Cover
ابدأ الآن مجانًا Hoofdstuk 9 Algemene Verpleegkundige.pdf-summary.pdf
Summary
# De urinewegen: anatomie, fysiologie en mictie
De urinewegen omvatten de structuren die verantwoordelijk zijn voor de productie, opslag en uitscheiding van urine, waarbij het proces van mictie centraal staat.
## 1. Anatomie en fysiologie van de urinewegen
De urinewegen bestaan uit de nieren, ureters (urineleiders), de blaas en de urethra (urinebuis). Urine wordt uitgescheiden door middel van peristaltische bewegingen en zwaartekracht [4](#page=4).
### 1.1 De nieren
De nieren zijn de primaire organen van het uitscheidingsstelsel en zijn verantwoordelijk voor de productie van urine. Elke nier bevat ongeveer een miljoen nefronen [4](#page=4).
### 1.2 Het nefron
Het nefron is de functionele eenheid van de nier en bestaat uit een nierlichaampje (glomerulus en kapsel van Bowman) en een tubulus, omgeven door een netwerk van haarvaatjes. De belangrijkste functies van het nefron zijn filtratie, resorptie en secretie [4](#page=4).
#### 1.2.1 Glomerulus
De glomerulus is een kluwen van capillairen binnen het nierlichaampje waar de filtratie van bloedplasma plaatsvindt voor urinevorming [1](#page=1).
#### 1.2.2 Kapsel van Bowman
Het kapsel van Bowman is het dubbelwandige omhulsel rond de glomerulus dat het gefilterde plasma opvangt [1](#page=1).
#### 1.2.3 Tubulus
De tubulus is een buisvormige structuur in het nefron waar het gefilterde plasma wordt aangepast door reabsorptie en secretie, wat resulteert in de uiteindelijke urinevorming [1](#page=1).
### 1.3 De blaas
De blaas functioneert als een reservoir voor urine en beschikt over twee sluitspieren. De binnenzijde van de blaas is bekleed met slijmvlies dat naar binnen vouwt wanneer de blaas leeg is. Een goed doorbloed membraan in de blaaswand maakt deze gevoelig voor sepsis bij binnendringende bacteriën [4](#page=4).
### 1.4 De urethra
De urethra, de urinebuis, leidt urine vanuit de blaas naar buiten. De lengte en plaatsing van de urethra verschillen significant tussen mannen en vrouwen [1](#page=1) [4](#page=4).
## 1.5 Urineproductie
Urine wordt geproduceerd in de nieren, specifiek in de nefronen, door middel van filtratie, resorptie en secretie van stoffen uit het bloed [4](#page=4).
## 1.6 Mictie: fysiologie
Mictie, het proces van urineren, is een willekeurige reactie op drukveranderingen in de blaas. Bij vulling van de blaas ontspant de spierwand. Wanneer de blaas ongeveer 300 ml urine bevat, spant de wand zich aan, stijgt de druk en worden drukreceptoren gestimuleerd, wat een signaal naar het ruggenmerg stuurt. Bij 400 tot 500 ml urine treedt contractie van de blaaswand op en relaxatie van de inwendige sfincter, wat leidt tot aandrang om te urineren [1](#page=1) [5](#page=5).
### 1.6.1 Factoren die mictie beïnvloeden
Stress of infecties kunnen de mictie beïnvloeden. Het uitstellen van mictie is mogelijk door het aanspannen van de uitwendige kringspier of bekkenbodemspieren [5](#page=5).
### 1.6.2 Gevolgen van overmatige blaasvulling
Een blaasinhoud van meer dan 700 ml kan leiden tot verlies van controle over het ophouden van urine, met een maximale capaciteit tot wel 1 liter. Overmatige blaasvulling kan rek en druk op de blaaswand en bloedvaten veroorzaken, wat zich kan uiten in symptomen zoals pijn, rusteloosheid, angst, hoofdpijn en hypertensie [5](#page=5).
## 1.7 Mictie observaties
Observaties met betrekking tot mictie omvatten de urineproductie, de helderheid, kleur en geur van de urine, en de frequentie en beleving van het urineren [5](#page=5).
### 1.7.1 Normale en afwijkende urineproductie
* **Normale diurese:** 1000 ml - 2000 ml per dag [5](#page=5).
* **Polyurie:** Meer dan 2000 ml per dag [5](#page=5).
* **Oligurie:** Minder dan 400 ml per dag [5](#page=5).
* **Anurie:** Minder dan 100 ml per dag [5](#page=5).
* **Nycturie:** Verhoogde urineproductie 's nachts, wat kan wijzen op hartfalen, blaas- of nieraandoeningen [5](#page=5).
### 1.7.2 Moeilijkheden bij het urineren
* **Dysurie:** Moeilijke, soms pijnlijke urinelozing met weinig urineverlies, vaak door krampen, stenen of prostaathypertrofie [5](#page=5).
* **Algurie:** Pijn of een branderig gevoel bij het urineren, vaak door ontstekingen [5](#page=5).
* **Pollakisurie:** Frequente mictie met telkens kleine hoeveelheden urine, mogelijk door cystitis, nervositeit, prostaathypertrofie of zwangerschap [5](#page=5).
### 1.7.3 Eigenschappen van urine
* **Helderheid:** Normaal helder; troebelheid kan duiden op infectie (pyurie) [6](#page=6).
* **Kleur:** Geel (donkerder betekent geconcentreerder); zeer donker door bilirubine of verkleuring door voeding [6](#page=6).
* **Geur:** Sterk ruikend kan wijzen op infectie, bepaalde voedingsstoffen, of aceton bij diabetes [6](#page=6).
* **Smaak:** Vroeger werd zoetheid in urine getest op diabetes mellitus [6](#page=6).
## 1.8 Mictie: preventie en educatie
Preventie en educatie met betrekking tot mictie omvatten plas- en lichaamshygiëne, en de juiste plashouding [6](#page=6).
### 1.8.1 Plas- en lichaamshygiëne
* Veel drinken (1,5-2 liter per dag) [6](#page=6).
* Urineren niet onnodig uitstellen (maximaal 3-4 uur) [6](#page=6).
* Goed uitplassen [6](#page=6).
