Cover
ابدأ الآن مجانًا wijsbegeerte cursus 2.pdf
Summary
# Het Romeinse keizerrijk en de opkomst van het christendom
Dit onderwerp verkent de historische en culturele context van het Romeinse keizerrijk en de opkomst en verspreiding van het christendom, inclusief de rol van sleutelfiguren als Constantijn.
### 1.1 Het Romeinse keizerrijk: historische en intellectuele context
#### 1.1.1 Overgang van Republiek naar Keizerrijk
De overgang van de Romeinse republiek naar een keizerrijk vond plaats in 27 v.o.t. met de aanvaarding van de naam Augustus door Octavianus, de impliciete "eerste burger" van Rome. Dit rijk breidde zich nog uit tot in de tweede eeuw n.Chr., maar het culturele centrum bleef verankerd in het Middellandse Zeegebied, met name in de hellenistische tradities. Grieks bleef de belangrijkste geleerde cultuurtaal, en Alexandrië was een intellectueel centrum voor astronomie, wiskunde en alchemie [2](#page=2).
#### 1.1.2 Filosofie in de eerste eeuwen van het keizerrijk
De hellenistische filosofische scholen speelden een grote rol in het Romeinse culturele leven, ook na de overgang naar het keizerrijk. Er ontstond een verschuiving in onderwijsmethodes, met meer nadruk op systematische overzichten en samenvattingen van bestaande ideeën. Het werk van Aristoteles werd herontdekt en zijn logica werd een essentiële voorbereiding op de filosofie [3](#page=3).
Het laat-antieke ideaalbeeld van klassieke vorming ontstond, met grammatica, retorica en dialectiek (logica) als de kern van de *artes liberales*. Tekstcommentaar kreeg een centrale plaats, waarbij monumentale commentaren op Plato en Aristoteles werden geschreven. Filosofen kregen een statuut van autoriteit, waarbij hun werk werd afgewogen tegen de betekenis ervan voor de hedendaagse lezer [3](#page=3) [4](#page=4).
De stichting van filosofische scholen kon gebeuren op initiatief van lokale overheden of de hoogste overheid, zoals keizer Marcus Aurelius deed in Athene in 176 v.o.t., wat mogelijk een van de eerste keren was dat filosofen een officieel salaris van de staat ontvingen [4](#page=4).
#### 1.1.3 Stoïcisme in het Romeinse keizerrijk
Marcus Aurelius (121-180 n.Chr.), een van de "vijf goede keizers", schreef de *Meditaties*, een klassieker van de stoïcijnse filosofie, geïnspireerd door Epictetus (ca. 50-135 n.Chr.). Epictetus, geboren in slavernij, benadrukte innerlijke vrijheid onafhankelijk van juridisch statuut. Ook Seneca (1 v.o.t. - 65 n.Chr.), een andere Romeinse stoïcijn, diende keizer Nero als adviseur. Het stoïcisme legde de nadruk op het praktisch toepassen van filosofische principes en het vinden van een stabiel ankerpunt in het leven door middel van introspectie [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.1.4 Neoplatonisme
Vanaf de derde eeuw werd het neoplatonisme de dominante filosofische stroming, met de focus op hoe het individu zich thuis kon voelen in een wereldrijk waarin de polis geen natuurlijke gemeenschap meer definieerde. Plato bood hierbij een aanknopingspunt. Het neoplatonisme kan worden gezien als een synthese van Plato en Aristoteles, met stoïcijnse invloeden [5](#page=5).
Plotinus (205-270 n.Chr.) wordt beschouwd als de grondlegger van het neoplatonisme. Hij zag zichzelf als een platonist die terugkeerde naar de oorspronkelijke inspiratie van Plato. Zijn werk, gesystematiseerd in de *Enneaden*, schetst een piramidevormige realiteit met aan de top het Ene, de bron van al het zijn. Vanuit het Ene emaneren het Intellect (de god van Aristoteles, waarin de platoonse vormen bestaan) en de levende Ziel, die op hun beurt de Natuur en Materie realiseren. Mensen zijn ontologisch betrokken op hogere niveimen, maar zijn uit deze realiteit 'weggevallen'. Via filosofische "bekering" en introspectie kan men terugkeren naar de diepste zijnsgrond. Plotinus gebruikte rijke beeldtaal, zoals de metafoor van Odysseus op zoek naar zijn vaderland, om de menselijke vervreemding te beschrijven. Filosofie bood een taal om vervreemding op te heffen en terug te keren naar een verloren eenheid, met een mogelijke mystieke eenwording met het Ene als ultiem doel [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7).
Het neoplatonisme koppelde zich aan "theürgie", rituele handelingen om contact te leggen met de goddelijke wereld, en kreeg steeds meer religieuze kenmerken. De neoplatonisten zagen Plato als erfgenaam van de Pythagoreïsche traditie, wat hen in staat stelde de mystieke dimensie van zijn filosofie te benadrukken. Ze zochten naar pre-socratische en niet-Griekse bronnen voor Plato's denken, en fabriceerden pseudo-historische bronnen zoals het "hermetische corpus" [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.1.5 Filosofie en religie
Griekse filosofen hadden altijd de relatie van de mens tot het goddelijke als onderwerp gehad. Socrates getuigde van een "daimon" die hem bijstond, een idee dat door neoplatonisten kon worden geïnterpreteerd als een boodschapper uit een hoger niveau van realiteit. Filosofie streefde ook naar een hervorming van het leven en het verdiepen van religieuze praktijken. In de context van het keizerrijk kenden mysterie- en verlossingsculten van oosterse oorsprong succes, omdat ze beantwoordden aan een diepgevoeld nood aan betekenisgeving in een gefragmenteerde wereld. Neoplatonisme deelde kenmerken met deze bewegingen door de hoop op verlossing te relateren aan de filosofische traditie [8](#page=8) [9](#page=9).
### 1.2 De opkomst en verspreiding van het christendom
#### 1.2.1 Vroege groei en conflict met het keizerrijk
Het christendom kende een gestage groei in de eerste eeuwen na de dood van Jezus. De belofte van verlossing sprak brede lagen van de bevolking aan, en de nadruk op naastenliefde zorgde voor sterk samenhangende geloofsgemeenschappen. Dit leidde tot wederzijdse achterdocht met het keizerrijk, omdat christenen "afgoderij" afwezen, terwijl de veelheid aan goden politiek belangrijk was en keizers zich een quasi-goddelijk statuut aanmaten [2](#page=2).
