Cover
ابدأ الآن مجانًا DE 4 PIJLERS_MEDICATIE.docx
Summary
Medicamenteuze therapie en de verschillende typen van DM
#### Orale antidiabetica (OAD) en incretine.mimetica
Bij type 2 diabetes wordt eerst leefstijladvies gegeven. Indien dit onvoldoende is, worden orale antidiabetica (OAD) en/of subcutaan injecteerbare incretinemimetica voorgeschreven.
##### 1.3.2.1 Geneesmiddelen die de gevoeligheid voor insuline verbeteren
* **Biguaniden:**
* **Werking:** Verminderen de glucosevrijmaking door de lever en verbeteren de insulinegevoeligheid in lever, spieren en vetcellen.
* **Toepassing:** Eerste keuze bij type 2 diabetespatiënten met overgewicht.
* **Effect:** Kan een HbA1c-daling van 1,5% tot 2% bewerkstelligen.
* **Voordelen:** Bevorderen gewichtsverlies, veroorzaken geen hypoglycemie of gewichtstoename.
* **Bijwerkingen:** Nausea, maagpijn, metaalsmaak, winderigheid, diarree, braken.
* **Innameadvies:** Tijdens of na de maaltijd om maagdarmklachten te verminderen.
* **Voorbeelden:** Metformine, Metformax.
##### 1.3.2.2 Geneesmiddelen die de insulinesecretie stimuleren
* **Sulfon.y.lurea:**
* **Werking:** Stimuleren de β-cellen van de pancreas om meer insuline te produceren.
* **Bijwerkingen:** Maag-darmklachten, gewichtstoename.
* **Belangrijke eigenschappen:** Kunnen hypoglycemie veroorzaken, met name bij maaltijd overslaan, onregelmatige inname, extra lichaamsbeweging of overmatig alcoholgebruik.
* **Innameadvies:** Voor de maaltijd.
* **Aandachtspunten:** Overmatig alcoholgebruik verhoogt het risico op hypoglycemie sterk (alcohol werkt zelf hypoglycemisch en remt glycogenolyse). Kan interacties hebben met andere medicijnen.
* **Voorbeelden:** Uni-Diamicron, Glurenorm.
* **Gliniden:**
* **Werking:** Vergelijkbaar met sulfonylurea, maar met een kortere werkingsduur. Voorkomen vooral glucosepieken na de maaltijd.
* **Kenmerken:** Snel werkend, korte werkingsduur. Geschikt voor patiënten met een onregelmatige levensstijl.
* **Voordelen:** Lagere kans op hypoglycemie tussen maaltijden in vergeleken met sulfonylurea.
* **Nadelen:** Meerdere doses per dag nodig.
* **Innameadvies:** Voor de maaltijd.
* **Voorbeelden:** Novonorm.
##### 1.3.2.3 Geneesmiddelen die inwerken op incretines
* **DPP-4-remmers:**
* **Werking:** Incretines zijn hormonen die de insulineproductie stimuleren en glucagonproductie remmen. Ze vertragen de maaglediging en geven een verzadigingsgevoel. DPP-4 remmers blokkeren het enzym dat incretines snel afbreekt, waardoor de concentratie van werkzaam incretine verhoogt.
* **Voordelen:** Verhogen insulineproductie, verlagen glucagonproductie, vertragen maaglediging en verminderen eetlust.
* **Innameadvies:** Bij de maaltijd.
* **Voorbeelden:** Januvia, Galvus, Onglyza.
##### 1.3.2.4 Geneesmiddelen die glucose laten uitplassen
* **SGLT-2-inhibitoren:**
* **Werking:** Remmen de heropname van glucose in de nieren, waardoor glucose via de urine wordt uitgescheiden.
* **Kenmerken:** Verlagen bloedsuikerspiegel door verhoogde uitscheiding van glucose. Hebben ook een mild bloeddrukverlagend effect en positieve cardiorenale voordelen.
* **Innameadvies:** Eén tablet per dag, onafhankelijk van de maaltijd.
* **Voorbeelden:** Invokana, Jardiance.
##### 1.3.2.5 Injecteerbare GLP-1 analogen (incretinemimetica)
* **Werking:** Bootsen de werking van het incretinehormoon GLP-1 na. GLP-1 remt glucagonafgifte, vertraagt maaglediging en vermindert eetlust. Bij type 2 diabetes is de werking van incretines verminderd.
