Cover
ابدأ الآن مجانًا samenvatting radiotherapie.pdf
Summary
# Inleiding tot radiotherapie
Radiotherapie is een medische behandeling die gebruikmaakt van ioniserende straling om kankercellen te beschadigen en te doden, en vormt een belangrijk onderdeel van de locoregionale kankerbehandeling naast chirurgie [1](#page=1).
### 1.1 Vergelijking met andere medische beeldvormingstechnieken
Hoewel radiotherapie ioniserende straling gebruikt, verschilt het van radiologie en nucleaire geneeskunde in dosis en toepassing. Radiologie, die dezelfde röntgenstralen gebruikt, werkt met doses die ongeveer 1000 keer lager zijn, wat resulteert in minder bijwerkingen. Nucleaire geneeskunde maakt gebruik van radioactieve stoffen, vaak voor diagnostische doeleinden zoals botscans of PET-scans om metabolisme te beoordelen [1](#page=1).
### 1.2 Geabsorbeerde dosis en de Gray
#### 1.2.1 Definitie van geabsorbeerde dosis
De geabsorbeerde dosis kwantificeert de hoeveelheid energie die door ioniserende straling wordt afgegeven aan materie. Dit is cruciaal om te bepalen hoeveel straling aan een patiënt wordt toegediend [1](#page=1).
#### 1.2.2 De Gray (Gy)
De Gray (Gy) is de standaardeenheid voor geabsorbeerde dosis. Eén Gray vertegenwoordigt de interactie van ioniserende straling met materie, waarbij elektronen uit atomen worden geslagen en atomen positief geladen worden (ionisatie). De Gray geeft aan hoeveel van deze interacties plaatsvinden in een bepaald volume [2](#page=2).
> **Tip:** De Gray is een zeer hoge dosis. Een acute dosis van 4 Gy over het hele lichaam heeft een 50% kans om binnen twee maanden fataal te zijn. Daarom wordt radiotherapie niet over het hele lichaam toegepast, maar gelokaliseerd op specifieke tumorgebieden, hoewel dit wel lokale bijwerkingen kan veroorzaken. Ter vergelijking: een CT-scan van de thorax heeft een dosis in de orde van enkele milligray (mGy) [2](#page=2).
### 1.3 Vormen van radiotherapie
Er zijn twee hoofdtypen radiotherapie: externe en inwendige radiotherapie [2](#page=2).
#### 1.3.1 Externe radiotherapie (teletherapie)
Bij externe radiotherapie bevindt de radioactieve bron zich op afstand van de patiënt. Dit wordt vaak bereikt met een lineaire versneller (LINAC), die elektronen versnelt, laat botsen met een plaatje en zo röntgenstralen produceert [2](#page=2).
#### 1.3.2 Inwendige radiotherapie (brachytherapie/curietherapie)
Inwendige radiotherapie, ook wel brachytherapie of (historisch) curietherapie genoemd, plaatst radioactieve bronnen op zeer korte afstand van de tumor [2](#page=2).
### 1.4 Gebruik van beeldvorming in radiotherapie
Beeldvormingstechnieken spelen een cruciale rol in de voorbereiding en uitvoering van radiotherapie [2](#page=2).
#### 1.4.1 CT-scans voor planning
CT-scans worden gebruikt om de dichtheid van weefsels te bepalen met behulp van Hounsfield-eenheden. Algoritmen gebruiken deze gegevens om de dosis te berekenen. Scans worden uitgevoerd in de houding waarin de patiënt daadwerkelijk bestraald zal worden om de positionering te optimaliseren [2](#page=2).
#### 1.4.2 3D-reconstructie
Op basis van de CT-scans wordt een 3D-reconstructie gemaakt, wat een gedetailleerd beeld geeft van de interne anatomie van de patiënt. Dit helpt bij het plannen van de bestraling [2](#page=2).
### 1.5 Indicaties voor radiotherapie
Hoewel meer dan 99% van de bestralingen wordt toegepast bij kwaadaardige aandoeningen, wordt radiotherapie ook in een klein percentage van de gevallen ingezet voor goedaardige aandoeningen [2](#page=2).
---
# Fractionatie en behandelingsschema's
Fractionatie in radiotherapie houdt in dat de totale dosis straling wordt verdeeld over meerdere sessies om de bijwerkingen te verminderen en de effectiviteit te verhogen [4](#page=4).
### 2.1 Concept van fractionatie
Radiotherapie, ontwikkeld in de vroege jaren 1900, gebruikte aanvankelijk eenmalige bestralingen, wat leidde tot aanzienlijke bijwerkingen zoals zware huidverbrandingen. Om dit te omzeilen, werd de totale dosis opgesplitst in kleinere dagelijkse fracties, wat bekend staat als fractionatie. Dit concept is gebaseerd op het principe van DNA-schade [4](#page=4):
* Ioniserende straling veroorzaakt enkelvoudige (ss) en dubbele (ds) DNA-breuken [4](#page=4).
* Enkelvoudige breuken kunnen relatief snel herstellen, dit duurt ongeveer 4 tot 6 uur [4](#page=4).
* Om de tumor effectief te bestrijden, moet de totale dosis zodanig worden gekozen dat deze het herstelvermogen van het DNA van de tumor overstijgt, terwijl ook rekening wordt gehouden met het herstel van normaal weefsel tijdens pauzes, zoals in het weekend [4](#page=4).
### 2.2 Klassieke fractionatie
Bij klassieke fractionatie wordt dagelijks een dosis straling toegediend, meestal 5 dagen per week, met een fractiedosis van 2 Gray (Gy). Dit resulteert in een wekelijkse dosis van 10 Gy. De totale dosis varieert [4](#page=4):
* 50 Gy voor gebieden zonder macroscopische tumor [4](#page=4).
* 66 tot 70 Gy voor gebieden met een aanwezige tumor [4](#page=4).
Een behandeling met 50 Gy klassieke fractionatie duurt ongeveer 5 weken [4](#page=4).
### 2.3 Veranderde fractionatieschema's
Gezien de belasting voor patiënten om dagelijks naar het ziekenhuis te komen, zijn er aangepaste schema's ontwikkeld. Deze omvatten een lagere frequentie van behandelingen (bijvoorbeeld 3 keer per week) gecombineerd met een hogere dosis per fractie [5](#page=5).
#### 2.3.1 Hypofractionatie
Hypofractionatie kenmerkt zich door een hogere dosis per fractie, bijvoorbeeld 3 Gy per fractie, met een totale dosis van 9 Gy in 3 sessies. Vroeger werd dit voornamelijk ingezet voor palliatieve behandelingen vanwege de toegenomen kans op bijwerkingen. Tegenwoordig, met verbeterde technieken, wordt hypofractionatie vaker toegepast in curatieve settings om normale organen beter te sparen. Sommige tumoren, zoals hoofd-hals en cervix tumoren met een hoge celomzetsnelheid, reageren echter minder goed op hypofractionatie [5](#page=5).
