nog onder spanning staande delen moeten worden afgeschermd met elektrisch isolerend materiaal. De werkzone moet duidelijk afgebakend worden met de nodige aanduidingen en signalisatie [95](#page=95).
#### 2.1.7 Stap 7: Vrijgeven van de installatie
De werkzone wordt als veilig beschouwd om aan te werken, en dit moet bevestigd worden aan de betrokken partijen. Dit vormt de fase tussen stap 7 en stap 8 van de vitale 8. Indien er abnormaliteiten optreden, moet de spanningsloosheid en/of krachtbronnen verlies gecontroleerd worden [96](#page=96) [97](#page=97).
#### 2.1.8 Stap 8: Krachtbronnen opnieuw inschakelen
Nadat de werkzaamheden zijn voltooid, worden de krachtbronnen en de installatie veilig terug ingeschakeld. Dit geldt voor elektrische, pneumatische, hydraulische en andere systemen [99](#page=99).
### 2.2 De vitale: herinschakelen
Het herinschakelen van een installatie na werkzaamheden vereist een specifieke procedure, die nauwkeurig gevolgd moet worden [100](#page=100).
#### 2.2.1 Toestemming en voorbereiding
Er moet toestemming worden gevraagd aan de installatieverantwoordelijke voor het herinschakelen. De betrokken partijen moeten op de hoogte gesteld worden van het einde van de werkzaamheden, en er moet gecontroleerd worden of niemand nog aan de installatie werkt [100](#page=100).
#### 2.2.2 Stappen voor herinschakelen
Het proces van herinschakelen omvat meerdere stappen:
* **Deblokkeren van de installatie:** Dit is de eerste stap in het herinschakelproces [100](#page=100).
* **Verwijderen van aarding en kortsluiting:** Alle aangebrachte aardingen en kortsluitingen moeten verwijderd worden .
* **Meten van de isolatieweerstand:** Alle metingen gerelateerd aan isolatieweerstand moeten worden uitgevoerd. Isolatieweerstand is de weerstand tussen een geleider en de aarde, waarbij een hogere weerstand een kleinere lekstroom betekent .
* **Verwijderen van afbakeningen:** Alle afbakeningen moeten worden verwijderd .
* **Ontgrendelen:** Alle vergrendelingen op alle krachtbronnen en schakelaars moeten worden verwijderd .
* **Inschakelen:** De installatie wordt terug ingeschakeld, beginnend stroomopwaarts, met gebruik van de juiste hulpmiddelen. Bij abnormaliteiten moet direct weer uitgeschakeld worden .
* **In bedrijf stellen:** De inbedrijfstelling wordt gemeld aan betrokken partijen, de signalisatie ("Buiten dienststelling/ niet inschakelen") wordt verwijderd, en eventuele aanpassingen op het elektrisch schema worden doorgegeven aan de systeemverantwoordelijke .
#### 2.2.3 Afrondende acties
Na de inbedrijfstelling moeten alle krachtbronkasten (elektrisch, pneumatisch, hydraulisch) gesloten en vergrendeld worden. Al het gereedschap, hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM's) moeten opgeruimd worden op de daarvoor bestemde plaats .
### 2.3 De Lock Out - Tag Out (LOTO) procedure
De Lock Out - Tag Out (LOTO) procedure is een methode voor het beheersen van gevaarlijke energie tijdens reparatie en onderhoud van machines of apparatuur. Het omvat het plaatsen van een vergrendelingsslot en een tag op een energie-isolerende voorziening om te voorkomen dat apparatuur wordt bediend totdat de LOTO-apparatuur is verwijderd .
#### 2.3.1 Gevaarlijke energie
Gevaarlijke energie kan zich in diverse vormen manifesteren, waaronder elektrisch, mechanisch, hydraulisch, pneumatisch, stoom en gas .
* **Kleurencode leidingmarkering:** Er wordt gebruik gemaakt van een kleurencode voor de markering van leidingen .
* **Afsluiting van leidingen:** Handwielafsluiters worden gebruikt om leidingen af te sluiten .
* **Vergrendelingssystemen:** Er bestaan specifieke vergrendelingssystemen voor cilindertanks/gasflessen en mechanische blokkeringssystemen. Elektrische blokkeringssystemen zijn eveneens beschikbaar .
#### 2.3.2 Belang van LOTO
Een effectief LOTO-programma heeft meerdere voordelen voor een organisatie:
* Beperking van verwondingen en dodelijke ongevallen .
* Controle over verzekerings- en compensatievergoedingen .
* Beter gebruik van machines door beperkte stilstand en verhoogde productiviteit .
* Versterking van werknemerscapaciteiten en meer engagement van medewerkers .
* Optimalisatie van de reputatie en het merkimago van de onderneming, wat bijdraagt aan maatschappelijk verantwoord ondernemen .
### 2.4 Elektrische veiligheidscomponenten
Diverse componenten dragen bij aan de elektrische veiligheid van machines en installaties.
#### 2.4.1 Noodstop
Een noodstopknop is een mechanisme om de bedrijfsactiviteit van een machine of assemblagelijn onmiddellijk stil te leggen. Elk bedieningsstation moet hiermee uitgerust zijn voor een gemakkelijke en veilige stop. Richtlijnen schrijven voor dat een noodstopknop bij elk bedieningsstation gemonteerd moet zijn, zodat het gebruik ervan leidt tot een veilige situatie. Een noodstopknop is doorgaans een vuistslagknop (paddenstoelknop) die met één handbeweging te bedienen is .
* **Kenmerken van een noodstopknop:**
* De Europese richtlijn stelt dat een noodstopknop een rode knop op een gele achtergrond is .
* De knop moet eenvoudig met één handeling, zoals de slag van een handpalm, te bedienen zijn. Een grotere diameter vergroot de zichtbaarheid en bedieningsgemak .
* Noodstopknoppen zijn altijd voorzien van een vergrendelmechanisme, wat betekent dat er een persoon betrokken is bij het ontgrendelen. Mogelijkheden voor ontgrendeling zijn sleutelontgrendeling, draai-ontgrendeling en trek-ontgrendeling .
* **Eigenschappen van de noodstopfunctie:**
* De stoptijd bestaat uit de ingrijptijd (tijd om het bedieningsorgaan te bereiken) en de remtijd (tijd om effectief te remmen of een veilige situatie te creëren) .
* Om de ingrijptijd te minimaliseren, moet de noodstop zo dicht mogelijk bij de bediener geplaatst zijn .
* **Uiterlijke kenmerken:**
* Een noodstop is herkenbaar aan een rode drukknop op een gele achtergrond met de tekst "Noodstop". De plaatsing is strategisch om gemakkelijke bereikbaarheid te garanderen .
#### 2.4.2 Resetfunctie
Een reset is de handbediende functie die alle veiligheidsfuncties (zoals noodstop, functieblokkering door een lichtscherm) terugstelt, zodat een (her)start mogelijk is .
* **Eisen aan een reset:**
* Een reset moet via een aparte handbediende actie worden uitgevoerd .
* Het bekrachtigen van een reset moet garanderen dat alle beveiligingen operationeel zijn; anders is resetten niet toegestaan .
