Cover
ابدأ الآن مجانًا Hoofdstuk 2 Leren en Processen.pdf
Summary
# Definitie en grenzen van leren
Dit onderwerp onderzoekt de fundamentele definities van leren, de veranderingen in gedrag en attitudes die het met zich meebrengt, en de biologische en ervaringsgerelateerde factoren die het leervermogen beperken.
### 1.1 Waarom stilstaan bij ‘leren’?
Leren is essentieel voor het overleven van een organisme, zowel fysiek als emotioneel. Door te leren welke signalen gevaar aanduiden en welke veiligheid bieden, kan een organisme voorspellingen doen over zijn omgeving. Leren biedt ook de mogelijkheid om de omgeving beter te kennen en te controleren, wat leidt tot een betere beheersing van de leefomgeving [2](#page=2).
### 1.2 Definitie van leren
Leren vindt plaats wanneer specifieke ervaringen leiden tot nieuwe, min of meer duurzame gedragingen, attitudes of gedragstendenties; dit zijn feitelijke veranderingen. Het kan ook het vermogen daartoe creëren, wat een potentie tot verandering impliceert. Nieuwe associaties kunnen worden gevormd door middel van leren, waardoor men zich anders kan gedragen zonder dat dit geleerde gedrag onmiddellijk tot uiting hoeft te komen [3](#page=3).
> **Tip:** Het is belangrijk om te beseffen dat leren niet altijd direct zichtbaar is in gedrag; het kan ook een verandering in potentieel of associaties betreffen.
### 1.3 Grenzen van het leervermogen
Het leervermogen wordt beïnvloed door zowel genetische factoren (nature) als omgevingsfactoren (nurture) [4](#page=4).
#### 1.3.1 Biologische beperkingen (Nature)
Genen beperken de vaardigheden en eigenschappen die een organisme kan verwerven. Ook biologische omstandigheden, zowel vóór als tijdens de bevalling, kunnen het leervermogen beïnvloeden [4](#page=4).
#### 1.3.2 Ervaringsgerelateerde beperkingen (Nurture)
Eerdere leerervaringen spelen een medebepalende rol in hoe latere leerervaringen worden beïnvloed. Er is een relatieve onmogelijkheid om aangeleerd gedrag te "ontleren", wat zeker geldt voor verworven vaardigheden, voorkeuren en antipathieën [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een kind dat heeft geleerd om bang te zijn voor honden na een negatieve ervaring, kan deze angst moeilijk kwijtraken, zelfs als het later positieve ervaringen met honden heeft. Dit illustreert deels de moeilijkheid van 'ontleren'.
* * *
# Gedragspsychologie en leerparadigma's
Gedragspsychologie richt zich op het bestuderen van leervermogen en het aanpassen van gedrag op basis van ervaringen, waarbij verschillende leerparadigma's centraal staan [5](#page=5).
### 2.1 De gedragspsychologie: een historisch perspectief
De gedragspsychologie, ook wel gedragstherapie genoemd, concentreert zich op het leervermogen en het vermogen van een individu om zijn gedrag aan te passen aan de hand van vroegere ervaringen. Leren wordt gedefinieerd als een relatief permanente verandering in gedrag of kennis die voortkomt uit ervaring; dit leerproces zelf is niet direct observeerbaar, maar kan worden afgeleid uit observeerbare gedragsveranderingen [5](#page=5).
Vóór 1930 lag de focus in de psychologie op de psychoanalyse, met figuren als Freud, Jung en Adler, die problemen van patiënten probeerden te begrijpen vanuit persoonlijkheid en interne factoren. Tussen 1930 en 1950 domineerde het 'behaviorisme', dat zich toelegde op de 'studie van het gedrag'. Centraal hierin stond het bestuderen van enkel uiterlijk waarneembaar gedrag, omdat dit het enige objectief observeerbare en meetbare gegeven was. Het behaviorisme hechtte veel waarde aan objectiviteit en toetsbaarheid van hypothesen, vaak verkregen via dierexperimenten. Studie van de geest en mentale processen werd verworpen omdat deze niet geschikt zouden zijn voor wetenschappelijk onderzoek, hoewel het bestaan ervan niet ontkend werd. Binnen het behaviorisme werd er geen onderscheid gemaakt tussen persoonlijkheid en gedrag; een persoon kon volledig beschreven worden in termen van zijn gedrag, waardoor leertheorieën ook als persoonlijkheidstheorieën konden dienen [6](#page=6).