#### 2.3.2 Hyperfractionatie
Voor tumoren die slecht reageren op hypofractionatie, wordt soms overgestapt op hyperfractionatie. Hierbij worden twee fracties per dag toegediend, met een dosis van 1,2 tot 1,5 Gy per fractie, en een minimale pauze van 6 tot 8 uur tussen de sessies om herstel van enkelvoudige breuken mogelijk te maken. Hoewel dit in laboratoriumomstandigheden veelbelovend leek voor tumoren met een snelle groei, bleek de logistieke complexiteit voor patiënten (tweemaal daags naar het ziekenhuis komen) en de beperkte klinische winst bij de meeste tumoren, de implementatie lastig te maken. Hyperfractionatie wordt routinematig gebruikt bij kleincellig longcarcinoom met beperkte uitzaaiingen (limited disease) [5](#page=5).
#### 2.3.3 Versnelde fractionatie
Versnelde fractionatie is ontwikkeld om de totale duur van de behandeling te verkorten, wat met name nuttig is voor patiënten met palliatieve indicaties of een beperkte levensverwachting. Hierbij wordt de totale dosis gegeven in minder sessies, waardoor de patiënt minder lang in behandeling is [5](#page=5).
* **Voorbeelden:**
* Hersentumoren: vroeger 10 fracties van 3 Gy (2 weken), tegenwoordig 5 fracties van 4 Gy (1 week) [5](#page=5).
* Botmetastasen: kan zelfs met 1 fractie van 8 Gy [5](#page=5).
> **Tip:** Bij versnelde fractionatie, vooral bij hoge doses zoals 8 Gy voor botmetastasen, is er een verhoogd risico op een "flare-up" reactie, gekenmerkt door tijdelijke toename van pijn, inflammatie en oedeemvorming. Patiënten worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen vaak analgetica of corticosteroïden voorgeschreven. De pijnklachten nemen meestal binnen 24 tot 48 uur af [5](#page=5).
Versnelde fractionatie wordt ook steeds meer toegepast in curatieve behandelingen [6](#page=6).
* **Voorbeeld:** Borstkankerpatiënten konden vroeger 50 Gy over 5 weken krijgen met een boost in de laatste week. Nu kan dezelfde dosis met vergelijkbare resultaten behaald worden in 5 fracties [6](#page=6).
* Vroegtijdige longcarcinomen kunnen, indien chirurgie niet mogelijk is, behandeld worden met primaire radiotherapie met curatieve intentie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van stereotactische bestraling (SBRT of SABR), waarbij zeer gelokaliseerde hoge doses worden gegeven, zoals 3 fracties van 18 Gy [6](#page=6).
### 2.4 Stereotactische bestraling
Stereotactische bestraling, oorspronkelijk ontwikkeld voor hersenbestraling, maakt het mogelijk om zeer hoge doses zeer lokaal toe te dienen. Dit wordt ook wel SBRT (stereotactic body radiation therapy) of SABR (stereotactic ablative radiotherapy) genoemd [6](#page=6).
### 2.5 Effecten van radiotherapie op weefsels/organen
Radiotherapie werkt door ioniserende straling te gebruiken om DNA van kankercellen te beschadigen en ze zo te vernietigen [6](#page=6).
#### 2.5.1 Bijwerkingen
Bijwerkingen van radiotherapie kunnen worden ingedeeld in twee hoofdcategorieën, hoewel deze in het verstrekte document niet verder worden uitgewerkt [6](#page=6).
---
# Effecten van radiotherapie op weefsels en organen
Dit onderwerp behandelt de vroege en late effecten van ioniserende straling op zowel gezonde weefsels als tumoren, inclusief de mechanismen van DNA-schade, weefselreacties, en deterministische en stochastische effecten [7](#page=7).
### 3.1 Vroegtijdige en laattijdige effecten
Vroegtijdige effecten treden kort na bestraling op, binnen uren, dagen of weken, en zijn doorgaans herstelbaar nadat de therapie is gestopt. Laattijdige effecten, ook wel chronische effecten genoemd, manifesteren zich maanden tot jaren na de blootstelling en kunnen leiden tot ernstige, niet-herstelbare schade, zoals fibrose, atrofie en necrose door schade aan bloedvaten en endotheel. Deze laattijdige effecten zijn vaak belangrijker vanwege hun potentieel levensbedreigende aard [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 3.1.1 Deterministiische en stochastische effecten
* **Deterministiische effecten**: Deze weefseleffecten treden op na blootstelling aan hoge doses straling. De kans op optreden van het effect neemt toe met de dosis, en ook de ernst van het effect is dosisafhankelijk. Binnen tien jaar na blootstelling kunnen deze effecten zich voordoen. Voorbeelden zijn orgaanfalen boven een bepaalde dosis [10](#page=10) [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Stochastische effecten**: Deze effecten treden op of niet, onafhankelijk van de dosis in termen van ernst, hoewel de kans op optreden wel toeneemt met de dosis. Een belangrijk voorbeeld is de ontwikkeling van secundaire tumoren. Ook overerfbare effecten worden beschreven, hoewel deze bij mensen nooit definitief zijn aangetoond. Stochastische effecten zijn van groot belang voor stralingsbescherming en men vermoedt dat ze ook bij lage doses kunnen optreden [11](#page=11) [7](#page=7).
> **Tip:** Hoewel vroegtijdige effecten vaak herstelbaar zijn, zijn de laattijdige effecten, met name de deterministische en stochastische, van grotere klinische significantie voor de langetermijngezondheid van de patiënt.
#### 3.1.2 Mechanismen van weefselreactie
##### 3.1.2.1 Hiërarchische weefsels
In hiërarchische weefsels, zoals de huid en het beenmerg, is er een duidelijke onderverdeling in compartimenten, met een stamcelcompartiment dat zich deelt tot prolifererende cellen, die vervolgens verder specialiseren tot functionele cellen. De prolifererende cellen zijn het meest gevoelig voor straling; schade hieraan leidt tot uitschakeling van de cel en uiteindelijk tot afsterven van functionele cellen. Vroegtijdige reacties treden vooral op in deze weefsels [8](#page=8).
* **Huid**: Huidreacties, zoals radiodermatitis, treden typisch op na 10 tot 14 dagen. Haaruitval kan ook optreden na bestraling van haarwortels, vaak enkele weken na de therapie. Naarmate de tijd verstrijkt, kan de huid chronisch worden, wat leidt tot atrofie, teleangiëctasieën, en op lange termijn zelfs necrose die plastische chirurgie vereist. Spinocellulaire carcinomen kunnen ook ontstaan als gevolg van bestraling en chronische ontstekingen [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Slijmvliezen**: Vergelijkbare reacties worden gezien in slijmvliezen, zoals stomatitis in de mondholte en oesophagitis bij bestraling van de slokdarm. Darmklachten (enteritis), gastritis en rectitis kunnen optreden na bestraling van respectievelijk de darmen, maag en het rectum [10](#page=10).
##### 3.1.2.2 Flexibele weefsels
Flexibele weefsels, zoals de lever, schildklier en dermis, kennen geen strikt onderscheid tussen compartimenten. Functionele cellen kunnen hier relatief eenvoudig worden aangeroepen om te delen, waardoor cellen minder snel afsterven en mutaties kunnen worden doorgegeven aan dochtercellen. Deze weefsels zijn verantwoordelijk voor laattijdige effecten en delen doorgaans minder snel dan epitheliale weefsels [9](#page=9).