#### 1.2.2 Constantijn en de christelijke transformatie
De sterke gemeenschapsvormende dimensie van het christendom bood politieke mogelijkheden die voor het eerst werden gerealiseerd tijdens het bewind van Keizer Constantijn. Na zijn publieke bekering tot het christendom in 312 zette hij een proces in gang dat leidde tot de officiële staatsgodsdienst van het keizerrijk in 380. Constantijn verplaatste ook het politieke zwaartepunt naar het oosten door Constantinopel te stichten als tweede hoofdstad. Terwijl het westelijke deel van het rijk in de vijfde eeuw desintegreerde, bleef het Romeinse rijk met Constantinopel als hoofdstad voortbestaan tot 1453 [2](#page=2).
#### 1.2.3 Integratie van filosofie in het christendom
Vanaf de derde eeuw na Christus waren er twee opvallende evoluties binnen het christendom: denkers die het christendom integreerden in de stedelijke cultuur, en de opkomst van een streng ascetisch christendom. Monastieke ordes, vanaf de vijfde eeuw, brachten een synthese tussen beide [10](#page=10) [9](#page=9).
De geleerde beweging steunde op de neoplatoonse synthese en maakte gebruik van filosofische ideeën om de intellectuele kern van het christendom te articuleren, waardoor het aantrekkelijker werd voor een geschoolde elite. Christelijke denkers presenteerden het christendom als de "ware filosofie", waarbij centrale aspecten van het joodse en christelijke leer aansloten bij de filosofie van Plato en Aristoteles, zoals het bestaan van een immateriële ziel en een transcendente God [10](#page=10).
Philo van Alexandrië (20 v.o.t. - 50 n.Chr.) bracht reeds een synthese tot stand tussen platoonse filosofie en het boek Genesis, waarbij hij stelde dat Plato zijn ideeën ontleend had aan joodse bronnen, met name Mozes. Dit idee van Plato als "Grieks-sprekende Mozes" zou terugkeren bij de christelijke kerkvaders en leidde tot de ontwikkeling van theologie als een rationele studie van het goddelijke. Er ontstond echter een spanning tussen het klassieke Griekse vertrouwen in de rede en de christelijke nadruk op menselijke eindigheid en goddelijke genade. "Negatieve theologie", die stelt dat men enkel in negatieve termen over God kan spreken, had neoplatoonse wortels en bood een manier om deze spanning te hanteren [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 1.2.4 Strijd om interpretatie en de rol van concilies
Christelijke denkers stonden voor de interpretatie van de goddelijke openbaring in de Bijbel, waarbij ze zich lieten inspireren door filosofische exegetische technieken. Philo van Alexandrië toonde aan dat Bijbelinterpretatie niet altijd letterlijk moest zijn en meerdere betekenislagen kon bevatten. Het idee van een letterlijke lezing van heilige schrift was niet inherent aan de historische identiteit van het jodendom, christendom en de islam [11](#page=11).
De vraag wie kon beslissen over gepaste Bijbellezingen werd cruciaal toen Keizer Constantijn het christendom een centralere plaats gaf. Het concilie van Nicea in 325 moest consensus bereiken over de kern van het christendom, met name de menswording van God in Jezus Christus en de Heilige Drievuldigheid. De paradoxale aard van deze geloofspunten benadrukte de noodzaak van een a-rationeel perspectief, hoewel de rede ook werd ingezet om deze ideeën inzichtelijk te maken met concepten uit de aristotelische fysica en metafysica [12](#page=12).
De dogma's van Nicea leidden niet tot absolute eenheid; alternatieve interpretaties, zoals het arianisme, nestorianisme en monophysitisme, leidden tot de vorming van "heterodoxe" sekten die zich naar de marges van het rijk verspreidden. Naast theologische debatten was er een voortdurende strijd over de gepaste vormen van eredienst, waarbij compromissen moesten worden gesloten tussen dogmatische strengheid en rituele openheid [12](#page=12).
#### 1.2.5 Augustinus: de wil, de zondeval en de twee steden
Aurelius Augustinus (354-430 n.Chr.) was een invloedrijke kerkvader wiens werk een centrale plaats innam in de christelijke theologie. Hij benadrukte de menselijke wil als een zelfstandig vermogen dat inzicht omzet in motivatie, wat een breuk betekende met de Socratische traditie die immorele daden zag als intellectuele vergissingen [13](#page=13).
Augustinus illustreerde het belang van de wil met een anekdote over het stelen van peren, wat een echo was van de zondeval. De mens werd geschapen met een vrije wil, maar na de zondeval werd het morele kompas onstabiel en vertroebeld. Moreel falen is menselijk, en compassie is geboden, hoewel de mens verantwoordelijk blijft voor het streven naar het goede [13](#page=13) [14](#page=14).
De fundamentele vervreemding van de mens in het leven was voor Augustinus een gevolg van de zondeval en de onzuivere wil, die ons verhindert ons volledig thuis te voelen in de wereld. Christelijke bekering draaide om de keuze om de wil te laten leiden door Jezus Christus en een impuls van liefde te laten zijn, maar totale beheersing van de wil is onmogelijk; alleen Gods genade kan redding bieden [14](#page=14).
Augustinus introduceerde ook het concept van de "Stad Gods" versus de "Stad van de Mensen". De Stad van de Mensen wordt gekenmerkt door eigenliefde en aardse genietingen, waarbij religie een middel is om de samenleving te vormen. De Stad Gods is een samenleving van ware gelovigen wiens wil gekenmerkt wordt door liefde voor God, en waarbij religie het enige werkelijk waardevolle doel is dat buiten dit leven ligt [14](#page=14).
Het is belangrijk om de Stad Gods niet zomaar te identificeren met de kerk, en de wereldse stad met het keizerrijk, aangezien beide steden door elkaar heen lopen. Dit onderscheid bood echter een schema voor de interpretatie van de menselijke geschiedenis en de rol van religieuze gezagsdragers in politiek tumultueuze tijden. Augustinus' houding ten opzichte van de politieke rol van de kerk was ambivalent: enerzijds keerde hij zich af van theocratische modellen, anderzijds meende hij dat politiek oogpunt de bestaande orde niet mocht worden destabiliseerd door fundamentele praktijken zoals slavernij in vraag te stellen [15](#page=15).
> **Tip:** Houd rekening met de context van de late oudheid, waarin filosofie en religie steeds meer met elkaar verweven raakten en beide een weg naar verlossing boden. Begrijp de rol van tekstcommentaar en de herontdekking van klassieke teksten in de ontwikkeling van zowel filosofisch als theologisch denken.
>
> **Tip:** Let bij de analyse van Augustinus' werk op de centrale rol die hij toekent aan de menselijke wil en de gevolgen van de zondeval voor de menselijke moraliteit en maatschappelijke structuren.