* Een reset mag geen beweging starten of een gevaarlijke situatie veroorzaken .
* Een resetknop moet zich buiten de gevarenzone bevinden, op een veilige plaats met goed overzicht op de gevarenzone .
#### 2.4.3 Trekkoord noodschakelaar
Een trekkoord noodschakelaar kan worden beschouwd als een "verlengde noodstop", waarbij de noodstopfunctie op elk punt langs het koord geactiveerd kan worden. Deze worden toegepast in transportsystemen en gevaarlijke zones, zoals in de houtverwerking en verpakkingstechnologie. Ze zijn uitgerust met kabelbreukbewaking die de noodstopfunctie activeert bij een kabelbreuk .
#### 2.4.4 Tweehandsbediening
Tweehandsbediening beschermt de bediener tegen gevaarlijke situaties bij het bedienen van machines, met name bij bewegende delen die functioneel niet volledig afgeschermd kunnen worden. Het is bedoeld voor gevaarlijke delen waar afscherming niet gewenst of mogelijk is. Dit veiligheidsbedieningselement vereist gelijktijdige bediening van twee contacten met beide handen om een machine beweging te laten maken .
* **Beveiliging tegen manipulatie:** Door de zijdelingse plaatsing en afstand tussen de knoppen kan er geen product op gelegd worden en kunnen beide knoppen niet met één hand bediend worden .
* **Veiligheid:** Doordat beide handen op de contacten geplaatst zijn, kan er geen hand van de operator zich in de gevarenzone bevinden .
* **Toepassingen:** Persen, stansmachines, perforeermachines en kantbanken zijn voorbeelden van machines waar tweehandsbediening wordt toegepast .
### 2.5 Bedieningssystemen
Bedieningssystemen moeten duidelijk zichtbaar en herkenbaar zijn. Drukknoppen volgen een specifieke kleurcode volgens de norm :
* **Start/aan-knoppen:** Wit, grijs, zwart of groen, met voorkeur voor wit. Rood is niet toegestaan .
* **Noodstopschakelaars en nooduitschakeling:** Rode drukknoppen .
* **Stop/uit-knoppen:** Zwart, grijs of wit, met voorkeur voor zwart. Groen is niet toegestaan. Rood is toegestaan, maar wordt afgeraden nabij een noodstop .
| Toepassing | Betekenis | Kleur (Voorkeur) |
| :---------------------- | :--------------------------------------------- | :--------------- |
| Noodstop | Noodsituatie | ROOD |
| Ingreep cyclus | Abnormaal | GEEL |
| Reset functie | Gebod | BLAUW |
| Motor doen draaien | Normale toestand | GROEN |
| Start/aan | Algemeen starten/stoppen (behalve noodstop) | WIT |
| Stop/uit | Algemeen starten/stoppen (behalve noodstop) | ZWART |
| Start/aan of Stop/uit | Zonder specifieke betekenis | GRIJS |
#### 2.5.1 Veiligheid bij onopzettelijke handelingen
Om onopzettelijke handelingen te voorkomen, moeten uitstekende bedieningsorganen afgeschermd worden, of verzonken bediening gebruikt worden. Voetpedalen voor noodstops zijn niet afgeschermd. Bij joystickbediening moet deze automatisch terugkeren naar een veilige stand .
#### 2.5.2 Zichtbaarheid en signalisatie
De bediener moet vanaf de hoofdbedieningspost kunnen vaststellen of er personen in de gevaarlijke zone aanwezig zijn. Camerabewaking kan hierbij helpen bij dode hoeken. Indien dit niet mogelijk is, moet elke inschakeling voorafgegaan worden door een veilig systeem, zoals een licht- of geluidssignaal. Werknemers in de gevarenzone moeten de tijd of middelen hebben om gevaar te ontlopen .
#### 2.4.5 Veilige en opzettelijke handelingen
Er mag geen automatische start zijn na het opnieuw opkomen na een spanningsval of onderbreking van de krachtbronnen, of bij het sluiten van afschermingen .
#### 2.5.3 Stopfunctie
Het stopzetten van een machine moet binnen de kortst mogelijke tijd mogelijk zijn en de bediening moet binnen handbereik van de bediener geplaatst zijn. Elke werkpost moet voorzien zijn van een bedieningssysteem waarmee de volledige machine of een deel ervan stilgelegd kan worden om deze in een veilige toestand te brengen. Wanneer de machine tot stilstand is gekomen, moet de energievoorziening van de aandrijfmechanismen onderbroken worden .
* **Stopcategorieën:**
* **Categorie 0:** Onmiddellijke onderbreking van de voeding van de machineaandrijving .
* **Categorie 1:** De voeding wordt pas onderbroken wanneer de machine tot stilstand is gekomen .
* **Categorie 2:** De voeding van de machineaandrijving blijft aanwezig, ook na stilstand .
* **Vereisten voor stopfuncties:** Elke machine moet uitgerust zijn met een stopfunctie volgens categorie 0. Categorie 1 of 2 is vereist indien dit noodzakelijk is voor de veiligheid of functionele eisen, zoals het blijven klemmen van een werkstuk of het behouden van vacuüm. Het stoppen moet veilig verlopen en mag geen gevaarlijke situaties veroorzaken .
---
# Explosieveiligheid, zonering en ATEX
Dit deel van de cursus behandelt de principes van explosieveiligheid, met een focus op gas- en stofexplosies, de indeling van explosiegevoelige zones, en de bijbehorende uitrustingseisen volgens de ATEX-richtlijnen.
### 3.1 Wat is een explosie?
Een explosie wordt gedefinieerd als een snelle verbranding die gepaard gaat met een drukeffect. Dit ontstaat door de snelle productie van verbrandingsgassen, wat leidt tot een drukgolf en een vlamfront, met name in afgesloten ruimtes .
### 3.2 Soorten explosies
Binnen de context van deze cursus richten we ons op **chemische explosies**. Andere soorten explosies zijn nucleaire, fysische explosies (zoals een ontploffende fietsband of ballon) en explosies door fysische reacties (waarbij de betrokken stoffen na de explosie nog aanwezig zijn, bv. een drukvat dat ontploft). Chemische explosies omvatten stofexplosies, gasexplosies en nevelexplosies, die het gevolg zijn van een snelle chemische reactie waarbij warmte vrijkomt .
### 3.3 Gasexplosies
#### 3.3.1 Ontstaan van een gasexplosie
Een gasexplosie ontstaat wanneer brandbare gassen zich mengen met lucht, dat voor 21% uit zuurstof bestaat. Er vormt zich een gasmengsel. Indien de concentratie van de brandbare stof binnen dit mengsel zich tussen de onderste en bovenste explosiegrens bevindt, kan het mengsel bij ontsteking ontploffen .
#### 3.3.2 Explosiegrenzen
De explosiegrenzen, bestaande uit de Lower Explosion Limit (LEL) en de Upper Explosion Limit (UEL), bepalen de concentratierange waarin een brandbaar gasmengsel met lucht explosief kan zijn. Door de concentratie van het brandbare gas onder de LEL te houden, kan een veilige situatie gecreëerd worden. Dit kan worden bereikt door adequate afzuiging te voorzien. Voor elk gas zijn de explosiegrenzen verschillend .