### 3.2 Laattijdige cardiovasculaire effecten
Na een vertraging van ongeveer tien jaar kunnen laattijdige cardiovasculaire effecten optreden, met name na radiotherapie voor ziekte van Hodgkin en borstkanker. Bestraling van klierstations boven het middenrif, inclusief de mediastinale en axillaire klieren, kan leiden tot schade aan grote bloedvaten. Dit verhoogt het risico op cerebrovasculaire accidenten (CVA's) en plaquevorming in de carotiden. Ook bij borstkankerpatiënten die nabestraling van de thoraxwand ondergingen, werd schade aan het hart, waaronder de coronairen, waargenomen. Dit heeft geleid tot de noodzaak om het hart zoveel mogelijk te sparen, met name bij linkszijdige bestraling [11](#page=11) [12](#page=12).
> **Tip:** Het risico op hartinfarcten door schade aan de coronairen kan de winst die behaald werd met radiotherapie voor borstkanker tenietdoen.
### 3.3 Inductie van kankers en lange-termijn tumoreffecten
Hoge doses straling kunnen kankers induceren door mutagene effecten. Historische gegevens van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki tonen aan dat leukemieën relatief vroeg optreden (na 5 tot 7 jaar) en daarna afnemen, terwijl solide tumoren later opkomen (typisch na 15 jaar of later) en de incidentie daarvan blijft stijgen, zelfs tot 60 jaar na blootstelling. Deze vaste tumoren zijn een significant onderdeel van de laattijdige effecten van bestraling [12](#page=12).
Vroeger werden hoge doses geconcentreerd in een klein gebied, maar moderne technieken verspreiden de dosis meer over de omgeving, waardoor meer organen een lagere dosis ontvangen. Desalniettemin is het risico op secundaire tumoren een blijvende zorg, zelfs jaren na de initiële behandeling [12](#page=12) [7](#page=7).
### 3.4 Huidige inzichten en technieken
Moderne behandelingstechnieken hebben ertoe geleid dat patiënten langer onder controle blijven, maar het risico op laattijdige effecten, waaronder secundaire tumoren, blijft bestaan. De ontwikkeling van betere fractioneringsschema's en preciezere bestralingstechnieken is gericht op het minimaliseren van deze langetermijneffecten. Er wordt voortdurend gezocht naar manieren om de dosis zo effectief mogelijk op de tumor te richten en gezonde weefsels zoveel mogelijk te sparen [12](#page=12) [7](#page=7).
---
# Technieken en planning in radiotherapie
Dit gedeelte verkent de diverse technieken en de gedetailleerde planning die nodig is voor effectieve radiotherapie, waarbij de nadruk ligt op beeldvorming, dosisberekening, stralingsbundels en de klinische workflow.
### 4.1 Principes van radiotherapie
Radiotherapie maakt gebruik van ioniserende straling om DNA-schade te veroorzaken in kankercellen, waardoor deze zich niet meer kunnen delen en de tumor geëlimineerd wordt. Er wordt aangenomen dat er een lineair verband bestaat tussen het risico op het ontwikkelen van kanker en de ontvangen dosis straling. Stralingsbescherming richt zich voornamelijk op doses onder de 100 mGy. Leeftijd en geslacht spelen een rol; vrouwen hebben voor dezelfde dosis een hoger risico op bepaalde tumoren zoals borst- en ovariumkanker, en jongere individuen lopen een hoger risico dan oudere voor dezelfde dosis. Dit wordt toegeschreven aan proliferatie en levensverwachting [13](#page=13).
Externe radiotherapie maakt gebruik van uitwendige bronnen van ioniserende straling, zoals fotonen, elektronen, protonen en ionenstralingen. Het doel is om de tumor te bestralen en tegelijkertijd zo veel mogelijk gezond weefsel te vermijden. Dit wordt geëvalueerd aan de hand van de Tumor Control Probability (TCP) en Normal Tissue Complication Probability (NTCP). Een hogere TCP-waarde, die de kans op tumorcontrole weergeeft, is wenselijk, terwijl een lage NTCP-waarde, die de kans op complicaties in gezond weefsel aangeeft, cruciaal is. Het therapeutisch venster benut het feit dat tumoren vaak sneller reageren op stralingsdosis dan gezond weefsel. De dosis wordt uitgedrukt in gray (Gy), wat staat voor joule per kilogram. Nauwkeurigheid in radiotherapie is essentieel, zowel in dosis (binnen 3%) als in plaatsing (binnen enkele millimeters) [13](#page=13) [14](#page=14).
### 4.2 Apparatuur voor radiotherapie: lineaire versneller
Een typisch apparaat voor externe radiotherapie is de lineaire versneller. De bron van de straling bevindt zich in de kop van het apparaat [15](#page=15).
#### 4.2.1 Generatie van straling
Hoogenergetische straling wordt gegenereerd door elektronen die worden vrijgemaakt uit een elektronenkanon (gun). Deze geladen deeltjes worden versneld door een spanningsverschil in een versnellingsbuis tot ze aan het einde een hoge energie bereiken. Vervolgens worden de elektronen vaak 90° omgebogen met een magneet. Om fotonenstraling te genereren, worden de versnelde elektronen afgeremd in een trefplaatje van zwaar materiaal, zoals wolfraam, waarbij hun energie wordt omgezet in röntgenstralen (fotonen). Vacuümpompen zorgen ervoor dat de elektronen niet botsen met andere deeltjes, en een magnetron levert hoogfrequente energie via microgolven aan de versnellingsbuis. Diverse componenten in de bestralingskop vormen de bundel [15](#page=15).
#### 4.2.2 Dieptewerking van de stralingsbundel
De doordringdiepte van een stralingsbundel is afhankelijk van het type straling en de energie ervan [17](#page=17).
* **Fotonenbundels:** Fotonen zijn indirect ioniserende straling. Wanneer een fotonenbundel materie binnendringt, creëren ze eerst vrije elektronen, die vervolgens de energie afgeven en schade veroorzaken. Dit verklaart de "build-up regio" vlak onder het huidoppervlak, waar de dosis toeneemt tot een maximum, waarna deze exponentieel afneemt door attenuatie van de bundel. De procentuele diepte dosis (PDD) geeft de dosis als functie van de diepte weer, uitgedrukt in percentages ten opzichte van de maximale dosis. De energie van de fotonenbundel (bijvoorbeeld 6 MV) beïnvloedt de diepte van het dosismaximum; hogere energie leidt tot een dieper maximum. Ook de breedte van de bundel heeft een verloop met een grijze overgangszone, mede door strooiingseffecten [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Elektronenbundels:** Elektronen zijn direct ioniserende deeltjes en verliezen hun energie direct na het binnendringen van materie. De doordringdiepte is daarom veel geringer dan bij fotonenbundels en is afhankelijk van de energie van de elektronen. Elektronenbundels zijn geschikt voor oppervlakkige letsels, zoals huidtumoren. De energie van de bundel wordt afgestemd op de diepte van het letsel [18](#page=18).