* Vrouwen reinigen van voor naar achter [6](#page=6).
* Intieme hygiëne met milde producten [6](#page=6).
* Katoenen ondergoed dragen en strakke kleding vermijden [6](#page=6).
* Plassen na het vrijen [6](#page=6).
* Vermijden van tampons, pessaria en condooms met spermiciden indien gevoelig voor infecties [6](#page=6).
### 1.8.2 De juiste plashouding
* **Voor mannen en vrouwen (zittend):** Goed rechtop zitten, schouders en armen ontspannen, voeten plat op de grond, bekkenbodemspieren ontspannen, niet persen, en de plas niet onderbreken. Licht wiebelen na het plassen kan nadruppelen voorkomen [6](#page=6).
* **Voor mannen (staand):** Voeten iets uit elkaar, knieën niet op slot, romp gestrekt, bekkenbodemspieren ontspannen, niet persen en de plas niet onderbreken. Licht persen na het plassen kan helpen de blaas volledig te legen [6](#page=6).
## 1.9 Afwijkingen in de uitscheiding van urine
Afwijkingen in de urineuitscheiding kunnen gerelateerd zijn aan vochtopname, blokkades, hormoonveranderingen, ziekte of urineretentie [7](#page=7).
### 1.9.1 Incontinentie
Incontinentie is ongewild urineverlies en kan verschillende vormen aannemen [6](#page=6) [7](#page=7):
* **Stressincontinentie:** Ongewild urineverlies door verhoogde druk in de buik, vaak door een niet goed functionerende kringspier en/of bekkenbodemspieren. Behandeling kan bestaan uit bekkenbodemtraining, operaties of blaastraining [7](#page=7).
* **Urge-incontinentie:** Plotselinge aandrang om te urineren gevolgd door urineverlies, vaak door een overactieve blaas. Oorzaken kunnen infecties, psychische factoren of neurologische aandoeningen zijn. Behandeling omvat medicatie, blaastraining en bekkenbodemtraining [7](#page=7).
* **Overloopincontinentie:** Ongewild druppelsgewijs urineverlies door een urineophoping, vaak veroorzaakt door een obstructie van de urethra, zoals bij prostaatvergroting [7](#page=7).
* **Reflexincontinentie:** Totale afwezigheid van controle over de blaasspier, waarbij de blaas zich zonder aankondiging ledigt, vaak door neurologische aandoeningen [7](#page=7).
* **Functionele incontinentie:** Ongewild urineverlies door immobiliteit of cognitieve stoornissen waardoor men het toilet niet kan bereiken of de aandrang niet beseft [7](#page=7).
### 1.9.2 Afwijkingen gerelateerd aan vochtopname
Een vochtbalans moet normaal in evenwicht blijven (vocht in = vocht uit). Een positieve balans betekent meer inname dan uitscheiding, een negatieve balans meer uitscheiding dan inname [7](#page=7).
### 1.9.3 Afwijkingen als gevolg van blokkades
Blokkades, zoals door tumoren, stolsels, stenen of weefselhypertrofie, kunnen de urineuitscheiding verminderen. Voor de blaas kunnen ze leiden tot achterblijvende urine in de nieren (hydronefrose). Na de blaas kunnen ze voorkomen dat de blaas volledig geleegd kan worden [7](#page=7).
### 1.9.4 Afwijking als gevolg van hormoonveranderingen
Hormonale veranderingen kunnen de diurese (urineproductie) beïnvloeden. Stijgende hormonen kunnen gerelateerd zijn aan fysiologische stressreacties, bloedingen of verminderd hartminutenvolume, terwijl dalende hormonen geassocieerd kunnen worden met alcohol, cafeïne of medicatie [7](#page=7).
### 1.9.5 Afwijkingen in relatie tot bloeddrukveranderingen
Filtratie in de nieren is onder invloed van de bloeddruk. Een daling van het volume en de druk in de nieren leidt tot minder urineuitscheiding (bijvoorbeeld bij bloedverlies of shock). Een sterke daling kan leiden tot oligurie, anurie en ophoping van afvalstoffen [7](#page=7).
### 1.9.6 Afwijkingen tgv ziekte
Ziekten, zoals tumoren, kunnen leiden tot bijvoorbeeld een cystectomie en de noodzaak voor een urinair stoma [7](#page=7).
### 1.9.7 Urineretentie
Urineretentie treedt op wanneer de patiënt niet of onvolledig kan plassen, wat leidt tot residu in de blaas (globus). Dit kan leiden tot een gevoel van aandrang zonder het vermogen om te plassen, bijvoorbeeld na een operatie, onder narcose, of bij ouderen door verminderde tonus. Gevaar bestaat uit beschadiging van de blaas door overrekking [8](#page=8).
Symptomen van urineretentie: Verminderd of geen plassen, pijn in de onderbuik, rusteloosheid, angst, hoofdpijn, hevig zweten en hypertensie [8](#page=8).
Diagnose: Palpatie van een globus, bladderscan, of eenmalige katheterisatie [8](#page=8).
Behandeling: Eenmalige katheterisatie op voorschrift [8](#page=8).
## 1.10 Diagnostische hulpmiddelen: de bladderscan
Een bladderscan (of blaasscan) gebruikt ultrageluidsgolven (echo) om het vloeistofvolume in de blaas te meten [8](#page=8).
**Materiaal:** Toestel, geleidende gel, doekje, ontsmettingsmiddel [8](#page=8).
**Uitvoering:** Op voorschrift van een arts, enkel door getrainde professionals. Gel aanbrengen op de huid voor goed contact en passage van geluidsgolven. De patiënt ligt (of zit, niet staand). De sensor wordt 2-3 cm boven het schaambeen geplaatst en gericht naar het staartbeen. Er worden 3 goede scans genomen ter vergelijking. De sensor moet na gebruik gereinigd worden met alcohol 70% [8](#page=8).
## 1.11 Hulpmiddelen bij incontinentie: de condoomkatheter
Een condoomkatheter is een uitwendig aangebracht hulpmiddel voor mannen met continentieproblemen, mits de blaas nog volledig geleegd kan worden en er geen infectie, obstructie of irritatie is [8](#page=8).