Het uitgangspunt van leertheorieën is dat leerprocessen de belangrijkste gedragsdeterminant zijn. Het doel is het ontdekken van wetten die het aanleren of stoppen van gedrag beheersen, teneinde menselijk handelen te voorspellen en te beïnvloeden. De basisgedachte in de gedragspsychologie is dat situaties (stimuli, S) of antecedente factoren gedrag (respons, R) uitlokken. Op dit gedrag volgen consequente factoren (C) die bepalen of het vertoonde gedrag in stand blijft. Dit kan worden weergegeven als: $S \\rightarrow R \\rightarrow C$ [7](#page=7).
### 2.2 Leerparadigma's
Leertheorieën proberen een beschrijving te geven van de verschillende leerprocessen, ook wel leerparadigma's genoemd, die het gedrag vormen en bepalen. Deze vier paradigma's verschillen van elkaar in wat er wordt geleerd en op welke wijze het leren plaatsvindt. De vier belangrijkste leerparadigma's zijn [8](#page=8):
* Niet-contingente prikkelaanbieding
* Klassieke conditionering
* Operante conditionering
* Modeling [8](#page=8).
* * *
# Niet-contingente prikkelaanbieding: habituatie en sensitisatie
Dit hoofdstuk bespreekt niet-associatief leren door middel van habituatie en sensitisatie, twee processen die de responsiviteit op herhaalde prikkels beïnvloeden [9](#page=9).
## 3.1 Niet-contingente prikkelaanbieding
Niet-contingente prikkelaanbieding is een vorm van niet-associatief leren waarbij een subject herhaaldelijk dezelfde prikkel aangeboden krijgt. Het aanbieden van deze prikkels is niet afhankelijk van andere gebeurtenissen, zoals gedrag of andere prikkels, wat verschilt van klassieke en operante conditionering. Dit leidt tot twee mogelijke gevolgen: sensitisatie en habituatie [9](#page=9).
### 3.1.1 Sensitisatie
Sensitisatie is het gevolg waarbij herhaalde blootstelling aan dezelfde prikkel leidt tot een toegenomen responsiviteit op die prikkel. De oorspronkelijke reactie neemt dus toe, vooral wanneer de prikkel intens, opvallend of potentieel bedreigend is [10](#page=10).
Kimble deed onderzoek bij kikkers en observeerde dat herhaalde schokken leidden tot een steeds sterkere reactie, wat duidde op sensitisatie in plaats van klassieke conditionering. Dit fenomeen versterkt de reflexgevoeligheid en verhoogt de prikkelbaarheid van het zenuwstelsel, vaak door activatie van het arousal- of stresssysteem. Hierdoor reageert het organisme sterker, zelfs op milde stimuli [10](#page=10) .
> **Tip:** Sensitisatie kan gezien worden als een verhoogde waakzaamheid ten opzichte van potentieel gevaar, wat een overlevingsfunctie kan hebben [12](#page=12).
#### 3.1.1.1 Negatieve psychologische gevolgen van sensitisatie
Wanneer sensitisatie aanhoudt of zich generaliseert, kan dit leiden tot chronische overprikkeling. Dit uit zich in het te sterk reageren op normale of onschuldige prikkels, een laagdrempelige stressrespons, of overgevoeligheid voor prikkels. Een specifiek voorbeeld is pijnsensitisatie, waarbij het zenuwstelsel overgevoelig wordt voor pijnprikkels, zelfs bij lichte aanraking of druk. Dit centrale sensitisatie-mechanisme wordt geassocieerd met aandoeningen als chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), fibromyalgie en chronische rugpijn [15](#page=15).
### 3.1.2 Habituatie
Habituatie is het proces waarbij herhaalde stimulatie met dezelfde stimulus leidt tot een afname van de oorspronkelijke reactie. Als een organisme steeds dezelfde prikkel ervaart die niets belangrijks of voorspelbaars aankondigt, neemt de respons geleidelijk af [11](#page=11).