> **Tip:** Het is cruciaal om de energieniveaus van zowel fotonen- als elektronenbundels te kiezen op basis van de diepte van de tumor en de omliggende kritische organen om de effectiviteit te maximaliseren en toxiciteit te minimaliseren.
#### 4.2.3 Controle en afscherming
De lineaire versneller bevindt zich in een goed afgeschermde bunker om stralingslekkage te voorkomen. Het personeel bedient het apparaat vanuit een controlekamer met verificatiesystemen en camera's om de patiënt te monitoren [16](#page=16).
### 4.3 Patiëntenproces in de radiotherapie
Het proces van radiotherapie omvat verschillende stappen: consultatie, CT-simulatie, behandelingsplanning, behandeling en follow-up. Ongeveer de helft van alle kankerpatiënten zou in aanmerking komen voor radiotherapie, al dan niet in combinatie met andere therapieën [19](#page=19).
#### 4.3.1 CT-simulatie
CT-simulatie is een cruciale stap waarbij de positie van de patiënt tijdens de bestraling wordt nagebootst. Dit gebeurt met een CT-scanner die is uitgerust met beweegbare lasers en speciale software. De tafel van de CT-scanner is plat, en de opening is groter dan bij een standaard radiologische CT-scanner om patiënten in verschillende houdingen te kunnen scannen, vaak met de armen omhoog. Het doel is om een comfortabele, reproduceerbare houding te vinden die goede toegang biedt tot de tumorregio [19](#page=19).
##### 4.3.1.1 Positionering en immobilisatie
Nauwkeurige positionering en immobilisatie van de patiënt zijn essentieel voor reproduceerbaarheid. Hulpstukken zoals knie- en hoofdsteunen, gemaakt van materialen met een lage dichtheid, worden gebruikt om de patiënt stabiel te houden. Voor hoofd- en hals- of thoracale regio's worden geïndividualiseerde maskers gebruikt die na het verwarmen vervormbaar zijn en vervolgens stijf worden; deze maskers bevatten laserlijnen voor nauwkeurige positionering. Het isocentrum, het centrale behandelingspunt, wordt bepaald door het snijpunt van drie lasers op de muren van de ruimte, wat dient als geometrische referentie voor de behandeling [19](#page=19) [20](#page=20).
##### 4.3.1.2 Houding en toegankelijkheid
De keuze van de ligging (ruglig of buiklig, head first of feet first) is belangrijk voor de toegankelijkheid van de bundels. Klassiek werd bij borstkankerpatiënten ruglig gebruikt, maar buiklig biedt voordelen door het borstweefsel naar beneden te laten hangen, wat de behandeling vereenvoudigt [20](#page=20).
#### 4.3.2 Behandelingsplanning
De behandelingsplanning omvat de volgende stappen: beeldvorming, intekening (segmentatie), optimalisatie en dosisberekening [20](#page=20).
##### 4.3.2.1 Beeldvorming
De planning CT, genomen in de bestralingshouding, vormt de basis. Aanvullende beeldvorming zoals PET-CT en MRI kan worden gebruikt voor extra informatie, maar deze worden niet altijd in de exacte stralingshouding genomen. Rigide of niet-rigide beeldregistratie wordt gebruikt om deze aanvullende beelden te fuseren met de planning CT. De planning CT genereert een HU-kaart met massa-densiteiten die belangrijk zijn voor de dosisberekening [20](#page=20) [21](#page=21).
##### 4.3.2.2 Intekening (segmentatie)
Bij de intekening worden het Planning Target Volume (PTV) en de kritische organen (Organs At Risk - OAR) aangeduid. Het PTV omvat het Gross Tumor Volume (GTV), het zichtbare deel op de CT, en de microscopische verspreiding (Clinical Target Volume - CTV), uitgebreid om positioneringsfouten te compenseren. De dosisberekening is gericht op het PTV. Kritische organen worden gemarkeerd om zo min mogelijk straling te ontvangen [21](#page=21).
> **Tip:** Het onderscheid tussen GTV, CTV en PTV is essentieel om te garanderen dat de tumor voldoende dosis ontvangt, ondanks beweging en onnauwkeurigheden in positionering.
##### 4.3.2.3 Optimalisatie
Optimalisatie heeft tot doel het PTV van een voldoende hoge en homogene dosis te voorzien, terwijl de straling naar de OAR en overige gezonde weefsels geminimaliseerd wordt. Dit proces omvat het bepalen van het aantal en de richting van de bundels, de vorm van de bundel en de energie [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Bundels en vrijheidsgraden:** De richting van de bundel wordt bepaald door de rotatie van de gantry (360°) en de tafel. De kopt van de versneller, de collimator, kan ook draaien. Tafelrotatie is nuttig om de bundel vanuit verschillende vlakken te richten en cruciale organen zoals de ogen te ontzien [22](#page=22).
* **Vorm van de bundel:** Vroeger werden rechthoekige bundels gebruikt, wat leidde tot bestraling van overtollig weefsel. Tegenwoordig wordt gebruik gemaakt van de Multi-Leaf Collimator (MLC), die bestaat uit individueel positioneerbare metalen plaatjes om de bundel aan de grillige vorm van de tumor aan te passen [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Combinatie van bundels:** Meer dan één bundel kan worden gebruikt om de dosisverdeling te optimaliseren [23](#page=23).
* **Technieken:** Technieken variëren van 3-D Conformal Radiotherapy (3D-CRT) tot Intensity Modulated Radiotherapy (IMRT) en Volumetric Modulated Arc Therapy (VMAT), wat de meest geavanceerde techniek is [23](#page=23).
##### 4.3.2.4 Dosisberekening en evaluatie
De uiteindelijke dosisverdeling wordt berekend met behulp van dosisberekeningsalgoritmes die rekening houden met diverse factoren, waaronder bundelkwaliteit, veldgrootte, afstand tot de huid, diepte en weefselsoort. De resultaten worden geëvalueerd aan de hand van een 3D dosisverdeling met isodosen (punten met dezelfde dosis) en een 2D cumulatieve Dosis Volume Histogram (DVH). De DVH-curve geeft informatie over het volume van een structuur dat een bepaalde dosis ontvangt. Klinische doelen ("clinical goals") worden gebruikt om te beoordelen of een behandelplan voldoet aan de vereisten, met pass/fail criteria [24](#page=24) [25](#page=25).
> **Tip:** De DVH is een krachtig hulpmiddel om de kwaliteit van een behandelplan te beoordelen. Een steile DVH-curve voor het PTV en laag-liggende DVH-curves voor OARs duiden op een goed plan.
#### 4.3.3 Behandeling en beeldgestuurde radiotherapie
De effectieve bestraling is de laatste stap, waarbij ook beeldgestuurde radiotherapie (IGRT) een rol speelt [26](#page=26).