> **Tip:** Het hanteren van de explosiegrenzen is cruciaal voor het creëren van veilige zones (groene zones) door de concentratie van brandbare stoffen te verlagen tot onder de LEL .
### 3.4 Stofexplosies
Een stofexplosie treedt op wanneer brandbare vaste stoffen, fijn verdeeld in poedervorm, opwervelen en zich vermengen met lucht tot een explosiegevoelige stofwolk. Essentieel voor een stofexplosie zijn de fijne verdeling van de brandbare stof en een intensieve menging met lucht voorafgaand aan de ontsteking. Voorbeelden van brandbare vaste stoffen zijn hout, suiker en meel .
### 3.5 De branddriehoek
Voor het ontstaan van brand zijn drie essentiële elementen nodig: brandstof, zuurstof en een ontstekingsbron. Het voorkomen of doven van een brand kan gerealiseerd worden door minstens één van deze elementen te verwijderen .
#### 3.5.1 Vlampunt
Het vlampunt van een vloeistof is de laagste temperatuur waarbij onder atmosferische druk een damp ontstaat die, in combinatie met lucht, een brandbaar mengsel vormt. Deze damp zal pas ontbranden in de aanwezigheid van een ontstekingsbron .
### 3.6 De explosie vijfhoek
Naast de elementen van de branddriehoek (brandstof en zuurstof) zijn voor een explosie nog twee factoren van belang: de mengverhouding en de ontstekingsenergie. Een vijfde element, de katalysator, kan de reactie beïnvloeden .
* **Zuurstof:** Essentieel voor het verbrandingsproces .
* **Mengverhouding:** Brandstof ontbrandt alleen binnen een specifieke concentratie met zuurstof (LEL en UEL zones) .
* **Brandstof:** Vele gassen zijn bekend als brandbaar. Vrijwel alle vaste stoffen kunnen in stofvorm explosies veroorzaken, met uitzondering van zand en zouten .
* **Ontstekingsenergie:** Vuur, vonken of hete oppervlakken kunnen een brandstof ontsteken .
* **Katalysator:** Een stof die de brand versnelt of vertraagt zonder zelf deel te nemen aan de reactie .
* **Positieve katalysator:** Versnelt de verbranding (bv. sigarenas op een suikerklontje) .
* **Negatieve katalysator:** Vertraagt de verbranding (bv. poeder uit een poederblusser) .
### 3.7 Explosieveiligheid: wetgeving
De wetgeving rond explosieveiligheid kent een tweeledige aanpak: een economische richtlijn die zorgt voor het vrije verkeer van goederen binnen de EU door harmonisatie van veiligheidsregels, en een sociale richtlijn die de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers waarborgt .
* **Economische richtlijn:** Richtlijn 2012/34/EU handelt over apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen. De fabrikant of importeur is hier verantwoordelijk voor .
* **Sociale richtlijn:** Richtlijn 1999/92/EG stelt minimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheid en veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen. De werkgever is hier verantwoordelijk voor .
### 3.8 Explosieveiligheid: zonering van explosiezones
De zonering verdeelt ruimtes in zones op basis van de waarschijnlijkheid en duur van de aanwezigheid van een explosieve atmosfeer. Dit onderscheidt zones voor stofexplosies (zones 20-22) en gasexplosies (zones 0-2) .
#### 3.8.1 Stofexplosie zones
* **Zone 20:** Een ruimte waar een explosieve atmosfeer bestaande uit een wolk brandbaar stof in lucht voortdurend, gedurende lange periodes (meer dan 10% van de bedrijfstijd) of regelmatig aanwezig is. Voorbeelden zijn filters, transportsystemen, silo's, drogers, molens, mengers en zakkenvulmachines .
* **Zone 21:** Een ruimte waar een explosieve atmosfeer, in de vorm van een wolk brandbaar stof in lucht, in normaal bedrijf af en toe aanwezig kan zijn (tussen 0,1% en maximaal 10% van de bedrijfstijd, of stofafzetting langer dan 8 uur aaneengesloten). Voorbeelden zijn monsternamepunten en vul- en aftappunten .
* **Zone 22:** Een ruimte waar de aanwezigheid van een explosieve wolk brandbaar stof in lucht bij normaal bedrijf niet waarschijnlijk is en, indien het toch gebeurt, slechts gedurende een korte periode (minder dan 0,1% van de bedrijfsduur, of stofafzetting korter dan 8 uur aaneengesloten). Voorbeelden zijn de omgeving van filters die schone lucht uitblazen, de omgeving van een mangat of andere incidenteel geopende openingen waaruit stof kan vrijkomen, en de omgeving van flexibele verbindingen tussen installatieonderdelen die incidenteel kunnen scheuren .
> **Example:** Een ruimte waar continu een ontvlambare atmosfeer aanwezig is, behoort tot zone 20. Een ruimte waar kortstondig een ontvlambare atmosfeer aanwezig is, is zone 21. Een ruimte waar slechts zeer kortstondig een ontvlambare atmosfeer aanwezig is, is zone 22 .
#### 3.8.2 Gasexplosie zones
* **Zone 0:** Een ruimte waar een explosieve atmosfeer bestaande uit een mengsel van brandbare stoffen in de vorm van gas, damp of nevel met lucht voortdurend, gedurende lange perioden of herhaaldelijk aanwezig is. Een voorbeeld is de binnenkant van tanks bij een tankstation .
* **Zone 1:** Een ruimte waar een explosieve atmosfeer (gas, damp of nevel met lucht) onder normaal bedrijf af en toe aanwezig kan zijn. Een voorbeeld is in de buurt van verluchtingspijpen .
* **Zone 2:** Een ruimte waar de aanwezigheid van een explosieve atmosfeer (gas, damp of nevel met lucht) onder normaal bedrijf niet waarschijnlijk is, en indien het toch voorkomt, dit verschijnsel van korte duur is. Een voorbeeld is een zone waar brandstof gemorst is .
### 3.9 Keuze van apparatuur volgens ATEX
Arbeidsmiddelen en apparaten die bestemd zijn voor gebruik in ruimtes waar een explosieve atmosfeer aanwezig kan zijn, moeten voldoen aan de ATEX (Atmosphères Explosibles) richtlijnen. Deze apparatuur wordt onderverdeeld in categorieën op basis van de zone waarin ze geplaatst worden :
* In zone 0 of zone 20: **categorie 1** apparatuur .
* In zone 1 of zone 21: **categorie 1 of categorie 2** apparatuur .
* In zone 2 of zone 22: **categorie 1, categorie 2 of categorie 3** apparatuur .
#### 3.9.1 ATEX-markering
De ATEX-markering op apparatuur bevat belangrijke informatie over de geschiktheid voor specifieke explosieve omgevingen .
* **CE-markering:** Geeft aan dat het product voldoet aan de EU-richtlijnen .
* **0539:** Het nummer van de aangemelde instantie die het toestel heeft gekeurd .
* **EX:** Het EU-symbool voor explosieveilig toestel/apparatuur .