Een voorbeeld is het horen van een luide knal: de eerste keer kan er een schrikreactie optreden, maar als het geluid regelmatig voorkomt en onschuldig blijkt, neemt de schrikreactie af. Daarentegen, als het geluid onvoorspelbaar of pijnlijk luid is, kan men juist gevoeliger worden (sensitisatie) [11](#page=11).
> **Tip:** Habituatie helpt het organisme irrelevante prikkels te filteren, wat energie bespaart en de aandacht richt op belangrijkere stimuli [12](#page=12).
#### 3.1.2.1 Habituatie en negatieve psychologische gevolgen
Experimenten met proefdieren, zoals blootstelling aan onontkoombare schokken, kunnen leiden tot aangeleerde hulpeloosheid, waarbij het dier minder makkelijk leert schokken te vermijden. Dit is het gevolg van de overtuiging dat er "niets aan te doen is" [13](#page=13).
Interessant is dat een "voorbehandeling" met intensere schokken de dieren ongevoeliger kan maken voor latere, ernstigere situaties, zoals het zwemmen in koud water. Dit suggereert een soort ongevoeligheid die kan ontstaan door eerdere blootstelling aan aversieve prikkels [13](#page=13).
Bij mensen kan frequente blootstelling aan geweld of leed leiden tot verminderde emotionele gevoeligheid, ook wel emotionele afvlakking of "compassion fatigue" genoemd, vooral bij hulpverleners [13](#page=13).
### 3.1.3 Vergelijking en toepassingen
#### 3.1.3.1 Toepassingen bij psychologische interventies
Zowel habituatie als sensitisatie kunnen worden ingezet in psychologische interventies. In de **sportpsychologie** worden atleten blootgesteld aan zware trainingen om hen beter bestand te maken tegen de inspanningen van wedstrijden, wat kan worden gezien als een vorm van habituatie aan fysieke stress. Bij **rehabilitatie** worden jongeren met gedragsproblemen tijdens survivaltochten blootgesteld aan ontberingen om hen weerbaarder te maken tegen tegenslagen in het dagelijks leven [14](#page=14).
> **Tip:** Het is belangrijk om het onderscheid tussen habituatie en sensitisatie te begrijpen, omdat ze contrasterende effecten hebben op de responsiviteit en verschillende implicaties hebben voor psychologische processen en interventies [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [9](#page=9).
* * *
# Klassieke en operante conditionering
Dit deel verkent de mechanismen van klassieke conditionering, waarbij stimuli worden geassocieerd, en operante conditionering, waarbij gedrag wordt geleerd door consequenties.
### 4.1 Klassieke conditionering
Klassieke conditionering is een vorm van associatief leren waarbij een neutrale stimulus betekenis krijgt door deze te koppelen aan een stimulus die van nature een bepaalde respons uitlokt. Het proces werd uitvoerig bestudeerd door Ivan Pavlov met zijn beroemde experimenten met honden [16](#page=16) [18](#page=18).
#### 4.1.1 Basisterminologie
* **UCS (ongeconditioneerde stimulus):** Een stimulus die van nature, zonder voorafgaand leren, een respons uitlokt. Bijvoorbeeld voedsel [18](#page=18).
* **UCR (ongeconditioneerde respons):** De natuurlijke, automatische respons op een UCS. Bijvoorbeeld saliveren als reactie op voedsel. Dit is een aangeboren reflex en vereist geen leren [18](#page=18) [20](#page=20).
* **CS (geconditioneerde stimulus):** Een oorspronkelijk neutrale stimulus die, na herhaaldelijke koppeling met een UCS, een respons gaat uitlokken. Bijvoorbeeld het geluid van een bel [18](#page=18).
* **CR (geconditioneerde respons):** De aangeleerde respons op de CS, die vergelijkbaar is met de UCR. Bijvoorbeeld saliveren bij het horen van de bel. Dit is een geleerde reactie die aangeeft dat het organisme heeft leren voorspellen dat op de CS de UCS zal volgen [18](#page=18) [21](#page=21).
