Cover
ابدأ الآن مجانًا 60 sec handboek deel lymfoproliferatie-plasmacel.docx
Summary
# Ontstaan en indeling van lymfoproliferatieve aandoeningen
Lymfoproliferatieve aandoeningen zijn een groep ziekten die ontstaan door ongecontroleerde groei van lymfocyten, wat kan leiden tot diverse hematologische maligniteiten.
## 1. Ontstaan van lymfoproliferatieve aandoeningen
Lymfocyten spelen een cruciale rol in zowel de aangeboren als de verworven immuniteit. Om een breed scala aan antigenen te kunnen herkennen, hebben zij een uniek mechanisme ontwikkeld: DNA-rearrangement. Dit proces, waarbij DNA-fragmenten (V, D, J en TCR) worden geknipt en geplakt, creëert een enorme diversiteit aan receptoren.
### 1.1 Moleculaire mechanismen van DNA-rearrangement
* **V(D)J-rearrangement:** Dit proces vindt plaats in het beenmerg en is essentieel voor de vorming van immuunglobuline- (B-cellen) en T-celreceptor-genen. Het terminale deoxynucleotidyltransferase (TdT) speelt hierbij een rol door interpositie van nieuwe nucleotiden.
* **Somatische hypermutatie en klasse-switch:** In het kiemcentrum van lymfeklieren ondergaan B-cellen somatische hypermutatie en klasse-switch, processen die de mutatiekans verder verhogen. Activation-induced cytidine deaminase (AICD) is hierbij betrokken.
### 1.2 Verhoogd mutatie-risico en beschermingsmechanismen
De hierboven beschreven processen leiden tot een aanzienlijk hogere mutatiekans in lymfocyten vergeleken met andere somatische cellen (tot $10^6$ maal hoger). Om de risico's hiervan te beperken, zijn er twee belangrijke beschermingsmechanismen:
1. **Kortlevendheid en apoptose:** Lymfocyten zijn doorgaans kortlevend en ondergaan geprogrammeerde celdood (apoptose) na ongeveer tien dagen, met uitzondering van geheugencellen.
2. **Gereguleerde micro-omgeving:** Het kiemcentrum van de lymfeklier fungeert als een gecontroleerde micro-omgeving waarin de permissieve mutatiestatus aan- en uitgeschakeld wordt.
### 1.3 Ontsporingen van DNA-rearrangement
Ondanks deze beschermingsmechanismen kunnen fouten optreden tijdens het knip- en plakproces, wat leidt tot drie mogelijke ontsporingen:
* **Activering van anti-apoptose genen:** De immunoglobuline-domeinen worden gekoppeld aan de regulatoire domeinen van anti-apoptose genen. Een voorbeeld hiervan is de translocatie tussen Ig-genen op chromosoom 14 en het $bcl-2$ gen op chromosoom 18 bij folliculair non-Hodgkin lymfoom (NHL). Dit leidt tot continue activering van $bcl-2$, waardoor lymfocyten langlevend worden en zich ophopen, wat de basis vormt voor indolente lymfomen. Langlevende lymfocyten zijn vervolgens vatbaarder voor verdere genetische schade, wat kan leiden tot transformatie naar agressievere vormen.
* **Activering van proliferatieve genen:** De immunoglobuline-domeinen worden gekoppeld aan de regulatoire domeinen van proliferatieve genen, zoals het $c-Myc$ gen bij Burkitt lymfoom. Dit vormt de basis voor agressieve lymfomen.
* **Schade aan DNA-herstel- of regulatiemechanismen:** De bewakingsmechanismen voor DNA-herstel, of de genen die verantwoordelijk zijn voor het openen en afsluiten van de kiemcentrum-reactie, raken beschadigd of gerecombineerd. Dit leidt tot refractaire lymfomen.
### 1.4 Oorsprong van Non-Hodgkin Lymfomen (NHL)
Omdat B-cellen in het kiemcentrum meerdere rondes van knippen en plakken ondergaan (somatische hypermutatie en klasse-switch), terwijl T-cellen dit niet doen, is 85% van de NHL van B-celoorsprong en 15% van T-celoorsprong.
## 2. Historische ontwikkeling en classificatie
Lymfeklieropzetting kan infectieus, inflammatoir of maligne zijn. Vóór de 19e eeuw was tuberculose de meest prevalente oorzaak van chronische klieropzetting.
### 2.1 Ontdekking van de ziekte van Hodgkin
* **Thomas Hodgkin (1832):** Beschreef een lymfeklieraandoening die zich van klier naar klier verspreidde en de milt kon aantasten, die macroscopisch niet paste bij tuberculose. Zijn publicatie werd destijds niet opgemerkt.
* **Samuel Wilks (1865):** Benoemde de ziekte naar Hodgkin, waarmee zijn naam permanent verbonden raakte aan deze specifieke vorm van lymfoom.
* **Sternberg (1898) en Dorothy Reed (1902):** Identificeerden de karakteristieke binucleaire cellen, later bekend als Sternberg-Reed cellen.
* **W. McCallum:** Verbond de naam van Reed expliciet aan de pathologie van de ziekte van Hodgkin, en beschreef de ziekte meer als inflammatoir dan maligne.
### 2.2 Indeling van maligne lymfeklieropzettingen
De herkenning van de Sternberg-Reed cel leidde tot de eerste grote indeling van maligne klieropzettingen in de ziekte van Hodgkin en alle andere lymfomen, de **non-Hodgkin lymfomen (NHL)**. Binnen de NHL worden uiteindelijk vele subtypes herkend.
### 2.3 De ziekte van Hodgkin
* **Epidemiologie:** Bifasisch leeftijdsverloop (pieken rond 20-30 jaar en vanaf 50 jaar). Zeldzaam (1-2 per 100.000 per jaar). Komt vaker voor bij mannen en in hogere sociale milieus in het Westen.
* **Kliniek:** Begint meestal met traag tot matig snel groeiende, pijnloze, rubberachtige klieren, vaak supra-diafragmatisch (hals, oksel, mediastinum). Mediastinale klieren kunnen leiden tot compressiesymptomen (hoest, stridor, vena cava superior syndroom).
* **B-symptomen:** Vermagering (>10% over 6 maanden), profuus nachtzweten, koorts boven 38°C zonder andere oorzaak.
* **Verwante symptomen:** Jeuk, moeheid, pijn in de klieren na alcoholgebruik.
* **Pathologie:** Kenmerkend is de aanwezigheid van maligne CD30+ Sternberg-Reedcellen, omgeven door normale lymfocyten en een inflammatoir infiltraat.
* **Pathogenese:** Sternberg-Reedcellen zijn defectieve B-cellen, geïmmortaliseerd door het Epstein-Barr virus (EBV). Mutaties in Ig-genen, veranderingen in de CD95-pathway, en opregulatie van het PD1-gen spelen een rol. EBV-geïnfecteerde cellen worden niet geklaard door CD8+ cytotoxische cellen.
* **Behandeling:** Curatieve behandeling is mogelijk. Initiële behandeling bestond uit radiotherapie en/of chemotherapie. De huidige strategie combineert chemotherapie (ABVD of BEACOPP) met beperkte radiotherapie, gericht op het minimaliseren van lange-termijn toxiciteit. Overlevingskansen boven de 90% zijn haalbaar. Nieuwere biologische behandelingen zoals checkpoint-inhibitoren en immunotoxines worden in latere lijnen ingezet.
### 2.4 Indeling van Non-Hodgkin Lymfomen (NHL)
De classificatie van NHL heeft een evolutie doorgemaakt:
* **Vroege classificaties (jaren '70):** Gebaseerd op morfologie van lymfocyten (Kiel, Lukes-Collins, Rappaport).
* **Working Formulation (1982):** Ontworpen om classificaties converteerbaar te maken. Gebaseerd op celgrootte (klein vs. groot/blastair) en architectuur (bewaard vs. diffuus). Dit leidde tot gradaties als laaggradig, intermediair, en hooggradig.
* **REAL-classificatie (jaren '90) en WHO-classificatie:** Op basis van toegenomen kennis over de oorsprongscel (immunohistochemie, flowcytometrie) en onderliggende mutaties. De WHO-classificatie (updates 1997, 2008, 2017) is de huidige standaard en omvat NHL, de ziekte van Hodgkin, chronische lymfatische leukemieën, en plasmacelmaligniteiten.
* **Leidraad WHO-classificatie:** Het maturatiestadium van de oorsprong lymfocyt bepaalt het klinisch gedrag. Er wordt onderscheid gemaakt tussen B- en T-lymfomen. B-cel lymfomen hebben over het algemeen een betere prognose.
#### 2.4.1 Nodale en Extranodale Lymfomen
Lymfomen kunnen primair in de lymfeklieren (nodale) of elders (extranodale) ontstaan. Lymfomen van kiemcentrum-oorsprong zijn de meest frequente nodale lymfomen, met folliculair NHL en diffuus grootcellig NHL (DLBCL) als prototypische voorbeelden.
## 3. Kliniek van lymfomen
De klinische presentatie van lymfomen wordt bepaald door:
### 3.1 Lymfadenopathie en orgaanvergroting
* Opzetting van klieren, milt, lever, en/of extranodale locaties.
* Lymfeklieren zijn meestal pijnloos en voelen mals tot rubberachtig aan.
* Groeisnelheid varieert van dagen tot maanden. Indolente lymfomen kunnen jaren stabiel blijven. Snel groeiende lymfomen kunnen compressiesymptomen veroorzaken.
### 3.2 Inflammatoire en metabole gevolgen
* Energieverbruik door tumorgroei en fruste immuunrejectie leidt tot vermagering, koorts en nachtzweten (B-symptomen). Deze symptomen komen voor bij 25-30% van de patiënten en zijn niet specifiek voor lymfomen.
* Verder voorkomend: vermoeidheid, jeuk.
* Laboratoriumbevindingen: verhoogd CRP, verhoogde bezinking, verhoogd LDH (biologische B-symptomen, prognostische waarde).
### 3.3 Beenmerginfiltratie en cytopenieën
* Aan- of afwezigheid van beenmerginfiltratie kan leiden tot anemie en trombopenie.
* Oorzaken van cytopenie: directe beenmerginvasie, auto-immune reacties (AIHA, immuun trombopenie), hypersplenisme.
### 3.4 Specifieke extranodale presentaties
* **Huidlymfomen:** Meestal van T-cel oorsprong (bv. mycosis fungoides). Presenteren als erytheem, plaques, noduli. Lokale behandeling mogelijk zolang de huid beperkt blijft. Systemische uitzaaiing heeft een slechte prognose.
* **Primaire hersenlymfomen:** Meestal diffuus grootcellig NHL. Behandeling verschilt door de bloed-hersenbarrière.
* **MALT-lymfomen:** Vaak indolent, voorkomend in het maag-darmkanaal (MALT), bronchiën (BALT), speeksel- of traanklieren.
## 4. Aanpak van de patiënt met een lymfoom
Bij verdenking op een lymfoom zijn de volgende zaken cruciaal:
### 4.1 Precieze type en uitbreiding
* **Diagnostiek:** Gerichte biopsie, histologie, immunochemie, flowcytometrie, cytogenetica, moleculair onderzoek. Dunne naaldaspiraten leveren vaak onvolledige informatie. De WHO-classificatie wordt gehanteerd.
* **Stagering:** Bepaling van de uitgebreidheid van het lymfoom met behulp van beeldvorming (PET-CT scan). De **Ann-Arbor classificatie** wordt gebruikt:
* Stadium I: één klierstation aan één zijde van het diafragma.
* Stadium II: meerdere klierstations aan één zijde van het diafragma.
* Stadium III: klierstations aan beide zijden van het diafragma.
* Stadium IV: orgaaninvasie (inclusief beenmerg).
* 'E' voor extranodale betrokkenheid, 'S' voor miltbetrokkenheid.
* Beenmerginvasie wordt onderzocht met beenmergpunctie en botbiopt.
### 4.2 Biologische impact en algemene conditie
* Aanwezigheid van B-symptomen (stadium A of B).
* Biologische markers zoals LDH en $\beta_2$-microglobuline.
* Algemeen klinisch biologisch bilan: nier- en leverfunctie.
* WHO of Karnofsky score voor algemene conditie en comorbiditeit.
## 5. Prognose en behandeling van Non-Hodgkin Lymfomen (NHL)
De prognose en behandeling van NHL zijn afhankelijk van het specifieke type, het stadium en biologische factoren.
### 5.1 Prognostische scores
* **International Prognostic Index (IPI):** Voor DLBCL, gebaseerd op stadium, leeftijd, LDH, extranodale lokalisaties, en performance status. Er zijn varianten zoals de NCCN-IPI.
* **FLIPI:** Voor folliculair NHL.
* **MIPI:** Voor mantelcellymfoom.
### 5.2 Behandeling van NHL
* **Agressieve lymfomen:** Kunnen curatief behandeld worden.
* **Indolente lymfomen:** Meestal niet curatief, maar langdurig controleerbaar. Recidieven kunnen vaak herbehandeld worden.
* **Folliculair NHL:** Curatief indien gelokaliseerd (radiotherapie). Bij uitgebreide ziekte 'watch and wait' tot er klinische noodzaak is. Behandeling met chemo-immunotherapie (R-CHOP) gevolgd door onderhoudsbehandeling met rituximab.