**Voordelen:** Comfortabeler dan een sonde, minder kans op kwetsuren van de urethra en blaasinfecties [8](#page=8).
**Systemen:**
* Eendelig: zelfklevende condoomkatheter [8](#page=8).
* Tweedelig: condoom en elastische fixeerstrip [8](#page=8).
**Maat:** Van belang voor comfort en veiligheid; te spannend kan afklemmen, te breed zorgt voor lekkage [8](#page=8).
**Aandachtspunten:** Goede informatieverstrekking en psychische ondersteuning [8](#page=8).
**Observatie en rapportage:** Toestand van de genitaliën, observatie van de urine, gebruikt type/maat, gebruik van een been-/urinezak, zelfzorgvermogen en comfort van de zorgvrager [8](#page=8).
---
# Urineonderzoek en staalafname
Dit onderwerp behandelt de indicaties voor urineonderzoek, de verschillende typen onderzoeken, en de methoden en aandachtspunten bij het afnemen van urinestalen [9](#page=9).
### 2.1 Indicaties voor urineonderzoek
Urineonderzoek wordt om diverse redenen ingezet [9](#page=9):
* Diagnostiek van nier-, blaas- en leveraandoeningen [9](#page=9).
* Diagnostiek van endocriene en metabole aandoeningen [9](#page=9).
* Diagnostiek van (auto)intoxicaties [9](#page=9).
* Monitoren van het ziekteproces en de therapie [9](#page=9).
### 2.2 Soorten urineonderzoek
Er zijn vier hoofdcategorieën van urineonderzoek [9](#page=9):
* Macroscopisch onderzoek [9](#page=9).
* Microscopisch onderzoek [9](#page=9).
* Chemisch onderzoek [9](#page=9).
* Bacteriologisch onderzoek [9](#page=9).
#### 2.2.1 Macroscopisch onderzoek
Dit onderzoek omvat de visuele en olfactorische (geur) inspectie van urine. Aspecten die beoordeeld worden zijn [2](#page=2):
* Helderheid: De mate van transparantie van de urine [9](#page=9).
* Kleur: De kleurintensiteit en -tint [9](#page=9).
* Geur: De specifieke geur van de urine [9](#page=9).
#### 2.2.2 Microscopisch onderzoek
Dit onderzoek analyseert de aanwezigheid van diverse elementen in de urine onder de microscoop zoals [2](#page=2) [9](#page=9):
* Erythrocyten (rode bloedcellen - RBC) [10](#page=10).
* Leucocyten (witte bloedcellen - WBC) [10](#page=10).
* Cylinders [10](#page=10).
* Epitheelcellen [10](#page=10).
* Bacteriën [10](#page=10).
* Kristallen [10](#page=10).
#### 2.2.3 Chemisch onderzoek
Chemisch onderzoek maakt voornamelijk gebruik van teststroken die een kleurverandering vertonen op basis van chemische reacties. Hiermee kan de aanwezigheid van diverse stoffen worden vastgesteld [10](#page=10) [2](#page=2):
* Eiwit: Aanwezigheid van eiwit in de urine [10](#page=10).
* Glucose: Aanwezigheid van suiker in de urine [10](#page=10).
* Bloed (erytrocyten): Aanwezigheid van bloed in de urine [10](#page=10).
* Ketonen: Aanwezigheid van ketonen [10](#page=10).
* pH-bepaling: De zuurgraad van de urine [10](#page=10).
Verse urine wordt gebruikt voor pH-bepaling. Een normale pH van urine ligt tussen 5,5 en 6,5. De pH kan gestegen (alkalisch) zijn door braken of maaltijdgebruik [10](#page=10).
Densiteit en soortelijk gewicht geven inzicht in het concentratievermogen van de nieren en zijn afhankelijk van de hoeveelheid opgeloste stoffen. Het geeft aan hoe zwaarder de urine is dan water (1000 mg/ml bij 4°C). De normale waarde ligt tussen 1010 en 1030 mg. Soms wordt dit bepaald op 24-uurs urine [10](#page=10) [2](#page=2).
> **Tip:** Er bestaan zowel enkelvoudige teststroken (bijvoorbeeld voor glucose of erytrocyten) als meervoudige teststroken die verschillende parameters tegelijkertijd meten (bijvoorbeeld Combur 7 test®) [10](#page=10).
#### 2.2.4 Bacteriologisch onderzoek
Dit onderzoek richt zich op het opsporen en identificeren van bacteriën, met name bij verdenking op een urineweginfectie (UWI). Een staal wordt in een kweekmedium gebracht om de groei en kenmerken van kolonies te beoordelen en de reactie op antibiotica te testen. Normaal gesproken is urine in de blaas steriel. Urine in de urethra kan echter besmet raken door bacteriën van buitenaf of uit de vagina [10](#page=10) [11](#page=11) [2](#page=2).
Afwijkingen worden als volgt gedefinieerd [11](#page=11):
* Bacteriurie: Meer dan 100.000 kiemen per milliliter urine [11](#page=11).
* Twijfelachtig: Tussen 10.000 en 100.000 kiemen per milliliter urine [11](#page=11).
* Bijbesmetting: Minder dan 10.000 kiemen per milliliter urine [11](#page=11).
Mengsels van twee verschillende soorten bacteriën duiden bijna altijd op bijbesmetting [11](#page=11).
### 2.3 Staalafname van urine
De staalafname van urine vereist specifieke aandachtspunten, technieken en materiaal [11](#page=11).
#### 2.3.1 Algemene aandachtspunten bij staalafname
* Identificatie: Goede identificatie van zowel de patiënt als het recipiënt is cruciaal. Controleer altijd het voorschrift [11](#page=11).
* Patiëntinformeren: Informeer en instrueer de patiënt duidelijk over de procedure [11](#page=11).
* Steriliteit: Bij staalname voor bacteriologisch onderzoek is een steriele afname en steriel recipiënt noodzakelijk. Werk aseptisch en voorkom vermenging met andere lichaamsstoffen, ontsmettingsmiddelen of instilleergel [11](#page=11).
* Concentratie en volume: De urine moet voldoende geconcentreerd zijn en het volume moet minimaal 10 ml bedragen [11](#page=11).