#### 4.1.2 Voorbeelden van klassieke conditionering
* **Lies, 4 jaar:** Na een pijnlijke prik bij de huisarts (UCS) die angst/verdriet (UCR) veroorzaakt, ontwikkelt Lies angst/verdriet (CR) bij het betreden van de consultatieruimte (CS) [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Mevrouw S.:** De geur van sigaren (CS), die tijdens haar kindertijd gekoppeld was aan mishandeling door haar vader (UCS) die angst/benauwdheid (UCR) veroorzaakte, lokt nog steeds angst/benauwdheid (CR) uit [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Borstkankerpatiënte:** Misselijkheid en braken (UCR) die optreden tijdens chemotherapie (UCS) resulteren in misselijkheid en braken (CR) bij het krijgen van eten (CS) [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Slikfobie:** Ernstige angst en paniek (CR) bij het eten (CS) na een levensbedreigende verslikking (UCS) die angst/paniek (UCR) veroorzaakte [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 4.1.3 Voorwaarden voor klassieke conditionering
Om een nieuwe associatie tot stand te brengen, zijn er twee essentiële voorwaarden:
* **Contiguïteit:** De CS en UCS moeten gelijktijdig of kort na elkaar worden aangeboden, dicht bij elkaar in tijd [30](#page=30).
* **Contingentie:** Er moet een voorspellende relatie bestaan tussen de CS en UCS, waarbij de CS een goede voorspeller is van de UCS. Dit betekent dat de kans op de aanwezigheid van de ene stimulus afhankelijk is van de aanwezigheid van de andere. Contingentie is niet mogelijk zonder contiguïteit [30](#page=30).
#### 4.1.4 Principes van klassieke conditionering
* **Generalisatie vs. discriminatie:**
* **Generalisatie:** De CR kan worden uitgelokt door stimuli die lijken op de oorspronkelijke CS. De respons is het sterkst op de oorspronkelijke CS, maar breidt zich uit naar vergelijkbare prikkels [31](#page=31).
* **Discriminatie:** Het organisme leert onderscheid te maken en alleen te reageren op de specifieke CS, en niet op vergelijkbare stimuli [31](#page=31).
* **Extinctie en bekrachtiging:**
* **Extinctie:** De CR verdwijnt geleidelijk als de UCS niet meer samen met de CS wordt aangeboden [32](#page=32).
* **Spontaan herstel:** Een uitgedoofde CR kan na een rustperiode weer optreden wanneer de CS wordt aangeboden [32](#page=32).
* **Bekrachtiging (reinforcement):** Het contingent aanbieden van de UCS na de CS versterkt de associatie. Hoe vaker de CS-UCS koppeling plaatsvindt, hoe sterker de CR wordt [32](#page=32).
* **Tweede-orde conditionering:** Een reeds geconditioneerde stimulus (CS) kan worden gebruikt om andere stimuli te conditioneren. Door een nieuwe neutrale stimulus te koppelen aan de CS, kan deze de geconditioneerde respons gaan uitlokken [33](#page=33).
#### 4.1.5 Behandeling gebaseerd op klassieke conditionering
Twee belangrijke behandelmethoden die gebaseerd zijn op klassieke conditionering zijn:
* **Exposure:** Hierbij wordt de CS herhaaldelijk aangeboden zonder de UCS, wat leidt tot extinctie van de CR. Patiënten worden langdurig blootgesteld aan de angstaanjagende stimulus totdat de angst verdwijnt. Bijvoorbeeld, de geur van sigaren (CS) aanbieden zonder de koppeling aan mishandeling (UCS), waardoor de geur niet langer angst oproept [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Contra-conditionering:** Hierbij wordt de CS tegelijkertijd aangeboden met een stimulus die een incompatibele, positieve reactie oproept. Dit leidt tot een herevaluatie van de CS [34](#page=34) [36](#page=36).
### 4.2 Operante conditionering
Operante conditionering, ook wel instrumentele conditionering genoemd, is een vorm van associatief leren waarbij het gedrag van een organisme wordt beïnvloed door de consequenties die erop volgen. Edward Thorndike beschreef dit als de "Wet van effect", inhoudende dat gedragingen die leiden tot wenselijke uitkomsten, in vergelijkbare omstandigheden herhaald zullen worden. B.F. Skinner ontwikkelde dit verder met zijn bekende "Skinnerbox" [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39).