* **Toediening:** Subcutaan, dagelijks of wekelijks, onafhankelijk van de maaltijd.
* **Voordelen:** Gunstige cardiovasculaire effecten, daling van bloedsuikerspiegel en lichaamsgewicht.
* **Voorbeelden:** Ozempic, Trulicity, Victoza.
#### Injecteerbare antidiabetica - insuline
Insuline is cruciaal voor type 1 diabetes en kan ook bij type 2 diabetes nodig zijn. Er zijn humane insulines en insuline analogen.
##### 1.3.3.1 Humane insuline
* **Snelwerkende insuline:**
* **Eigenschappen:** Heldere insuline, maaltijdgebonden.
* **Toediening:** 30 minuten vóór de maaltijd.
* **Werkingsvenster:** Werkt na 20-30 minuten, max. effect na 2 uur, duur tot 8 uur.
* **Kenmerken:** Tussendoortje is nodig vanwege de nawerking. Kan intraveneus toegediend worden.
* **Merken:** Actrapid, Humuline Regular.
* **Traagwerkende insuline:**
* **Eigenschappen:** Troebele insuline (zwenken voor gebruik), basale insuline.
* **Toediening:** Vast tijdstip, onafhankelijk van de maaltijd.
* **Werkingsvenster:** Werkt 1-2 uur na inspuiting, effect na 4-6 uur, duur tot 18 uur.
* **Merken:** Insulatard, Humuline NPH.
* **Mengsels:**
* **Eigenschappen:** Troebele insuline, combinatie van snel- en traagwerkende insuline.
* **Toediening:** 30 minuten vóór de maaltijd (maaltijdgebonden).
* **Werkingsvenster:** Werkt 30-60 minuten na inspuiting, piek tussen 2-8 uur, duur 10-16 uur.
* **Merken:** Humuline 30/70.
##### 1.3.3.2 Insuline analogen
* **Ultrasnelwerkende insuline:**
* **Eigenschappen:** Heldere insuline, maaltijdgebonden.
* **Toediening:** Juist vóór de maaltijd.
* **Werkingsvenster:** Werkt direct na inspuiting (5-15 minuten), max. effect na 1-1,5 uur, duur tot 5 uur.
* **Kenmerken:** Geen tussendoortje nodig.
* **Merken:** Novorapid, Humalog, Apidra.
* **Ultratraagwerkende insuline:**
* **Eigenschappen:** Heldere insuline, basale insuline.
* **Toediening:** Vast tijdstip, onafhankelijk van de maaltijd.
* **Werkingsvenster:** Werkt 2 uur na inspuiting, geen piek, werkingsduur rond 24 uur (soms langer).
* **Merken:** Lantus, Levemir, Toujeo.
* **Mengsels (analogen):**
* **Eigenschappen:** Troebele insuline, combinatie van ultrasnel- en traagwerkende insuline.
* **Toediening:** Onmiddellijk vóór de maaltijd (maaltijdgebonden).
* **Werkingsvenster:** Werkt 5-15 minuten na inspuiting, piek tussen 1-4 uur, duur 10-18 uur.
* **Merken:** Novomix 30, Humalog Mix 25.
#### De insulinepomp
Een insulinepomp is een draagbaar apparaat dat 24 uur per dag snelwerkende insuline toedient via een dun slangetje en canule (infusieset). Het bootst de werking van de pancreas na door continue kleine dosissen insuline af te geven, aangepast aan de glycemie en het leefpatroon.
* **Doelgroep:**
* Patiënten met slechte diabetescontrole.
* Patiënten met nachtelijke hypo's of hypo-unawareness.
* Patiënten met chronische complicaties.
* Patiënten met het dawn-fenomeen.
* Patiënten die in aanmerking komen voor een betaceltransplantatie.
* **Voorwaarden:**
* Goede motivatie van de patiënt.
* Contact met een diabeteseducator.
* Geen psychische problemen.
* **Contra-indicaties:**
* Geringe therapietrouw.
* Labiele persoonlijkheid.
* Laag IQ.
* Individuele beoordeling is noodzakelijk.
* **Voordelen:**
* Fysiologische benadering van de pancreas.
* Minder nachtelijke hypo's.
* Betere glucosecontrole.
* Minder prik-momenten.
* Minder schommelingen in glycemie waarden.