* Medicatie: Vermeld altijd als de patiënt medicatie gebruikt, met name antibiotica (AB). Overweeg staalafname vóór de start van de medicatie [11](#page=11).
* Hygiëne:
* Verpleegkundige: Zorg voor goede handhygiëne, draag handschoenen en eventueel een schort [11](#page=11).
* Patiënt: Laat de patiënt een intiem toilet uitvoeren [11](#page=11).
* Bewaring en transport: Bewaar het staal correct. De transporttijd mag maximaal 1 tot 2 uur bedragen. Bewaren tussen 2°C en 8°C, maximaal 24 uur [11](#page=11).
> **Tip:** Wanneer er voor bacteriologisch onderzoek wordt afgenomen, is het van belang dat de urine voldoende geconcentreerd is, omdat bij minder geconcentreerde urine de aanwezigheid van bacteriën mogelijk gemist wordt [11](#page=11).
#### 2.3.2 Afnametechnieken
Er zijn verschillende technieken voor staalafname van urine [11](#page=11).
##### 2.3.2.1 Spontane mictie
Dit is een niet-invasieve methode om een urinestaal te verkrijgen en wordt gebruikt voor onderzoeken zoals eiwit-, suiker- of pH-bepaling. Het is de meest veilige manier van afnemen. Goede patiëntinformatie en medewerking zijn essentieel. Het bedpan of urinaal moet proper en gedesinfecteerd zijn. Gebruik een (steriel) recipiënt met patiëntvignet en aanvraagformulier [12](#page=12).
Tegenindicaties voor deze methode kunnen zijn: coma, menstruatie, vaginale infecties, prolaps, zware/obese patiënten, of patiënten met beperkte mobiliteit [12](#page=12).
###### 2.3.2.1.1 24-uurs urine (onderdeel van spontane mictie)
Dit wordt gedaan om de nierfunctie te bepalen (hoeveel urine er per 24 uur geproduceerd wordt) en om eiwitten te kwantificeren (proteïnurie/albuminurie). Eventueel kunnen bewaarmiddelen in het opvangrecipiënt worden gebruikt. Een staal kan uit de totale collecte worden genomen [12](#page=12).
Procedure: De eerste urine van een ochtend wordt weggegooid. Alle urine gedurende de dag wordt gespaard in één recipiënt. De laatste urine van de daaropvolgende ochtend wordt toegevoegd aan de collectie [12](#page=12).
##### 2.3.2.2 Midstream urine
Dit is een methode om een steriel urinestaal te verkrijgen zonder katheterisatie, waarbij de urine rechtstreeks in een steriel recipiënt wordt opgevangen. Het is geschikt voor chemisch en microbiologisch onderzoek. Desinfectie van de genitale streek is niet strikt noodzakelijk, maar hygiëne wel. Vereist goede medewerking van de patiënt, die dit eventueel zelfstandig kan uitvoeren mits goede instructie [12](#page=12) [2](#page=2).
**Procedure Midstream (man):**
1. Handen wassen [13](#page=13).
2. Voorhuid naar achter trekken [13](#page=13).
3. Penis reinigen met stromend water (zonder zeep) of een vochtig doekje, beginnend bij de urinebuisopening [13](#page=13).
4. Afrogen met toiletpapier [13](#page=13).
5. Eerste urineportie in het toilet laten lopen [13](#page=13).
6. Ongeveer 50 ml urine opvangen in het bekerglas, zonder de straal met de vingers aan te raken en zonder de binnenkant van de beker aan te raken [13](#page=13).
7. Rest laten lopen in het toilet [13](#page=13).
8. Beker afsluiten, koel bewaren en overhandigen aan het laboratorium [13](#page=13).
**Procedure Midstream (vrouw):**
1. Handen wassen [13](#page=13).
2. Schaamlippen spreiden [13](#page=13).
3. Genitale delen reinigen met stromend water (zonder zeep) of met 3 à 4 vochtige doekjes, steeds van boven naar beneden wrijvend [13](#page=13).
4. Afrogen met toiletpapier, van voor naar achter [13](#page=13).
5. Eerste urineportie in het toilet laten lopen [13](#page=13).
6. Ongeveer 50 ml urine opvangen in het bekerglas, zonder de straal met de vingers aan te raken en zonder de binnenkant van de beker aan te raken [13](#page=13).
7. Rest laten lopen in het toilet [13](#page=13).
8. Beker afsluiten, koel bewaren en overhandigen aan het laboratorium [13](#page=13).
##### 2.3.2.3 Eenmalige blaaskatheterisatie
Dit houdt in dat urine via een katheter rechtstreeks uit de blaas wordt geëvacueerd [13](#page=13) [2](#page=2).
**Indicaties:** Urineretentie, bepaling blaasresidu, staalafname voor bacteriologisch onderzoek (indien midstream niet mogelijk is), preoperatief, blaasspoeling, blaasinstillatie, en zelfkatheterisatie [14](#page=14).
**Complicaties:** Verhoogd infectiegevaar, gevaar voor beschadiging/trauma/pijn, geremdheid en angst bij de patiënt, en veranderingen in het urinestaal [14](#page=14).
**Materiaal:** Er zijn diverse katheters beschikbaar met verschillende tips (Olive, dilatatie, Tiemann, Nelaton). Ze zijn gemaakt van materialen zoals PVC, silicone of latex. De breedte van de lumen wordt aangeduid met ‘charrière’ (ch). Sommige katheters hebben een coating (hydrofiel, gel-geactiveerd) om het inbrengen te vergemakkelijken [14](#page=14).
> **Tip:** Bij het gebruik van hydrofiele katheters moet deze eerst met water geactiveerd worden (30 seconden wachten), terwijl andere al voorgelubeceerd zijn [14](#page=14).
**Instilleergel:** Kan gebruikt worden om het inbrengen van de katheter te vergemakkelijken. Soorten zijn onder andere wateroplosbare glijmiddelen, met chloorhexidine (ontsmettingsmiddel), met lidocaïne (verdovend), of een combinatie van beide [14](#page=14).
##### 2.3.2.4 Suprapubische blaaspunctie
Dit is een techniek waarbij de blaas rechtstreeks wordt aangeprikt met een naald, uitgevoerd door een arts [14](#page=14).
