Cover
ابدأ الآن مجانًا (LES 2) - Hfst1(deel1) .pdf
Summary
# Inleiding tot communicatiewetenschap als een bouwwerk van concepten
Communicatiewetenschap wordt geïntroduceerd als een analogie met LEGO, waarbij de discipline bestaat uit een verzameling bouwstenen (begrippen en concepten) die worden gebruikt om modellen van communicatie te construeren en te analyseren [4](#page=4).
### 1.1 De LEGO-analogie: bouwstenen voor communicatiemodellen
De kern van communicatiewetenschap wordt vergeleken met het spelen met LEGO. De 'bouwstenen' in deze analogie zijn de begrippen en concepten die de discipline rijk is. Met deze bouwstenen kunnen studenten 'modellen' van communicatie bouwen. Afhankelijk van het model dat wordt gebouwd, kan de nadruk liggen op de zender, de boodschap, of juist op de ontvanger. Het doel is om deze bouwstenen te leren herkennen, te begrijpen hoe ze gecombineerd kunnen worden, en hoe deze combinaties helpen bij het analyseren van de effectiviteit van communicatieprocessen [4](#page=4).
### 1.2 De brede definitie van communicatie en de centrale bouwstenen
Uit de analyse van honderden definities van communicatie door studenten, komen enkele opvallende tendensen naar voren. Communicatie wordt vaak breed opgevat en kan verbaal, non-verbaal, via media, of zelfs het overbrengen van gevoelens omvatten. Er is een sterke link met het sociale aspect, waarbij communicatie wordt gezien als een brug, een verbinding, of een interactie tussen mensen. Studenten erkennen ook dat communicatie kan mislukken, met mogelijke misverstanden, ruis, of verkeerde interpretaties [44](#page=44).
De meest voorkomende woorden die studenten associëren met communicatie, zoals gevisualiseerd in een woordwolk, omvatten 'communicatie' zelf, maar ook 'informatie', 'personen', 'gevoelens', en 'verbinding'. Deze woorden vormen de persoonlijke 'LEGO-doos' van studenten, waarmee ze communicatie kunnen begrijpen en beschrijven [45](#page=45).
> **Tip:** De woordwolk geeft een visuele samenvatting van de gemeenschappelijke intuïties rondom het concept communicatie.
#### 1.2.1 De consensusdefinitie als basis
De cursus hanteert een 'consensus'-definitie van communicatie die de nadruk legt op de volgende elementen [46](#page=46):
* **Communicator:** De afzender van de boodschap.
* **Boodschap:** De informatie, het idee of het gevoel dat wordt overgebracht.
* **Kanaal/transmissie:** Het medium of de weg waarlangs de boodschap wordt verzonden.
* **Ontvanger:** De persoon die de boodschap ontvangt.
Daarnaast worden **codering** (het proces van het omzetten van gedachten in een overdraagbare vorm) en **decodering** (het proces van het interpreteren van de ontvangen boodschap) als extra, cruciale componenten beschouwd [46](#page=46).
> **Voorbeeld:** Een eenvoudige communicatie-uitwisseling kan worden geanalyseerd door deze elementen te identificeren: wie spreekt (communicator), wat wordt er gezegd (boodschap), hoe wordt het gezegd (kanaal, bijvoorbeeld stem) en wie luistert (ontvanger). De gedachten van de spreker worden gecodeerd tot woorden, en de luisteraar decodeert deze woorden om de betekenis te begrijpen.
### 1.3 Van tekens naar het communicatieproces
Het leren begrijpen van communicatie begint op het niveau van individuele tekens, maar breidt zich uit naar het grotere geheel van het communicatieproces. Studenten leren de verbanden te zien tussen de verschillende componenten van dit proces en hoe deze samenwerken om betekenis te creëren en over te brengen [46](#page=46).
---
# De rol van tekens en betekenis in communicatie
Communicatie is fundamenteel gebaseerd op tekens; de manier waarop deze tekens betekenis krijgen en hoe we ze interpreteren, vormt de kern van het communicatieproces.
### 2.1 Semiotiek: het overkoepelende veld van tekens
Semiotiek is de studie van tekens en betekenis. Het verkent hoe betekenis wordt gecreëerd, overgedragen en geïnterpreteerd. Binnen de semiotiek worden vier niveaus onderscheiden die essentieel zijn voor het begrijpen van communicatie [9](#page=9):
* **Fonologie:** Dit niveau richt zich op de kleinste klankeenheden. Het verklaart bijvoorbeeld het verschil in klank en functie tussen het Engelse "pleasure" en het Nederlandse "plezier" [9](#page=9).