* **EPID en CBCT:** Electronic Portal Imaging Devices (EPID) en Cone Beam CT (CBCT) worden gebruikt voor verificatie van de patiëntpositionering. CBCT maakt het mogelijk om de interne positie van organen te controleren, wat met alleen huidoppervlaktepositionering niet mogelijk is. Een CBCT kan worden vergeleken met de klassieke planning CT [26](#page=26).
* **Afscherming:** Adequate afscherming is cruciaal voor radioprotectie [26](#page=26).
#### 4.3.4 Brachytherapie
Brachytherapie is een vorm van radiotherapie die plaatsvindt op korte afstand (ook wel curietherapie genoemd) en gebruik maakt van radioactieve bronnen (isotopen). Er zijn verschillende vormen [26](#page=26):
* **Plesiotherapie:** De radioactieve bron wordt tegen de tumor aangebracht (bv. huid, intracavitair) [26](#page=26).
* **Endocurietherapie (interstitiële therapie):** De radioactieve bronnen worden in de tumor ingebracht, bijvoorbeeld via naalden [26](#page=26).
---
# Brachytherapie
Brachytherapie is een vorm van interne radiotherapie waarbij radioactieve bronnen dicht bij of direct in de tumor worden geplaatst [26](#page=26).
### 5.1 Historiek en ontwikkeling
De geschiedenis van brachytherapie begint kort na de ontdekking van radioactiviteit door Henri Becquerel in 1896. Marie Curie speelde een cruciale rol met de ontdekking van polonium en radium in 1898, waarna radium in 1906 klinisch werd toegepast. Aanvankelijk werden röntgenbuizen met laag-energetische straling gebruikt, wat de behandeling van dieper gelegen tumoren bemoeilijkte en leidde tot huidaandoeningen door hoge doses. De mogelijkheid om stralingsbronnen direct bij de tumor te plaatsen, bood een oplossing. In 1934 ontdekten Joliot-Curie kunstmatige radionucliden. Radium, met een lange halveringstijd van 1320 jaar, werd intensief gebruikt, maar de grote omvang van de bronnen en de stralingsblootstelling voor personeel leidden tot de ontwikkeling van alternatieven. Na de Tweede Wereldoorlog, met de komst van kerncentrales, werden kunstmatige radionucliden, die door neutronenbeschieting van stabiele isotopen werden geproduceerd, steeds belangrijker [27](#page=27).
### 5.2 Typen radioactieve bronnen
#### 5.2.1 Open bronnen
Open bronnen worden in het lichaam gemetaboliseerd en kunnen daardoor het hele lichaam besmetten. Een voorbeeld hiervan is jodium-131 (I-131), dat na inname via het maag-darmkanaal wordt opgenomen in het bloed en zich naar specifieke organen, zoals de schildklier, verspreidt. De rest wordt uitgescheiden, waarbij speekselklieren, urine en ontlasting radioactief kunnen zijn. Patiënten die behandeld worden met open bronnen worden zelf een stralingsbron en vereisen speciale voorzorgsmaatregelen. Deze werden vroeger in de gynaecologie gebruikt, maar worden nu voornamelijk in de nucleaire geneeskunde toegepast [28](#page=28).
#### 5.2.2 Gesloten (omkapselde) bronnen
Gesloten bronnen stralen alleen en worden niet in de patiënt opgenomen. De oorspronkelijke toepassing van radium wordt tegenwoordig niet meer gedaan en is vervangen door kunstmatige radionucliden. Iridium-192 (Ir-192) is een veelgebruikt radionuclid voor tijdelijke implantaten. Het heeft een relatief korte halveringstijd van 54 dagen en maakt het mogelijk om hoge activiteiten in zeer kleine volumes te plaatsen (bronnen van 2 tot 3 mm lang met een diameter van 0,9 mm). Omdat de patiënt nog steeds straling uitzendt, is isolatie in een gecontroleerde omgeving noodzakelijk tijdens tijdelijke implantatie. Jodium-125 (I-125) wordt gebruikt voor permanente implantaten. Deze bronnen zijn ongeveer een halve centimeter lang, zenden veel minder energie uit dan iridium, waardoor patiënten na implantatie naar huis mogen. Jodium-125 implantaten blijven permanent zitten en worden voornamelijk gebruikt voor tumoren met een langzame groeisnelheid, wereldwijd standaard voor prostaatkanker. Palladium-103 (Pd-103) wordt ook genoemd als optie voor permanente implantaten [28](#page=28).
### 5.3 Dosisdebiet
Brachytherapiebehandelingen worden onderverdeeld op basis van het dosisdebiet en de tijdsduur:
* **LDR (Low Dose Rate):** Dit was de oorspronkelijke methode, waarbij minder radioactieve bronnen manueel in de patiënt werden geschoven. De behandeling duurde meestal 2 tot 6 dagen en werd voornamelijk met radium toegepast [29](#page=29).
* **PDR (Pulsed Dose Rate):** Deze techniek verving LDR en maakte gebruik van iridiumbronnen die kleiner konden zijn met hogere doses. De behandeling kon in periodes worden toegediend, bijvoorbeeld 10 minuten per uur, wat het praktischer maakte voor verplegend personeel. Dit werd 20 jaar lang toegepast met pulsen, dag en nacht [29](#page=29).
* **HDR (High Dose Rate):** Hierbij worden zwaardere radioactieve bronnen gebruikt om de dosis in zeer korte tijd, bijvoorbeeld 10 minuten, toe te dienen. Vanwege het hoge dosisdebiet is behandeling in een afgeschermde kamer of stralingsbunker noodzakelijk. De bronnen worden niet meer manueel ingebracht. HDR is een routine techniek geworden voor brachytherapie, met name bij gynaecologische patiënten [29](#page=29).
### 5.4 Praktijk van brachytherapie
De procedure begint met het plaatsen van een niet-radioactieve applicator, vaak onder lichte narcose. Vervolgens worden geleiders (plastic tubes of holle metalen buisjes) aangebracht. Via een "afterloading" systeem stuurt een apparaat de radioactieve bronnen in de geleiders. Na simulatie en dosimetrie wordt de bestraling op de kamer uitgevoerd, waarbij de patiënt gedurende een bepaalde tijd radioactief is [29](#page=29).
#### 5.4.1 Gynaecologie
Ongeveer driekwart van alle brachytherapiebehandelingen vindt plaats in de gynaecologie. Een veelgebruikte methode is de vaginale cilinder, vaak toegepast bij endometriumcarcinomen om terugkeer van ziekte in de naad van de vaginale wond te voorkomen. Deze cilinder kan zonder narcose worden ingeschoven. Indien de uterus aanwezig is, wordt een staafje in de baarmoeder geplaatst en komen buisjes bij de cervix, die vervolgens worden aangesloten op het behandelapparaat. De Fletcher-type applicator, waarbij een staaf in de baarmoeder en twee in de cervix worden geplaatst, maakt een snelle dosisafname en zeer gelokaliseerde hoge doses mogelijk [30](#page=30).
#### 5.4.2 Dosisverdeling
Brachytherapie maakt het mogelijk om zeer hoge doses gericht toe te dienen, met de hoogste dosis dicht bij de bron. Voor het behandelen van een gebied van bijvoorbeeld 2 cm, schuift het apparaat de bron in stappen vooruit, waarbij meerdere posities nodig zijn. Dit vereist een zeer individuele planning [30](#page=30).