---
# Filosofie in de Indische rijken
De Indische rijken kenden een rijke filosofische ontwikkeling, zowel binnen de boeddhistische als de vedische tradities, die zich kenmerkte door een diepe zoektocht naar de aard van de werkelijkheid (ontologie) en de mogelijkheden van kennis (epistemologie).
### 2.1 Historische situering van de Indische rijken
Na de val van het Mauryarijk kende India periodes van zowel fragmentatie als grote rijken, die de context vormden voor de ontwikkeling van diverse filosofische tradities [16](#page=16).
#### 2.1.1 Het Kushanrijk (1e-4e eeuw o.t.)
* Het Kushanrijk verenigde Noordwest-India en reikte tot in Centraal-Azië, waardoor Grieks-Perzische en Indische invloeden zich vermengden [16](#page=16).
* Taxila werd een belangrijk centrum voor onderwijs in diverse disciplines, waaronder vedische en boeddhistische ideeën [16](#page=16).
* De Kushan-heersers ondersteunden zowel boeddhistische kloosters als de vedische traditie, wat bijdroeg aan intellectueel pluralisme [16](#page=16).
* De bloei van de zijderoute faciliteerde handel en culturele uitwisseling, met als gevolg de verspreiding van het boeddhisme naar China [16](#page=16).
#### 2.1.2 Het Guptarijk (3e-6e eeuw o.t.)
* Dit rijk, georiënteerd op Oost- en Zuid-India, wordt gezien als de bloeiperiode van de klassieke Indische literatuur [16](#page=16).
* De invloed van de brahmanen nam toe, maar boeddhistische kloosters, zoals het indrukwekkende Nalanda, bleven gesponsord worden en Nalanda werd een belangrijk intellectueel centrum voor het boeddhisme [16](#page=16).
#### 2.1.3 Na het Guptarijk
* Regionale dynastieën namen de macht over, zonder nieuwe grote rijken te stichten [17](#page=17).
* Het boeddhisme verloor aan invloed door verminderde vorstelijke steun, terwijl de brahmanen sterker geïntegreerd werden in administraties [17](#page=17).
* De bredere bevolking voelde zich meer aangesproken door erediensten voor vedische goden, wat het boeddhisme bij leken deed afnemen [17](#page=17).
* Tegen het einde van de twaalfde eeuw was boeddhisme in India verwaarloosbaar, maar bloeide het elders in Azië [17](#page=17).
* Jaïnisme bleef wel aanwezig in India, zij het numeriek klein [17](#page=17).
#### 2.1.4 Islamitische rijken (vanaf 13e eeuw o.t.)
* Het Sultanaat van Delhi, gesticht in de vroege dertiende eeuw, was het eerste islamitische rijk in India [17](#page=17).
* De confrontatie met de islam, een monotheïstische religie, stimuleerde een zoektocht naar de eenheid binnen de vedische tradities, wat leidde tot de term "hindoeïsme" [17](#page=17).
* De Britse kolonisatie gebruikte dit idee van "hindoeïsme" als een stadium van ontwikkeling dat nog beschaving moest bereiken, wat de studie van Indiase filosofische tradities beïnvloedde [17](#page=17).
### 2.2 Boeddhistische filosofie: scholastieke experimenten in filosofische articulatie
Na de dood van Siddharta Gautama Boeddha werden pogingen ondernomen om zijn leer schriftelijk vast te leggen en coherente visies te ontwikkelen, wat leidde tot verschillende boeddhistische tradities [18](#page=18).
#### 2.2.1 Ontwikkeling van Boeddhistische Tradities
* **Theravada en Mahayana:** Twee invloedrijke tradities ontwikkelden zich. Theravada is dominant in Zuidoost-Azië en Sri Lanka, terwijl Mahayana zich verder verspreidde in Centraal- en Oost-Azië [18](#page=18).
* **Mahayana-focus:** Meer nadruk op het streven naar boeddhaschap in dit leven, de Boeddha als blijvende aanwezigheid, en een grotere nadruk op mededogen en collectieve verlossing [18](#page=18).
#### 2.2.2 Monastieke context en intellectuele ontwikkeling
* **Hermeneutische strategieën:** Kloosters faciliteerden de ontwikkeling van manieren om de gezegdes van de Boeddha te interpreteren en de kern van zijn leer te achterhalen [18](#page=18).
* **Scholastieke experimenten:** Specifieke manieren van denken binnen een vastgelegd kader, wat leidde tot een gedeelde "gereedschapskist" van concepten en argumentatievormen [18](#page=18).
* **Nalanda:** Een spectaculair voorbeeld van een intellectueel centrum, dat duizenden monniken kon huisvesten en netwerken voor communicatie over de hele boeddhistische wereld onderhield [18](#page=18).
* **Integratie van denken en leven:** Filosofische experimenten waren geïntegreerd in spirituele handelingspraktijken. Anders denken ging hand in hand met anders ervaren, waarbij redeneren en mediteren nauw verwant waren [19](#page=19).
#### 2.2.3 Debatten met de Vedische Traditie
* Boeddhistische denkers gebruikten Sanskriet, de taal van de Veda's, om hun ideeën te articuleren, wat debatten met de vedische traditie mogelijk maakte [19](#page=19).
* Deze interacties leidden tot wederzijdse beïnvloeding en concurrentie voor invloed aan vorstelijke hoven [19](#page=19).
#### 2.2.4 De zoektocht naar een gepaste ontologie en epistemologie
De kern van de boeddhistische filosofie lag in het formuleren van een ontologie (wat bestaat) en epistemologie (hoe we kennis verwerven) die de boeddhistische leer ondersteunden en leidden tot de transformatie van het zelf en de wereld, met als doel het stoppen van het lijden [19](#page=19).
##### 2.2.4.1 Ontologie en het zelf
* **Het probleem van de persoon:** Wat maakt iemand tot dezelfde persoon door de tijd heen als er geen vast, onderliggend zelf is? Antwoorden zochten naar causale continuïteit van mentale toestanden, maar dit riep vragen op over morele verantwoordelijkheid [19](#page=19).
* **Anatta (niet-zelf):** De meeste tradities kozen voor de stelling dat het zelf niet bestaat, wat leidde tot de ontwikkeling van het idee dat realiteit bestaat uit fundamentele, momentane elementen die snel verdwijnen [19](#page=19).
* **Illusies en hechting:** Samengestelde, fictieve entiteiten zoals het "zelf" en materiële objecten werden als illusoir beschouwd, wat de neiging tot hechting aan objecten moest tegengaan [20](#page=20).
* **Fundamentele cognitieve vergissing:** Lijden werd gezien als voortkomend uit het verkeerd toeschrijven van realiteit aan dingen. Ontologische reflectie kon een fundamenteler niveau van realiteit blootleggen: elementaire gebeurtenissen in causale ketens [20](#page=20).