* **II:** Groep II duidt op toestellen die bovengronds gebruikt mogen worden. Groep I is voor ondergrondse toepassingen (mijnbouw) .
* **2:** Geeft de categorie van de apparatuur aan .
* **G of D:** G staat voor Gas, D staat voor Dust (stof) .
> **Example:** Een pomp met de markering "CE EX II 2 G" mag gebruikt worden in een gasexplosiegevoelige zone .
> De exacte plaats waar deze pomp gebruikt mag worden, hangt af van de combinatie van de groepen en categorieën die op de markering staan .
---
# Lichtschermen en veiligheidsafstanden
Lichtschermen bieden een optische beveiligingsoplossing die fysieke afschermingen vervangt, waarbij de berekening van veiligheidsafstanden cruciaal is voor een correcte implementatie.
### 4.1 Introductie en noodzaak van lichtschermen
Veiligheidslichtschermen creëren een veilige zone door gevaarlijke gebieden af te schermen met een beveiligingsveld van infrarood lichtstralen. Ze zijn ideaal voor veel geautomatiseerde processen en dienen als een efficiëntere optische vervanging voor fysieke afschermingen zoals machineafschermingen. Het gebruik van lichtschermen bespaart ruimte en kosten, biedt meer flexibiliteit en vrijheid voor de gebruiker, en helpt de veiligheid van operators te waarborgen tijdens instellen, onderhouden en repareren van machines. Ze kunnen specifiek een punt in een gevaarlijk proces beveiligen of de gevaarlijke zone rond een machine afbakenen .
#### 4.1.1 Toepassingen van lichtschermen
Lichtschermen worden ingezet voor drie primaire beveiligingstypen:
* **Inloopbeveiliging:** Voorkomt dat personen een gevaarlijk gebied betreden .
* **Gebiedsbeveiliging:** Baken een groter gevaarlijk gebied af .
* **Ingrijpbeveiliging:** Beschermt tegen directe interactie met gevaarlijke machines of processen .
#### 4.1.2 Casus: Lichtscherm binnen productieproces
In een productieproces voor houten speelgoedtreinen, waarbij dozen worden gevuld en gestapeld op een pallet, worden lichtschermen overwogen om de zones van de stapelaar en de wikkelaar te beveiligen. De wens is dat deze zones autonoom kunnen werken, maar dat de overgang ertussen veilig wordt gesteld bij interventies, wat een lichtscherm kan realiseren .
### 4.2 Veiligheidsafstand
De effectiviteit van actieve beveiligingssystemen, zoals lichtschermen, berust op het detecteren van objecten in een gevarengebied, wat leidt tot een stopbevel. De berekening van de benodigde veiligheidsafstand is essentieel om de machine voldoende tijd te geven om te stoppen voordat een persoon het gevaarlijke gebied bereikt. Deze afstand is afhankelijk van vier cruciale factoren: de toenaderingssnelheid, de stoptijd, het oplossend vermogen en de opstelling .
#### 4.2.1 Toenaderingssnelheid
De toenaderingssnelheid, ook wel ingrijp- of inloopsnelheid genoemd, is de snelheid waarmee een lichaamsdeel het gevarengebied nadert. Volgens de norm ISO 13855 worden hierbij de volgende waarden gehanteerd :
* Bij ingrijpen (afstand tot gevarenzone < 0,5m): toenaderingssnelheid = 2,0 m/s .
* Bij inlopen (afstand tot gevarenzone > 0,5m): toenaderingssnelheid = 1,6 m/s .
#### 4.2.2 Stoptijd
De stoptijd is de totale tijd die verstrijkt vanaf het moment dat een gevaar wordt gedetecteerd in het beveiligingsveld tot de machine volledig tot stilstand is gekomen. Deze tijd wordt beïnvloed door diverse factoren, waaronder :
* Reactietijden van de besturing en beveiligingsinrichting .
* Massatraagheid .
* Aandrijfkracht (pneumatisch, hydraulisch, elektrisch; lineaire of roterende beweging) .
* Krachtoverdracht (koppeling, aandrijvingen) .
* Remcapaciteit .
* Cyclustijden .
De totale stoptijd ($T$) is de som van de responstijd van de machine ($T_s$) en de responstijd van het veiligheidsapparaat ($T_r$) .
$$T = T_s + T_r$$
#### 4.2.3 Oplossend vermogen
Het oplossend vermogen van een beveiligingsinrichting geeft aan tot welke minimale objectgrootte deze in staat is te detecteren. Afhankelijk van dit vermogen moet er een toeslag ($C$) worden meegenomen in de berekening van de veiligheidsafstand. Een grotere vrije ruimte tussen de optische stralen resulteert in een grotere toeslag ($C$) .
#### 4.2.4 Opstelling
De opstelling van het lichtscherm en de te beveiligen machine of zone is ook een bepalende factor voor de vereiste veiligheidsafstand .
#### 4.2.5 Theoretische berekening van de veiligheidsafstand
Er zijn drie hoofdscenario's voor de theoretische berekening van de veiligheidsafstand ($S$):
##### 4.2.5.1 Gebiedsbeveiliging
Voor gebiedsbeveiliging geldt de algemene formule :
$$S = K \times T + C$$
waarbij:
* $S$ = Veiligheidsafstand .
* $K$ = Toenaderingssnelheid (standaard 1,6 m/s voor gebiedsbeveiliging) .
* $T$ = Totale stoptijd .
* $C$ = Toeslag gerelateerd aan het oplossend vermogen en type systeem (bv. 1,2 m voor een éénstraal systeem) .
##### 4.2.5.2 Inloopbeveiliging
De formule voor inloopbeveiliging is gelijk aan die voor gebiedsbeveiliging :
$$S = K \times T + C$$
waarbij:
* $S$ = Veiligheidsafstand .
* $K$ = Toenaderingssnelheid (standaard 1,6 m/s voor inloopbeveiliging) .
* $T$ = Totale stoptijd .
* $C$ = Toeslag gerelateerd aan het oplossend vermogen en type systeem (bv. 0,85 m voor een meerstraal systeem) .
##### 4.2.5.3 Ingrijpbeveiliging
Voor ingrijpbeveiliging is de formule aangepast om rekening te houden met het specifieke oplossend vermogen ($d$) :
$$S = K \times T + 8 \times (d - 14\text{ mm})$$
waarbij:
* $S$ = Veiligheidsafstand .
* $K$ = Toenaderingssnelheid (1,6 m/s indien $S > 0,5$ m, anders 2,0 m/s indien $S < 0,5$ m) .
* $T$ = Totale stoptijd .
* $d$ = Oplossend vermogen van de beveiliging .
* De formule vereist een iteratieve berekening omdat de waarde van $K$ afhangt van de berekende $S$ .
* Indien het oplossend vermogen $d$ kleiner is dan 14 mm, dan is de extra term $8 \times (d - 14 \text{ mm})$ nul of negatief, wat een minimum veilige afstand van 0,5 m kan opleveren .