**Indicaties:** Diagnostische doeleinden, controle op UWI, zekerheid van een correct onderzoek met directe therapie-instelling [14](#page=14).
**Techniek:** De blaas wordt gevuld door de patiënt extra water te laten drinken (500 ml) en 1 à 2 uur niet te laten plassen, eventueel met behulp van een diureticum. De patiënt ligt in rugligging. De punctieplaats is 1 à 2 cm boven de symphysis pubis. Er is geen anesthesie nodig vanwege de dunne naald. De naald wordt loodrecht ingebracht door huid, onderhuids weefsel en fascie, waarna een kleine drukval in de blaas gevoeld kan worden door de patiënt. Vervolgens wordt urine geaspireerd [14](#page=14).
### 2.4 Bloedonderzoek ter evaluatie van nierwerking
Hoewel dit geen urineonderzoek is, is het nauw verbonden met de nierfunctie [14](#page=14).
---
# Defecatie, laxantia en stoma's
Dit onderwerp behandelt de anatomie en fysiologie van het maag-darmkanaal, het proces van defecatie, afwijkingen zoals obstipatie en diarree, het gebruik van laxantia, en de aanleg en verzorging van stoma's [15](#page=15).
### 3.1 Anatomie en fysiologie van het maag-darmkanaal
De spijsvertering omvat zowel mechanische als chemische processen en vindt plaats in het maag-darmkanaal, dat is opgedeeld in een bovenste en een onderste deel [15](#page=15).
#### 3.1.1 Bovenste maag-darmkanaal
* **Mond en slokdarm:** Hier begint de vertering met mechanisch vermalen door het gebit en de toevoeging van enzymen in speeksel [15](#page=15).
* **Maag:** De maag kneedt het voedsel door peristaltische bewegingen en maagsappen starten de chemische vertering [15](#page=15).
#### 3.1.2 Dunne darm
De dunne darm, bestaande uit duodenum, jejunum en ileum, is circa 5 tot 6 meter lang en is de belangrijkste plaats voor absorptie van voedingsstoffen. Chemische vertering wordt hier voltooid met behulp van sappen van de pancreas (amylase, lipase) en gal [15](#page=15).
#### 3.1.3 Dikke darm
De dikke darm omvat het caecum, colon (ascendens, transversum, descendens, sigmoïdeum) en rectum. De hoofdfuncties zijn water- en natriumheropname en opslag van afvalstoffen [15](#page=15).
* **Functie en absorptie:** Een langdurig contact tussen voedselbrij en darmslijmvlies is essentieel voor optimale absorptie. De dikke darm resorbeert ongeveer 1300 ml vocht per dag, voornamelijk in het colon ascendens en transversum [16](#page=16).
* **Peristaltiek en opslag:** Peristaltische bewegingen vinden 2 tot 3 keer per dag plaats, met opslag van materiaal in het colon sigmoïdeum [16](#page=16).
* **Defecatiereflex:** Wanneer het rectum wordt uitgerekt door ophoping van ontlasting, wordt de defecatiereflex geactiveerd, wat leidt tot ontspanning van de interne en externe anale sfincters [16](#page=16).
### 3.2 Defecatie
Defecatie is het proces van het lozen van faeces uit het lichaam. Het patroon (frequentie, soort, hoeveelheid) is zeer individueel [16](#page=16).
#### 3.2.1 Samenstelling en consistentie van faeces
Faeces bestaan voor ongeveer 75% uit water. De overige 25% bevat afgeschilferd darmslijmvlies, zouten, slijm, bacteriën, afvalproducten van voeding (ongeveer 10%) en galkleurstof. De Bristol Stool Chart wordt gebruikt om de consistentie van de ontlasting te beoordelen [16](#page=16).
#### 3.2.2 Beoordeling van ontlasting
Bij beoordeling van ontlasting worden de volgende aspecten nagestreefd:
* **Frequentie:** Zeer individueel [16](#page=16).
* **Consistentie:** Zacht maar gevormd is ideaal; afwijkingen kunnen op problemen wijzen [16](#page=16).
* **Kleur:** Een belangrijke indicatie [16](#page=16).
* **Geur:** Afhankelijk van dieet en darmflora, maar afwijkende geuren kunnen duiden op malabsorptie, infecties of bloed [16](#page=16).
#### 3.2.3 Afwijkingen in ontlasting
Verschillende afwijkingen kunnen voorkomen:
* **Exsudaat:** Aanwezigheid van slijm of etter kan wijzen op een ontstekingsproces (bv. ziekte van Crohn) [16](#page=16).
* **Steatorree:** Abnormaal veel vet in de ontlasting, vaak drijvend en sterk stinkend (bv. bij taaislijmziekte) [16](#page=16).
* **Bloederige ontlasting:** Helderrood of donkerrood, stinkend bloed kan wijzen op melaena [16](#page=16).
* **Parasieten:** Aanwezigheid van parasieten zoals oxyuren of lintwormen [16](#page=16).
### 3.3 Obstipatie
Obstipatie is een verstopping van het darmstelsel door verharde stoelgang, wat leidt tot moeilijke en onregelmatige ontlasting over langere tijd. Het kan acuut of chronisch zijn [17](#page=17).
#### 3.3.1 Behandeling van obstipatie
De behandeling is afhankelijk van het type obstipatie:
* **Acuut:** Kan bestaan uit zetpillen, klysma's, osmotische laxeermiddelen, of een lavement, aangevuld met leefstijladvies (beweging, vezels, vocht). In ernstige gevallen (tumoren, volvulus) kan chirurgie nodig zijn [17](#page=17).
* **Chronisch:** Behandeling van de onderliggende aandoening indien mogelijk, aangevuld met massavormende middelen en leefstijladvies [17](#page=17).
#### 3.3.2 Preventie en educatie bij obstipatie
Effectieve preventie en educatie omvat:
* Goed kauwen [17](#page=17).
* Voldoende vezels (groenten, fruit, volkorenproducten) [17](#page=17).
* Voldoende vocht (minimaal 1,5 liter per dag) [17](#page=17).