##### 2.2.4.2 Epistemologie en de kloof tussen taal en realiteit
* **Scepticisme:** De reductionistische ontologie ging hand in hand met sceptische ideeën over kennis. Er werd een kloof waargenomen tussen onze taal, die verwijst naar objecten, en een wereld waarin die objecten geen inherente realiteit hebben [20](#page=20).
* **Cognitieve activiteit:** Gesofisticeerde ideeën ontstonden over hoe menselijke cognitieve activiteit te begrijpen is gegeven deze kloof [20](#page=20).
* **Mentalistische uitweg:** Sommige denkers stelden dat alle realiteit mentaal van aard was, bestaande uit een zelfloos bewustzijn met opeenvolgende momentane toestanden [20](#page=20).
##### 2.2.4.3 De kern van het boeddhisme
* De intellectuele kern van het boeddhisme kon het beste gekarakteriseerd worden door de vragen die het opriep en de diversiteit aan mogelijke antwoorden [21](#page=21).
* Intellectuele debatten stonden nooit los van meditatieve praktijken die het denken een existentiële basis moesten geven en het leven transformeerden [21](#page=21).
#### 2.2.5 Nāgārjuna en de filosofie van de leegte (ca. 2e eeuw o.t.)
Nāgārjuna, een invloedrijke Mahayana-denker, ontwikkelde een radicale sceptische methode om de ideeën over ultieme realiteit te destabiliseren [21](#page=21).
* **Kritiek op onderliggende elementen:** Nāgārjuna bekritiseerde de tendens om, na het in vraag stellen van het zelf en objecten, toch een fundamentele realiteit van momentane elementen te postuleren, wat een vorm van substantieel bestaan behield (#page=20, 21) [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Leegte (Śūnyatā):** Hij argumenteerde dat zaken geen eigen, intrinsieke aard hebben, maar "leeg" zijn omdat ze enkel bestaan in relatie tot andere dingen [21](#page=21).
* **Therapeutische dimensie:** Nāgārjuna verdedigde geen theorie over de ultieme aard van de werkelijkheid, maar gebruikte een methode om theorievorming te destabiliseren en ons te genezen van speculatieve impulsen [21](#page=21).
* **Leegte en bevrijding:** Het inzicht dat er geen fundamenteel niveau van realiteit is, is cruciaal voor bevrijding. Het stoppen van de projectie van illusoire identiteiten creëert ruimte voor transformatie [21](#page=21).
* **Karmische cyclus en Nirvana:** Nāgārjuna stelde dat de karmische cyclus van reïncarnaties en Nirvana eigenlijk hetzelfde zijn, beide zijnde mogelijkheden om het leven vorm te geven binnen de leegte (#page=21, 22) [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Middenweg:** Dit sluit aan bij de boeddhistische middenweg die zich afzette tegen levensverzakende praktijken van ascetisme [22](#page=22).
### 2.3 Vedische filosofische tradities
De vedische traditie kende eveneens een proces van schriftelijke vastlegging van kernteksten (Veda's, Upanishaden, Mahabharatha) en een zoektocht naar afbakening van de rol van brahmanen in de samenleving [22](#page=22).
#### 2.3.1 Schoolvorming en intellectuele profilering
* **Brhmanen als dragers van cultuur:** Zij profileerden zich als deskundigen, zowel in rituele als administratieve en adviserende functies, wat expliciete filosofische reflectie stimuleerde [22](#page=22).
* **Focus op onvergankelijkheid:** In tegenstelling tot boeddhisten die zich afkeerden van de illusie van onvergankelijkheid, legden vedische denkers de focus op wat werkelijk onvergankelijk was [22](#page=22).
* **Wederzijdse beïnvloeding:** Er was veel uitwisseling van ideeën tussen boeddhistische en vedische denkers [22](#page=22).
* **Sutra's en commentaren:** Filosofische scholen werden gebaseerd op kernachtige aforismen ("sutra's"), die door geleerde commentaren hun betekenis kregen [22](#page=22).
#### 2.3.2 Spirituele technieken en tantrische praktijken
* **Yoga:** Scholen aangeduid als "yoga" integreerden meditatieve technieken, ademhalingstechnieken en soms lichaamshoudingen om denken en leven te transformeren [23](#page=23).
* **Mantra's en tantra:** Het gebruik van mantra's (herhaalde spreuken) en complexere, lichamelijk georiënteerde "tantrische" praktijken won aan belang [23](#page=23).
* **Islamitische invloed:** Op het moment van de islamitische invasies bloeiden de vedische filosofische scholen, wat leidde tot uitwisseling met islamitische ideeën [23](#page=23).
#### 2.3.3 Kennis en taal
De dreiging van epistemologisch scepticisme van boeddhisten was een belangrijk strijdpunt. Kennis werd binnen de vedische traditie gezien als een cruciaal element voor bevrijding [23](#page=23).
##### 2.3.3.1 De Nyaya-school
* **Epistemologische theorie:** Ontwikkelde een uitgebreide theorie over kennis om sceptische posities te weerleggen [23](#page=23).
* **Systematiseren van alledaagse kennis:** De taak van filosofie werd gezien als het verhelderen en systematiseren van onze alledaagse manier van denken, zonder dit vertrekpunt omver te werpen [23](#page=23).
* **Problemen met scepticisme:**
* Incoherentie van een radicale scepticus die beweert te weten dat kennis onmogelijk is [23](#page=23).
* Skepticisme vraagt te veel door verantwoording te eisen voor fundamentele criteria; de basishouding moet vertrouwen zijn, tenzij er concrete redenen tot twijfel zijn [23](#page=23).
* **Getuigenis als kennisbron:** Naast waarneming en redenering werd getuigenis erkend als een cruciale bron. In afwezigheid van twijfelredenen moest getuigenis als betrouwbaar worden aangenomen. Dit ontkrachtte sceptische houdingen ten opzichte van de Veda's [24](#page=24).
##### 2.3.3.2 De Mimamsa-school
* **Interpretatie van rituele voorschriften:** Focus lag op de nauwgezette interpretatie van de rituele voorschriften uit de Veda's, met eigen hermeneutische principes [24](#page=24).
* **Epistemologisch statuut van de Veda's:** De Veda's waren de enige bron van kennis over ritueel handelen en konden daarom niet in twijfel getrokken worden [24](#page=24).
* **Eeuwige en ongecreëerde teksten:** De Veda's werden als eeuwig en zonder auteur beschouwd, wat de mogelijkheid van vergissing uitsloot [24](#page=24).