#### 4.2.6 Praktijkvoorbeeld berekening veiligheidsafstand
Voor de beveiliging van een robotarm met een totale stoptijd ($T$) van 0,3 seconden :
* **Gebiedsbeveiliging:**
$S = 1,6 \text{ m/s} \times 0,3 \text{ s} + 1,2 \text{ m} = 0,48 \text{ m} + 1,2 \text{ m} = 1,68 \text{ m}$ .
* **Inloopbeveiliging:**
$S = 1,6 \text{ m/s} \times 0,3 \text{ s} + 0,85 \text{ m} = 0,48 \text{ m} + 0,85 \text{ m} = 1,33 \text{ m}$ .
* **Ingrijpbeveiliging (met $d = 14$ mm):**
* Eerste iteratie, aannemende $S > 0,5$ m: $S = 1,6 \text{ m/s} \times 0,3 \text{ s} + 8 \times (14\text{ mm} - 14\text{ mm}) = 0,48 \text{ m}$.
* Aangezien $S < 0,5$ m, herberekenen met $K = 2,0$ m/s: $S = 2,0 \text{ m/s} \times 0,3 \text{ s} + 8 \times (14\text{ mm} - 14\text{ mm}) = 0,6 \text{ m}$.
Dit resulteert in een veilige afstand van 0,6 meter voor ingrijpbeveiliging met een oplossend vermogen van 14 mm .
> **Tip:** Bij de berekening van de veiligheidsafstand voor ingrijpbeveiliging moet rekening gehouden worden met een mogelijke aanpassing van de toenaderingssnelheid ($K$) als de initiële schatting van $S$ lager is dan 0,5 meter. Dit vereist vaak een iteratieve aanpak.
### 4.3 Muting
Muting is een functie van een lichtscherm die de tijdelijke uitschakeling van de beveiliging mogelijk maakt wanneer er geen personen toegang hebben tot een gevaarlijke zone, maar producten wel de zone moeten kunnen passeren. Dit maakt het veilig in- en uitvoeren van producten mogelijk, zelfs in een T-opstelling .
#### 4.3.1 Voorwaarden voor muting
De mutingfunctie moet voldoen aan strikte voorwaarden om te garanderen dat tijdens de mutingperiode geen personen toegang krijgen tot de gevaarlijke machineomgeving. De veiligheidsbesturing moet onderscheid kunnen maken tussen personen en producten .
#### 4.3.2 Normatieve vereisten voor muting
Volgens de norm mag muting enkel plaatsvinden indien dit noodzakelijk is voor het proces en op het correcte moment binnen de bedrijfscyclus. Dit vereist het gebruik van tijdslimieten en volgordebewaking. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, bijvoorbeeld bij de toegangsblokkade door een beladen pallet. Muting moet automatisch starten en eindigen met correct gekozen en geplaatste sensoren of signalen uit de besturing. Verkeerde signalen, volgorde of tijdsovertredingen mogen niet leiden tot muting .
### 4.4 Blanking lichtschermen
De blanking functie wordt gebruikt in machines met bewegende onderdelen die een lichtscherm kunnen onderbreken. Deze functie voorkomt dat het lichtscherm reageert bij het onderbreken van een of meerdere stralen door deze bewegende delen .
#### 4.4.1 Werking van blanking
Met de blanking functie accepteert het lichtscherm dat een vooraf ingesteld aantal opeenvolgende stralen wordt onderbroken. Pas bij onderbreking van meer stralen dan ingesteld, reageert het lichtscherm. In sommige gevallen kan de gebruiker zelf specificeren welke stralen onderbroken mogen worden, zonder dat de machine of robotapplicatie naar een veilige stand wordt geschakeld, zelfs als deze stralen niet opeenvolgend zijn .
---
# Gevaarlijke stoffen en hun beheersing
Dit deel van de documentatie behandelt de identificatie, herkenning en de risico's van gevaarlijke stoffen, inclusief hun signalering via pictogrammen, H- en P-zinnen, blootstellingsgrenswaarden, de inhoud van veiligheidsinformatiebladen (SDS), ADR-regelgeving en de gevarendiamant .
### 5.1 Definities en gevaren
Gevaarlijke stoffen zijn stoffen die letsels, schade of hinder kunnen veroorzaken aan personen, installaties, gebouwen en/of het milieu. Ze worden ingedeeld in verschillende gevarencategorieën :
* **Fysische – chemische gevaren:** Denk hierbij aan licht ontvlambaarheid .
* **Gevaren voor gezondheid:** Voorbeelden zijn bijtende stoffen .
* **Gevaren voor milieu:** Stoffen die schadelijk zijn voor het milieu vallen hieronder .
Een product met een gevaarlijke eigenschap kan verwondingen, schade of hinder veroorzaken, zoals een zuur. Sommige producten zijn pas gevaarlijk bij verkeerd gebruik, zoals alcohol. Per jaar overlijden ongeveer 3000 mensen door blootstelling aan gevaarlijke stoffen op het werk .
### 5.2 Herkennen van gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen kunnen op verschillende manieren herkend worden :
* **Zien:** Letten op de verpakking (bv. veiligheidsdop) en het etiket .
* **Ruiken:** Dit is vaak onbetrouwbaar en persoonsafhankelijk .
* **Meten:** Dit vereist deskundigheid, opleiding en specifieke apparatuur .
* **SDS fiche (Safety Data Sheet):** Dit document bevat uitgebreide informatie over de stof .
Elk gevaarlijk product dat op de markt komt, moet voorzien zijn van een etiket met basisinformatie voor veilig gebruik .
### 5.3 Gevarenpictogrammen
Gevarenpictogrammen zijn visuele signalen die de aard van een gevaar aangeven. De GHS (Globally Harmonized System) pictogrammen omvatten:
* **Explosief (GHS01):** Stoffen die zonder inwerking van zuurstof kunnen ontploffen .
* **Ontvlambaar (GHS02):**
* Categorie 1: zeer licht ontvlambaar (vlampunt < 23 °C en beginkookpunt ≤ 35 °C) .
* Categorie 2: licht ontvlambaar (vlampunt < 23 °C en beginkookpunt > 35 °C) .
* Categorie 3: ontvlambaar (vlampunt ≥ 23 °C en ≤ 60 °C) .
* Het (begin)kookpunt is de temperatuur waarbij een vloeistof gasbellen begint te vormen .
* **Oxiderend (GHS03):** Stoffen die zuurstof vrijgeven en zo de verbranding van ander materiaal kunnen veroorzaken of bevorderen, zelfs zonder zelf brandbaar te zijn (bv. natriumchloraat, salpeterzuur) .
* **Gassen onder druk (GHS04):** Samengeperste gassen, vloeibare gassen en sterk gekoelde vloeibare gassen. Deze kunnen exploderen bij verhitting en brandwonden of verwondingen veroorzaken .
* **Corrosief (GHS05):** Stoffen die corrosief zijn voor metalen, de huid, of ernstige oogletsels kunnen veroorzaken. Ze kunnen ook ernstige brandwonden veroorzaken .
* **Giftig (GHS06):** Stoffen en mengsels waarvan een geringe hoeveelheid bij inademing, opname via de mond of huid binnen enkele uren tot een dag schadelijke effecten of de dood kan veroorzaken .