#### 4.2.1 Kernprincipes
* **Wet van effect (Thorndike):** Acties met wenselijke uitkomsten zullen vaker voorkomen. Een bekrachtiger (Sr) versterkt de associatie tussen een respons (R) en de aanwezige stimuli (Sd) op het moment van de respons [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Belonen en straffen:** Gedrag dat leidt tot aangename consequenties zal toenemen (belonen), terwijl gedrag dat leidt tot onaangename consequenties zal afnemen (straffen) [38](#page=38).
* **R – Sr verband:** Gedragingen staan onder invloed van wat erop volgt. Het organisme leert controle uit te oefenen op de omgeving door middel van dit verband. Dit principe wordt veel gebruikt bij opvoeding en educatie [39](#page=39).
#### 4.2.2 Voorbeelden van operante conditionering
* Een kind dat een sticker krijgt voor het leegdrinken van zijn beker, zal dit gedrag vaker vertonen [41](#page=41).
* Als klagen over hoofdpijn leidt tot troost van de echtgenoot, zal dit gedrag toenemen [41](#page=41).
* Agressief gedrag dat leidt tot meer toegevingen van ouders, zal vaker voorkomen [41](#page=41).
* Het vermijden van vliegreizen voorkomt de confrontatie met vliegangst, waardoor dit vermijdende gedrag in stand blijft [41](#page=41).
#### 4.2.3 Mogelijke consequenties/bekrachtigers
De consequenties na gedrag kunnen gedrag versterken of verzwakken [42](#page=42).
* **Belonen (gedrag neemt toe):**
* Aanbieden van iets plezierigs ($+S^+$) [42](#page=42).
* Wegnemen van iets vervelends ($-S^-$) [42](#page=42).
* Het uitblijven van iets vervelends ($ **Tip:** Denk aan het 'bobo doll'-experiment: kinderen imiteerden agressief gedrag dat ze zagen bij volwassenen, zelfs zonder directe beloning [49](#page=49).
#### 5.1.2 Voorwaarden voor imitatie
Niet al het geobserveerde gedrag wordt zomaar geïmiteerd. Er zijn vijf noodzakelijke voorwaarden voor succesvolle imitatie [51](#page=51):
1. **Aandacht:** Een model kan alleen geïmiteerd worden als er aandacht is en het model wordt geobserveerd [51](#page=51).
2. **Opslaan/retentie:** Het geobserveerde gedrag moet onthouden en opgeslagen worden in het geheugen [51](#page=51).
3. **Motorische reproductie:** Om het gedrag te kunnen reproduceren, moet de persoon over de noodzakelijke motorische vaardigheden beschikken [51](#page=51).
4. **Motivatie:** Dit aspect wordt beïnvloed door de gevolgen die het model ondervindt voor het stellen van het gedrag, en de status van het model. Hoe machtiger het model, hoe groter de kans op imitatie [50](#page=50).
#### 5.1.3 Soorten modellen
Niet alleen concreet aanwezige personen worden geïmiteerd, maar ook **symbolische modellen**, zoals popsterren. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen [50](#page=50):
* **Persoonlijk model:** Gedrag wordt geïmiteerd vanwege de persoonlijke gedragskwaliteiten van het model [50](#page=50).
* **Positioneel model:** Imitatie vindt plaats vanwege de sociale positie, succes of status van het model [50](#page=50).
### 5.2 Belang van leerprocessen bij ziekte en aandoeningen
De manier waarop iemand omgaat met ziekte of een aandoening, en het verwerken van een acute en levensbedreigende aandoening, is sterk gerelateerd aan verschillende leerprocessen. De (in)efficiëntie van aangeleerd gedrag bij patiënten is hierbij cruciaal [53](#page=53).
#### 5.2.1 Toepassing van leerprincipes bij diagnose en behandeling
Leerprincipes zijn van groot belang bij zowel de diagnose als de behandeling van ziekte en aandoeningen [54](#page=54).