* **Diffuus grootcellig NHL (DLBCL):** Behandeling met R-CHOP. Prognose varieert van 40% tot 85% overleving afhankelijk van leeftijd en IPI. Rescuebehandeling (hoge dosis chemotherapie met stamceltransplantatie) is mogelijk bij refractaire of recidiverende ziekte.
## 6. Van chemotherapie naar immunotherapie
De behandeling van lymfomen is geëvolueerd van radiotherapie naar chemotherapie en intensivering van behandelingen. Moleculair inzicht heeft geleid tot de ontwikkeling van specifieke doelgerichte therapieën en immunotherapie.
### 6.1 Immunotherapie strategieën
* **Monoklonale antistoffen:** Chimere, gehumaniseerde en humane antistoffen (bv. anti-CD20 antistoffen) hebben de overleving verbeterd.
* **Bispecifieke antistoffen en BiTE's:** Herkennen zowel een tumorantigeen (bv. CD19, CD20) als een T-cel (CD3) of NK-cel epitoop, waardoor T-cellen naar de tumor worden gelokaliseerd.
* **Chimeric Antigen Receptor (CAR) T-cellen:** T-cellen van de patiënt worden genetisch gemodificeerd om tumorantigenen te herkennen.
* **Checkpoint-inhibitoren:** Antilichamen die 'don't find me' signalen (bv. PD-1, CTLA-4) opheffen, waardoor tumoren beter herkend worden door het immuunsysteem.
* **Antibody-drug conjugates (ADC's) / Immunotoxines:** Antistoffen als dragers van chemotherapeutische toxines om selectief hoge concentraties chemo in de tumor af te leveren.
### 6.2 Uitdagingen en bijwerkingen van immunotherapie
* **Cytokine release syndrome (CRS) en neurotoxiciteit (ICANS):** Ontstekingsreacties door immuunactivatie, die kunnen leiden tot ernstige bijwerkingen.
* **Auto-immune problemen:** Door de opheffing van immuunsuppressieve mechanismen.
* Het immuunsuppressieve langetermijneffect van CART-cellen tegen B-cellen is nog onvoldoende bekend.
## 7. Chronische lymfatische leukemie (CLL)
B-CLL is de meest prevalente B-cel maligniteit, gekenmerkt door de accumulatie van niet-functionele B-cellen.
### 7.1 Pathogenese en diagnose
* **Genetische afwijkingen:** Vooral deleties, waaronder microRNA's die $bcl-2$ translatie onderdrukken, wat leidt tot celoverleving.
* **Kliniek:** Traag verloop, lymfocytose, klieropzetting, miltvergroting, beenmerginvasie. Kan leiden tot anemie, trombopenie.
* **Auto-immune complicaties:** Immuun trombopenie, hemolytische anemie.
* **Diagnostiek:** Typische labouitkomst met lymfocytose. **Gumprechtse schaduwen** (uitlopende chromatinevlekken) op bloeduitstrijkjes. Flowcytometrie met specifieke markers (CLL-score) onderscheidt CLL van andere lymfomen.
* **Monoklonale B-lymfocytose (MBL):** Voorstadium van CLL.
### 7.2 Stadiëring en behandeling
* **Stadiëring:** Rai en Binet systemen.
* **Behandeling:** Geen curatieve behandeling. Afwachtend beleid tot er noodzaak is. Behandeling is recent verschoven van immuno-chemotherapie naar **small molecules** en **antilichamen**, met name Btk-inhibitoren (bv. ibrutinib) en Bcl-2 antagonisten (bv. venetoclax), vaak in combinatie met anti-CD20 antilichamen.
## 8. Monoklonale gammopathieën
Deze aandoeningen ontstaan door de maligne transformatie van B-cellen tot plasmacellen die grote hoeveelheden antistoffen (monoklonale immunoglobulines, M-piek) produceren.
### 8.1 Typen en classificatie
* **Plasmacel-origine:**
* Monoclonal gammopathy of undetermined significance (MGUS)
* Smouldering myeloma
* Multipel myeloom (ziekte van Kahler)
* Light chain disease
* Heavy chain disease (ziekte van Franklin)
* Amyloidose (AL-amyloidose)
* **B-cel origine:**
* Ziekte van Waldenström
* CLL of B-NHL (in een minderheid)
* Secundair bij andere maligniteiten of auto-immune ziekten.
### 8.2 Diagnose en labo-onderzoek
* **Serum eiwit electroforese:** Detectie van de M-piek.
* **Immuunfixatie:** Identificatie van het type immunoglobuline (IgG, IgA, IgM, kappa, lambda).
* **Dosering van lichte ketens:** Essentieel, met interpretatie in relatie tot nierfunctie. Bence-Jones proteïnurie is detecteerbaar bij verhoogde productie.
* **Beenmergonderzoek:** Meer dan 10% plasmacellen indiceert maligniteit. Cytogenetisch onderzoek is belangrijk voor prognose.
### 8.3 Beeldvorming
* **RX totaal skelet:** Punched-out lesions (lytische botafwijkingen) zijn karakteristiek.
* **CT whole body, PET-CT, MRI:** Voor gedetailleerdere beeldvorming en opvolging.
### 8.4 Gradatie en prognose
* **MGUS:** Benigne, met een laag risico op progressie naar myeloom (1-2% per jaar).
* **Smouldering multiple myeloma (SMM):** Tussenliggende fase.
* **Multipel myeloom (ziekte van Kahler):** Gediagnosticeerd bij aanwezigheid van SLiM-CRAB criteria (Sixty, Light Chain Ratio, MRI-lesie, Calcium, Renal failure, Anemie, Botletsel). Prognose afhankelijk van myeloommassa, nierfalen, groeisnelheid en therapiegevoeligheid, samengevat in de R-ISS score.
### 8.5 Behandeling van Multipel Myeloom
* **Systemische therapieën:** Hoge dosis dexamethason, chemotherapie, proteasoom-inhibitoren (PIs), immunomodulatoren (Imids), anti-CD38 antistoffen.
* **Ondersteunende maatregelen:** Radiotherapie (analgetisch), bisfosfonaten, antibiotica, immunoglobulines, erytropoëtine, dialyse.
* **Doel:** Kwaliteitsvolle overleving met zo weinig mogelijk complicaties. Transplantatie met autologe stamcellen is een belangrijke behandeling voor fitte patiënten.
## 9. Ziekte van Waldenström (Macroglobulinemie)
Een zeldzame lymfoplasmocytaire lymfoom gekenmerkt door de productie van monoklonale IgM.
### 9.1 Kliniek en pathologie
* Lijkt meer op een lymfoom dan op een plasmacel dyscrasie; kan gepaard gaan met klier-, lever- en miltopzetting.
* Hoge IgM-spiegels leiden tot **hyperviscositeitssyndroom** (hoofdpijn, visusstoornissen, bloedingen).
* Sensorische neuropathie (Bing-Neel syndroom) kan voorkomen.
* MyD88-mutatie is cruciaal in de pathogenese.
### 9.2 Behandeling
* Niet curatief, maar langdurig controleerbaar.
* Afwachtend beleid tot symptomatisch.
* Behandeling omvat rituximab, chemo, Imids, PIs. **Btk-inhibitoren** zijn nu eerstelijnsbehandeling vanwege de MyD88-link.
* Plasmaferese kan nodig zijn bij ernstige hyperviscositeit.
## 10. Amyloidose
Ontstaat door fibrillaire eiwitdeposities in diverse orgaanstelsels.
### 10.1 Typen
* **AA amyloidose:** Bij chronische inflammatie.
* **ATTR amyloidose:** Depositie van transthyretine.
* **AL amyloidose:** Depositie van clonale immunoglobuline lichte ketens, gerekend bij monoclonale gammopathieën.
### 10.2 Kliniek van AL amyloidose
Afhankelijk van de orgaanaantasting: hartfalen, nefrotisch syndroom, nierinsufficiëntie, hepatomegalie, gastro-intestinale problemen, neuropathie, glossomegalie.
### 10.3 Behandeling van AL amyloidose
Volgt de behandeling van multipel myeloom (stamceltransplantatie, combinatietherapie). Succes hangt af van het stilleggen van de plasmacel respons en het herstel van eindorganen.
---
# Ziekte van Hodgkin en non-Hodgkin lymfomen (NHL)
Dit document behandelt de ziekte van Hodgkin en non-Hodgkin lymfomen (NHL), waarbij de pathologie, klinische presentatie, stagering en behandelingsopties gedetailleerd worden beschreven.
## 2. Ziekte van Hodgkin en non-Hodgkin lymfomen (NHL)
Lymfoproliferatieve aandoeningen ontstaan door ontregelingen in het DNA-knippen-en-plakken proces van lymfocyten, wat leidt tot verhoogde mutatiekansen. Deze mutaties kunnen de anti-apoptose genen of proliferatie genen activeren, of de bewakingsmechanismen voor DNA-herstel beschadigen.
### 2.1 Historiek
De erkenning van lymfeklieropzetting als maligne is een evolutie geweest. Lymfomen werden historisch ingedeeld op basis van morfologie, wat leidde tot verschillende classificaties. De WHO-classificatie, gebaseerd op het maturatiestadium van de oorsprongscel, is momenteel de leidraad.
### 2.2 Ziekte van Hodgkin
De ziekte van Hodgkin kenmerkt zich door een bifasisch leeftijdsverloop, een typische histologie met Sternberg-Reedcellen omgeven door ontstekingscellen, en meestal een supra-diafragmatische presentatie. Klinisch kan het gepaard gaan met B-symptomen (vermagering, nachtzweten, koorts). De pathogenese is complex en omvat mutaties in Ig-genen, veranderingen in de CD95-pathway en opregulatie van het PD1-gen.
#### 2.2.1 Indeling en kenmerken
De ziekte van Hodgkin is zeldzaam, komt iets vaker voor bij mannen en begint meestal met asymptomatische, rubberachtige lymfeklieren. Mediastinale klieropzetting kan leiden tot compressieverschijnselen.
#### 2.2.2 Pathologie en pathogenese
De Sternberg-Reedcellen zijn de karakteristieke maligne cellen, waarschijnlijk van B-celorigine. EBV-infectie speelt een rol bij de immortaliteit van deze cellen. Mutaties in Ig-genen, veranderingen in de CD95-pathway en opregulatie van PD1 dragen bij aan het overleven van deze cellen ondanks immuunrespons.
#### 2.2.3 Behandeling
De behandeling van de ziekte van Hodgkin is curatief. Historisch werd radiotherapie gebruikt, maar door langetermijnstoixciteit is de strategie geëvolueerd naar combinatiechemotherapie (ABVD of BEACOPP), vaak gevolgd door beperkte radiotherapie. Recente ontwikkelingen omvatten biologische behandelingen zoals checkpoint-inhibitors en anti-CD30 immunotoxines.
### 2.3 Non-Hodgkin Lymfomen (NHL)
NHL omvat een heterogene groep maligne lymfoproliferatieve aandoeningen. De classificatie is geëvolueerd van morfologische indelingen naar de huidige WHO-classificatie, gebaseerd op het maturatiestadium van de oorsprongscel. B-cellymfomen hebben over het algemeen een betere prognose dan T-cellymfomen.
#### 2.3.1 Kliniek
De kliniek van NHL wordt bepaald door lymfeklieropzetting, splenomegalie, hepatomegalie en extranodale manifestaties. B-symptomen (vermagering, koorts, nachtzweten) komen voor, evenals algemene vermoeidheid en jeuk. Merginfiltratie kan leiden tot cytopenieën. Specifieke presentaties zijn onder andere huidlymfomen, primaire hersenlymfomen en MALT-lymfomen.
#### 2.3.2 Aanpak en stagering
De aanpak omvat het bepalen van het precieze lymfoomtype (biopsie, immunohistochemie, flowcytometrie, moleculair en cytogenetisch onderzoek) en de uitgebreidheid (stagering volgens de Ann-Arbor classificatie). Biologische impact wordt beoordeeld aan de hand van B-symptomen, LDH en/of bèta-2-microglobuline. De algemene conditie van de patiënt wordt beoordeeld met de WHO of Karnofsky score.
#### 2.3.3 Prognose en behandeling
De prognose van NHL wordt mede bepaald door stagering en geïntegreerde scores zoals de IPI (International Prognostic Index) voor DLBCL, FLIPI voor folliculair NHL en MIPI voor mantelcellymfoom. Agressieve lymfomen kunnen curatief worden behandeld, terwijl indolente lymfomen meestal niet curatief zijn, maar wel langdurig controleerbaar.
**Behandeling van Folliculair NHL:**
* Gelokaliseerd: lokale radiotherapie (40% langdurige ziektevrije overleving).
* Niet gelokaliseerd: "watch and wait" beleid tot klinische noodzaak.
* Indien behandeling nodig: R-CHOP (rituximab, cyclofosfamide, doxorubicine, vincristine, prednison) gevolgd door onderhoudsbehandeling met rituximab.
**Behandeling van Diffuus Grootcellig NHL (DLBCL):**
* R-CHOP behandeling zonder onderhoudsbehandeling.
* Bij refractaire ziekte of recidief: hoge dosis chemotherapie gevolgd door autologe stamceltransplantatie bij patiënten onder de 65-70 jaar.