* **Irriterend, sensibiliserend, schadelijk (GHS07):** Stoffen die bij directe, langdurige of herhaalde aanraking met huid of slijmvliezen ontsteking kunnen veroorzaken. Ze kunnen allergische huidreacties, ernstige oogirritatie, schadelijkheid bij inslikken of inademen, en schade aan het milieu veroorzaken .
* **Lange termijn gezondheidsgevaarlijk (GHS08):** Stoffen die kankerverwekkend zijn, erfelijke genetische afwijkingen veroorzaken, gevolgen hebben voor de vruchtbaarheid, of het ongeboren kind schaden .
* **Gevaarlijk voor het milieu (GHS09):** Stoffen die onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar opleveren voor dier en/of natuur, zoals giftigheid voor in het water levende organismen .
Oude, oranje pictogrammen kunnen nog steeds op oudere producten aangetroffen worden .
### 5.4 Onderdelen van een etiket
Een etiket op gevaarlijke stoffen bevat essentiële informatie :
* **Gegevens leverancier:** Informatie over de producent of distributeur .
* **Gevarenpictogrammen:** Visuele aanduidingen van de gevaren .
* **Gevarenaanduiding (H-zinnen):** Codes die de specifieke gevaren van de stof beschrijven .
* **Veiligheidsaanbevelingen (P-zinnen):** Codes die voorzorgsmaatregelen voor veilig gebruik en omgang geven .
* **Nominale hoeveelheid van stof:** De hoeveelheid stof in de verpakking .
* **Productidentificatie:** Naam en identificatie van het product .
### 5.5 H-zinnen (hazard statements)
H-zinnen specificeren de gevaren van een stof en vervangen de vroegere R-zinnen. Ze zijn onderverdeeld in categorieën :
* **Fysische gevaren (H200 - H299):** Deze codes betreffen gevaren zoals explosies (codes 200-210) en ontvlambaarheid (codes 220-230) .
* Voorbeeld: H225: licht ontvlambare vloeistof en damp .
* **Gezondheidsgevaren (H300 - H399):** Deze codes beschrijven schadelijke effecten op de gezondheid .
* Voorbeeld: H334; kan bij inademing allergie- of astmasymptomen of ademhalingsmoeilijkheden veroorzaken .
* Voorbeeld: H304: kan dodelijk zijn als de stof bij inslikken in de luchtwegen terecht komt .
* Voorbeeld: H332: schadelijk bij inademing .
* **Milieugevaren (H400 - H499):** Deze codes adresseren gevaren voor het milieu .
* Voorbeeld: H400; zeer giftig voor in het water levende organismen .
* Voorbeeld: H410: zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen .
### 5.6 P-zinnen (precautionary statements)
P-zinnen geven advies over voorzorgsmaatregelen bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen en vervangen de vroegere S-zinnen. Ze zijn onderverdeeld in :
* **Algemene voorzorgsmaatregelen (P100 - P103):** Algemene adviezen voor veilig gebruik .
* Voorbeeld: P102; buiten het bereik van kinderen houden .
* **Voorzorgsmaatregelen i.v.m. preventie (P200 - P299):** Maatregelen om blootstelling te voorkomen .
* Voorbeeld: P222; contact met de lucht vermijden .
* **Voorzorgsmaatregelen i.v.m. reactie (P300 - P399):** Acties te ondernemen na blootstelling of een incident .
* Voorbeeld: P340; De persoon in de frisse lucht brengen en ervoor zorgen dat deze gemakkelijk kan ademen .
* **Voorzorgsmaatregelen i.v.m. opslag (P400 - P499):** Adviezen voor veilige opslag .
* Voorbeeld: P403; op een goed geventileerde plaats bewaren .
* **Voorzorgsmaatregelen i.v.m. verwijderen (P500 - P599):** Instructies voor de afvoer van afval .
* Voorbeeld: P501A; inhoud/verpakking afvoeren naar gecertificeerde verwerker van afvalstromen .
### 5.7 Kenmerken van gevaarlijke stoffen
* **Carcinogeen:** Kankerverwekkend. Stoffen die veranderingen in het erfelijk materiaal van bestaande cellen veroorzaken, wat tot kanker kan leiden .
* **Mutageen:** Stoffen en preparaten die een blijvende en overdraagbare verandering op het genetisch materiaal kunnen veroorzaken, inclusief schade aan eicellen en zaadcellen .
* **Reprotoxisch:** Toxisch voor de reproductie of voortplanting. Dit omvat mutaties in het erfelijk materiaal die worden doorgegeven aan het volgende geslacht .
### 5.8 Opname in het lichaam
De manieren waarop gevaarlijke stoffen het lichaam kunnen binnendringen worden behandeld .
### 5.9 Gevolgen van blootstelling
Blootstelling aan gevaarlijke stoffen kan diverse gevolgen hebben :
* **Acute gevolgen:** Onmiddellijk of plots optredend na blootstelling.
* Voorbeeld Koolmonoxide (H331: giftig bij inademing) .
* **Chronische gevolgen:** Na langdurige blootstelling.
* Voorbeeld remmenreiniger (H315: veroorzaakt huidirritatie; H336: kan slaperigheid of duizeligheid veroorzaken) .
### 5.10 Grenswaarden blootstelling
Grenswaarden voor blootstelling aan chemische agentia definiëren de maximaal toelaatbare concentraties. Deze worden vaak aangeduid als :
* **MAC (Maximaal Aanvaardbare Concentratie)**
* **TLV (Threshold Limit Values)**
* **TGW (Toelaatbare Grens Waarden)**
Deze waarden vertegenwoordigen de gemiddelde concentratie waaraan een werknemer 8 uur per dag, gedurende zijn gehele loopbaan mag worden blootgesteld zonder ziek te worden. Een korte tijdswaarde is een piekblootstelling gedurende 15 minuten, maximaal 4 keer per dag, met minimaal 60 minuten tussen de pieken .
> **Tip:** De grenswaarde is de gemiddelde concentratie waarvoor geldt dat blootstelling gedurende 8 uur per dag en de volledige loopbaan zonder ziekte kan plaatsvinden .
>
> **Voorbeeld:** 1000 ppm = 1000 ml/m³ = 0,1 vol %; 100 ppm = 100 ml/m³ = 0,01 vol% = 100 mg/kg .
### 5.11 Veiligheidsinformatieblad (SDS)
Het veiligheidsinformatieblad (SDS) is opgesteld conform Europese verordeningen zoals REACH (1907/2006) en CLP (1272/2008). Het wordt in de taal van de gebruiker opgesteld en heeft een bewaartermijn van 10 jaar na laatste gebruik. Het SDS volgt een vastgelegd formaat volgens bijlage II van verordening 453/2010 .