* **Syntaxis:** Dit betreft de volgorde en patronen waarmee woorden worden gecombineerd om zinnen te vormen [9](#page=9).
* **Semantiek:** Dit is de relatie tussen een teken en de betekenis die het vertegenwoordigt. Dit is het centrale focuspunt van dit onderwerp [9](#page=9).
* **Pragmatiek:** Dit niveau bestudeert het gebruik van tekens in specifieke contexten. Het kijkt naar de intentie achter het gebruik en de situatie om te bepalen of een teken bruikbaar is. Het gebruik van een tv-schema is hier een voorbeeld van; het is pragmatisch omdat het gemakkelijk te gebruiken is [10](#page=10) [9](#page=9).
### 2.2 Basisconcepten van tekens en betekenis
#### 2.2.1 Intensie en extensie
Een cruciaal onderscheid binnen betekeniscreatie is dat tussen intensie en extensie [11](#page=11).
* **Intensie (intensio):** Dit verwijst naar de kenmerken of criteria die bepalen dat iets tot een bepaalde categorie behoort. Het zijn de definiërende eigenschappen [11](#page=11).
* **Extensie (extensio):** Dit is de verzameling van concrete gevallen die onder die categorie vallen. Het is de klasse van zaken waarop een term van toepassing is [11](#page=11).
**Voorbeeld:** Bij een romantische komedie is de intensie: een liefdesverhaal, humor en meestal een happy end. De extensie zijn de films die hieraan voldoen, zoals *Notting Hill* of *When Harry Met Sally* [11](#page=11).
Miscommunicatie ontstaat vaak doordat de intensie en extensie van de ene persoon niet altijd overeenkomen met die van de ander [11](#page=11).
> **Tip:** Begrijp dat misverstanden kunnen ontstaan over de betekenis van extensies, doordat mensen hier verschillende ideeën over kunnen hebben.
#### 2.2.2 Betekenaar en betekende (Signifiant en Signifié)
Elk teken bestaat uit twee componenten: de betekenaar (signifiant) en het betekende (signifié) [13](#page=13).
* **Betekenaar (Signifiant - Sa):** Dit is de materiële vorm of drager van het teken. Dit kan een klank zijn, een geschreven woord, een pictogram, een foto of een tekening [13](#page=13).
* **Betekende (Signifié - Se):** Dit is het concept of de betekenis waarnaar de drager verwijst [13](#page=13).
**Voorbeeld:** Bij het woord "stoel" kan de signifiant de uitspraak zijn, het geschreven woord "stoel", een tekening of een foto. Al deze vormen verwijzen naar hetzelfde signifié: het concept van een zitobject met een rugleuning [13](#page=13).
De relatie tussen de betekenaar en het betekende is **arbitrair**. Dit betekent dat het gebaseerd is op een afspraak of conventie, en niet op een inherente link. Zo wordt in het Frans het woord "chaise" gebruikt voor hetzelfde concept [13](#page=13).
> **Tip voor examen:** Bij een teken, toon aan dat er meerdere mogelijke signifiants (bv. klank, schrift, pictogram) kunnen zijn, en dat deze allemaal naar hetzelfde signifié verwijzen [14](#page=14).
#### 2.2.3 De rol van de code
Een **code** is de afspraak die het mogelijk maakt om een teken te decoderen. Zonder een gedeelde code zouden tekens verschillend worden geïnterpreteerd, wat leidt tot een communicatieve kakofonie. Door afspraken kunnen we tekens begrijpen en er betekenis aan toekennen [14](#page=14).
#### 2.2.4 Referent en abstracte concepten
Niet elk teken verwijst naar een fysiek object in de werkelijkheid [15](#page=15).
* Sommige tekens hebben een **referent**, een concreet object waarnaar ze verwijzen, zoals "boom" of "auto" [15](#page=15).
* Andere tekens verwijzen naar **abstracte concepten** zonder concrete referent, zoals "liefde" of "waarheid" [15](#page=15).
Men kan betekenisvol communiceren, zelfs als het object niet aanwezig is, zolang de gesprekspartners dezelfde code delen [15](#page=15).
#### 2.2.5 Denotatie en connotatie
Volgens Roland Barthes onderscheiden we twee betekenislagen [16](#page=16):
* **Denotatie (niveau 1):** Dit is de 'woordenboekbetekenis', neutraal en feitelijk. Bijvoorbeeld, de denotatie van "auto" is een voertuig met vier wielen dat zich voortbeweegt met een motor [16](#page=16).
* **Connotatie (niveau 2):** Dit zijn de bijbetekenissen en associaties die afhankelijk zijn van de vorm, context of gebruiker van het teken. Connotaties zijn evaluatief (waardegeladen) en differentiërend (ze verschillen per persoon of situatie) [16](#page=16).