#### 5.4.3 Perineale implant
Bij tumorinvasie in het perineum wordt een meer invasieve methode toegepast met paravaginale naalden die tot in de parametria reiken. Patiënten worden opgenomen en ontvangen tweemaal daags behandeling, wat na ongeveer drie dagen voltooid kan zijn [30](#page=30).
#### 5.4.4 Keloidbehandeling
Brachytherapie kan ook worden ingezet voor goedaardige aandoeningen zoals hypertrofische littekens (keloïden). Na het wegsnijden van een keloid, wordt bij het sluiten van de wond een buisje ingenaaid. Na de ingreep wordt een aanvullende stralingsdosis gegeven. Patiënten gaan vaak naar huis met dit buisje en komen de volgende dag terug voor een tweede sessie, waarna het buisje wordt verwijderd. Deze behandeling is zeer effectief (90% succes) en wordt frequent gebruikt, met name bij resistente gevallen. Er wordt bijvoorbeeld 2 maal 6 Gray (Gy) toegediend op 0,5 cm afstand [31](#page=31).
#### 5.4.5 Hoofd- en halstumoren
Brachytherapie wordt ook toegepast bij hoofd- en halstumoren [31](#page=31).
#### 5.4.6 Afterloading-techniek
De moderne afterloading-techniek vindt plaats in stralingsbunkers, waarbij de bronnen via slangen worden aangesloten. De radioactieve bron is bevestigd aan een lange roestvrijstalen kabel en wordt door een motor door de applicator geleid. Wanneer de bron niet in gebruik is, wordt deze beschermd. Het gehele proces is computergestuurd [31](#page=31).
### 5.5 Prostaatkanker
Prostaatkanker kan worden behandeld met tijdelijke implantaten met iridium (HDR) of met permanente implantaten van jodium-125. De introductie van de PSA-bepaling (prostaat-specifiek antigeen) en endo-rectale echografie in de jaren 90 maakten vroegere diagnostiek van prostaatkanker mogelijk. Dit leidde tot een verschuiving van behandeling bij oudere mannen met grote prostraten naar jongere mannen met verhoogde PSA-waarden. Behandelingen zoals radicale prostatectomie kunnen leiden tot impotentie, en externe bestraling duurt ongeveer zeven weken [31](#page=31).
Rond het jaar 2000 werd jodium-125 implantatie een indicatie, met name bij recidieven. De zaadjes, met afmetingen van 0,8 mm bij 0,5 cm, worden via de perianale weg in de prostaat ingebracht met behulp van echografie om de diepte en locatie te bepalen. De patiënt krijgt hiervoor slaapverdoving, waarna de prostaat wordt gereconstrueerd om de optimale bestralingsdiepte te bepalen. Na het inbrengen van de zaadjes mag de patiënt naar huis [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 5.5.1 Nazorg en richtlijnen na jodium-125 implantatie
De zaadjes blijven permanent in de prostaat. Gedurende de eerste maanden na de implantatie ontvangen patiënten richtlijnen om stralingsblootstelling te minimaliseren. Er wordt bijvoorbeeld een zeef meegegeven om doorheen te plassen, omdat een zaadje soms met de urine kan meekomen. Bij seksueel contact wordt geadviseerd om de eerste weken een condoom te gebruiken, om te voorkomen dat zaadjes in het ejaculaat terechtkomen en de partner bereiken. Ook wordt geadviseerd om voorzichtig te zijn met het oppakken van jonge kinderen. Bij crematie moet worden aangegeven dat er een implantaat aanwezig is, hoewel nucleaire controles in de oven zelden voorkomen. Bij ingrepen ter hoogte van het rectum moet men de eerste twee jaar voorzichtig zijn en wordt het stralingsniveau gemeten. Tevens dient men op te passen als de prostaat wordt verwijderd en een patholoog per ongeluk in de zaadjes prikt [32](#page=32).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Radiotherapie | Een therapeutische techniek die gebruik maakt van ioniserende straling om cellen te beschadigen, voornamelijk toegepast bij de behandeling van kanker en botmetastasen, en soms voor specifieke schildklierbehandelingen. |
| Ioniserende straling | Een vorm van energie die in staat is atomen of moleculen te ioniseren, wat betekent dat ze elektronen uit hun baan kunnen stoten, waardoor de materie wordt beschadigd. Dit is de kerncomponent van radiotherapie. |
| Geabsorbeerde dosis | De hoeveelheid energie die door materie wordt opgenomen uit ioniserende straling. Bij radiotherapie wordt deze dosis toegediend aan de patiënt om tumorcellen te bestrijden. |
| Gray (Gy) | De standaardeenheid voor de geabsorbeerde dosis van ioniserende straling. Eén gray staat gelijk aan de absorptie van één joule energie per kilogram materie. |
| Externe radiotherapie (Teletherapie) | Een vorm van radiotherapie waarbij de radioactieve bron zich op afstand van de patiënt bevindt. Vaak wordt hiervoor een lineaire versneller (LINAC) gebruikt om hoogenergetische straling te produceren. |
| Inwendige radiotherapie (Brachytherapie/Curietherapie) | Een methode van radiotherapie waarbij radioactieve bronnen op zeer korte afstand of direct in contact met de tumor worden gebracht om de straling te richten en bijwerkingen op gezond weefsel te minimaliseren. |
| Lineaire versneller (LINAC) | Een medisch apparaat dat wordt gebruikt in externe radiotherapie om elektronen te versnellen tot hoge energie. Deze elektronen worden vervolgens gebruikt om röntgenstralen te produceren die de tumor bestralen. |
| CT-scan | Een beeldvormingstechniek die röntgenstralen gebruikt om gedetailleerde dwarsdoorsnedebeelden van het lichaam te creëren. In de radiotherapie wordt een CT-scan gebruikt om de anatomie van de patiënt te visualiseren, densiteitsinformatie te verzamelen en de bestralingsplanning te optimaliseren. |
| Elektronen densiteiten | De mate waarin materie röntgenstraling absorbeert, wat wordt gemeten in Hounsfield-eenheden op een CT-scan. Deze informatie is cruciaal voor de berekening van de te leveren dosis bij radiotherapie. |
| Fractionatie | De methode waarbij de totale dosis straling wordt verdeeld over meerdere behandelsessies, wat essentieel is om herstel van gezond weefsel mogelijk te maken en de accumulatie van schade te beperken. |
| Klassieke fractionatie | Een standaardbehandelingsschema waarbij de totale dosis wordt verdeeld over dagelijkse sessies gedurende de week, doorgaans 5 dagen per week, met een dosis van ongeveer 2 Gy per fractie. |
| Hypofractionatie | Een behandelingsschema waarbij een hogere dosis straling per fractie wordt toegediend, vaak in minder sessies per week (bijvoorbeeld 3 keer per week 3 Gy), wat kan leiden tot meer bijwerkingen maar ook tot mogelijke voordelen in specifieke gevallen. |