* Regelmatige fysieke activiteit [17](#page=17).
* Niet uitstellen van defecatie; luisteren naar de gastrocolische reflex [17](#page=17).
* Juiste houding (bolle rug) om ontlasting te vergemakkelijken [17](#page=17).
* Ontspannen defeceren, niet persen [17](#page=17).
* Stoppen met roken, wat een positieve invloed heeft op de darmwerking [17](#page=17).
#### 3.3.3 Laxeermiddelen
Laxeermiddelen worden ingezet bij obstipatie en zijn onderverdeeld in verschillende categorieën [17](#page=17):
* **Zwelmiddelen (per os):**
* Afkomstig van zaden, gom of algen [18](#page=18).
* Vergroten het volume van de stoelgang en stimuleren de motoriek [18](#page=18).
* Vereisen ruime vochtinname [18](#page=18).
* Effect treedt op na 1 tot 3 dagen [18](#page=18).
* Voorbeelden: Colofiber®, Normacol® [18](#page=18).
* **Osmotische laxeermiddelen (per os):**
* **Op basis van synthetische suikers:** Lactulose en Lactitol worden in de dikke darm omgezet in zuren, wat de pH verlaagt en peristaltiek stimuleert. Werkt na 1-2 dagen zonder krampen [18](#page=18).
* **Op basis van zouten:** Natrium-, kaliumzouten en fosfaten. Slecht geresorbeerd, waardoor water in de darm blijft. Geschikt bij intoxicaties. Risico op dehydratatie en beïnvloeding van medicatieresorptie [18](#page=18).
* Voorbeelden: Duphalac®, Movicol®, Forlax® [18](#page=18).
* **Stimulerende laxeermiddelen (contactlaxantia) (per os):**
* Verhogen intestinale motiliteit en de afscheiding van water, elektrolyten en proteïnen [18](#page=18).
* Kortdurend gebruik is essentieel vanwege risico op dehydratatie, darmkrampen, elektrolytenstoornissen, spierzwakte, hart- en nierproblemen, overgevoeligheidsreacties, en ontwikkeling van "luie darmen" [18](#page=18).
* Kunnen het darmslijmvlies beschadigen [18](#page=18).
* Resultaat: eenmalige evacuatie, gevolgd door mogelijk meerdere dagen stoelgangvrij [18](#page=18).
* Voorbeelden: Laxoberon®, Dulcolax®, sommige kruidentheeën [18](#page=18).
* **Smerende (lubrifiërende) laxeermiddelen (per os):**
* Smeren de ontlasting (bv. paraffine) om deze te verzachten en uitscheiding te vergemakkelijken [18](#page=18).
* Effectief bij fecale impactie (fecalomen) [18](#page=18).
* Voorzichtigheid geboden bij slikproblemen wegens aspiratiegevaar naar de longen [18](#page=18).
* Langdurig gebruik kan leiden tot tekorten aan vetoplosbare vitamines (A, D, E, K) [18](#page=18).
* Effect treedt op na 6 tot 8 uur [18](#page=18).
* Voorbeeld: Lansoyl® [18](#page=18).
* **Lavement (rectaal):**
* Werkt snel, binnen 15 tot 30 minuten [19](#page=19).
* Verschillende mechanismen, inclusief 'grote lavementen' [19](#page=19).
* Voorbeelden: Microlax®, Laxavit®, Cleen Enema® [19](#page=19).
> **Tip:** Laxeermiddelen moeten met zorg en in de juiste context worden gebruikt, en langdurig gebruik van stimulerende laxeermiddelen dient vermeden te worden [19](#page=19).
### 3.4 Veranderingen in de motiliteit van de darm
De motiliteit van de darm kan verstoord raken, wat essentieel is voor de voortstuwing van voedsel en ontlasting [19](#page=19).
#### 3.4.1 Hypermotiliteit
Hypermotiliteit kenmerkt zich door te snelle darmbewegingen [19](#page=19).
* **Oorzaken:** Stress, angst (stimulatie parasympathisch zenuwstelsel), toxines, infecties, irriterende stoffen (medicatie), ontstekingsziekten (colitis ulcerosa, ziekte van Crohn) [19](#page=19).
* **Gevolgen:** Verminderde opname van voedingsstoffen en diarree [19](#page=19).
#### 3.4.2 Hypomotiliteit
Hypomotiliteit is een te trage darmbeweging [19](#page=19).
* **Oorzaken:** Verminderde kracht darmspieren (ouderdom, ziekte, elektrolyten-/vitamine tekorten), medicatie (opiaten, codeïne), neurologische aandoeningen (bv. Hirschsprung), immobiliteit [19](#page=19).
* **Gevolgen:** Langzame doorgang voedsel, overmatige vochtopname, obstipatie, ophoping feces, mogelijk ileus (darmobstructie) [19](#page=19).
### 3.5 Afwijkingen in defecatie: Ileus (darmobstructie)
Een ileus, of darmobstructie, is een gedeeltelijke of volledige afsluiting van de darm. De ernst hangt af van locatie, volledigheid en doorbloeding van de darmwand [19](#page=19).
* **Gevolgen:**
* Dunne darm: Braken, wat kan leiden tot elektrolytenstoornissen [20](#page=20).
* Dikke darm: Obstipatie en fecaal braken [20](#page=20).
* Verstoorde bloedtoevoer: Necrose, sepsis, perforatie [20](#page=20).
* **Oorzaken:** Verklevingen (adhesies), hernia, volvulus (darmdraaiing), intussusceptie (darm in darm), tumoren/poliepen, ophoping van feces [20](#page=20).
### 3.6 Problemen in de bloedsomloop van de darm
Een goede bloedcirculatie is essentieel voor de voeding en functie van de darmwand [20](#page=20).
* **Mesenteriale trombose:** Volledige afsluiting arteriële toevoer leidt tot necrose [20](#page=20).
* **Gedeeltelijke afsluiting (angina abdominalis):** Veroorzaakt buikpijn na de maaltijd door zuurstoftekort; kan evolueren naar volledige afsluiting [20](#page=20).
### 3.7 Stoma
Een stoma is een kunstmatig gecreëerde opening in de buikwand naar het colon (colostomie) of ileum (ileostomie). Het kan tijdelijk of permanent zijn, en eindstandig of dubbelloops [20](#page=20).