#### 2.3.4 Immunotherapie en nieuwe paradigma's
De behandeling evolueert van chemotherapie naar immunotherapie. Innovaties omvatten bispecifieke antistoffen, CAR T-celtherapie, inhibitie van 'don't find me' signalen, en immunotoxines. Deze behandelingen pakken de tumor aan via het immuunsysteem, met als doel een duurzamere respons.
### 2.4 Chronische Lymfatische Leukemie (CLL)
CLL is een B-celmaligniteit, meestal indolent en voorkomend op middelbare tot oudere leeftijd. Het wordt gekenmerkt door een opstapeling van niet-functionele B-cellen in bloed, beenmerg en lymfeklieren.
#### 2.4.1 Kliniek
CLL verloopt typisch traag, met lymfocytose, lymfeklieropzetting, splenomegalie en merginvasie, wat kan leiden tot anemie of trombopenie. Auto-immune hemopathieën zijn frequent.
#### 2.4.2 Diagnostiek
Diagnostiek omvat bloedonderzoek met flowcytometrie (CLL-score) en de identificatie van Gumprechtse schollen. De diagnose wordt gesteld bij meer dan 10.000 circulerende lymfocyten/µl en specifieke marker expressie. Monoclonale B-lymfocytose (MBL) is een voorstadium.
#### 2.4.3 Behandeling
Behandeling is niet altijd nodig en wordt gestart bij symptomatische ziekte. Er bestaat geen curatieve behandeling. Huidige standaarden zijn Btk-inhibitoren (ibrutinib, acalabrutinib) of Bcl-2 antagonisten (venetoclax), vaak in combinatie met anti-CD20 antilichamen.
### 2.5 Monoklonale Gammopathieën
Monoklonale gammopathieën betreffen de secretie van abnormale immunoglobulines door plasmacellen of B-cellen.
#### 2.5.1 Indeling en diagnostiek
De belangrijkste vormen zijn MGUS (Monoclonal Gammopathy of Undetermined Significance), multipel myeloom, en de ziekte van Waldenström. Diagnostiek omvat serum-eiwitelektroforese (M-piek), immunofixatie, en de bepaling van lichte ketens en Bence-Jones proteïnurie.
#### 2.5.2 Fysiopathologie en progressie
Monoklonale gammopathieën ontstaan door verworven genetische afwijkingen. Ze kunnen evolueren van preklinische stadia (MGUS) naar symptomatisch multipel myeloom, gekenmerkt door botdestructie, nierfalen, anemie en infecties.
#### 2.5.3 Graden en prognose
MGUS is een veelvoorkomende aandoening met een laag progressierisico naar myeloom. Smouldering multiple myeloma (SMM) is een tussenstadium. Multipel myeloom (ziekte van Kahler) wordt gedefinieerd aan de hand van SLiM-CRAB criteria en gestageerd volgens het R-ISS systeem.
#### 2.5.4 Behandeling
De behandeling van multipel myeloom is gericht op het controleren van de ziekte en het verbeteren van de levenskwaliteit. De behandeling is afhankelijk van de ziekte-activiteit, leeftijd en comorbiditeit en kan bestaan uit dexamethason, chemotherapie (voor transplantatie), proteasoom-inhibitoren, immuunmodulatoren en anti-CD38 antistoffen. Ondersteunende maatregelen zoals bisfosfonaten en radiotherapie zijn essentieel.
### 2.6 Ziekte van Waldenström (Macroglobulinemie)
Dit is een zeldzame, lymfoplasmocytaire maligniteit gekenmerkt door de productie van monoclonaal IgM. Het kan gepaard gaan met klier-, lever- en miltopzetting, en hyperviscositeit van het plasma. Behandeling is langdurig controleerbaar, met recente focus op Btk-inhibitoren.
### 2.7 Amyloïdose
Amyloïdose betreft de neerslag van fibrillaire eiwitten in diverse organen. AL-amyloïdose, gerelateerd aan clonale immunoglobuline lichte ketens, wordt beschouwd als een monoklonale gammopathie. De behandeling volgt die van multipel myeloom.
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke kenmerken van elk lymfoomtype te onthouden, inclusief hun epidemiologie, klinische presentatie, histologische kenmerken en moleculaire afwijkingen, aangezien deze de therapeutische aanpak sterk beïnvloeden.
---
# Chronische lymfatische leukemie (B-CLL)
Chronische lymfatische leukemie (B-CLL) is een indolent lymfoom gekenmerkt door een ophoping van niet-functionele B-cellen in bloed, beenmerg en lymfeklieren, dat doorgaans langzaam verloopt en patiënten een relatief lange levensverwachting geeft.
### 3.1 Etiologie en Pathofysiologie
Lymfocyten hebben een hogere mutatiekans dan andere somatische cellen vanwege hun rol in het immuunsysteem, waarbij DNA-knippen en -plakken essentieel is voor de vorming van immuunreceptoren. Om dit risico te beperken, zijn lymfocyten kortlevend en ondergaan ze apoptose in een gecontroleerde omgeving. Fouten in dit proces kunnen leiden tot ontregelingen:
* **Activatie van anti-apoptogene genen:** Translocaties kunnen leiden tot permanente activatie, zoals bij bcl-2, waardoor lymfocyten langlevend worden en zich ophopen, wat de basis vormt van indolente lymfomen zoals B-CLL.
* **Activatie van proliferatieve genen:** Dit leidt tot agressieve lymfomen.
* **Schade aan DNA-herstelmechanismen:** Dit resulteert in refractaire lymfomen.
Bij B-CLL spelen waarschijnlijk deleties van microRNA's die normaal de translatie van bcl-2 onderdrukken een rol, waardoor de B-CLL-cel langlevend wordt. Deze cellen prolifereren in pseudofollikels in de lymfeklieren en migreren tussen de circulerende en niet-circulerende fractie, waarbij de circulerende fractie gevoeliger is voor apoptose.
### 3.2 Klinische Presentatie
B-CLL kenmerkt zich door een traag verloop, beginnend met:
* **Lymfocytose:** Een verhoogd aantal circulerende lymfocyten (meer dan 10.000 per microliter).
* **Verder verloop:** Generaliseerde lymfeklierzwelling (meestal weke klieren), miltvergroting en beenmerginfiltratie.
* **Gevolgen van beenmerginfiltratie en hypersplenisme:** Anemie of trombopenie.
* **Compressie:** Bij grote klieren kan compressie optreden, maar dit is minder frequent gezien de weke textuur.
* **Orgaaninvasie:** Kan optreden, zoals het Mickulicz syndroom bij aantasting van de speekselklier.
* **Auto-immune hemopathieën:** Vaak geassocieerd met immuun trombopenie, hemolytische anemie of pure red cell aplasie.
* **B-symptomen en vermoeidheid:** Kunnen optreden door cytopenie en metabole/inflammatoire impact.
### 3.3 Diagnostische Criteria
De diagnose B-CLL wordt meestal gesteld in een vroeg stadium (Binet A of Rai 0) bij toeval.
* **Laboratoriumonderzoek:**
* **Leukolymfocytose:** Net boven de 10.000 tot meer dan 100.000 per microliter.
* **Gumprechtse schollen (schaduwen):** Karakteristiek voor de kwetsbaarheid van circulerende CLL-cellen.
* **Anemie en trombopenie:** Niet altijd aanwezig. Bij discrepantie tussen lymfocytenaantal en cytopenie moet gekeken worden naar auto-immuunfenomenen (Coombs test, beenmergonderzoek).
* **Flowcytometrie:** Essentieel voor bevestiging van de diagnose op perifeer bloed. De diagnose wordt ondersteund door een specifieke set markers die de CLL-score vormen:
* CD5 en CD19 dubbel positief
* CD23 positief
* Surface Ig zwak
* CD79b positief
* FMC7 negatief
* CD10 negatief
Een score van 4 of 5/5 is typisch voor CLL. Een score van minder dan 3/5 duidt op een ander lymfoom.
* **Monoclonale B-lymfocytose (MBL):** Een voorstadium van CLL dat voorkomt in ongeveer 3% van de algemene bevolking, met een 'low count' (<300/µl) en een 'high count' (waarschijnlijk premaligne) variant. MBL komt familiaal voor en kan leiden tot clustering van familiale B-CLL of andere lymfomen.
### 3.4 Stadiumbepaling
De mate van klieropzetting, splenomegalie en cytopenieën vormen de basis voor de stadiumbepaling van B-CLL met twee systemen:
* **Rai-stadiëring**
* **Binet-stadiëring**
### 3.5 Behandeling
De diagnose van B-CLL impliceert niet altijd onmiddellijke behandeling.
* **Indicatie voor behandeling:** Symptomatische ziekte, snel evoluerende of compressieve klieren, forse anemie of trombopenie.
* **Behandelingsstrategie:**
* **Geen curatieve behandeling:** Het doel is langdurige controle en behoud van kwaliteit van leven. Vervroegde behandeling kan leiden tot resistentie.
* **Vroegere standaard:** Immuno-chemotherapie.
* **Huidige standaard:** Small molecules en antilichamen.
* **Btk-inhibitoren (bv. ibrutinib, acalabrutinib):** Remmen de signaaltransductie van de B-cel receptor, met name Bruton tyrosine kinase (Btk). Mobiliseren CLL-cellen naar het bloed, waar ze gevoeliger zijn voor apoptose. Behandeling is doorgaans continu.
* **Bcl-2 antagonisten (bv. venetoclax):** In combinatie met anti-CD20 antilichamen leiden ze tot MRD-negativiteit en is de behandeling tijdsgebonden (momenteel 12 maanden).
* **Combinatieschema's:** Tijdsgebonden combinaties met Btk-inhibitoren en bcl-2 antagonisten, al dan niet met anti-CD20 antilichamen, worden steeds meer standaardbehandeling.
* **Nieuwe ontwikkelingen:** Ontwikkeling van Btk- en bcl-2 degraders die de oncogenen richten op proteasomale afbraak.
> **Tip:** De sleutel tot het succes van moderne B-CLL-therapie ligt in de specifieke inhibitie van signaaltransductiepaden die essentieel zijn voor de overleving en proliferatie van de maligniteit, zoals Btk en Bcl-2.
> **Voorbeeld:** Ibrutinib (een Btk-inhibitor) wordt oraal ingenomen en blokkeert het Btk-enzym, wat leidt tot een significante reductie van CLL-cellen over tijd. Dit is een paradigmashift ten opzichte van de vroegere chemotherapie.
---
# Monoclonale gammopathieën, multipel myeloom en Waldenströms ziekte
Dit document behandelt de ontwikkeling van plasmacelafwijkingen, multipel myeloom, de ziekte van Waldenström en aanverwante aandoeningen, inclusief diagnostiek en behandeling.
## 4 Monoclonale gammopathieën, multipel myeloom en Waldenströms ziekte
### 4.1 Ontwikkeling van plasmacelafwijkingen
Plasmacellen, de volwassen vorm van B-lymfocyten, zijn gespecialiseerd in de productie van antistoffen. Het proces van antigeenherkenning en -respons bij lymfocyten, met name B-cellen, omvat een complex proces van DNA-rearrangements en mutaties (V(D)J-recombinatie, somatische hypermutatie, klasse-switch). Deze processen verhogen de kans op genetische fouten. Om de risico's hiervan te beperken, zijn lymfocyten kortlevend en onderhevig aan apoptose. Echter, fouten in het DNA-herstel of de regulatie van celoverleving en proliferatie kunnen leiden tot maligne transformatie.
* **Ontregeling 1:** Translocaties die immunoglobuline (Ig)-genen koppelen aan regulatoire domeinen van anti-apoptose genen (bv. bcl-2) leiden tot langere overleving van lymfocyten, wat de basis vormt voor indolente lymfomen. Verdere genetische schade kan leiden tot transformatie naar agressieve lymfomen.
* **Ontregeling 2:** Translocaties die Ig-genen koppelen aan regulatoire domeinen van proliferatieve genen (bv. c-Myc) leiden tot agressieve lymfomen.
* **Ontregeling 3:** Beschadiging of recombinatie van DNA-herstelmechanismen of genen die de kiemcentrumreactie reguleren, kan leiden tot refractaire lymfomen.
B-cellen ondergaan meer van deze aanpassingen in het kiemcentrum dan T-cellen, wat verklaart waarom 85% van de non-Hodgkin lymfomen van B-celorigine is.
### 4.2 Monoclonale gammopathieën
Monoclonale gammopathieën zijn aandoeningen waarbij een enkele klone van B-cellen of plasmacellen een overmatige hoeveelheid van een specifiek immunoglobuline (M-proteïne) produceert. Deze afwijkingen kunnen variëren van goedaardige tot maligne entiteiten.
#### 4.2.1 Indeling van monoclonale gammopathieën
Monoclonale gammopathieën kunnen worden ingedeeld op basis van de oorsprongscel:
* **Plasmacel-origine:**
* Monoclonal gammopathy of undetermined significance (MGUS)
* Smouldering myeloma
* Multipel myeloom
* Lichte ketenziekte (Light chain disease)
* Zware ketenziekte (Heavy chain disease, bv. Ziekte van Franklin)
* Amyloidose (AL-amyloïdose)
* **B-cel-origine:**
* Ziekte van Waldenström
* Chronische lymfatische leukemie (CLL) of B-NHL (in een minderheid van gevallen)
Monoclonale gammopathieën kunnen ook secundair voorkomen bij carcinomen, koude agglutinine, cryoglobulinemie en auto-immuunziekten.