* **Taalfilosofie:** De taal van de Veda's (Sanskriet) werd als eeuwig en stabiel beschouwd, met een structuur die overeenkwam met de wereld. Dit leidde tot de discussie over abstracte entiteiten die overeenkomen met soorten, een vorm van Plato's ideeënwereld [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Taal als medium van het goddelijke:** Mimamsa-denkers radicaliseerden dit door de taal te zien als vervanging van het goddelijke, en rituele voorschriften als een directe uitdrukking van de vormende kracht in het leven [25](#page=25).
#### 2.3.4 Dualisme vs. Monisme
Scholen als Samkhya en Vedanta probeerden de relatie tussen het ware, immateriële zelf en de empirische wereld te verhelderen, maar kozen verschillende theoretische beelden [25](#page=25).
##### 2.3.4.1 Samkhya-school
* **Dualistische visie:** Twee fundamentele principes: een immaterieel principe (passief bewustzijn) en een materieel principe (actief). Alles onderhevig aan verandering is materieel, inclusief mentale fenomenen [25](#page=25).
* **Reflectie van bewustzijn:** Het immateriële bewustzijn kan gereflecteerd worden in verfijnde materiële toestanden (geest), wat leidt tot bewuste ervaringen [25](#page=25).
* **Verlossing door inzicht:** De vergissing ontstaat wanneer bewustzijn zich identificeert met bewustzijnsinhouden. Verlossing komt door inzicht in de ware structuur van wereld en zelf, waardoor bewustzijn zich kan genezen van deze fascinatie [26](#page=26).
* **Classificatie en meditatie:** Ontwikkelde een classificatie van materiële realiteit en koppelde theoretische ideeën aan meditatieve technieken om de geest te kalmeren en tot puur bewustzijn te komen [26](#page=26).
##### 2.3.4.2 Vedanta-school (Shankara)
* **Monistische visie:** De enige fundamentele realiteit is bewustzijn (brahman). De materiële wereld heeft geen autonome realiteit en is een versluierde versie van dit onderliggende principe (maya) [26](#page=26).
* **Verlossing door genezing van vergissing:** Filosofische reflectie geneest van de vergissing dat de materiële werkelijkheid echt is. Het enige dat bestaat, is het universele en zuivere bewustzijn [26](#page=26).
* **Kritiek op Shankara:** Zijn positie werd bekritiseerd voor het mogelijk verward worden met boeddhisme, en voor het negeren van ruimte voor een individueel zelf dat niet volledig samenvalt met brahman [26](#page=26).
> **Tip:** De keuze tussen dualisme en monisme, of de afbakening van mentale en materiële principes, is niet louter speculatief maar heeft diepgaande implicaties voor hoe men de relatie tot het zelf en de wereld begrijpt [27](#page=27).
> **Voorbeeld:** Vergelijk de positie van Shankara (monisme) met die van Descartes (dualisme tussen bewustzijn en materie, maar met een bredere definitie van het mentale dan Samkhya), of met een puur materialistische visie zoals die van de Epicuristen [27](#page=27).
De filosofische debatten in de Indische rijken, met hun diverse ontologische en epistemologische standpunten, illustreren fundamentele vragen over de aard van de werkelijkheid en de menselijke plaats daarin, en zouden, indien er contact was geweest, intrigerende parallellen hebben getoond met westerse filosofische tradities [27](#page=27).
---
# Islamitische rijken en de bloei van filosofie
Dit deel behandelt de historische context van de islamitische rijken, de vertaalbewegingen van antieke teksten, de verschillende vormen van geleerdheid, en de filosofische debatten binnen de islamitische wereld met focus op sleutelfiguren als Ibn Sina en Ibn Rushd.
### 3.1 Historische context van de islamitische rijken
In de zevende eeuw was het Romeinse Rijk, bestuurd vanuit Constantinopel, nog een dominante politieke macht in het Middellandse Zeegebied, net als het Sassanidische Rijk in Perzië. Beide rijken werden echter onverwacht geconfronteerd met een nieuwe kracht: het islamitische rijk. De Arabische woestijn, voorheen een periferie, ontwikkelde zich onder leiding van Mohammed tot een verenigde gemeenschap gebaseerd op monotheïsme. De islamitische gemeenschap breidde zich snel uit, wat resulteerde in de ondergang van het Perzische Rijk en een aanzienlijke territoriale inkrimping van het Byzantijnse Rijk [28](#page=28).
Van 661 vormde Damascus de hoofdstad van een uitgestrekt islamitisch rijk dat zich uitstrekte van Spanje tot Afghanistan (#page=28, page=29). Onder het kalifaat van de Abbasiden (750-945), met Bagdad als nieuwe hoofdstad, ontstond een bloeiende islamitische cultuur die Arabisch als universele cultuurtaal gebruikte en Perzische en hellenistische elementen integreerde. Deze periode kenmerkte zich door de opkomst van schriftgeleerden en literatoren, wat leidde tot intellectuele debatten [28](#page=28) [29](#page=29).
Vanaf de tiende eeuw desintegreerde de macht van de kaliefen, waarna een lappendeken van semi-autonome vorstendommen ontstond, vaak beïnvloed door migraties van Centraal-Aziatische volkeren. Ondanks politieke fragmentatie kende deze periode een sterke economische integratie en een verdere versterking van de islamitische identiteit. Onafhankelijke kalifaten vormden zich in Al-Andalus (Spanje) en Egypte. Vanaf de late vijftiende eeuw ontstonden opnieuw stabiele “buskruitrijken” zoals het Ottomaanse Rijk, het Mogolrijk en het Safawidenrijk, die een vroegmoderne staatsvorming in de islamitische wereld kenmerkten [29](#page=29) [30](#page=30).
### 3.2 Filosofie in de vroege islamitische wereld: vertaalbewegingen
De traditionele opvatting dat de islamitische wereld enkel een doorgeefluik was van antieke filosofie naar Europa is onjuist. De snelle gebiedsuitbreiding van het islamitische rijk bracht het in contact met actieve filosofische tradities, met name in Syrië waar Syrische christenen delen van de Aristotelische en neoplatoonse filosofie naar het Syrisch hadden vertaald (#page=30, page=31). Deze vertalingen, vaak in monastieke scholen, dienden ter intellectuele onderbouwing van het christelijke geloof en boden een model voor de islamitische heersers (#page=30, page=31) [30](#page=30) [31](#page=31).
Abbasidische kaliefen stimuleerden de vertaling van Griekse en hellenistische filosofische erfenis naar het Arabisch, naast wiskundige en medische teksten uit de Mediterrane wereld en India. Deze vertaalprojecten waren multiculturele samenwerkingen, waarbij niet-orthodoxe christenen en joodse denkers een cruciale rol speelden, terwijl het vertalen en interpreteren van de Koran en islamitische juridische traditie exclusief voorbehouden bleef aan moslims. Dit stelde niet-islamitische intellectuelen in staat hun eigen tradities te behouden en te verfijnen in het Arabisch [31](#page=31).