#### 3.7.1 Indicaties voor een stoma
Indicaties omvatten kanker, ziekte van Crohn, colitis ulcerosa (permanent), en om een ileus te ontlasten, een operatiegebied te beschermen of rust te geven (tijdelijk) [20](#page=20).
#### 3.7.2 Ileostoma
* De functie van de dikke darm vervalt [20](#page=20).
* Een ileostoma is kleiner dan een colostoma, met een omtrek van 1,2 tot 3 cm [20](#page=20).
* De ontlasting is vloeibaar en er is veel verlies van elektrolyten [20](#page=20).
#### 3.7.3 Colostoma
* Een kunstmatige opening van de dikke darm door de buikwand [20](#page=20).
* Het gezonde deel van de dikke darm wordt naar buiten gebracht [20](#page=20).
* De consistentie van de ontlasting is afhankelijk van de locatie in de dikke darm waar het stoma is aangelegd (bv. sigmoïdstoma) [20](#page=20).
#### 3.7.4 Dubbelloopse colostoma
* Een tijdelijk stoma met twee openingen via één stoma naar buiten [21](#page=21).
* De proximale lus voert gas af, de distale lus voert slijm/ontlasting af [21](#page=21).
* Doel: een kant voor ontlasting, een kant rust voor het genezende deel [21](#page=21).
#### 3.7.5 Eindstandige stoma
* De darm is volledig doorgesneden, met slechts één opening naar buiten [21](#page=21).
* Wordt toegepast bij blijvende schade, kanker of andere afwijkingen [21](#page=21).
#### 3.7.6 Voeding en stoma
Algemeen geldt dat patiënten met een stoma alles mogen eten, mits goed gekauwd en rustig gegeten om flatulentie te voorkomen [21](#page=21).
* **Extra geur:** Eieren, koolsoorten, peulvruchten, ui, prei, knoflook, vis [21](#page=21).
* **Gasvorming:** Koolsoorten, bier, koolzuurhoudende dranken, paprika, prei, spruiten, suiker, ui [21](#page=21).
* **Verkleuring ontlasting:** Bieten, ijzerproducten, spinazie [21](#page=21).
* **Ileostoma:** Voorzichtigheid met voedingsmiddelen die verstopping kunnen veroorzaken (bv. asperges, selderij, champignons, maïs, noten). Kleine, frequente porties zijn aanbevolen. Voeding die de ontlasting kan indikken (wit brood, pasta, rijst) is nuttig [21](#page=21).
### 3.8 Anale incontinentie
Anale incontinentie is het ongecontroleerd verlies van faeces [21](#page=21).
* **Oorzaken:** Ziekte, verwondingen, stress, slechte ontlastingsgewoontes, bijwerkingen medicatie, operaties aan rectum en prostaat, chronisch gebruik laxeermiddelen, neurologische schade (bv. na beroerte) [21](#page=21).
* **Behandeling:** De oorzaak dient achterhaald en behandeld te worden, eventueel aangevuld met incontinentiemateriaal [21](#page=21).
### 3.9 Culturele aspecten en uitscheiding
In niet-westerse culturen wordt er vaak minder openlijk over uitscheiding gesproken. Het is belangrijk om dit met respect te benaderen, de privacy te waarborgen en te informeren naar individuele hygiënegewoontes [22](#page=22).
> **Tip:** Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens. Let op formules en belangrijke definities. Oefen met de voorbeelden in elke sectie. Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen [22](#page=22).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mictie | Het proces van het urineren, waarbij urine via de urinebuis het lichaam verlaat. Dit is een willekeurige reactie op drukveranderingen in de blaas. |
| Ureter | Een van de twee buizen die urine transporteren van de nieren naar de blaas. Deze buizen hebben een lengte van ongeveer 25 tot 35 cm. |
| Urethra | De urinebuis die urine vanuit de blaas naar buiten leidt. De lengte van de urethra verschilt aanzienlijk tussen mannen en vrouwen. |
| Nefron | De functionele eenheid van de nieren, verantwoordelijk voor de productie van urine door filtratie, reabsorptie en secretie van stoffen uit het bloed. |
| Glomerulus | Een kluwen van capillairen binnen het nierlichaampje, waar de filtratie van bloedplasma plaatsvindt om urine te vormen. |
| Kapsel van Bowman | Het dubbelwandige omhulsel rond de glomerulus in het nierlichaampje, dat het gefilterde plasma opvangt. |
| Tubulus | Een buisvormige structuur in het nefron waar het gefilterde plasma wordt aangepast door reabsorptie en secretie, wat leidt tot de uiteindelijke urinevorming. |
| Peristaltiek | De golvende samentrekkingen van spieren in de wanden van holle organen, zoals de darmen en urineleiders, die de inhoud voortstuwen. |
| Blaasscan | Een echografisch apparaat dat met behulp van ultrageluidsgolven het volume van de urine in de blaas kan meten, zonder invasieve procedures. |
| Condoomkatheter | Een uitwendige urineopvangvoorziening die over de penis wordt geschoven, bedoeld voor mannen met incontinentie die hun blaas nog volledig kunnen legen. |
| Macroscopisch onderzoek | Een visuele en olfactorische (geur) inspectie van urine om aspecten zoals kleur, helderheid en geur te beoordelen, wat aanwijzingen kan geven over de gezondheidstoestand. |
| Microscopisch onderzoek | Een analyse van urine onder de microscoop om de aanwezigheid van cellen (zoals rode en witte bloedcellen), bacteriën, kristallen en cylinders te detecteren. |
| Chemisch onderzoek | Het gebruik van teststroken of andere chemische methoden om de aanwezigheid van specifieke stoffen in urine, zoals eiwitten, glucose en ketonen, te bepalen, en de zuurgraad (pH) te meten. |
| Densiteit (soorten gewicht) urine | Een maat voor de concentratie van opgeloste stoffen in de urine, die informatie geeft over het concentratievermogen van de nieren en de hydratietoestand. |
| Bacteriologisch onderzoek | Een kweek van urinestaal om de aanwezigheid en hoeveelheid van bacteriën te identificeren, wat cruciaal is voor de diagnose van urineweginfecties. |