#### 4.2.2 Diagnostiek van monoclonale gammopathieën
De diagnose en monitoring van monoclonale gammopathieën berusten op de detectie en kwantificatie van het monoklonale immunoglobuline (M-piek) en de evaluatie van de impact op het lichaam.
* **Serum eiwit elektroforese (SPEP) met densitometrie:** Scheidt serumeiwitten, waarbij een monoklonaal Ig zich presenteert als een scherpe piek in het gammaglobulinegebied (M-piek).
* **Immunofixatie-elektroforese (IFE):** Gebruikt antilichamen om de specifieke zware (IgG, IgA, IgM) en lichte keten (kappa, lambda) van de M-piek te identificeren. Cruciaal voor diagnose en remissiestatus evaluatie.
* **Nefelometrische of turbidimetrische dosering:** Meet de totale hoeveelheid IgG, IgA en IgM. Geeft ook informatie over de onderdrukking van niet-betrokken immunoglobulines.
* **Dosering van vrije lichte ketens (FLC):** Meet de hoeveelheid kappa- en lambda-lichte ketens in serum. De ratio tussen kappa en lambda is verstoord bij monoklonale productie.
* **Bence-Jones proteïnurie:** Detectie van overmatige lichteketenproductie in de urine, die precipiteert bij opwarmen. Indicatief voor een overproductie die de resorptiecapaciteit van de nieren overschrijdt. Kan leiden tot tubulaire schade door binding aan Tamm-Horsfall eiwit.
* **Beenmergpunctie en -biopsie:** Beoordeelt de percentage plasmacellen. Meer dan 10% plasmacellen is indicatief voor myeloom of een voorstadium.
* **Cytogenetisch onderzoek (FISH):** Identificeert specifieke chromosoomafwijkingen (bv. translocaties, deleties) die prognostische waarde hebben. Hoog-risico cytogenetica omvat t(4;14), t(14;16), del17p.
* **Beeldvorming:**
* **RX totaal skelet:** Detecteert lytische botlaesies ("punched-out lesions"), fracturen en diffuse botinvasie.
* **CT whole body:** Meer gevoelig voor laesiedetectie, maar minder informatief voor follow-up van activiteit.
* **PET-CT en MRI:** Bieden gedetailleerde informatie over de aanwezigheid en activiteit van laesies, maar zijn niet altijd gestandaardiseerd of gemakkelijk uit te voeren.
#### 4.2.3 Fysiopathologie van MGUS tot multipel myeloom
Monoklonale gammopathieën ontstaan door verworven genetische afwijkingen in B-voorlopercellen, waardoor ze onafhankelijk worden van groeifactoren.
* **MGUS (Monoclonal Gammopathy of Undetermined Significance):** Een veelvoorkomend prekursorstadium met een lage kans op progressie naar myeloom (1-2% per jaar). Kenmerken: beenmergplasmocytose <10%, M-piek <30 g/l, geen anemie of botletsels.
* **Smouldering Multiple Myeloma (SMM):** Een intermediair stadium met hogere M-piek (>30 g/l) of beenmergplasmocytose (10-60%), maar nog geen myeloomspecifieke criteria.
* **Multipel Myeloom (Ziekte van Kahler):** Gekenmerkt door de infiltratie van beenmerg door maligne plasmacellen, wat leidt tot:
* **Botdestructie:** Autocriene IL-6 productie stimuleert osteoclasten, leidend tot pijn, pathologische fracturen en hypercalciëmie.
* **Nierschade:** Overmatige productie van lichte ketens (Bence-Jones proteïnurie) kan leiden tot tubulaire obstructie en nierfalen.
* **Immunodeficiëntie:** Onderdrukking van normale Ig-productie verhoogt de vatbaarheid voor infecties.
* **Anemie en trombopenie:** Beenmerginfiltratie verstoort normale hematopoëse.
* **Extramedullaire plasmacytomen:** Maligne plasmacellen kunnen buiten het beenmerg groeien.
**SLiM-CRAB criteria voor de diagnose van Multipel Myeloom:**
Gediagnosticeerd bij MGUS met één of meer van de volgende:
* **S**ixty: >= 60% plasmacellen in het beenmerg.
* **L**ight Chain Ratio: Ratio lichte ketens kappa/lambda > 30.
* **M**RI lesion: Meer dan 5 mm MRI-gedetecteerde laesie.
* **C**alcium: Hypercalciëmie (> 2.75 mM).
* **R**enal failure: Nierfalen (creatinine > 2 mg/dl).
* **A**nemia: Anemie (Hb < 10 g/dl).
* **B**one lesion: Botletsels (lytische laesies of fracturen).
#### 4.2.4 Prognose en behandeling van Multipel Myeloom
De prognose wordt bepaald door ziekteactiviteit, leeftijd, comorbiditeit en cytogenetische afwijkingen. Het **R-ISS (Revised International Scoring System)** stratificeert patiënten:
* **Stadium I:** Lage β2-microglobuline en albumine, standaard cytogenetica, normale LDH.
* **Stadium II:** Tussen I en III.
* **Stadium III:** Hoge β2-microglobuline OF hoog-risico cytogenetica OF hoog LDH.
**Behandeling:**
De behandeling is niet curatief, maar gericht op het maximaliseren van kwaliteitsvolle overleving met minimale complicaties.
* **Systemische therapieën:**
* Hoge dosis dexamethason.
* Chemotherapie (bv. melfalan als conditionering voor transplantatie).
* Proteasoom-inhibitoren (PI): bortezomib, carfilzomib, ixazomib.
* Immuunmodulatoren (Imids): thalidomide, lenalidomide, pomalidomide.
* Anti-CD38 antistoffen: daratumumab, isatuximab.
* **Ondersteunende maatregelen:**
* Radiotherapie (vooral voor pijnbestrijding).
* Bisfosfonaten of denosumab (osteoclast-inhibitoren) ter preventie van botletsels en behandeling van hypercalciëmie.
* Antibiotica/antivirale middelen.
* Immunoglobuline-substitutie.
* Erytropoëtine bij nierinsufficiëntie.
* Dialyse bij nierfalen.
De aanpak is afhankelijk van de fitheid van de patiënt. Bij fitte patiënten wordt vaak een hoge dosis chemotherapie gevolgd door autologe stamceltransplantatie (eventueel tweemaal) overwogen, met onderhoudsbehandeling met lenalidomide. Bij minder fitte of oudere patiënten worden combinaties van immunomodulatoren, PI's en anti-CD38 antistoffen gebruikt.
### 4.3 De ziekte van Waldenström
De ziekte van Waldenström is een zeldzame lymfoproliferatieve aandoening die gekenmerkt wordt door de productie van monoklonaal IgM door lymfoplasmocytaire cellen. Het is meer een lymfoom dan een plasmacel-dyscrasie.
#### 4.3.1 Kliniek en diagnostiek van Waldenströms ziekte
* **Leeftijd:** Komt voor op iets jongere leeftijd dan myeloom (gemiddeld 60-65 jaar).
* **Symptomen:** Kan gepaard gaan met lymfadenopathie (klierzwelling), hepatomegalie (leververgroting), splenomegalie (miltvergroting), vermoeidheid en nachtzweten. Beenmerginfiltratie is frequent, maar osteolytische laesies zijn zeldzaam bij diagnose.
* **Hyperviscositeitssyndroom:** Het hoge IgM-niveau kan leiden tot symptomen zoals hoofdpijn, oorsuizen, krampen, visusstoornissen, en mucosale bloedingen (vooral neusbloedingen) door interferentie met plaatjesaggregatie.
* **Neuropathie:** Sensorische neuropathie kan voorkomen, veroorzaakt door microvasculaire problemen (Bing-Neel syndroom).
* **Labodiagnostiek:**
* Vaak hoog IgM paraproteïne.
* Bence-Jones proteïnurie komt voor bij 25% van de patiënten.
* Normochrome anemie met rouleaux-vorming op het bloeduitstrijkje.
* Hyperviscositeit van serum.
* Beenmerg toont clonale lymfocytose of plasmacytose.
* **MyD88-mutatie:** Een gain-of-function mutatie in MyD88 is sterk geassocieerd met Waldenströms ziekte en opent therapeutische perspectieven.
#### 4.3.2 Behandeling van Waldenströms ziekte
De ziekte is niet curatief behandelbaar, maar wel langdurig controleerbaar met een behoorlijke prognose.
* **Afwachtend beleid:** Vaak wordt gestart met een afwachtend beleid tot er symptomen optreden.
* **Behandeling:**
* **Btk-inhibitoren:** Steeds meer de eerste keuze behandeling, mede door de rol van MyD88.
* Rituximab (anti-CD20) en orale chemotherapie.
* Immuunmodulatoren (Imids) en proteasoom-inhibitoren (PI's) kunnen later worden ingezet.
* **Plasmaferese:** Kan aangewezen zijn bij uitgesproken hyperviscositeit.
### 4.4 Amyloidose
Amyloidose is een ziekte die wordt gekenmerkt door de afzetting van fibrillaire eiwitdeposities in diverse orgaanstelsels.
#### 4.4.1 Vormen van Amyloidose
* **AA amyloidose:** Depositie van serum amyloid A (SAA) eiwit, geassocieerd met chronische inflammatie.
* **ATTR amyloidose:** Depositie van transthyretine, voornamelijk in het hart.
* **AL amyloidose:** Depositie van geklonterde immunoglobuline lichte ketens, behorend tot de monoclonale gammopathieën. Dit is de meest voorkomende vorm van systemische amyloidose.
#### 4.4.2 Kliniek en diagnostiek van AL Amyloidose
De kliniek hangt af van het getroffen orgaan:
* **Hart (75%):** Hartfalen, concentrische hypertrofie, septumverdikking, "sneeuwbalbeeld".
* **Nieren:** Nefrotisch syndroom, nierinsufficiëntie.
* **Lever:** Hepatomegalie.
* **Gastro-intestinaal:** Wandverdikking, malabsorptie.
* **Huid en weke delen:** Vergrote tong (glossomegalie), subcutaan vetdepots.
* **Zenuwstelsel:** Perifere neuropathie, autonome dysfunctie (orthostatische hypotensie).
* **Longen, skeletspieren:** Aantasting.
**Diagnostiek:**
* **Biopsie:** Weefselbiopsie (bv. subcutaan vet, nier, beenmerg) met Congo rood kleuring toont de karakteristieke groen oplichten onder polarisatiemicroscopie.
* **Lichte keten dosering:** Cruciaal voor diagnose en monitoring.
* **Orgaanfunctieonderzoek:** Echocardiografie, nierfunctieonderzoek (GFR, NT-proBNP).
#### 4.4.3 Behandeling van AL Amyloidose
De behandeling is gericht op de onderliggende plasmacelklone en volgt grotendeels de aanpak van multipel myeloom:
* **Stamceltransplantatie:** Bij fitte, jonge patiënten.
* **Combinatietherapie:** Met proteasoom-inhibitoren, chemotherapie en dexamethason bij oudere patiënten.
* **Anti-CD38 antistoffen:** Verbeteren de behandelingsresultaten.
Hoewel eindorgaan schade vaak niet direct verbetert, kan het stilzetten van de klone leiden tot spontaan herstel van organen over tijd.
### 4.5 Chronische lymfatische leukemie (CLL)
Chronische lymfatische leukemie (CLL) is de meest voorkomende B-cel maligniteit bij volwassenen in het Westen, gekenmerkt door een opstapeling van niet-functionele B-cellen in bloed, beenmerg en lymfeklieren.
#### 4.5.1 Kliniek en diagnostiek van CLL
* **Leeftijd:** Voornamelijk middelbare tot oudere leeftijd (gemiddelde aanvang 72 jaar).
* **Verloop:** Typisch traag, beginnend met lymfocytose, gegeneraliseerde klieropzetting, en later splenomegalie en beenmerginvasie.
* **Symptomen:** Lymfocytose (> 10.000 cellen/µl), weke klieren, miltvergroting, anemie, trombopenie (door beenmerginvasie of hypersplenisme).
* **Auto-immune hemopathieën:** Vaak geassocieerd met immuun trombopenie, hemolytische anemie of pure red cell aplasie.
* **Gumprechtse schaduwen/schollen:** Karakteristiek beeld op het bloeduitstrijkje waarbij circulerende CLL-cellen fragiel zijn en uitlopen tot chromatinevlekken.
* **Diagnostiek:**
* **Flowcytometrie:** Cruciaal voor de diagnose. De CLL-score (CD5+, CD19+, CD23+, surface Ig zwak, CD79b+, FMC7-, CD10-) helpt bij de differentiatie van andere indolente lymfomen.
* **Monoklonale B-lymfocytose (MBL):** Een voorstadium van CLL dat in 3% van de bevolking voorkomt, variërend van low count tot high count (waarschijnlijk premaligne).
* **Stagering:** Rai- en Binet-systemen worden gebruikt, gebaseerd op klieropzetting, splenomegalie en cytopenieën.
#### 4.5.2 Behandeling van CLL
* **Niet altijd direct behandelen:** Eén derde van de patiënten heeft geen behandeling nodig gedurende hun leven.
* **Doel:** Behandeling is niet curatief; het doel is het controleren van de ziekte en het verbeteren van de kwaliteit van leven.