* **Diagnose:** Bij inefficiënte reacties of gedragingen van patiënten is een gedetailleerde beschrijving van het probleemgedrag en een analyse van aangeleerd gedrag essentieel. Dit kan helpen bij de diagnose of het begrijpen van de klacht en het hanteringsgedrag van de patiënt (bijvoorbeeld een paniekreactie bij de voorstel tot bloedafname) [54](#page=54).
* **Behandeling:** Technieken gebaseerd op leerprincipes, zoals exposure of contra-conditionering, kunnen worden toegepast. Deze technieken zijn gericht op het afleren van probleemgedrag bij de patiënt en het aanleren van een meer gewenste respons [54](#page=54).
> **Voorbeeld:** Een patiënt die een paniekreactie vertoont bij het zien van naalden kan behandeld worden met exposure therapie, waarbij de patiënt geleidelijk wordt blootgesteld aan steeds meer angstwekkende prikkels, om zo de aangeleerde angstrespons te verminderen [54](#page=54).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Leren | Het proces waarbij specifieke ervaringen leiden tot nieuwe, min of meer duurzame gedragingen, attitudes, gedragstendenties of het vermogen daartoe. Dit omvat zowel feitelijke veranderingen als de potentiële mogelijkheid tot gedragsaanpassing. |
| Habituatie | Een vorm van niet-associatief leren waarbij de herhaalde blootstelling aan dezelfde, neutrale stimulus leidt tot een afname van de oorspronkelijke reactie. Dit helpt bij het filteren van irrelevante prikkels en het sparen van energie. |
| Sensitisatie | Een vorm van niet-associatief leren waarbij herhaalde blootstelling aan een stimulus, vooral als deze intens of potentieel bedreigend is, leidt tot een toegenomen responsiviteit op die prikkel. Dit verhoogt de prikkelbaarheid van het zenuwstelsel en vergroot de waakzaamheid. |
| Klassieke conditionering | Een vorm van associatief leren waarbij een neutrale stimulus (CS) door herhaalde koppeling aan een ongeconditioneerde stimulus (UCS) die een ongeconditioneerde respons (UCR) uitlokt, zelf de geconditioneerde respons (CR) kan oproepen. Het organisme leert een voorspellende relatie tussen stimuli. |
| Operante conditionering | Een vorm van associatief leren waarbij de frequentie van een gedrag wordt beïnvloed door de consequenties die erop volgen. Gedrag dat wordt gevolgd door een bekrachtiger (iets aangenaams of het wegnemen van iets vervelends) neemt toe, terwijl gedrag dat wordt gevolgd door straf (iets vervelends of het wegnemen van iets leuks) afneemt. |
| Modeling (Observationeel leren) | Een leervorm waarbij individuen gedragspatronen leren door het observeren en imiteren van anderen (modellen). Dit proces wordt beïnvloed door aandacht, retentie, motorische reproductie en de gevolgen die het model ondervindt. |
| UCS (Ongeconditioneerde stimulus) | Een stimulus die een natuurlijke, aangeboren respons uitlokt zonder dat er enige vorm van leren voor nodig is. In Pavlovs experiment was dit bijvoorbeeld voedsel. |
| UCR (Ongeconditioneerde respons) | De natuurlijke, aangeboren reactie op een ongeconditioneerde stimulus. Dit is een automatische reflexreactie die niet geleerd is, zoals speekselafscheiding bij het zien van voedsel. |
| CS (Geconditioneerde stimulus) | Een oorspronkelijk neutrale stimulus die, na herhaalde associatie met een ongeconditioneerde stimulus, in staat is een geconditioneerde respons uit te lokken. In Pavlovs experiment was dit het geluid van de bel. |
| CR (Geconditioneerde respons) | De geleerde reactie op een geconditioneerde stimulus. Deze respons lijkt vaak op de ongeconditioneerde respons, maar wordt nu uitgelokt door de geconditioneerde stimulus, omdat deze voorspelt dat de ongeconditioneerde stimulus zal verschijnen. |
| Extinctie | Het proces waarbij een geconditioneerde respons geleidelijk verzwakt en verdwijnt wanneer de geconditioneerde stimulus herhaaldelijk wordt aangeboden zonder de bijbehorende ongeconditioneerde stimulus. Dit leidt tot het uitdoven van de aangeleerde associatie. |