* **Nadelen:**
* Continue confrontatie met diabetes.
* Risico op mechanische defecten.
* Meer risico op huidinfecties en irritatie.
* **Aandachtspunten bij gebruik:**
* Controleer naald en leiding op doorgankelijkheid.
* Controleer insteekplaats op tekenen van infectie/lekkage.
* Controleer regelmatig de batterij.
* Bij hyperglycemie, achterhaal de oorzaak van ketoacidose (mechanisch of fysiologisch).
De insulinepomp biedt een nauwkeurigere en flexibelere manier om de bloedsuikerspiegel te reguleren, wat kan leiden tot een betere controle en levenskwaliteit. Een weloverwogen keuze, in overleg met de zorgverlener, is essentieel.
#### 2.6.1 Hoe werkt een insulinepomp?
Een insulinepomp kent een onderscheid tussen:
* **Basale toediening:** Continue, kleine hoeveelheden snelwerkende insuline.
* **Bolustoedieningen:** Extra doses insuline rond de maaltijden. Dit bootst de natuurlijke insulinesecretie van de pancreas na, die zowel basale afgifte als maaltijdgebonden bolussen omvat.
#### Verpakkingen van injecteerbare insulines
Injecteerbare insulines zijn verkrijgbaar in verschillende verpakkingsvormen:
* **Wegwerppennen:** Voorgevulde insulinepatronen. Na gebruik worden ze weggegooid.
* **Herbruikbare insulinepennen:** Patronen worden vervangen zodra ze leeg zijn.
* **Flacons met insulinespuit:** Insuline uit een flacon wordt opgezogen met een insulinespuit.
De keuze van de verpakking is belangrijk voor gebruiksgemak en therapietrouw.
* * *
# Verschillen tussen diabetes type 1 en type 2
Dit gedeelte belicht de belangrijkste verschillen in symptomen, oorzaken, ontwikkeling en kenmerken tussen diabetes mellitus type 1 en type 2, inclusief vermelding van zwangerschapsdiabetes en secundaire diabetes.
## 4.1 Symptomen en ontwikkeling
### 4.1.1 Diabetes type 1
Bij type 1 diabetes treden vaak specifieke symptomen op de voorgrond, die vaak acuut ontstaan. Deze symptomen zijn voornamelijk een gevolg van chronische hyperglycemie.
* **Polyurie:** Veel plassen. De overtollige glucose in de distale tubuli van de nieren veroorzaakt een osmotische diurese.
* **Polydipsie:** Veel dorst. Dit is een gevolg van de dehydratatie die optreedt door polyurie.
* **Vermagering (onverklaarbaar):** Het lichaam kan de benodigde energie niet halen uit glucoseopname en gaat daarom vetten verbranden.
* **Ketonurie:** Ketonen (afvalstoffen van vetverbranding) worden via de urine uitgescheiden.
* **Acetongeur van de adem:** Kan voorkomen bij ketoacidose, waarbij het lichaam probeert ketonen kwijt te raken via de ademhaling.
De productie van insuline is bij type 1 diabetes volledig afwezig. Indien er niet tijdig wordt ingegrepen, kan de **pH in het bloed dalen, wat leidt tot ketoacidose (zuurvergiftiging) en mogelijk coma**.
### 4.1.2 Diabetes type 2
Bij type 2 diabetes ontwikkelt de ziekte zich over het algemeen langzamer, waardoor de symptomen minder uitgesproken zijn en aspecifiek kunnen zijn. Er is nog steeds een hoeveelheid insuline in het bloed aanwezig, maar het glucosemetabolisme is verstoord. Dit leidt echter niet tot ketosis of ketoacidose.
* **Vermoeidheid:** Een veelvoorkomend, algemeen symptoom.
* **Recidiverende infecties:** Infecties die vaker terugkomen.
* **Slecht genezende wondjes:** Wondjes die langzamer genezen dan normaal.
* **Hyperglycemie:** Verhoogde bloedsuikerspiegel.
* **Glucosurie:** Glucose in de urine, wat minder uitgesproken is dan bij type 1.