* **Huidige therapieën:**
* **Btk-inhibitoren (bv. ibrutinib, acalabrutinib):** Remmen de signaaltransductie van de B-cel receptor. Mobiliseren CLL-cellen uit lymfocyten-depots, leidend tot een tijdelijke stijging in het bloed.
* **Bcl-2 antagonisten (bv. venetoclax):** In combinatie met anti-CD20 antilichamen leiden deze tot diepere remissies en MRD-negativiteit.
* **Combinatietherapieën:** Tijdgebonden schema's met Btk-inhibitoren en/of venetoclax, al dan niet met anti-CD20 antilichamen, worden steeds meer standaard.
### 4.6 Non-Hodgkin Lymfomen (NHL)
Non-Hodgkin lymfomen (NHL) zijn een heterogene groep van maligniteiten die ontstaan uit B- of T-lymfocyten.
#### 4.6.1 Indeling van NHL
Historische classificaties (Kiel, Lukes-Collins, Rappaport) werden vervangen door de **Working Formulation** (gebaseerd op celgrootte en architectuur) en later de **WHO-classificatie**, die gebaseerd is op het maturatiestadium van de oorsprongscel. Belangrijke entiteiten zijn folliculair lymfoom en diffuus grootcellig B-cel lymfoom (DLBCL). B-cel lymfomen hebben over het algemeen een betere prognose dan T-cel lymfomen.
#### 4.6.2 Kliniek van NHL
* **Klieropzetting:** Pijnloze, rubberachtige zwelling van lymfeklieren, milt, of extranodale locaties.
* **B-symptomen:** Vermagering, nachtzweten, koorts. Deze symptomen zijn niet pathognomonisch voor lymfomen.
* **Complicaties:** Compressie van organen (bv. trachea, ureter) door groeiende tumormassa's.
* **Cytopenieën:** Anemie en trombopenie door beenmerginfiltratie, auto-immune reacties of hypersplenisme.
* **Specifieke presentaties:** Huidlymfomen (vaak T-cel origine), primaire hersenlymfomen, MALT-lymfomen (mucosa-associated lymphoid tissue).
#### 4.6.3 Diagnostiek van NHL
* **Biopsie:** Gerichte biopsie (bij voorkeur excisiebiopsie van een klier) is essentieel voor de definitieve diagnose en typering door de patholoog, ondersteund door immunohistochemie, flowcytometrie en cytogenetica.
* **Stagering:** Volgens de **Ann-Arbor classificatie** (Stadium I-IV), met extensie naar extranodale locaties (E) en milt (S).
* **Beeldvorming:** PET-CT scan is de gouden standaard voor stagering en respons evaluatie.
* **Prognostische scores:** **IPI (International Prognostic Index)** voor DLBCL, **FLIPI** voor folliculair lymfoom, en **MIPI** voor mantelcellymfoom helpen bij het inschatten van de prognose.
#### 4.6.4 Behandeling van NHL
* **Agressieve lymfomen (bv. DLBCL):** Kunnen curatief worden behandeld, meestal met R-CHOP (rituximab, cyclofosfamide, doxorubicine, vincristine, prednison) chemotherapie. Bij refractaire ziekte of recidief is hoge dosis chemotherapie met autologe stamceltransplantatie een optie.
* **Indolente lymfomen (bv. folliculair lymfoom):** Vaak niet curatief te behandelen. Behandeling wordt gestart bij klinische noodzaak ("watch and wait"). Therapie omvat vaak immunochemotherapie (R-CHOP) met onderhoudsbehandeling met rituximab. Lokale radiotherapie kan curatief zijn in gelokaliseerde stadia.
* **Immunotherapie en gerichte therapieën:** Geven hoop voor de toekomst, met name bij refractaire of recidiverende ziekten. Voorbeelden zijn anti-CD38 antilichamen, bispecifieke antistoffen, en CART-celtherapie.
### 4.7 De ziekte van Hodgkin
De ziekte van Hodgkin is een lymfoom met een karakteristieke histologie en een bifasisch leeftijdsprofiel.
#### 4.7.1 Kliniek en diagnostiek van de ziekte van Hodgkin
* **Leeftijd:** Twee pieken: 20-30 jaar en >50 jaar.
* **Symptomen:** Meestal pijnloze, traag groeiende lymfeklieropzetting, voornamelijk supra-diafragmatisch (hals, oksel, mediastinum). B-symptomen (vermagering, nachtzweten, koorts) komen voor bij 40%. Jeuk en pijn in klieren na alcoholgebruik zijn ook frequent.
* **Mediastinale laesies:** Kunnen leiden tot hoest, stridor, of vena cava superior syndroom.
* **Diagnostiek:**
* **Histologie:** Kenmerkende Sternberg-Reedcellen omgeven door een inflammatoir infiltraat.
* **Immunohistochemie:** CD30-positiviteit van Sternberg-Reedcellen.
* **Stagering:** Ann-Arbor classificatie, PET-CT scan is essentieel.
#### 4.7.2 Behandeling van de ziekte van Hodgkin
* **Curatieve behandeling mogelijk:** Eén van de eerste maligniteiten met curatieve opties.
* **Therapie:** Combinatie van chemotherapie (ABVD of BEACOPP) en radiotherapie. Moderne strategieën focussen op kortere chemotherapie en minder radiotherapie om langetermijn toxiciteit te beperken.
* **Recidief:** Hoge dosis chemotherapie gevolgd door autologe stamceltransplantatie.
* **Immunotherapie:** Checkpoint-inhibitoren (anti-PD1) en anti-CD30 immunotoxines worden in latere lijnen ingezet.
### 4.8 Overgang van chemotherapie naar immunotherapie
De behandeling van lymfomen heeft een evolutie doorgemaakt van radiotherapie en chemotherapie naar meer gerichte immunotherapieën.
* **Monoklonale antistoffen:** Ontwikkeld om selectief tumorexpressie-eiwitten aan te vallen, met minder bijwerkingen dan klassieke chemotherapie. Vormen zijn chimere, gehumaniseerde en volledig humane antistoffen.
* **Immunochemotherapie:** Combinatie van chemotherapie en monoklonale antistoffen (bv. R-CHOP).
* **Immunotoxines (ADC's):** Antistoffen gekoppeld aan chemotherapeutische toxines om deze selectief in de tumor af te leveren.
* **CART-celtherapie:** T-cellen van de patiënt worden genetisch gemodificeerd om tumorantigenen te herkennen en worden vervolgens teruggegeven aan de patiënt. Kan leiden tot cytokine release syndrome (CRS) en neurotoxiciteit (ICANS).
* **Bispecifieke antistoffen en BiTEs:** Herkennen zowel een tumorantigeen als een T-cel (CD3) of NK-cel epitoop, waardoor immuuncellen naar de tumor worden gelokt.
* **Checkpoint-inhibitoren:** Blokkeren "don't find me" signalen die voorkomen dat tumoren door het immuunsysteem worden herkend (bv. PD-1/PD-L1, CTLA-4).
Deze ontwikkelingen verschuiven het paradigma naar meer gepersonaliseerde en minder toxische behandelingsstrategieën, hoewel de kosten en complexiteit van deze therapieën uitdagingen blijven.
---
# Amyloïdose en therapie-evolutie
Dit gedeelte behandelt de pathogenese van amyloïdose, met een specifieke focus op AL-amyloïdose, en beschrijft de verschuiving van traditionele chemotherapie naar immunotherapie en andere innovatieve behandelingsstrategieën voor lymfoïde maligniteiten.
### 5.1 Pathogenese van lymfoïde maligniteiten
Lymfocyten spelen een cruciale rol in het immuunsysteem door middel van de ontwikkeling van receptoren die specifieke antigenen herkennen. Dit proces omvat het "knippen en plakken" van DNA om een grote diversiteit aan receptoren te creëren, wat leidt tot een verhoogde mutatiekans in lymfocyten. Om dit risico te beperken, zijn lymfocyten kortlevend en onderhevig aan apoptose, en speelt het kiemcentrum van de lymfeklier een gecontroleerde rol in het reguleren van deze processen.
Fouten tijdens deze DNA-recombinatieprocessen kunnen leiden tot verschillende ontregelingen:
* **Langdurige activatie van anti-apoptose-genen:** Dit resulteert in langlevende lymfocyten en de accumulatie ervan, wat de basis vormt van indolente lymfomen, zoals folliculair non-Hodgkin lymfoom (NHL) en chronische lymfatische leukemie (CLL). Verdere genetische schade kan leiden tot transformatie naar agressievere lymfomen.
* **Verlenging van immunoglobuline-domeinen met regulatoire domeinen van proliferatieve genen:** Dit is de oorzaak van agressieve lymfomen, zoals het Burkitt lymfoom.
* **Beschadiging van DNA-herstelsystemen of regulatie van kiemcentrumreacties:** Dit leidt tot refractaire lymfomen.
B-cellen ondergaan meer DNA-recombinatie in het kiemcentrum dan T-cellen, wat verklaart waarom 85% van de NHL van B-celoorsprong is en 15% van T-celoorsprong.
### 5.2 Historiek van lymfoïde maligniteiten
Historisch gezien werd lymfeklieropzetting vaak toegeschreven aan infecties zoals tuberculose. Thomas Hodgkin beschreef in 1832 een specifieke lymfeklierziekte die van klier naar klier verspreidde en de milt kon aantasten, verschillend van tuberculose. Samuel Wilks koppelde deze aandoening in 1865 aan de naam van Hodgkin. De karakteristieke Sternberg-Reedcellen werden in 1898 en 1902 beschreven, wat leidde tot de classificatie van ziekte van Hodgkin en non-Hodgkin lymfomen (NHL).
De ziekte van Hodgkin kenmerkt zich door een bifasisch leeftijdspatroon en specifieke histologie, met maligne CD30+ Sternberg-Reedcellen omgeven door een inflammatoir infiltraat. De oorsprong van deze cellen is uiteindelijk terug te voeren op defectieve B-cellen, vaak geïmmortaliseerd door het Epstein-Barr virus (EBV).
### 5.3 Indeling van lymfoïde maligniteiten: de non-Hodgkin lymfomen (NHL)
Lymfomen werden aanvankelijk ingedeeld op basis van morfologie. De Working Formulation (1982) introduceerde een classificatie gebaseerd op celgrootte (klein vs. groot/blastair) en architectuur (folliculair vs. diffuus), leidend tot gradaties als laag-, intermediair- en hooggradig.
Vanaf de jaren '90 zorgde de verbeterde kennis van oorsprongscellen (via immunohistochemie en flowcytometrie) en moleculaire afwijkingen voor de ontwikkeling van de REAL-classificatie, die later door de WHO werd overgenomen en verfijnd. De WHO-classificatie (laatste updates 1997, 2008, 2017) neemt het maturatiestadium van de lymfocyt als uitgangspunt, wat het klinische gedrag van het lymfoom bepaalt. Belangrijk hierbij is dat B-cel lymfomen over het algemeen een betere prognose hebben dan T-cel lymfomen.
### 5.4 Lymfoom kliniek
De klinische presentatie van lymfomen wordt bepaald door:
1. **Opzetting van klieren, milt, lever en extranodale locaties:** Dit presenteert zich typisch als pijnloze, zachte tot rubberachtige, vergrote klieren. De groeisnelheid varieert sterk, wat de symptomatologie bepaalt. Indolente lymfomen kunnen lang stabiel blijven, terwijl snelgroeiende lymfomen compressie van omliggende structuren kunnen veroorzaken.
2. **Inflammatoire en/of metabole gevolgen:** Algemene symptomen zoals vermagering, koorts en nachtzweten (B-symptomen) komen voor, hoewel ze niet specifiek zijn voor lymfomen. Jeuk en vermoeidheid zijn ook frequent. Biologische markers zoals verhoogd CRP, bezinking of LDH kunnen ook aanwezig zijn.
3. **Beenmerginfiltratie:** Dit kan leiden tot anemie en trombopenie, ofwel door directe invasie, auto-immune reacties, of hypersplenisme.
4. **Specifieke presentaties:** Denk hierbij aan huidlymfomen (vaak T-cel origine), primaire hersenlymfomen (die anders behandeld worden door de bloed-hersenbarrière) en MALT-lymfomen (mucosa-associated lymphoid tissue).
### 5.5 Aanpak van de patiënt met lymfoom
De aanpak omvat:
1. **Precieve type lymfoom:** Dit wordt vastgesteld via gerichte biopsie en analyse van architectuur, immunohistochemie, flowcytometrie, CISH, moleculair en cytogenetisch onderzoek.
2. **Uitgebreidheid van het lymfoom (stagering):** Met behulp van beeldvorming, met name PET-CT, wordt het stadium bepaald volgens de Ann Arbor classificatie. Beenmergpunctie en botbiopsie worden gebruikt om beenmerginvasie vast te stellen.
3. **Biologische impact:** Beoordeeld via B-symptomen, LDH en/of $\beta_2$-microglobuline.
4. **Algemene conditie en comorbiditeit van de patiënt:** Beoordeeld met de WHO of Karnofsky score.
### 5.6 Prognose en behandeling van NHL
Prognostische scores zoals de IPI (International Prognostic Index) voor DLBCL, FLIPI voor folliculair NHL en MIPI voor mantelcellymfoom, helpen bij het inschatten van de prognose. Agressieve lymfomen zijn over het algemeen curatief behandelbaar, terwijl indolente lymfomen niet altijd direct behandeld hoeven te worden.