De inhoud van een SDS is gestructureerd in 16 secties :
1. Identificatie van de stof of het mengsel en van de onderneming .
2. Identificatie van de gevaren .
3. Samenstelling en informatie over de bestanddelen .
4. Eerste hulp maatregelen (EHBO) .
5. Brandbestrijdingsmaatregelen .
6. Maatregelen bij accidenteel vrijkomen van de stof of het mengsel .
7. Hantering en opslag .
8. Maatregelen voor de beheersing van blootstelling/persoonlijke bescherming (PBM) .
9. Fysische en chemische eigenschappen .
10. Stabiliteit en reactiviteit .
11. Toxicologische informatie .
12. Ecologische informatie .
13. Instructies voor verwijdering (afval) .
14. Informatie met betrekking tot het vervoer .
15. Wettelijke verplichte informatie .
16. Overige informatie .
> **Voorbeeld:** Het SDS voor terpentine bevat informatie over identificatie, gevaren (H- en P-zinnen), eerste hulp, brandbestrijding, PBM, fysische/chemische eigenschappen en transport .
### 5.12 ADR-regelgeving
ADR (Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route) reguleert het transport van gevaarlijke stoffen over de weg .
* **UN-nummer:** Een viercijferig nummer dat een gevaarlijke stof identificeert tijdens transport. Voorbeelden zijn 1202 (Stookolie) en 1203 (Benzine) .
* **Klassen van gevaar:** De ADR-regelgeving kent verschillende klassen voor gevaren, waaronder:
* Klasse 2: Vrijkomen van gas als gevolg van druk of een chemische reactie .
* Klasse 3: Brandbaarheid van vloeistoffen (dampen) en gassen of zelfverhitting vatbare stoffen .
* Klasse 4: Brandbaarheid van vaste stoffen of zelfverhitting vatbare vaste stof .
* Klasse 5: Oxiderende en brand bevorderende werking .
* Klasse 6: Giftigheid en besmettingsgevaar .
* Klasse 7: Radioactiviteit .
* Klasse 8: Bijtende werking .
* Klasse 9: Gevaar voor spontane heftige reactie .
* **Hoofd- en neveneigenschap:** De eerste cijfer van een ADR-code duidt de hoofdeigenschap aan, gevolgd door eventuele neveneigenschappen. Een verdubbeling van een cijfer duidt op een versterking van het gevaar .
### 5.13 De gevarendiamant
De gevarendiamant, ook wel bekend als het NFPA 704-systeem, biedt aanvullende productinformatie door middel van een cijfer- en kleurcode verdeeld over vier vierkanten die samen een ruit vormen. Dit systeem maakt het mogelijk om direct de gevaren bij ongevallen met gevaarlijke stoffen te herkennen .
De vier vakken hebben specifieke kleuren en cijfercodes van 0 tot 4, waarbij een hoger cijfer groter gevaar aangeeft .
* **Blauw (gezondheidsgevaar):** Geeft het gevaar voor persoonlijke gezondheid aan.
* 0: Absoluut geen risico .
* 4: Ernstige verwondingen, zelfs kans op sterven door korte blootstelling .
* **Rood (brandgevaar/ontvlambaarheid):** Geeft de mate van brandgevaar aan.
* 0: Niet ontvlambaar .
* 4: Sterk ontvlambaar, een klein vonkje kan al tot ontbranding leiden .
* **Geel (reactiviteit):** Geeft de neiging van de stof om chemisch te reageren aan.
* 0: Een stabiele stof die niet chemisch reageert .
* 4: Een instabiele stof die bij een kleine stoot of schok kan exploderen .
* **Wit:** Bevat belangrijke extra informatie, meestal in lettercodes of symbolen.
* **Letters:** COR (corrosieve stof), BIO (biologische stof), OX (oxiderende stof) .
* **Symbolen:** Bijvoorbeeld een symbool dat aangeeft dat niet geblust mag worden met water, of een symbool voor radioactiviteit .
### 5.14 Kleurcodering van gasflessen
De kleuren op de schouders van gasflessen geven de primaire eigenschappen van het gas aan volgens de norm EN 1089-3-2011-10. De cilindermantel is voor industriële gassen meestal grijs, tenzij het een medisch gas betreft (witte mantel) .
Belangrijke kleurcoderingen op de schouder geven het gevaar aan :
* **Geel:** Giftig en/of corrosief .
* **Rood:** Brandbaar .
* **Lichtblauw:** Oxiderend .
* **Lichtgroen:** Inert (gaat geen chemische reactie aan, bv. stikstof) .
Enkele veelgebruikte industriële gassen met hun halskleur:
* Zuurstof: wit .
* Menggas: lichtgroen .
* Argon: donkergroen .
* Acetyleen: kastanjebruin .
* Stikstof: zwart .
Deze kleurherkenning geldt enkel voor industriële gasflessen, niet voor brandblussers of duikflessen .
### 5.15 Wijze van opslaan
Gevaarlijke stoffen kunnen op verschillende manieren worden opgeslagen, waaronder in verplaatsbare recipiënten (veiligheidskast, open of gesloten lokaal), rechtstreeks in de grond, of in tanks .
#### 5.15.1 Scheiding van gevaarlijke (vloei)stoffen
Er gelden afstandsregels voor de bovengrondse opslag van gevaarlijke (vloei)stoffen, zoals vastgelegd in VLAREM II hoofdstuk 5.17. De scheidingsafstand hangt af van de gevarencombinatie van de te scheiden stoffen .
* **Voorbeeld:** Stof A (milieugevaarlijk GHS09, brandgevaarlijk GHS02) en Stof B (bijtend GHS05, lange termijn gezondheidsschadelijk GHS08). Prioriteit GHS02 voor stof A en GHS05 voor stof B leiden tot een scheidingsafstand van 1 meter .
#### 5.15.2 Opslag in veiligheidskasten
Veiligheidskasten zijn speciaal ontworpen metalen kasten voor het opslaan van recipiënten met ontvlambare en brandbare vloeistoffen. Ze bieden weerstand tegen brand en moeten zelfsluitend zijn in geval van brand .
* **Maximale opslagvolume:** Dit moet gerespecteerd worden in functie van de lekbak .
* Grote opvangbak/lekkebak: Minimaal de inhoud van het grootste recipiënt EN minimaal 25% van het totaal opgeslagen volume .
* Elk compartiment moet voorzien zijn van een lekbak .
* **Ventilatie:** Moet voorzien zijn rechtstreeks naar buiten, gebaseerd op de risicoanalyse .
### 5.16 Antigifcentrum
Het Antigifcentrum waarschuwt voor gevaarlijke stoffen in aantrekkelijk ogende producten zoals wascapsules en vaatwastabletten. Kinderen kunnen deze verwarren met snoep, wat gevaarlijke innames kan veroorzaken .