| Hyperfractionatie | Een schema waarbij de patiënt twee keer per dag wordt bestraald, met een lagere dosis per fractie (ongeveer 1,2 tot 1,5 Gy), met als doel de tumorrespons te verbeteren en tegelijkertijd de accumulatie van schade in gezond weefsel te beperken, hoewel de logistieke implicaties significant zijn. |
| Versnelde fractionatie | Een behandelingsschema gericht op het verkorten van de totale duur van de behandeling door het aantal fracties te verminderen en/of de dosis per fractie te verhogen, vaak toegepast in palliatieve situaties of voor bepaalde curatieve behandelingen met hoge respons. |
| Stereotactische bestraling (SBRT/SABR) | Een geavanceerde vorm van fractionatie die extreem hoge doses straling toedient aan zeer gelokaliseerde tumoren, vaak in slechts enkele fracties (bijvoorbeeld 3 fracties van 18 Gy), met als doel maximale tumorcontrole met minimale schade aan omliggend weefsel. |
| DNA-schade (enkelstrengs- en dubbelstrengsbreuken) | De beschadiging van het genetische materiaal van cellen, veroorzaakt door ioniserende straling, resulterend in enkelstrengsbreuken die relatief goed herstelbaar zijn, en dubbelstrengsbreuken die veel moeilijker te repareren zijn en significanter bijdragen aan celsterfte. |
| Recuperatie | Het proces waarbij cellen, met name gezonde cellen, herstellen van de door straling veroorzaakte schade tussen de behandelsessies door, wat een sleutelprincipe is achter fractionatie. |
| Palliati eve omstandigheden | Behandelingen gericht op het verlichten van symptomen en het verbeteren van de kwaliteit van leven, in plaats van genezing, wanneer genezing niet meer mogelijk is of de prognose beperkt is. |
| Curatief opzet | Behandelingen met als doel genezing van de ziekte, waarbij de hoogst mogelijke effectiviteit van de therapie nagestreefd wordt. |
| Flare-up | Een tijdelijke toename van symptomen, zoals pijn of ontsteking, die kan optreden na bepaalde radiotherapeutische behandelingen, met name bij hoge doses, als gevolg van ontstekingsreacties en oedeemvorming in het behandelde gebied. |
| Vroegtijdige effecten | Deze treden op binnen uren, dagen of weken na de radiotherapie, vaak bij een hoge dosis of een hoog dosisdebiet. Voorbeelden zijn huidverbrandingen en diarree. Deze effecten herstellen zich doorgaans redelijk snel na het stoppen van de therapie. |
| Laattijdige effecten | Deze manifesteren zich maanden of jaren na de bestraling en zijn het gevolg van schade aan bloedvaten en het endotheel. Ze omvatten onder andere fibrose, atrofie en necrose. Deze effecten kunnen niet volledig genezen, maar kunnen wel stabiel blijven over langere perioden. |
| Deterministische effecten | Ook wel weefseleffecten genoemd, deze treden op bij overleving na blootstelling aan straling. De kans op het optreden van deze effecten neemt toe met de dosis, en de ernst van de schade is gerelateerd aan de ontvangen stralingsdosis. |
| Stochastische effecten | Dit zijn effecten waarvan de kans op optreden toeneemt met de dosis, maar de ernst ervan niet gerelateerd is aan de dosis. Een bekend voorbeeld is de ontwikkeling van secundaire tumoren, zoals gezien na de bombardementen op Hiroshima en Nagasaki. |
| Hierarchische weefsels | Dit zijn weefsels met een duidelijke onderverdeling in compartimenten, zoals stamcelcompartimenten, prolifererende cellen en functionele cellen. Vroegtijdige reacties treden hier vaak op doordat de meest gevoelige compartimenten, de prolifererende cellen, gemakkelijk uitgeschakeld kunnen worden. |
| Flexibele weefsels | Dit type weefsels, zoals lever en schildklier, kent geen strikte onderverdeling in compartimenten. Functionele cellen kunnen hier opnieuw gaan delen, wat bijdraagt aan laattijdige effecten doordat beschadigde cellen mutaties kunnen doorgeven. |
| Radiodermatitis | Een ontstekingsreactie van de huid die optreedt na bestraling. De huid wordt rood en geïrriteerd, en kan zich ontwikkelen tot chronische dermatitis met atrofie, telangiëctasieën en in ernstige gevallen necrose. |
| Mucosale afwijkingen | Reacties die optreden in slijmvliezen, zoals stomatitis in de mondholte, oesofagitis in de slokdarm, enteritis in de darmen, gastritis in de maag en rectitis in het rectum. Deze kunnen leiden tot slikklachten, diarree en bloed in de ontlasting. |
| Endotheelschade | Schade aan de cellen die de binnenkant van bloedvaten bekleden. Dit kan leiden tot vernauwing, bloedstollingsproblemen en fibrose, en draagt bij aan laattijdige effecten zoals cardiovasculaire problemen. |
| Fibrose | Een proces waarbij littekenweefsel zich vormt, wat leidt tot verdikking en verharding van weefsels. Dit kan de functie van organen belemmeren, zoals fibrose in de darmen die obstructies kan veroorzaken. |
| Atrofie | Het dunner worden en minder functioneel worden van weefsels, vaak gepaard gaande met verminderde doorbloeding. Dit is een kenmerk van chronische laattijdige effecten van radiotherapie. |
| Necrose | Het afsterven van weefsel, wat kan optreden als gevolg van ernstige schade door bestraling, met name bij laattijdige effecten. Dit kan leiden tot complexe medische problemen, zoals de noodzaak van plastische chirurgie. |
| Telangiëctasieën | Een reactieve proliferatie van kleine bloedvaatjes, zichtbaar als fijne rode lijntjes op de huid. Dit kan een teken zijn van chronische dermatitis na radiotherapie. |
| Secundaire tumoren | Kankers die ontstaan als gevolg van eerdere bestraling, soms jaren of decennia na de behandeling. Dit wordt beschouwd als een stochastisch effect van ioniserende straling. |
| Cardiovasculaire effecten | Schade aan het hart en de bloedvaten als gevolg van radiotherapie, met name bij behandelingen van de borstkas en het mediastinum. Dit kan leiden tot een verhoogd risico op hartinfarcten en CVA's op lange termijn. |
| Fotonenstraling | Elektromagnetische golven met een hoge energie, vergelijkbaar met licht, die worden gebruikt om cellen te beschadigen en tumoren te behandelen in radiotherapie. |
| Elektronenstraling | Geladen deeltjes die direct interageren met materie en energie afgeven, geschikt voor de behandeling van oppervlakkige tumoren. |
| Protonenstraling | Geladen deeltjes die een specifieke dosisafgifte hebben, waarbij de dosis voornamelijk aan het einde van de traject wordt afgegeven, wat leidt tot minder schade aan gezond weefsel. |
| Ionenstraling | Geladen deeltjes die ionen bevatten, gebruikt in bepaalde vormen van radiotherapie om tumoren te behandelen met nauwkeurige dosisafgifte. |