**Behandeling van Ziekte van Hodgkin:** Traditioneel werd radiotherapie en chemotherapie (bv. ABVD) gebruikt. Door langetermijntoxiciteit van hoge doses radiotherapie is de strategie verschoven naar kortere chemotherapie met beperkte radiotherapie. Moderne benaderingen omvatten immunotherapie zoals checkpoint-inhibitoren (anti-PD1, anti-CTLA4) en anti-CD30 immunotoxines (brentuximab), voornamelijk in latere lijnen.
**Behandeling van NHL:**
* **Folliculair NHL:** Gelokaliseerd ziekte kan curatief behandeld worden met radiotherapie. Bij niet-gelokaliseerde ziekte wordt vaak een "watch and wait" beleid gevoerd tot er een behandelingsnood is. Standaardbehandeling is R-CHOP (rituximab, cyclofosfamide, doxorubicine, vincristine, prednison) gevolgd door onderhoudsbehandeling met rituximab.
* **Diffuus grootcellig B-cel lymfoom (DLBCL):** Behandeld met R-CHOP. Bij refractaire ziekte of recidief wordt hoge dosis chemotherapie met autologe stamceltransplantatie overwogen bij patiënten onder de 65-70 jaar. Voor oudere patiënten is er een "unmet need" die wordt aangepakt met nieuwe middelen zoals immunotoxines en CAR-T cellen.
### 5.7 Van chemotherapie naar immunotherapie: vooravond van een paradigmaverschuiving
De behandeling van lymfomen is geëvolueerd van radiotherapie en chemotherapie naar intensivering van chemotherapie en stamceltransplantatie. Moleculaire inzichten hebben geleid tot de ontwikkeling van specifieke inhibitoren.
De ontwikkeling van (recombinante) monoclonale antistoffen, van muis- tot humane varianten, heeft een revolutie teweeggebracht. Deze antistoffen kunnen complement-gemedieerde lysis, binding met NK-cellen en fagocyten veroorzaken. Anti-CD20 antistoffen (zoals rituximab) hebben de overleving significant verbeterd.
Nieuwe technologieën om T-cellen te activeren zijn cruciaal:
* **Bispecifieke antistoffen en BiTEs (Bispecific T cell Engagers):** Deze herkennen een tumorepitop (bv. CD19, CD20) en een T-cel (CD3) of NK-cel epitoop, wat leidt tot gerichte T-cel activatie en vernietiging van de tumorcel.
* **CAR-T (Chimeric Antigen Receptor T-cellen) therapie:** Hierbij worden T-cellen van de patiënt genetisch gemodificeerd met een receptor die de tumor herkent, waardoor de T-cellen de tumor duurzaam kunnen aanvallen.
* **Inhibitie van "don't find me" en "don't eat me" signalen:** Checkpoint-inhibitoren (zoals anti-PD1, anti-CTLA-4) heffen de niet-herkenbaarheid van tumoren op.
* **Combinatie met small molecule inhibitoren of immuunmodulatoren.**
Deze immunotherapiën kunnen leiden tot bijwerkingen zoals cytokine release syndrome (CRS) en immune effector cell-associated neurotoxicity syndrome (ICANS).
### 5.8 Monoklonale gammopathieën en amyloïdose
**Monoklonale Gammopathieën:** Dit zijn afwijkingen waarbij B-cellen differentiëren tot plasmacellen die grote hoeveelheden antistoffen (immunoglobulines) produceren. Ze worden geclassificeerd op basis van de oorsprong (plasmacel of B-cel) en omvatten aandoeningen zoals MGUS (Monoclonal Gammopathy of Undetermined Significance), smouldering myeloma, multipel myeloom, en de ziekte van Waldenström.
* **Diagnose:** Beoordeeld via serum-eiwitelektroforese (detectie van de M-piek), immunofixatie, en meting van totale immunoglobulines en lichte ketens. Bence-Jones proteïnurie (lichte ketens in de urine) kan aanwezig zijn. Beenmergonderzoek en beeldvorming (RX skelet, CT whole body, PET-CT, MRI) zijn essentieel voor de diagnose en stagering.
* **Fysiopathologie:** Ontstaat door verworven genetische afwijkingen in B-cellen, leidend tot overleving en vermenigvuldiging onafhankelijk van micro-omgevingsfactoren. Progressie van MGUS naar myeloom is geassocieerd met de interactie van de maligne kloon met de micro-omgeving, IL-6 productie, botdestructie, neovascularisatie, en nierinsufficiëntie door depositie van lichte ketens.
* **Gradatie en prognose:** Verschillende stadiëringssystemen (ISS, R-ISS) en cytogenetische markers bepalen de prognose.
* **Behandeling van Multipel Myeloom:** Bestaat uit systemische therapieën zoals dexamethason, chemotherapie, proteasoom-inhibitoren (PIs), immuunmodulatoren (Imids), en anti-CD38 antistoffen. Ondersteunende maatregelen omvatten radiotherapie, bisfosfonaten, en infectiepreventie. De behandeling is gericht op het maximaliseren van kwaliteitsvolle overleving en het bereiken van therapievrije intervallen. Nieuwe benaderingen met CART-cellen en bispecifieke antistoffen ontwikkelen zich snel.
**Amyloïdose:** Bij amyloïdose ontstaan fibrillaire eiwitafzettingen in diverse organen.
* **AL-amyloïdose:** Dit type wordt beschouwd als een monoklonale gammopathie waarbij foute geplooide eiwitten clonale immunoglobuline lichte ketens zijn. Klinische presentatie is divers en afhankelijk van het getroffen orgaan (hart, nieren, lever, gastro-intestinaal systeem, zenuwstelsel). Behandeling volgt de principes van multipel myeloom, met stamceltransplantatie bij fitte patiënten en combinatietherapie voor oudere patiënten. Recente toevoeging van anti-CD38 antistoffen heeft de prognose verbeterd. Herstel van eindorgaanschade wordt verwacht na langdurige suppressie van de onderliggende plasmacel kloon.
**Tip:** Begrijp de differentiële diagnoses en overlappingen tussen lymfoïde maligniteiten en plasmacel dyscrasieën, met name rondom symptomen als B-symptomen en anemie. De evolutie van therapieën, van chemotherapie naar immunotherapie en celtherapie, is een cruciaal thema voor examens.
**Voorbeeld:** De introductie van anti-CD20 antistoffen zoals rituximab in combinatie met chemotherapie (R-CHOP) heeft de overleving bij DLBCL aanzienlijk verbeterd. Bij recidieven wordt nu gekeken naar autologe stamceltransplantatie of, voor refractaire gevallen, naar CAR-T celtherapie gericht tegen CD19.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Lymfocyten | Witte bloedcellen die een cruciale rol spelen in het immuunsysteem, verantwoordelijk voor het herkennen en bestrijden van ziekteverwekkers en afwijkende cellen. Ze ontwikkelen specifieke receptoren om antigenen te herkennen. |
| Immuniteit | Het vermogen van het lichaam om zich te verdedigen tegen ziekteverwekkers zoals bacteriën, virussen en andere schadelijke stoffen. Dit omvat zowel de aangeboren als de verworven immuniteit. |
| Antigeen | Een molecuul of deeltje dat door het immuunsysteem wordt herkend als vreemd en dat een immuunrespons kan uitlokken, zoals de productie van antistoffen. |
| B lymfocyten (B-cellen) | Lymfocyten die verantwoordelijk zijn voor de humorale immuniteit; ze differentiëren tot plasmacellen die antistoffen produceren tegen specifieke antigenen. |
| Plasmacellen | Gedifferentieerde B-cellen die grote hoeveelheden antistoffen secreteren om infecties te bestrijden. |
| T lymfocyten (T-cellen) | Lymfocyten die een centrale rol spelen in de cellulaire immuniteit. Er zijn verschillende types, waaronder T-helpercellen (CD4+) die de immuunrespons coördineren en cytotoxische T-cellen (CD8+) die geïnfecteerde of tumorcellen vernietigen. |
| T-celreceptor (TCR) | Een receptor op het oppervlak van T-cellen die specifiek antigenen bindt, meestal in combinatie met MHC-moleculen, om de T-cel te activeren. |
| DNA-rearrangement | Een genetisch proces waarbij DNA-segmenten worden herschikt. Bij lymfocyten is dit essentieel voor de vorming van de diversiteit aan antigeenreceptoren (immunoglobulinen en TCR's). |
| VDJ rearrangement | Een specifiek type DNA-rearrangement dat plaatsvindt tijdens de ontwikkeling van B- en T-cellen om de variabele domeinen van de immunoglobuline- en T-celreceptoren te vormen. |
| TdT (terminal deoxynucleotidyltransferase) | Een enzym dat nucleotiden toevoegt aan de uiteinden van DNA-strengen tijdens VDJ-rearrangement, wat bijdraagt aan de diversiteit van de antigeenreceptoren. |
| AICD (activation-induced cytidine deaminase) | Een enzym dat betrokken is bij somatische hypermutatie en klasse-switch recombinatie in B-cellen, processen die de affiniteit en specificiteit van antistoffen verhogen. |
| Somatische hypermutatie | Een proces dat optreedt in B-cellen waarbij de genen voor de variabele regio van immunoglobulinen worden gemuteerd om de affiniteit voor het antigeen te verhogen. |
| Klasse-switch recombinatie | Een proces waarbij de constant regio van het immunoglobuline-gen wordt veranderd, wat resulteert in de productie van verschillende klassen van antistoffen (bv. IgG, IgA, IgM). |
| Apoptose | Geprogrammeerde celdood, een natuurlijk proces dat essentieel is voor de ontwikkeling en het onderhoud van weefsels, en om overlevende, potentieel schadelijke cellen te verwijderen. |
| Kiemcentrum | Een specifieke micro-omgeving binnen lymfeklieren en andere lymfoïde weefsels waar B-cellen prolifereren, differentiëren en hun antigeenreceptoren optimaliseren door middel van somatische hypermutatie en klasse-switch. |
| Translocatie | Een type chromosomale afwijking waarbij een deel van een chromosoom afbreekt en zich hecht aan een ander, niet-homoloog chromosoom. Dit kan leiden tot de activatie van oncogenen of de disruptie van genfuncties. |
| Indolent lymfoom | Een langzaam groeiend type lymfoom dat vaak een gunstigere prognose heeft en mogelijk niet direct behandeld hoeft te worden. |
| Agressief lymfoom | Een snel groeiend type lymfoom dat meestal intensieve behandeling vereist om de groei te controleren en te genezen. |
| Refractair lymfoom | Een lymfoom dat niet reageert op de standaardbehandeling. |
| Non-Hodgkin lymfoom (NHL) | Een diverse groep maligniteiten die ontstaan uit lymfocyten, gekenmerkt door hun oorsprong in lymfoid weefsel buiten de ziekte van Hodgkin. |
| Ziekte van Hodgkin | Een specifieke vorm van lymfoom gekenmerkt door de aanwezigheid van Sternberg-Reed cellen. Het heeft een typisch bifasisch leeftijdsverloop. |
| Sternberg-Reed cel | Een grote, karakteristieke binucleaire cel die kenmerkend is voor de ziekte van Hodgkin. |
| B-symptomen | Een syndroom dat geassocieerd wordt met lymfomen en andere maligniteiten, bestaande uit onverklaarbaar gewichtsverlies, nachtzweten en koorts. |
| Histologie | De studie van de microscopische structuur van weefsels. In de context van lymfomen is het cruciaal voor diagnose en classificatie. |
| Immuunhistochemie (IHC) | Een laboratoriumtechniek die antilichamen gebruikt om specifieke eiwitten in weefselcoupes te detecteren, wat helpt bij de identificatie van celtypen en diagnostiek van tumoren. |
| Flowcytometrie | Een techniek die wordt gebruikt om fysieke en chemische kenmerken van deeltjes, zoals cellen, te meten en te sorteren, met behulp van lichtverstrooiing en fluorescentie. Essentieel voor de diagnose van leukemieën en lymfomen. |
| REAL classificatie (Revised European American Lymphoma) | Een classificatiesysteem voor lymfomen dat de oorsprongscel en moleculaire kenmerken van het lymfoom in overweging neemt, later overgenomen door de WHO. |
| WHO classificatie | Wereldgezondheidsorganisatie classificatie, die wordt gebruikt om lymfoïde maligniteiten in te delen op basis van celtype, maturatiestadium en moleculaire afwijkingen. |
| Nodale lymfomen | Lymfomen die primair ontstaan in de lymfeklieren. |
| Extranodale lymfomen | Lymfomen die buiten de lymfeklieren ontstaan, in andere organen of weefsels. |
| Klierstation | Een groep lymfeklieren die drainagegebied delen. |
| Miltvergroting (splenomegalie) | Een abnormale vergroting van de milt, die kan voorkomen bij verschillende aandoeningen, waaronder lymfomen. |
| Leververgroting (hepatomegalie) | Een abnormale vergroting van de lever, die kan voorkomen bij verschillende aandoeningen, waaronder lymfomen. |
| Beenmerg | Het sponsachtige weefsel binnenin botten waar bloedcellen worden geproduceerd. |