### 3.3 Vormen van geleerdheid
Binnen de Abbasidische periode ontwikkelden zich diverse intellectuele tradities. De rechtsgeleerden (fuqaha) waren cruciaal voor de toepassing van de islamitische wet, gebaseerd op de Koran en de tradities van de profeet Mohammed. Daarnaast ontstond de dialectische theologie (kalaam) die rationele onderbouwing zocht voor centrale islamitische waarheden, wat soms leidde tot conflicten met rechtsgeleerden, met name over het ongecreëerde en eeuwige statuut van de Koran [31](#page=31) [32](#page=32).
Een derde belangrijke vorm van geleerdheid was de filosofie (falsafa), die zich baseerde op de aristotelische en neoplatoonse methoden en ideeën uit de Grieks-hellenistische traditie. Filosofen zochten naar kennis van Gods schepping via demonstratieve wetenschap, wat hen in potentieel conflict bracht met theologen die deze bron niet als gezaghebbend erkenden. Het debat ging niet zozeer om religie versus filosofie, maar om de juiste intellectuele basis voor religie. Filosofen streefden naar gelukzaligheid in dit leven via filosofische activiteit als zelfverwezenlijking [32](#page=32).
Diverse gebieden zoals logica, geneeskunde, astronomie en wiskunde, zowel uit de hellenistische als de Indische wereld, werden verder ontwikkeld en vormden eeuwenlang een integraal deel van de islamitische culturele wereld [33](#page=33).
### 3.4 Plaatsen van geleerdheid
De intellectuele activiteit in de islamitische rijken steunde sterk op de financiële ondersteuning van machthebbers, die vertaalprojecten aanstuurden, debatten organiseerden en intellectuelen in dienst namen. Dit creëerde een klimaat waarin filosofen scholen konden vormen, zij het informeel. Patronage bleef cruciaal na het uiteenvallen van het kalifaat, en filosofen waren vaak ook artsen of rechtsgeleerden [33](#page=33).
Belangrijke evoluties vonden plaats door de integratie van filosofie met medische ideeën, mede door de vertaling van teksten van Galenus. De opkomst van madrassa's, instellingen voor hoger onderwijs gefinancierd door schenkingen, werd kenmerkend voor het post-Abbasidische tijdperk. Hoewel gericht op islamitisch recht, boden ze ook ruimte aan andere kennisvormen, waaronder logica en theologie, waarin filosofische debatten werden gevoerd. Naast patronage konden intellectuelen hier een professionele aanstelling krijgen, wat tijd en ruimte bood voor onderzoek en debat, ondersteund door uitgebreide bibliotheken (#page=33, page=34) [33](#page=33) [34](#page=34).
### 3.5 Noodzakelijkheid en contingentie in Gods schepping: Ibn Sina
Ibn Sina (ca. 980-1037), bekend als Avicenna, was een invloedrijke filosoof en arts uit de Perzische wereld. Zijn encyclopedische werk "De canon van de geneeskunde" en zijn systematisering van de aristotelische logica hadden een grote impact. In zijn hoofdwerk "Het boek van de genezing" presenteerde hij een "oosterse filosofie" die de aristotelische filosofie systematiseerde met een focus op het bestaan van dingen en de modale structuur van de werkelijkheid: contingentie en noodzakelijkheid [34](#page=34).
Ibn Sina onderscheidde de essentie van een ding (wat het is) van zijn existentie (dat het is). Hij argumenteerde dat de meeste bestaande dingen contingent zijn, omdat hun bestaan niet noodzakelijk is. Dit leidde tot het inzicht dat er een noodzakelijk bestaand zijnde moet zijn dat de oorzaak is van al het contingente bestaan (#page=34, page=35). Dit noodzakelijk bestaande zijnde, God, is noodzakelijk uniek, immaterieel, intelligent, algoed en almachtig [34](#page=34) [35](#page=35).
Hij ontkende dat de wereld in de tijd was geschapen, maar zag het als een eeuwige afhankelijkheid van de contingente werkelijkheid van haar bron van zijn, een idee geïnspireerd door neoplatoonse emanatie. God had volgens Ibn Sina enkel kennis van de universele structuur van de creatie, niet van particuliere gebeurtenissen, wat hem relatief afstandelijk maakte van zijn schepping [35](#page=35).
Ibn Sina beschouwde de mens als een intellectueel wezen, wat hij illustreerde met een gedachte-experiment over een zwevende man in een lege ruimte. De "genezing" van de ziel lag in de filosofische cultivering van deze essentiële verhouding tot het intellect, wat leidde tot inzicht in het noodzakelijke intellect als kosmische vormgevende kracht [35](#page=35).
### 3.6 Al-Ghazali en het afhankelijke zelf
Al-Ghazali (1058-1111) bekritiseerde in "De incoherentie van de filosofen" met name het werk van Ibn Sina. Hij betoogde dat filosofen, ondanks hun logische methoden, geen ware zekerheid konden bereiken en de relatie tot het goddelijke essentieel verkeerd begrepen. Hij zag de noodzakelijkheid die Ibn Sina toeschreef aan Gods essentie als een inperking op Zijn almacht en vrijheid [36](#page=36).
Volgens Al-Ghazali waren de argumenten tegen creatie in de tijd logisch niet sluitend, en God was niet gebonden aan een noodzakelijk zijnde. Hij introduceerde het concept van "occasionalisme", waarbij natuurlijke effecten slechts "gelegenheden" zijn voor God om Zijn wil te laten volgen (#page=36, page=37). Dit idee, dat later als "voluntarisme" bekend zou staan, benadrukte Gods almacht en de afhankelijkheid van de mens van goddelijke openbaring voor inzicht in goed en kwaad [36](#page=36) [37](#page=37).
In de ethiek combineerde Al-Ghazali de filosofische focus op karaktervorming met de oproep om de deugden te ontwikkelen door het voorbeeld van de profeet Mohammed na te volgen, wat kon leiden tot mystieke eenwording met God. Zijn werk had als dubbel effect dat Ibn Sina's positie als filosoof werd gecanoniseerd, terwijl aristotelische ideeën werden geïntegreerd in de islamitische kalaam. Het centrale debat bleef de verzoening van rede en geloof, met de nadruk op Gods nabijheid tot alle gebeurtenissen [37](#page=37).
### 3.7 Openbaring, profetie en filosofisch denken: Ibn Rushd
Ibn Rushd (1126-1198), bekend als Averroës, was een belangrijke rechter en arts in Al-Andalus. Hij schreef uitgebreide commentaren op Aristoteles en reageerde kritisch op Al-Ghazali's werk. In een juridisch oordeel beargumenteerde hij dat het bestuderen van filosofie niet enkel toegestaan, maar zelfs aangemoedigd moest worden, omdat de mens geacht werd zijn intellect te gebruiken om Gods schepping te onderzoeken [37](#page=37) [38](#page=38).