### 4.1.3 Zwangerschapsdiabetes (gestationele diabetes)
Zwangerschapsdiabetes is een gestoorde glucosetolerantie die ontstaat tijdens de zwangerschap. De oorzaak is een stijging van zwangerschapshormonen, zoals humaan placenta lactogeen (HPL), die de insulinegevoeligheid doen dalen. Indien de insulineproductie van de vrouw de stijgende hormonale invloed niet kan compenseren, ontstaat zwangerschapsdiabetes. Dit ontwikkelt zich meestal pas na de 20ste zwangerschapsweek. Er is sprake van zwangerschapsdiabetes als de patiënt geen voorgeschiedenis van diabetes heeft en na de zwangerschap een normale glycemie heeft.
**Risicofactoren voor zwangerschapsdiabetes zijn onder andere:**
* Positieve familieanamnese voor diabetes mellitus.
* Geboortegewicht van meer dan 4 kilogram bij een eerdere zwangerschap.
* Sterke toename van het lichaamsgewicht tijdens de zwangerschap.
* Herhaalde glucosurie.
Bij 50% van de vrouwen met zwangerschapsdiabetes kan later type 2 diabetes ontstaan. Een vrouw met reeds bestaande diabetes die zwanger wenst te worden of is, vereist strikte glycemieregeling.
### 4.1.4 Secundaire diabetes
Secundaire diabetes is een vorm van diabetes die ontstaat als gevolg van een andere onderliggende ziekte. De meest frequente oorzaken zijn:
* Ziekten van de pancreas (bv. pancreascarcinoom, pancreatectomie).
* Langdurige inname van bepaalde geneesmiddelen (bv. diuretica, cortisone).
* Endocriene aandoeningen (bv. Cushing syndroom, acromegalie).
* Genetische defecten van de β-cellen (bv. MODY-diabetes, een vorm van type 2 op jonge leeftijd).
* Genetische defecten van de insulinewerking (bv. lipo-atrofische diabetes).
* Infecties (bv. cytomegalie bij baby's of rubella in de baarmoeder).
## 4.2 Oorzaken en kenmerken
### 4.2.1 Diabetes type 1
* **Oorzaak:** Een auto-immuunziekte waarbij het immuunsysteem de insulineproducerende β-cellen in de pancreas vernietigt.
* **Kenmerken:**
* Volledige afwezigheid van insulineproductie.
* Ontstaat meestal op jongere leeftijd (vaak < 40 jaar).
* Patiënten zijn vaak mager.
* De oorzaak kan gezocht worden in een combinatie van genetische aanleg en virale infecties.
### 4.2.2 Diabetes type 2
* **Oorzaak:** Een combinatie van insulineresistentie (cellen reageren minder goed op insuline) en een relatief tekort aan insulineproductie.
* **Kenmerken:**
* De ziekte ontwikkelt zich langzaam.
* Vaak geassocieerd met obesitas en een sedentaire levensstijl.
* Patiënten zijn meestal ouder (vaak > 40 jaar) en hebben overgewicht.
* Erfelijkheid speelt een belangrijke rol.
* Ontstaat vaak door een ongezonde levensstijl.
### 4.2.3 Risicofactoren voor diabetes type 2
* **Erfelijkheid:** Diabetes bij eerstegraads familieleden verhoogt het risico met ongeveer 40%.
* **Leeftijd:** Het risico neemt toe met de leeftijd, vooral vanaf 40 jaar.
* **Obesitas:** Overgewicht is een belangrijke oorzaak van insulineresistentie.
* **Body Mass Index (BMI):** Een BMI > 24 verhoogt het risico. Een BMI > 35 geeft een 40 keer hoger risico in vergelijking met een BMI < 23.
* **Buikomtrek:** Een buikomtrek groter of gelijk aan 88 cm bij vrouwen of 102 cm bij mannen is een risicofactor.
* **Roken:** Rokers hebben een 30-40% hogere kans op het ontwikkelen van type 2 diabetes.
* **Sedentair leven en ongezonde voeding:** Dragen significant bij aan het risico.
**Belangrijke evolutie:** Door de toename van obesitas en verkeerde voedingsgewoonten bij kinderen, ontstaat type 2 diabetes tegenwoordig ook vaker op jongere leeftijd.