| Beenmerginfiltratie | De aanwezigheid van kankercellen (in dit geval lymfoomcellen) in het beenmerg. |
| Anemie | Een tekort aan rode bloedcellen of hemoglobine, wat leidt tot vermoeidheid en bleekheid. |
| Thrombopenie | Een tekort aan bloedplaatjes, wat het risico op bloedingen vergroot. |
| Huidlymfomen | Lymfomen die primair in de huid ontstaan, zoals mycosis fungoides en cutaan T-cellymfoom. |
| Primair hersenlymfoom | Een lymfoom dat ontstaat in de hersenen, meestal een diffuus grootcellig B-cellymfoom. |
| MALT lymfomen (mucosa-associated lymphoid tissue) | Lymfomen die ontstaan in het lymfoid weefsel geassocieerd met slijmvliezen, zoals in de maag-darmtractus, luchtwegen of speekselklieren. |
| PET-CT scan | Een beeldvormingstechniek die positronemissietomografie (PET) en computertomografie (CT) combineert om metabole activiteit en anatomische structuren in het lichaam te visualiseren, gebruikt voor stagering en evaluatie van lymfomen. |
| Ann Arbor classificatie | Een classificatiesysteem dat wordt gebruikt om de uitgebreidheid van lymfomen te bepalen, gebaseerd op het aantal en de locatie van aangetaste klierstations en orgaaninfiltratie. |
| IPI (International Prognostic Index) | Een score die wordt gebruikt om de prognose van patiënten met non-Hodgkin lymfomen te schatten, gebaseerd op factoren zoals leeftijd, stadium, LDH-niveau, performance status en extranodale ziekte. |
| FLIPI (Follicular Lymphoma International Prognostic Index) | Een prognostische score specifiek voor folliculair lymfoom. |
| MIPI (Mantle Cell Lymphoma International Prognostic Index) | Een prognostische score specifiek voor mantelcellymfoom. |
| Radiotherapie | Behandeling met ioniserende straling om kankercellen te doden. |
| Chemotherapie | Behandeling met medicijnen (cytostatica) om kankercellen te doden of hun groei te remmen. |
| ABVD | Een veelgebruikt chemotherapie-schema voor de ziekte van Hodgkin, bestaande uit Adriamycine, Bleomycine, Vinblastine en Dacarbazine. |
| BEACOPP | Een intensiever chemotherapie-schema voor de ziekte van Hodgkin. |
| Stamceltransplantatie (autoloog) | Een procedure waarbij hoge doses chemotherapie worden toegediend om de ziekte te behandelen, gevolgd door de terugplaatsing van de eigen stamcellen van de patiënt. |
| Immunotherapie | Een vorm van behandeling die het immuunsysteem van het lichaam gebruikt om kankercellen te bestrijden. |
| Checkpoint-inhibitors | Medicijnen die de "remmen" op het immuunsysteem opheffen, waardoor T-cellen kankercellen effectiever kunnen aanvallen. Voorbeelden zijn anti-PD-1 en anti-CTLA-4 antilichamen. |
| Immunotoxines | Antilichamen die gebonden zijn aan een toxine. Ze richten zich specifiek op kankercellen en leveren de toxine af, waardoor de kankercel wordt gedood. |
| R-CHOP | Een veelgebruikt chemotherapie-schema voor diffuus grootcellig B-cellymfoom, bestaande uit Rituximab, Cyclofosfamide, Hydroxydaunorubicine, Oncovin (Vincristine) en Prednison. |
| Monoclonale antistoffen | Antilichamen die zijn geproduceerd uit één enkele klonale populatie van B-cellen. Ze kunnen specifiek gericht zijn tegen kankercellen of eiwitten die betrokken zijn bij kankerontwikkeling. |
| Rituximab | Een monoklonaal antilichaam gericht tegen het CD20-antigeen op B-cellen, gebruikt bij de behandeling van B-cel lymfomen en chronische lymfatische leukemie. |
| Diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL) | Een van de meest voorkomende soorten agressieve non-Hodgkin lymfomen. |
| CART (Chimeric Antigen Receptor T-cell) therapie | Een geavanceerde vorm van immunotherapie waarbij de eigen T-cellen van een patiënt genetisch worden gemodificeerd om specifieke tumorantigenen te herkennen en te vernietigen. |
| Bispecifieke antistoffen | Antilichamen die twee verschillende epitopen kunnen herkennen, bijvoorbeeld een antigeen op een tumorcel en een receptor op een immuuncel (zoals een T-cel), waardoor de immuuncel naar de tumorcel wordt geleid. |
| Cytokine Release Syndrome (CRS) | Een potentieel ernstige reactie die kan optreden na immunotherapie, waarbij het immuunsysteem grote hoeveelheden cytokines vrijgeeft, wat leidt tot systemische ontstekingen. |
| Immune Effector Cell-Associated Neurotoxicity Syndrome (ICANS) | Een neurologische bijwerking die kan optreden na CART-therapie of andere vormen van immunotherapie, variërend van tremor tot ernstige bewustzijnsdaling. |
| Chronische lymfatische leukemie (CLL) | Een langzaam groeiende bloedkanker die ontstaat uit B-lymfocyten. Het is de meest voorkomende vorm van leukemie bij volwassenen in Westerse landen. |
| Gumprechtse schaduwen (Gumprechtse schollen) | Fragiele lymfocyten die gemakkelijk beschadigd raken tijdens het maken van bloeduitstrijkjes, kenmerkend voor CLL. |
| Monoclonale B-lymfocytose (MBL) | Een precursore stadium van CLL, gekenmerkt door een verhoogd aantal monoclonale B-cellen in het bloed, zonder de volledige diagnostische criteria van CLL te voldoen. |
| Auto-immune hemopathieën | Aandoeningen waarbij het immuunsysteem per ongeluk de eigen bloedcellen aanvalt, zoals auto-immune hemolytische anemie of immuun thrombocytopenie. |
| Btk-inhibitoren (Bruton tyrosine kinase inhibitors) | Medicijnen die de activiteit van het Bruton tyrosine kinase remmen, een enzym dat essentieel is voor de signaaltransductie in B-cellen. Gebruikt bij de behandeling van CLL en andere B-cel maligniteiten. |
| Bcl-2 antagonisten | Medicijnen die de werking van het anti-apoptotische eiwit Bcl-2 blokkeren, wat leidt tot verhoogde celdood in kankercellen. |
| MRD (Minimal Residual Disease) | De aanwezigheid van zeer kleine hoeveelheden kankercellen na behandeling, die met standaardmethoden niet detecteerbaar zijn, maar wel prognostische waarde kunnen hebben. |
| Plasmacel | Een rijpe B-cel die gespecialiseerd is in de productie en secretie van antistoffen. |
| Monoklonale gammopathie | Een afwijking waarbij een enkele klonale populatie van plasmacellen of B-cellen een abnormaal grote hoeveelheid van één specifiek immunoglobuline (paraproteïne) produceert. |
| M-piek | Een kenmerkende scherpe piek op een serum elektroforese die duidt op de aanwezigheid van een monoklonale gammopathie. |
| Immunofixatie | Een laboratoriumtechniek die wordt gebruikt om de specifieke immunoglobuline-isotype (bv. IgG, IgA, IgM) en lichte keten (kappa of lambda) van een monoklonale gammopathie te identificeren. |
| Lichte ketens (kappa en lambda) | De kleinere componenten van immunoglobulinen, die afzonderlijk kunnen worden geproduceerd en gesecreteerd. |
| Bence-Jones proteïne | Monoklonale vrije lichte ketens die worden uitgescheiden in de urine, kenmerkend voor multipel myeloom en andere plasmacelafwijkingen. |
| MGUS (Monoclonal Gammopathy of Undetermined Significance) | Een premaligne aandoening gekenmerkt door de aanwezigheid van een M-piek, maar zonder de criteria voor multipel myeloom of andere maligniteiten. |
| Smouldering Myeloma (SMM) | Een intermediaire stadium tussen MGUS en multipel myeloom, gekenmerkt door hogere niveaus van M-piek of beenmergplasmacellen, maar nog zonder orgaanschade. |
| Multipel Myeloom (Ziekte van Kahler) | Een maligniteit van plasmacellen die gekenmerkt wordt door de ongecontroleerde groei van abnormale plasmacellen in het beenmerg, wat leidt tot botletsels, nierfalen, anemie en hypercalcemie. |
| Solitair plasmocytoom | Een enkele, gelokaliseerde tumor van plasmacellen, zonder wijdverspreide beenmerginfiltratie. |
| SLiM-CRAB criteria | Criteria die worden gebruikt om multipel myeloom te definiëren, inclusief: Sixty (60% plasmacellen), Light Chain Ratio (>30), MRI lesie (>5mm), Calcium (>2.75 mM), Renal failure (<2 mg/dL creatinine), Anemia (<10 g/dL Hb), Bone lesions. |
| R-ISS (Revised International Scoring System) | Een prognostisch scoringssysteem voor multipel myeloom dat rekening houdt met beenmergplasmacelpercentage, serumb2-microglobuline, albumine, cytogenetica en LDH-niveau. |
| Proteasoom-inhibitoren (PI) | Medicijnen die de activiteit van het proteasoom, een cellulair complex dat verantwoordelijk is voor eiwitafbraak, remmen. Gebruikt bij de behandeling van multipel myeloom. |
| Immuunmodulatoren (Imids) | Een klasse medicijnen, waaronder thalidomide en lenalidomide, die het immuunsysteem moduleren en worden gebruikt bij de behandeling van multipel myeloom. |
| Anti-CD38 antistoffen | Monoklonale antilichamen gericht tegen het CD38-antigeen op plasmacellen, gebruikt bij de behandeling van multipel myeloom. |
| Bisfosfonaten | Medicijnen die de afbraak van botten remmen, gebruikt bij de behandeling en preventie van botletsels en hypercalcemie bij multipel myeloom. |
| Ziekte van Waldenström (Macroglobulinemie) | Een zeldzame lymfoplasmocytaire lymfoom die wordt gekenmerkt door de productie van een monoklonaal IgM paraproteïne. |
| Hyperviscositeitssyndroom | Een syndroom dat optreedt bij zeer hoge concentraties van plasma-eiwitten (zoals IgM), waardoor het bloed dikker wordt en circulatieproblemen ontstaan. |
| Bing-Neel syndroom | Een sensorische neuropathie die kan optreden bij de ziekte van Waldenström, veroorzaakt door microvasculaire problemen. |
| MyD88 mutatie | Een genetische mutatie in het MyD88 gen, die vaak wordt gevonden bij de ziekte van Waldenström en een rol speelt in de celproliferatie en overleving. |
| Plasmaferese | Een procedure waarbij bloedplasma van een patiënt wordt gefilterd om schadelijke stoffen, zoals overtollige eiwitten, te verwijderen. |
| Amyloïdose | Een ziekte die wordt gekenmerkt door de afzetting van abnormaal gevouwen eiwitfilamenten (amyloïd) in diverse weefsels en organen, wat orgaanfunctiestoornissen kan veroorzaken. |
| AL amyloïdose | Een vorm van amyloïdose waarbij de afgezette eiwitten afkomstig zijn van clonale immunoglobuline lichte ketens, geproduceerd door een plasmacel dyscrasie. |
| Light Chain Deposition Disease (LCDD) | Een nierziekte die wordt veroorzaakt door de afzetting van monoklonale lichte ketens in de glomeruli, wat leidt tot nierfalen. |
| Congo rood kleuring | Een speciale kleuring die wordt gebruikt om amyloïde afzettingen in weefsels aan te tonen; amyloïde vezels kleuren rood en lichten groen op onder polarisatiemicroscopie. |
| Gevorderde ziekte (advanced disease) | Een stadium van kanker waarbij de ziekte zich heeft verspreid naar andere delen van het lichaam. |
| Immunochemotherapie | De combinatie van immunotherapie (bv. met monoclonale antistoffen) en chemotherapie. |
| Antibody Drug Conjugates (ADC's) | Medicijnen die een monoklonaal antilichaam combineren met een krachtig toxine, waardoor het toxine selectief naar kankercellen wordt getransporteerd. |
| CART-cellen | Zie Chimeric Antigen Receptor T-cellen. |
| Bispecifieke antilichamen | Zie Bispecifieke antistoffen. |
| Cytokine Release Syndrome (CRS) | Zie Cytokine Release Syndrome. |
| Immune Effector Cell-Associated Neurotoxicity Syndrome (ICANS) | Zie Immune Effector Cell-Associated Neurotoxicity Syndrome. |
| Nierinsufficiëntie | Verminderde nierfunctie, waarbij de nieren niet langer effectief afvalstoffen uit het bloed kunnen filteren. |
| Longfibrose | Een longaandoening waarbij littekenweefsel zich vormt in de longen, waardoor de longen minder goed kunnen functioneren. |
| Coronaire pathologie | Ziekten van het hart en de bloedvaten die het hart van bloed voorzien. |
| Secundaire maligniteiten | Nieuwe kankers die ontstaan als gevolg van eerdere behandeling van kanker, zoals chemotherapie of radiotherapie. |
| Myelodysplastische syndromen (MDS) | Een groep aandoeningen waarbij het beenmerg niet effectief voldoende gezonde bloedcellen produceert. |
| Secundaire AML (Acute Myeloid Leukemia) | Acute myeloïde leukemie die ontstaat na een eerdere behandeling voor een andere maligniteit. |