> **Tip:** Wees extra alert op producten die voor kinderen aantrekkelijk kunnen zijn, vooral als ze gevaarlijke stoffen bevatten .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vlamoverslag (flash-over) | Dit is het plotseling geheel in brand raken van een ruimte, veroorzaakt door de opeenstapeling van hete rookgassen die de zelfontbrandingstemperatuur bereiken. |
| Vlampunt | De minimumtemperatuur waarbij voldoende ontvlambare gassen worden gevormd om tot ontbranding te komen bij de aanwezigheid van een ontstekingsbron. Dit punt is specifiek voor elke brandbare stof. |
| Zelfontbrandingstemperatuur | De minimumtemperatuur waarbij een materiaal spontaan ontbrandt zonder dat er een externe ontstekingsbron nodig is. Deze temperatuur is afhankelijk van het product. |
| Brandreactie | Beschrijft hoe een materiaal zich gedraagt tijdens het ontstaan en de verspreiding van een brand in een gebouw. Goede brandreactie is gewenst voor materialen die niet bijdragen aan brandverspreiding. |
| Brandweerstand (brandwerendheid) | Een maat voor hoe lang een bouwelement zijn functie behoudt bij een volledige brandontwikkeling. Dit wordt uitgedrukt in uren of minuten en omvat criteria zoals draagvermogen (R), vlamdichtheid (E) en thermische isolatie (I). |
| Passieve veiligheid | De 'hardware' in brandbeveiliging, zoals de brandweerstand van de structuur en wanden, die de stabiliteit van een gebouw garandeert en de verspreiding van vuur en rook beperkt. |
| Actieve veiligheid | De 'software' van brandbeveiliging, waaronder branddetectie, rook- en warmteafvoersystemen (RWA), sprinklers en automatische doormeldingen. |
| Blussen | Het proces van het bestrijden van brand door één of meer elementen van de branddriehoek (brandbare stof, zuurstof, energiebron) weg te nemen. |
| Brandklasse A | Branden van vaste stoffen, zoals hout, papier, textiel, en kunststoffen. Deze materialen kunnen blijven smeulen nadat de vlammen gedoofd zijn. |
| Brandklasse B | Branden van vloeistoffen of stoffen die door warmte vloeibaar worden, zoals benzine, alcohol, oliën en verf. |
| Brandklasse C | Branden met gas als brandstof, zoals propaan, butaan, methaan en acetyleen. Gevaarlijk door mogelijke explosies van gasflessen. |
| Brandklasse D | Branden van ontvlambare metalen, zoals magnesium, kalium en aluminium. Sommige metalen reageren heftig met water. |
| Brandklasse E | Branden aan elektrische installaties, zoals computers, printers en elektriciteitskasten. Er is elektrocutiegevaar aanwezig. |
| Brandklasse F | Branden van vetten en oliën, zoals in frituurpannen. Deze branden vereisen speciale blusmiddelen en brengen bijzondere risico's met zich mee. |
| Veiligheidspiramide | Een concept dat de verschillende niveaus van veiligheid binnen een organisatie weergeeft, van basisveiligheid tot geavanceerde maatregelen. |
| Vitale 8 | Acht essentiële stappen die gevolgd moeten worden voor het veilig werken aan machines en elektrische installaties, inclusief voorbereiding, scheiden van energiebronnen, vergrendelen, controleren, aarden, afbakenen, vrijgeven en opnieuw inschakelen. |
| Lock Out - Tag Out (LOTO) | Een procedure voor het beheersen van gevaarlijke energie tijdens reparatie en onderhoud. Het houdt in dat energie-isolerende apparatuur wordt vergrendeld en getagd om te voorkomen dat machines onbedoeld worden bediend. |
| Gevaarlijke energie | Verschillende vormen van energie die potentieel schadelijk kunnen zijn, waaronder elektrisch, mechanisch, hydraulisch, pneumatisch, stoom en gas. |
| CE-markering | Een conformiteitsmarkering die aangeeft dat een product voldoet aan de essentiële veiligheidseisen van de EU-richtlijnen, zoals de ATEX-richtlijn. |
| Explosieveiligheid | Maatregelen om het ontstaan van explosies te voorkomen, met name in omgevingen waar ontvlambare gassen, dampen, nevels of stofwolken aanwezig kunnen zijn. |
| Explosiegrenzen (LEL en UEL) | De grenzen van de concentratie van een brandbare stof in lucht waartussen een mengsel kan ontploffen (Lower Explosion Limit en Upper Explosion Limit). |
| Stofexplosie | Een explosie die optreedt wanneer een brandbare vaste stof in zeer fijne deeltjes (poedervorm) met lucht wordt vermengd en ontstoken wordt. |
| Gasexplosie | Een explosie die plaatsvindt wanneer brandbare gassen zich vermengen met lucht en de concentratie binnen de explosiegrenzen valt, waarna een ontstekingsbron de explosie veroorzaakt. |
| ATEX | Een afkorting die verwijst naar 'Atmosphères Explosibles', de Europese richtlijnen voor apparatuur en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik in explosiegevaarlijke omgevingen. |
| Zonering (explosiezones) | De indeling van gebieden op basis van de waarschijnlijkheid van de aanwezigheid van een explosieve atmosfeer (Zones 0, 1, 2 voor gassen; Zones 20, 21, 22 voor stof). |
| Lichtscherm | Een optisch beveiligingssysteem dat gevaarlijke zones afschermt met een infrarood lichtstraal, waardoor een veilige zone wordt gecreëerd en fysieke afschermingen vervangen kunnen worden. |
| Veiligheidsafstand | De minimale afstand die aangehouden moet worden tussen een gevarenzone en de positie van een beveiligingsinrichting (zoals een lichtscherm), om voldoende tijd te geven voor de machine om te stoppen na detectie van een persoon of object. |
| Muting | Een functie van een lichtscherm die de beveiliging tijdelijk uitschakelt, zodat producten de gevaarlijke zone kunnen betreden of verlaten, terwijl personen worden geweerd. |
| Blanking | Een functie van een lichtscherm die toestaat dat een beperkt aantal opeenvolgende stralen wordt onderbroken zonder dat het lichtscherm reageert, om te voorkomen dat bewegende machineonderdelen de beveiliging activeren. |
| Gevaarlijke stof | Een stof die letsels, schade of hinder kan veroorzaken aan personen, installaties, gebouwen of het milieu. |
| Gevaarpictogrammen (GHS) | Gestandaardiseerde symbolen die de aard van het gevaar van een chemische stof aangeven, zoals explosief, ontvlambaar, oxiderend, giftig, corrosief, etc. |
| H-zinnen (Hazard) | Gevarenaanduidingen die de specifieke gevaren van een chemische stof beschrijven, zoals 'licht ontvlambaar' of 'giftig bij inademing'. |
| P-zinnen (Precautionary) | Voorzorgsmaatregelen die aangeven hoe om te gaan met een gevaarlijke stof, zoals 'buiten bereik van kinderen houden' of 'in de frisse lucht brengen'. |
| Veiligheidsinformatieblad (SDS) | Een document dat uitgebreide informatie bevat over de gevaren, samenstelling, eerste hulpmaatregelen, hantering, opslag en verwijdering van een gevaarlijke stof. |
| ADR | Een internationale overeenkomst inzake het grensoverschrijdend vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. |
| Gevarendiamant (NFPA 704) | Een vierdelig systeem (blauw, rood, geel, wit) met cijfercodes die de mate van gevaar voor gezondheid, brandgevaar, reactiviteit en specifieke gevaren van een stof aangeven. |
| Branddriehoek | De drie essentiële elementen die nodig zijn voor het ontstaan van een brand: brandbare stof, zuurstof en een energiebron (warmte). |
| Veiligheidskast | Een speciale, brandwerende kast voor de veilige opslag van recipiënten met ontvlambare en brandbare vloeistoffen. |