| Tumor Controle Waarschijnlijkheid (TCP) | De waarschijnlijkheid dat een bepaalde stralingsdosis leidt tot volledige controle van de tumor, waarbij het doel is deze waarschijnlijkheid te maximaliseren. |
| Waarschijnlijkheid Complicaties Gezond Weefsel (NTCP) | De waarschijnlijkheid dat de toediening van straling leidt tot schadelijke effecten of complicaties in gezond omliggend weefsel. |
| Therapeutisch Venster | Het verschil in gevoeligheid voor stralingsdosis tussen tumoren en gezond weefsel, waarbij tumoren vaak sneller reageren, wat ruimte biedt voor effectieve behandeling. |
| Dosis | De hoeveelheid geabsorbeerde energie per eenheid massa weefsel, uitgedrukt in Gray (Gy), cruciaal voor de effectiviteit en toxiciteit van radiotherapie. |
| Spatiale Nauwkeurigheid | De precisie waarmee de stralingsbundel op de beoogde locatie in het lichaam wordt gericht, essentieel om tumorweefsel te raken en gezond weefsel te vermijden. |
| Dosimetrische Nauwkeurigheid | De precisie waarmee de voorgeschreven dosis straling wordt afgeleverd in het doelgebied, idealiter binnen 3% van de geplande dosis. |
| Lineaire Versneller | Een medisch apparaat dat elektronen versnelt tot hoge energieën om fotonen- of elektronenbundels te genereren voor radiotherapiebehandelingen. |
| CT-simulatie | Een beeldvormingsprocedure waarbij een CT-scan wordt uitgevoerd in de bestralingshouding van de patiënt om de tumor en omliggende anatomie nauwkeurig in kaart te brengen voor behandelingsplanning. |
| Planning Target Volume (PTV) | Het doelvolume dat wordt gebruikt tijdens de behandelingsplanning, dat de tumor (GTV), microscopische uitbreiding (CTV) en een veiligheidsmarge omvat om rekening te houden met positioneringsfouten. |
| Orgaan op Risico (OAR) | Kritieke organen die zich in de buurt van de tumor bevinden en die blootgesteld kunnen worden aan straling, waarbij de dosis aan deze organen geminimaliseerd moet worden om complicaties te voorkomen. |
| Dosis-Volume Histogram (DVH) | Een grafische weergave die de relatie toont tussen de dosis straling en het volume van het weefsel dat die dosis ontvangt, gebruikt om behandelplannen te evalueren. |
| Intensiteitsgemoduleerde Radiotherapie (IMRT) | Een geavanceerde bestralingstechniek waarbij de intensiteit van de stralingsbundel wordt gemoduleerd om de dosis nauwkeurig aan de vorm van de tumor aan te passen en de dosis aan omliggend gezond weefsel te minimaliseren. |
| Volumetrische Gemoduleerde Arc Therapie (VMAT) | Een zeer geavanceerde bestralingstechniek waarbij de lineaire versneller een volledige rotatie rond de patiënt maakt terwijl de bundelintensiteit en de positie van de bladen van de multi-leaf collimator continu worden aangepast, wat leidt tot een snelle en nauwkeurige behandeling. |
| Beeldgestuurde Radiotherapie (IGRT) | Een techniek waarbij beeldvorming tijdens de behandeling wordt gebruikt om de positie van de patiënt en de tumor te verifiëren en aan te passen, wat resulteert in een hogere nauwkeurigheid van de behandeling. |
| Brachytherapie | Een vorm van interne radiotherapie waarbij radioactieve bronnen dicht bij, of in, de tumor worden geplaatst om deze te behandelen met ioniserende straling. Het wordt ook wel "therapie op korte afstand" genoemd. |
| Plesiotherapie | Een specifieke vorm van brachytherapie waarbij de radioactieve bronnen direct tegen de tumor aan worden geplaatst, bijvoorbeeld op de huid of intracavitair (in een lichaamsholte zoals de vagina). |
| Endocurietherapie | Een andere benaming voor interstitiële brachytherapie, waarbij de radioactieve bronnen ín de tumor worden ingebracht, vaak met behulp van naalden. |
| Radionucliden | Atomen met een instabiele atoomkern die spontaan radioactiviteit uitzenden in de vorm van deeltjes of elektromagnetische straling. Dit zijn de "radioactieve stoffen" die in brachytherapie worden gebruikt. |
| Open Bronnen | Radioactieve bronnen die in de patiënt worden opgenomen en gemetaboliseerd, waardoor de patiënt zelf een stralingsbron wordt. Een voorbeeld hiervan is I-131 dat oraal wordt ingenomen. |
| Gesloten (omkapselde) Bronnen | Radioactieve bronnen die zijn afgesloten in een beschermende omhulling. Alleen de bron zelf straalt radioactiviteit uit, zonder dat er radioactiviteit in de patiënt wordt opgenomen. |
| Halveringstijd | De tijd die nodig is totdat de activiteit van een radioactieve isotoop gehalveerd is. Dit bepaalt hoe lang een bron radioactief blijft en hoe vaak er behandeld moet worden. |
| Dosisdebiet | De hoeveelheid stralingsdosis die per tijdseenheid wordt afgegeven door een radioactieve bron. Dit is cruciaal voor het bepalen van de behandelduur en intensiteit. |
| LDR (Low Dose Rate) | Een dosisdebietmethode in brachytherapie waarbij de radioactieve bronnen gedurende langere perioden (uren tot dagen) met een laag dosisdebiet actief zijn, vaak gebruikt met radium. |
| PDR (Pulsed Dose Rate) | Een dosisdebietmethode waarbij de bron periodiek kortstondig straalt, bijvoorbeeld elk uur gedurende 10 minuten. Dit maakte de behandeling praktischer en gebruikte toen iridiumbronnen. |
| HDR (High Dose Rate) | Een dosisdebietmethode waarbij een hoge dosis straling wordt afgegeven in een zeer korte tijd (enkele minuten). Dit vereist speciale afscherming en wordt vaak gebruikt voor gynaecologische toepassingen. |
| Afterloading | Een techniek waarbij eerst een niet-radioactieve applicator of geleider in de patiënt wordt geplaatst, waarna de radioactieve bron later via deze applicator wordt ingebracht. |
| Gynaecologie | Een medisch specialisme dat zich bezighoudt met de gezondheid van het vrouwelijk voortplantingssysteem. Brachytherapie wordt veelvuldig toegepast bij gynaecologische kankers, zoals endometriumcarcinomen. |
| Keloïd | Een goedaardige huidafwijking die ontstaat na een wond en gekenmerkt wordt door hypertrofische littekenvorming. Brachytherapie kan worden gebruikt om de groei van keloïden te remmen. |
| Prostaatkanker | Kanker die ontstaat in de prostaatklier. Brachytherapie, met name met jodium-125 implantaten, is een veelgebruikte behandeling voor prostaatkanker. |
| Jodium-125 | Een radioactieve isotoop die vaak wordt gebruikt als gesloten bron voor permanente implantaten bij brachytherapie, vooral bij prostaatkanker vanwege de korte halveringstijd en het lage dosisdebiet. |