| Stamcelmobilisatie | Een proces waarbij stamcellen uit het beenmerg worden verplaatst naar het bloed, zodat ze kunnen worden verzameld voor stamceltransplantatie. |
| Onderhoudsbehandeling | Langdurige behandeling met een lager intensiteitsregime om remissie te behouden en terugval te voorkomen. |
| T-cel oorsprong | Lymfomen die afkomstig zijn van T-lymfocyten. |
| B-cel oorsprong | Lymfomen die afkomstig zijn van B-lymfocyten. |
| Folliculaire architectuur | De normale structuur van een lymfeklier, waarbij B-cellen zich in follikels bevinden. |
| Diffuse infiltratie | Wanneer kankercellen de normale architectuur van een orgaan of weefsel verstoren en zich verspreiden in een diffuse patroon. |
| Beenmergpunctie | Een procedure waarbij een kleine hoeveelheid beenmerg wordt afgenomen voor diagnostisch onderzoek. |
| Botbiopt | Een stukje botweefsel dat wordt afgenomen voor diagnostisch onderzoek. |
| Cytopenie | Een tekort aan één of meer typen bloedcellen (rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes). |
| Auto-immune reacties | Een reactie van het immuunsysteem waarbij het eigen lichaam wordt aangevallen. |
| Hypersplenisme | Overmatige activiteit van de milt, die kan leiden tot verhoogde afbraak van bloedcellen. |
| Mycosis fungoides | Een type cutaan T-cellymfoom dat zich kenmerkt door huiduitslag, plaques en tumoren. |
| Erytheem | Rode huiduitslag. |
| Plaques | Verheven, afgebakende huidgebieden. |
| Nodulaire | Vorming van knobbeltjes. |
| Excrescente massa’s | Uitgroeisels of gezwellen. |
| Ulcereren | Het vormen van zweren. |
| Bloed-hersenbarrière | Een selectieve barrière die de bloedsomloop in de hersenen scheidt van de bloedsomloop in de rest van het lichaam, waardoor de passage van veel stoffen wordt beperkt. |
| Traag verloop | Een aandoening die zich langzaam ontwikkelt over een langere periode. |
| Lymfocytose | Een verhoogd aantal lymfocyten in het bloed. |
| Rouleaux-vorming | De vorming van stapels rode bloedcellen, vergelijkbaar met een stapel munten, die kan optreden bij hoge eiwitconcentraties in het bloed, zoals bij multipel myeloom. |
| Circulerende fractie | Cellen die zich in de bloedbaan bevinden. |
| Niet-circulerende fractie | Cellen die zich buiten de bloedbaan bevinden, bijvoorbeeld in lymfeklieren of beenmerg. |
| Circulatie | De beweging van bloed door het lichaam. |
| Immuno-assay | Een laboratoriumtest die antilichamen gebruikt om specifieke moleculen of antigenen te detecteren. |
| Glomerulus | Een kleine kluwen van bloedvaten in de nieren die essentieel is voor de filtratie van bloed. |
| Proximale tubulus | Het eerste deel van de nierbuisjes (tubuli) waar reabsorptie van stoffen plaatsvindt. |
| Distale tubulus | Het latere deel van de nierbuisjes waar verdere regulatie van ionen en vocht plaatsvindt. |
| Tamm-Horsfall eiwit | Een eiwit dat wordt geproduceerd door de nierbuisjes en een rol speelt bij de vorming van nierstenen en urinewegobstructies. |
| Kristallijne cilinders | Afzettingen van eiwitten en andere deeltjes in de nierbuisjes, die kunnen leiden tot nierbeschadiging. |
| Urinewegobstructie | Blokkeren van de normale stroom van urine uit de nieren. |
| Osteoclasten | Cellen die bot afbreken. |
| Osteoblasten | Cellen die bot opbouwen. |
| Osteoporose | Verminderde botdichtheid, waardoor botten brozer worden en gemakkelijker breken. |
| Hypercalcemie | Een abnormaal hoge calciumspiegel in het bloed. |
| Extramedullaire plasmacytomen | Tumoren van plasmacellen die ontstaan buiten het beenmerg. |
| Preklinisch stadium | Een stadium van een ziekte dat voorafgaat aan de klinische manifestatie van symptomen. |
| Symptomatisch stadium | Het stadium van een ziekte waarin de patiënt duidelijke symptomen ervaart. |
| Full blown stadium | Het meest gevorderde stadium van een ziekte, waarbij de symptomen ernstig zijn. |
| Gammaglobulines | Een fractie van bloedeiwitten die antistoffen bevat. |
| Albumine | Het meest voorkomende eiwit in bloedplasma, geproduceerd door de lever. |
| Alfa-globulines | Een groep eiwitten in bloedplasma. |
| Beta-globulines | Een groep eiwitten in bloedplasma. |
| Gammaglobulines | Een groep eiwitten in bloedplasma, waaronder antistoffen. |
| Alfa-1 globulines | Een fractie van bloedeiwitten. |
| Alfa-2 globulines | Een fractie van bloedeiwitten. |
| Beta-globulines | Een fractie van bloedeiwitten. |
| Gammaglobulines | Een fractie van bloedeiwitten. |
| Hyperdiploid | Een toestand waarbij een cel meer dan de normale twee sets chromosomen heeft. |
| Del17p | Een deletie (verlies) van een deel van chromosoom 17, wat vaak geassocieerd wordt met een slechte prognose bij bepaalde kankers. |
| T(4;14) | Een specifieke chromosomale translocatie die vaak wordt gezien bij multipel myeloom en geassocieerd is met een ongunstige prognose. |
| T(14;16) | Een specifieke chromosomale translocatie die vaak wordt gezien bij multipel myeloom en geassocieerd is met een ongunstige prognose. |
| Del1p32 | Een deletie (verlies) van een deel van chromosoom 1p32, geassocieerd met een ongunstige prognose bij multipel myeloom. |
| P53 | Een tumor-onderdrukkend gen dat een cruciale rol speelt bij celcycluscontrole en apoptose. Mutaties in p53 komen vaak voor bij kankers. |
| Myc | Een oncogen dat betrokken is bij celgroei en differentiatie. Deregulatie kan leiden tot kanker. |
| Ras | Een groep oncogenen die betrokken zijn bij signaaltransductiepaden die celgroei en -deling reguleren. |
| RX totaal skelet | Radiografie van het gehele skelet, gebruikt voor de detectie van botletsels. |
| Gepunched out lesions | Karakteristieke lytische botafwijkingen met scherpe randen, vaak gezien bij multipel myeloom. |
| Osteolyse | Het proces van botafbraak. |
| Osteoporose | Verminderde botdichtheid, waardoor botten brozer worden en gemakkelijker breken. |
| CT whole body | Computertomografie van het gehele lichaam, een beeldvormingstechniek die gedetailleerde beelden van interne organen en weefsels levert. |
| PET-CT | Zie Positron Emissie Tomografie-Computertomografie. |
| MRI | Magnetische resonantie beeldvorming, een beeldvormingstechniek die magnetische velden en radiogolven gebruikt om gedetailleerde beelden van interne lichaamsstructuren te produceren. |
| Dexamethason | Een krachtig corticosteroïde medicijn dat wordt gebruikt bij de behandeling van verschillende ontstekings- en auto-immuunziekten, en ook bij kanker. |
| Chemotherapie | Behandeling met medicijnen om kankercellen te doden. |
| Melfalan | Een alkylerend middel dat wordt gebruikt als chemotherapie bij de behandeling van multipel myeloom. |
| Bortezomib | Een proteasoom-inhibitor die wordt gebruikt bij de behandeling van multipel myeloom. |
| Carfilzomib | Een proteasoom-inhibitor die wordt gebruikt bij de behandeling van multipel myeloom. |
| Ixazomib | Een proteasoom-inhibitor die oraal kan worden ingenomen en wordt gebruikt bij de behandeling van multipel myeloom. |
| Lenalidomide | Een immuunmodulator die wordt gebruikt bij de behandeling van multipel myeloom en andere maligniteiten. |
| Pomalidomide | Een immuunmodulator die wordt gebruikt bij de behandeling van multipel myeloom. |
| Thalidomide | Een oorspronkelijke immuunmodulator, nu gebruikt bij de behandeling van multipel myeloom en andere aandoeningen. |
| Daratumumab | Een monoklonaal antilichaam gericht tegen CD38, gebruikt bij de behandeling van multipel myeloom. |
| Isatuximab | Een monoklonaal antilichaam gericht tegen CD38, gebruikt bij de behandeling van multipel myeloom. |
| Antalgisch | Pijnstillend. |
| Bisfosfonaten | Medicijnen die de botafbraak remmen. |
| Osteonecrose van het kaakbeen | Sterfte van botweefsel in de kaak, een mogelijke bijwerking van bisfosfonaten. |
| Erytropoëtine | Een hormoon dat de productie van rode bloedcellen stimuleert. |
| Dialyse | Een medische procedure om de functie van de nieren te vervangen wanneer deze falen. |
| Lymfoplasmocytaire lymfomen | Een subgroep van non-Hodgkin lymfomen die kenmerken vertonen van zowel lymfocyten als plasmacellen. |
| IgM myeloom | Een zeldzame vorm van multipel myeloom waarbij een IgM-paraproteïne wordt geproduceerd. |
| IgMD | Een zeldzame vorm van multipel myeloom die kenmerken vertoont van immunoglobuline D. |
| Non-Hodgkin lymfoom | Zie Non-Hodgkin lymfoom. |
| Indolent lymfoom | Zie Indolent lymfoom. |
| IgM spiegel | De hoeveelheid IgM in het bloed. |
| Normochrome anemie | Een type anemie waarbij de rode bloedcellen een normale kleur hebben. |
| Clonale lymfocytose | Een verhoogd aantal lymfocyten die afkomstig zijn van één enkele klonale populatie. |
| Clonale plasmacytose | Een verhoogd aantal plasmacellen die afkomstig zijn van één enkele klonale populatie. |
| Gain of function mutatie | Een genetische mutatie die leidt tot verhoogde of nieuwe activiteit van een genproduct. |
| Tol-receptoren | Een klasse van receptoren op immuuncellen die betrokken zijn bij de detectie van pathogenen. |
| Btk | Zie Bruton tyrosine kinase. |
| Therapeutische perspectieven | Mogelijkheden voor behandeling. |
| Plasmaferese | Zie Plasmaferese. |
| Serum amyloid A (SAA) | Een acuut fase eiwit dat kan worden afgezet bij AA amyloïdose. |
| Transthyretine (ATTR) | Een eiwit dat kan worden afgezet bij ATTR amyloïdose, met name in het hart. |
| Seniele amyloïdose | Een oudere term voor ATTR amyloïdose die voornamelijk het hart aantast bij oudere personen. |
| AL amyloïdose | Zie AL amyloïdose. |
| Congenitale amyloïdose | Amyloïdose die wordt veroorzaakt door genetische afwijkingen die aanwezig zijn vanaf de geboorte. |
| Hartfalen | Een aandoening waarbij het hart niet in staat is om voldoende bloed rond te pompen om aan de behoeften van het lichaam te voldoen. |
| Echografisch beeld | Beeldvorming verkregen met behulp van echografie. |
| Concentrische hypertrofie | Verdikking van de hartspierwand die gelijkmatig rond de hartkamers optreedt. |
| Sneeuwvalbeeld | Een karakteristiek beeld op echocardiografie bij amyloïdose, waarbij de hartspier een korrelige, besneeuwde uitstraling heeft. |
| Nefrotisch syndroom | Een nierstoornis die wordt gekenmerkt door proteïnurie, hypoalbuminemie, oedeem en hyperlipidemie. |
| Hepatomegalie | Vergroting van de lever. |
| Gastro-intestinale wandverdikking | Verdikking van de wand van het spijsverteringskanaal. |
| Malabsorptie | Verminderde absorptie van voedingsstoffen uit de darmen. |
| Glossomegalie | Abnormale vergroting van de tong. |
| Perifeer zenuwstelsel | Het deel van het zenuwstelsel dat buiten de hersenen en het ruggenmerg ligt. |
| Autonoom zenuwstelsel | Het deel van het zenuwstelsel dat vitale lichaamsfuncties reguleert, zoals hartslag, ademhaling en spijsvertering. |
| Orthostatische hypotensie | Een plotselinge daling van de bloeddruk bij het rechtop staan, wat duizeligheid of flauwvallen kan veroorzaken. |
| Longaantasting | Schade aan de longen. |
| Skeletspieraantasting | Schade aan de spieren die voor beweging zorgen. |
| Light Chain Deposition Disease (LCDD) | Zie Light Chain Deposition Disease. |
| NT-proBNP | Een marker die wordt gebruikt om hartfalen te diagnosticeren en te monitoren. |
| GFR (Glomerular Filtration Rate) | Een maat voor de nierfunctie, die aangeeft hoe efficiënt de nieren bloed filteren. |
| Gevoeligheid aan therapie | Hoe goed een ziekte reageert op een bepaalde behandeling. |
| Stamcelmobilisatie | Zie Stamcelmobilisatie. |
| Autologe transplantatie | Zie Stamceltransplantatie (autoloog). |
| Perorale behandeling | Behandeling die via de mond wordt ingenomen. |
| GPRC5D | Een doelwit voor antilichamen, onderzocht voor de behandeling van multipel myeloom. |
| BCMA (B-cell maturation antigen) | Een doelwit voor antilichamen en CART-therapie bij de behandeling van multipel myeloom. |