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Normoglycemisch evenwicht | Een toestand waarbij de bloedsuikerspiegel binnen een gezonde, normale bandbreedte wordt gehouden, wat essentieel is voor de gezondheid van diabetespatiënten. |
| Normocalorisch dieet | Een dieet dat een calorie-inname biedt die gelijk is aan het energieverbruik van het lichaam, wat helpt bij het handhaven van een stabiel lichaamsgewicht. |
| Trager resorbeerbare koolhydraten | Koolhydraten die langzamer door het spijsverteringsstelsel worden afgebroken en opgenomen, wat resulteert in een geleidelijkere stijging van de bloedsuikerspiegel. |
| Voedingsvezels | Onverteerbare delen van plantaardig voedsel die bijdragen aan een gezonde spijsvertering en kunnen helpen bij het reguleren van de bloedsuikerspiegel door de absorptie van suikers te vertragen. |
| Glycemieschommelingen | Grote schommelingen in de bloedsuikerspiegel, die zowel te hoog (hyperglycemie) als te laag (hypoglycemie) kunnen zijn en negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid. |
| Hypoglycemie | Een gevaarlijke situatie waarbij de bloedsuikerspiegel te laag daalt, wat kan leiden tot symptomen zoals duizeligheid, verwardheid en in ernstige gevallen tot bewustzijnsverlies. |
| Insulineresistentie | Een aandoening waarbij de lichaamscellen minder goed reageren op insuline, waardoor de opname van glucose uit het bloed wordt bemoeilijkt en de bloedsuikerspiegel stijgt. |
| Biguaniden | Een groep orale antidiabetica die voornamelijk de glucoseproductie door de lever vermindert en de insulinegevoeligheid verbetert, vaak gebruikt als eerstelijnsbehandeling bij type 2 diabetes. |
| Sulfonylurea | Een klasse van orale antidiabetica die de bètacellen in de pancreas stimuleert om meer insuline af te geven, maar het risico op hypoglycemie met zich meebrengt. |
| Gliniden | Orale antidiabetica met een snelle en korte werking die de insulinesecretie stimuleren, voornamelijk gericht op het beheersen van glucosepieken na de maaltijd. |
| DPP-4-remmers | Geneesmiddelen die het enzym dipeptidylpeptidase-4 (DPP-4) remmen, waardoor de hoeveelheid actieve incretines in het lichaam toeneemt, wat leidt tot verbeterde insulineafgifte en verminderde glucagonproductie. |
| SGLT-2 inhibitoren | Orale antidiabetica die de heropname van glucose in de nieren remmen, waardoor meer glucose via de urine wordt uitgescheiden en de bloedsuikerspiegel daalt. |
| GLP-1 analogen (incretinemimetica) | Injecteerbare medicijnen die de werking van het natuurlijke hormoon GLP-1 nabootsen om de bloedsuikerspiegel te reguleren, onder andere door de maaglediging te vertragen en de eetlust te verminderen. |
| Humane insuline | Insuline die qua chemische structuur identiek is aan de natuurlijke insuline die door de menselijke pancreas wordt geproduceerd en in een laboratorium wordt gemaakt. |
| Insuline analogen | Synthetische insulines die in het laboratorium zijn aangepast om hun werkingsprofiel te veranderen, zoals een snellere of langere werking. |
| Basale insuline | Langwerkende insuline die continu wordt toegediend om de bloedsuikerspiegel tussen maaltijden en gedurende de nacht stabiel te houden. |
| Bolus insuline | Snelwerkende insuline die vóór de maaltijd wordt toegediend om de glucosepiek na het eten op te vangen. |
| Insulinepomp | Een draagbaar medisch apparaat dat continu insuline afgeeft via een dun slangetje en canule om de bloedsuikerspiegel zo nauwkeurig mogelijk te reguleren en de werking van de pancreas na te bootsen. |
| Ketoacidose | Een ernstige complicatie van diabetes, met name type 1, waarbij het lichaam vetten verbrandt voor energie, wat leidt tot een gevaarlijke ophoping van ketonen in het bloed en een verzuring van het lichaam. |
| Polyurie | Overmatige urineproductie, een veelvoorkomend symptoom van ongecontroleerde diabetes mellitus als gevolg van de osmotische diurese veroorzaakt door hoge bloedsuikerspiegels. |
| Polydipsie | Extreme dorst, vaak geassocieerd met polyurie bij diabetes, als gevolg van vochtverlies door de verhoogde urineproductie. |
| Zwangerschapsdiabetes (Gestationele diabetes) | Een vorm van diabetes die ontstaat tijdens de zwangerschap bij vrouwen die voorheen geen diabetes hadden, veroorzaakt door hormonale veranderingen die de insulinegevoeligheid verminderen. |