Hij maakte een strikt onderscheid tussen de massa's, die moesten vertrouwen op openbaring, en filosofen, die konden steunen op demonstratieve kennis verkregen door filosofische reflectie. Ibn Rushd was kritisch op de theologen van de kalaam, die volgens hem verwarring zaaiden en niet de juiste instrumenten bezaten voor interpretatie. Hij stelde dat filosofische inzichten gebruikt konden worden om de ware betekenis van geopenbaarde waarheden te achterhalen, een proces dat kennis omwille van de kennis nastreefde en niet gedeeld moest worden met de massa's [38](#page=38).
Ibn Rushd plaatste zich op een strikt aristotelische positie en benadrukte dat filosofen zich moesten richten op het realiseren van de menselijke aard door het denken van noodzakelijke waarheden, terwijl heersers zorg moesten dragen voor de rust en vrede. Hij betoogde dat er slechts één Universeel Intellect was en dat individueel denken plaatsvond doordat dit denken zich door de mens voltrok, in plaats van dat de mens de eigenaar ervan was. Dit idee riep echter controverses op over de onsterfelijkheid van de menselijke ziel [38](#page=38) [39](#page=39).
### 3.8 Maimonides' gids voor de gelovigen
Moses ben Maimon (1138-1204), Maimonides of Rambam, was een joodse rabbijn en arts die, net als Ibn Rushd, uit Cordoba kwam. Hij vluchtte vanwege religieuze vervolging en vestigde zich in Egypte, waar hij hofarts werd en leider van de joodse gemeenschap. In zijn "Gids voor de verdoolden" bood hij gelovigen een filosofische leidraad voor het verbinden van geloof en rede [40](#page=40).
Maimonides benadrukte dat de ware God een absoluut transcendent wezen is, dat niet volledig in menselijke taal te vatten is. Hij pleitte voor negatieve theologie (zeggen wat God niet is) en het spreken over God via zijn effecten of door middel van allegorische interpretatie van openbaringen. Profetie interpreteerde hij als een intellectueel fenomeen waarbij individuen hun natuurlijke vermogens perfectioneerden, met een geperfectioneerde verbeelding die inzicht vertaalde naar krachtige beelden voor bredere communicatie [40](#page=40) [41](#page=41).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Scholastieke tradities | Verwijst naar de intellectuele en filosofische benaderingen die dominant waren in middeleeuwse onderwijsinstellingen, gekenmerkt door systematische studie, commentaar op bestaande teksten en logische argumentatie. |
| Princeps | Een Latijnse term die letterlijk 'eerste burger' betekent en in het Romeinse Keizerrijk werd gebruikt om de keizer aan te duiden, waarmee zijn positie als primus inter pares (de eerste onder gelijken) werd benadrukt. |
| Hellenistische tradities | Culturele en intellectuele stromingen die voortkwamen uit de Griekse cultuur na de veroveringen van Alexander de Grote, kenmerkend voor een periode van culturele uitwisseling en verspreiding van Griekse ideeën over een groot gebied. |
| Alchemie | Een vroege proto-wetenschappelijke discipline die zich bezighield met het transformeren van metalen, het creëren van een levenselixer en het ontrafelen van de geheimen van de natuur, vaak met mystieke en filosofische onderbouwingen. |
| Staatsreligie | Een religie die door de staat wordt erkend, gesteund en gepromoot, vaak met een centrale rol in het maatschappelijke en politieke leven, en die bijdraagt aan de eenheid en identiteit van het rijk. |
| Retorica | De kunst van het welsprekend spreken en overtuigen, een cruciaal onderdeel van de klassieke opleiding die gericht was op het ontwikkelen van effectieve communicatievaardigheden voor openbare functies. |
| Trivium | Het eerste deel van de zeven vrije kunsten in de middeleeuwse educatie, bestaande uit grammatica, retorica en dialectiek (logica), dat de basis vormde voor intellectuele ontwikkeling. |
| Artes liberales | De vrije kunsten, een reeks academische disciplines die als essentieel werden beschouwd voor een vrije burger, inclusief het trivium (grammatica, retorica, logica) en het quadrivium (rekenkunde, meetkunde, muziek, astronomie). |
| Dialectiek | In de filosofie, met name bij Aristoteles, de kunst van het redeneren en het voeren van een debat door middel van vraag en antwoord, met als doel tot nieuwe inzichten te komen of tegenstrijdigheden bloot te leggen. |
| Neoplatonisme | Een laatantieke filosofische stroming, gebaseerd op de ideeën van Plato, maar met belangrijke eigen toevoegingen, met name door Plotinus. Het legde de nadruk op een hiërarchische structuur van de werkelijkheid, uitgaande van 'het Ene', en het mystieke pad naar eenheid met het goddelijke. |
| Theürgie | Een praktijk binnen het neoplatonisme en andere mystieke tradities, waarbij rituele handelingen werden uitgevoerd met als doel contact te leggen met de hogere, goddelijke werelden, vaak met behulp van symbolische objecten of gebeden. |
| Hermetisch corpus | Een verzameling Griekstalige teksten uit de late oudheid, toegeschreven aan de mythische figuur Hermes Trismegistus, die esoterische en religieuze ideeën bevatten, met een focus op kosmologie, theologie en alchemie. |
| Mysterieculten | Religieuze stromingen in de oudheid die geheime rituelen en initiaties kenden, met als doel spirituele transformatie en verlossing voor de ingewijden, vaak met een focus op een specifieke godheid of een mythologisch verhaal. |
| Kerkvaders | Invloedrijke christelijke theologen en schrijvers uit de vroege kerk (ongeveer van de 2e tot de 8e eeuw), die de doctrine en de theologie van het christendom hebben helpen vormgeven en systematiseren. |
| Ascetisme | Een levenswijze gekenmerkt door strenge zelfdiscipline, onthouding van wereldse genoegens en materiële bezittingen, gericht op spirituele zuivering en verlichting. |
| Negatieve theologie (apofatische theologie) | Een benadering van godsbeschouwing die zich concentreert op wat God *niet* is, in plaats van wat hij *wel* is, omdat de menselijke rede beperkt is om het goddelijke direct te bevatten. |
| Canon | Een verzameling teksten of werken die als gezaghebbend, authentiek en representatief voor een bepaalde traditie worden beschouwd, bijvoorbeeld binnen religieuze of literaire contexten. |
| Heterodox | Afwijkend van de gangbare leer of doctrines, met name binnen een religieuze context, en daarom als onjuist of afvallig beschouwd. |