| Ureum | Een eindproduct van eiwitmetabolisme dat door de nieren wordt uitgescheiden; verhoogde waarden in het bloed kunnen wijzen op nierinsufficiëntie. |
| Creatinine | Een afbraakproduct van creatine in spieren dat door de nieren wordt uitgescheiden. De klaring (eliminatie) ervan is een indicator voor de nierfunctie. |
| Midstream urine | Een methode voor het afnemen van een urinestaal waarbij de eerste urine wordt weggelaten, de middelste straal wordt opgevangen en de rest weer wordt weggelaten, om besmetting met urethrale flora te minimaliseren. |
| Eenmalige blaaskatheterisatie | Het inbrengen van een katheter door de urinebuis in de blaas om urine te legen of een staal af te nemen, slechts eenmalig gebruikt indien nodig. |
| Suprapubische blaaspunctie | Een medische procedure waarbij de blaas rechtstreeks via de buikwand wordt aangeprikt met een naald om urine af te nemen, voornamelijk voor diagnostische doeleinden. |
| Defecatie | Het proces van het lozen van ontlasting (faeces) uit het lichaam. |
| Obstipatie | Verstopping van het darmstelsel, gekenmerkt door moeilijke en onregelmatige ontlasting, vaak veroorzaakt door verharde stoelgang. |
| Laxans | Een middel dat de stoelgang bevordert, ook wel laxeermiddel genoemd. Er zijn verschillende soorten, zoals zwelmiddelen, osmotische en stimulerende laxantia. |
| Stoma | Een chirurgisch aangelegde opening in de buikwand, die leidt naar het spijsverteringsstelsel (bijvoorbeeld een colostoma of ileostoma) of de urinewegen (urostoma). |
| Ileostoma | Een stoma waarbij een deel van het ileum (kronkeldarm) naar de buikwand wordt geleid om ontlasting af te voeren, wat resulteert in vloeibare ontlasting. |
| Colostoma | Een stoma waarbij een deel van de dikke darm (colon) naar de buikwand wordt geleid om ontlasting af te voeren. De consistentie van de ontlasting varieert afhankelijk van de locatie. |
| Darmileus | Een blokkade of afsluiting van de darm, waardoor de doorgang van voedsel en ontlasting wordt belemmerd. Dit kan geheel of gedeeltelijk zijn. |
| Hypermotiliteit (darm) | Een te snelle beweging van de darmen, wat kan leiden tot diarree en verminderde absorptie van voedingsstoffen. |
| Hypomotiliteit (darm) | Een te trage beweging van de darmen, wat kan leiden tot obstipatie en verhoogde vochtopname uit de ontlasting. |
| Stressincontinentie | Ongewild urineverlies door verhoogde druk in de buik, vaak door een niet goed functionerende kringspier en/of bekkenbodemspieren. |
| Urge-incontinentie | Plotselinge aandrang om te urineren gevolgd door urineverlies, vaak door een overactieve blaas. |
| Overloopincontinentie | Ongewild druppelsgewijs urineverlies door een urineophoping, vaak veroorzaakt door een obstructie van de urethra, zoals bij prostaatvergroting. |
| Reflexincontinentie | Totale afwezigheid van controle over de blaasspier, waarbij de blaas zich zonder aankondiging ledigt, vaak door neurologische aandoeningen. |
| Functionele incontinentie | Ongewild urineverlies door immobiliteit of cognitieve stoornissen waardoor men het toilet niet kan bereiken of de aandrang niet beseft. |
| Urineretentie | Urineretentie treedt op wanneer de patiënt niet of onvolledig kan plassen, wat leidt tot residu in de blaas. |
| Erythrocyten (rode bloedcellen - RBC) | Rode bloedcellen die zuurstof transporteren. |
| Leucocyten (witte bloedcellen - WBC) | Witte bloedcellen die een rol spelen in het immuunsysteem. |
| Cylinders | Afgietsels van de tubuli in de nieren, gevormd uit eiwitten en cellen, die kunnen duiden op nierziekten. |
| Epitheelcellen | Cellen die de oppervlakken van organen bekleden, waaronder de urinewegen. |
| Kristallen | Afzettingen van mineralen in de urine die kunnen wijzen op nierstenen of metabole stoornissen. |
| Eiwitho | Aanwezigheid van eiwit in de urine, wat kan duiden op nierbeschadiging of andere medische aandoeningen. |
| Glucose | Suiker die in de urine aanwezig kan zijn bij diabetes mellitus. |
| Ketonen | Afbraakproducten van vetten die in de urine kunnen voorkomen bij ongecontroleerde diabetes, vasten of honger. |
| pH-bepaling | De zuurgraad van de urine meten, wat informatie kan geven over metabole status en nierfunctie. |
| Densiteit en soortelijk gewicht | Een maat voor de concentratie van opgeloste deeltjes in de urine, indicatief voor het concentratievermogen van de nieren. |
| Bacteriurie | De aanwezigheid van bacteriën in de urine, wat kan duiden op een urineweginfectie. |
| Spontane mictie | Het normaal urineren zonder hulp van een hulpmiddel. |
| 24-uurs urine | Een verzameling van alle urine die gedurende een periode van 24 uur wordt geproduceerd, gebruikt voor diagnostische doeleinden. |
| Lavement | Een vloeistof die rectaal wordt ingebracht om de darmen te legen. |
| Mesenteriale trombose | Een afsluiting van een bloedvat in de darmen door een bloedstolsel. |
| Zwelmiddelen | Laxeermiddelen die het volume van de ontlasting vergroten en de darmmotiliteit stimuleren. |
| Osmotische laxeermiddelen | Laxeermiddelen die water aantrekken en vasthouden in de darmen, wat de stoelgang verweekt. |
| Stimulerende laxeermiddelen (contactlaxantia) | Laxeermiddelen die de darmmotiliteit direct stimuleren. |
| Smerende (lubrifiërende) laxeermiddelen | Laxeermiddelen die de ontlasting soepeler maken en de passage vergemakkelijken. |
| Anale incontinentie | Het ongecontroleerd verlies van ontlasting. |