| Monisme | Een metafysische positie die stelt dat de werkelijkheid uiteindelijk uit één enkel principe of substantie bestaat. |
| Dualisme | Een metafysische positie die stelt dat de werkelijkheid is opgebouwd uit twee fundamenteel verschillende en onafhankelijke principes, zoals geest en materie. |
| Boeddhisme | Een religieuze en filosofische traditie die is ontstaan in India met de leer van Siddhartha Gautama (de Boeddha), gericht op het beëindigen van lijden door middel van inzicht, ethisch gedrag en meditatieve oefening. |
| Vedische tradities | De verzamelde religieuze, filosofische en culturele tradities die gebaseerd zijn op de Veda's, de oudste heilige teksten van het hindoeïsme, met een rijke traditie van rituelen, filosofische speculatie en kosmologie. |
| Ontologie | De filosofische studie van het zijn en de aard van de werkelijkheid, die zich bezighoudt met de vraag wat er bestaat en hoe het bestaat. |
| Epistemologie | De filosofische studie van kennis, die zich bezighoudt met de aard, oorsprong en grenzen van menselijke kennis. |
| Karma | In Indiase religies en filosofie, de wet van oorzaak en gevolg, waarbij daden intenties bepalen het lot van een persoon in dit leven en in toekomstige wedergeboortes. |
| Nirvana | In het boeddhisme, de uiteindelijke bevrijding van lijden en de cyclus van wedergeboorte (samsara), een staat van vrede en verlichting. |
| Nāgārjuna | Een invloedrijke boeddhistische filosoof uit de 2e eeuw n.Chr., bekend om zijn leer van "leegte" (shunyata) en zijn radicale sceptische methode, die een grote invloed had op het Mahayana boeddhisme. |
| Leegte (Shunyata) | Een centraal concept in het Mahayana boeddhisme, dat stelt dat alle fenomenen geen intrinsieke, onafhankelijke aard hebben, maar "leeg" zijn van zelfstandigheid. |
| Nyaya | Een van de orthodoxe scholen van de Indiase filosofie, die zich voornamelijk bezighoudt met logica en epistemologie, met een sterke nadruk op de methodologie van kennisverwerving. |
| Mimamsa | Een van de zes orthodoxe scholen van de Indiase filosofie, die zich richt op de interpretatie van de Veda's en de rituele voorschriften, met een nadruk op de grammatica en de hermeneutiek van de heilige teksten. |
| Samkhya | Een van de zes orthodoxe scholen van de Indiase filosofie, die een dualistische metafysica voorstelt met twee fundamentele principes: Purusha (bewustzijn) en Prakriti (materie), en die zich bezighoudt met de bevrijding van het bewustzijn van de materiële wereld. |
| Vedanta | Een van de zes orthodoxe scholen van de Indiase filosofie, die zich richt op de interpretatie van de Upanishaden, met name op de aard van Brahman (de ultieme realiteit) en Atman (het zelf), en die de nadruk legt op monistische of non-dualistische concepten. |
| Brahman | In de Vedische en Hindoeïstische filosofie, de ultieme, alomtegenwoordige en transcendente werkelijkheid, het universele bewustzijn dat aan de basis ligt van al het bestaan. |
| Zondeval | In de christelijke theologie, het moment waarop Adam en Eva ongehoorzaam waren aan God door van de verboden vrucht te eten, wat resulteerde in de introductie van zonde, lijden en sterfelijkheid in de wereld. |
| Stad Gods | Een concept ontwikkeld door Augustinus, dat verwijst naar de gemeenschap van gelovigen die hun loyaliteit primair richten op God en de eeuwige waarheden, in contrast met de 'stad van de mensen' die gericht is op aardse doelen en eigenliefde. |
| Stad van de Mensen | Een concept ontwikkeld door Augustinus, dat verwijst naar menselijke gemeenschappen die primair gedreven worden door eigenliefde, aardse genietingen en politieke macht, in contrast met de 'stad Gods'. |
| Occasionalisme | Een filosofische theorie die stelt dat de relatie tussen oorzaak en gevolg in de natuurlijke wereld niet causaal is, maar dat God de "gelegenheid" gebruikt om direct in te grijpen om een bepaald effect te laten volgen op een schijnbare oorzaak. |
| Voluntarisme | Een filosofische opvatting die de nadruk legt op de wil als het primaire principe, met name de goddelijke wil als de ultieme drijvende kracht achter alle gebeurtenissen en ethische normen. |
| Falsafa | De Arabische term voor filosofie, verwijzend naar de integratie van Griekse en hellenistische filosofische tradities binnen de islamitische wereld, met belangrijke denkers als Ibn Sina en Ibn Rushd. |
| Kalief | De politieke en religieuze leider van de islamitische gemeenschap na de dood van de profeet Mohammed, die de functie van opvolger of plaatsvervanger van de profeet vervult. |
| Madrassa | Een islamitische instelling voor hoger onderwijs, die vaak religieuze en juridische studies combineert met andere disciplines zoals filosofie, geneeskunde en astronomie. |
| Contingent | In de metafysica, een eigenschap van iets dat wel kan bestaan of niet kan bestaan, waarvan het bestaan niet noodzakelijk is en afhankelijk is van andere factoren. |
| Noodzakelijk | In de metafysica, een eigenschap van iets dat per definitie moet bestaan en waarvan het bestaan niet anders kan zijn. |
| Emanatie | Een concept, met name in het neoplatonisme, dat verwijst naar het voortkomen of uitstromen van de werkelijkheid uit een goddelijke bron of "Het Ene", in een hiërarchische reeks van lagere realiteiten. |
| Occasio | Latijn voor "gelegenheid", gebruikt in het occasionalisme om de rol van Gods interventie in de natuurlijke wereld te beschrijven. |
| Profetie | In religieuze contexten, de goddelijke openbaring of boodschap die wordt overgebracht aan mensen, vaak via profeten die als tussenpersonen tussen God en de mensheid fungeren. |
| Universeel Intellect | Een concept in de aristotelische en neoplatonische filosofie, en in de islamitische filosofie (met name bij Ibn Rushd), dat verwijst naar een goddelijk of kosmisch intellect dat onafhankelijk van individuele menselijke geesten bestaat en de bron is van alle kennis. |
| Rambam | Een acroniem voor Rabijn Moses ben Maimon, beter bekend als Maimonides, een invloedrijke joodse filosoof, rabbijn en arts uit de middeleeuwen. |
| Negatieve theologie (apofatische theologie) | Een benadering van godsbeschouwing die zich concentreert op wat God *niet* is, in plaats van wat hij *wel* is, omdat de menselijke rede beperkt is om het goddelijke direct te bevatten. |