**Voorbeeld:** De Joodse ster.
* **Denotatie:** Een symbool dat verwijst naar het Joodse volk [16](#page=16).
* **Connotatie:** Kan positief of negatief zijn, afhankelijk van de context: als vlag van Israël of als gele ster tijdens WOII [16](#page=16).
> **Examen tip:** Benoem altijd beide niveaus (denotatie en connotatie) en leg uit waardoor een connotatie ontstaat (kleur, context, geschiedenis, gebruiker). Motiveer bij voorbeelden altijd dat het om connotatie gaat en leg uit dat connotaties evaluatief en differentiërend zijn [16](#page=16) [17](#page=17).
**Voorbeeld van connotatie in taalgebruik:** De overheid kiest bewust voor de term "plantaardig" in plaats van "vegetarisch" of "vegan". Dit komt omdat "plantaardig" positieve connotaties oproept (vers, gezond, duurzaam), terwijl "vegetarisch" of "vegan" negatievere associaties kunnen hebben (saai, streng, hippie-achtig). Dit illustreert hoe taalbewuste keuzes inspelen op connotaties om beleid effectiever te communiceren [17](#page=17).
### 2.3 Tekensystemen en indelingen
Het onderzoek naar tekens omvat ook het bestuderen van de relatie tussen tekens en de objecten waarnaar ze verwijzen (tekensystemen) evenals de classificatie van verschillende soorten tekens (tekenindelingen). Belangrijke denkers op dit gebied zijn Peirce en De Saussure [20](#page=20) [32](#page=32).
---
# Tekensystemen en -indelingen
Dit onderwerp verkent theoretische modellen voor tekensystemen, met name die van Peirce en Saussure, en diverse indelingen van tekens.
### 3.1 Tekensystemen: Modellen van Peirce en Saussure
#### 3.1.1 Het tekenmodel van Charles Sanders Peirce
Charles Sanders Peirce, een Amerikaanse filosoof, conceptualiseert tekens via een driehoeksmodel dat bestaat uit drie componenten [21](#page=21):
* **Het teken (representamen):** Dit is de fysieke of concrete vorm die het teken aanneemt, het signifiant [21](#page=21).
* **Het object:** Dit is waar het teken naar verwijst in de werkelijkheid [21](#page=21).
* **De interpretant:** Dit is het mentale concept of effect dat het teken oproept bij de gebruiker. Het is niet de persoon zelf, maar het mentale beeld dat in de gebruiker ontstaat [21](#page=21).
De interpretant wordt sterk gekleurd door de ervaring en context van de gebruiker [22](#page=22).
> **Voorbeeld:** Het horen van het teken "student" kan bij de één gezelligheid en netwerken oproepen, terwijl het bij een oudere buurvrouw geluidsoverlast kan impliceren [22](#page=22).
Een meer gedetailleerd voorbeeld betreft het woord "vreemdelingen" [23](#page=23):
* **Teken:** Het woord "vreemdelingen".
* **Object:** Mensen die niet van hier zijn.
* **Interpretant:**
* Voor een journalist: een neutrale, objectieve categorie zoals "buitenlanders" [23](#page=23).
* Voor Romelu Lukaku: door zijn ervaringen met racisme, een negatieve connotatie van uitsluiting en wij/zij-denken, wat hij uitdrukt met protesthashtags [23](#page=23).
Voor examendoeleinden is het cruciaal om exact te benoemen wat het teken, object en interpretant zijn, en uit te leggen waarom interpretanten kunnen verschillen, specifiek door de individuele achtergrond en ervaring [23](#page=23).
#### 3.1.2 Het tekenmodel van Ferdinand de Saussure
Ferdinand de Saussure, een Zwitserse taalkundige, stelt dat betekenis primair ontstaat uit de relatie *tussen tekens zelf*, zonder noodzakelijkerwijs een fysiek object in de werkelijkheid te vereisen. Betekenis wordt duidelijk door de onderscheidingen tussen tekens (#page=24, 27) [24](#page=24) [27](#page=27).
Kernconcepten binnen Saussure's systeem zijn:
* **Betekenaar (signifiant):** De drager van de betekenis van een teken (#page=25, 26) [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Betekende (signifié):** De betekenis of het concept dat door de betekenaar wordt opgeroepen (#page=25, 26) [25](#page=25) [26](#page=26).
Volgens Saussure ontstaat begrip van een teken doordat men ook weet wat andere tekens *niet* zijn. Bijvoorbeeld, de betekenis van "banaan" wordt duidelijk omdat het onderscheiden kan worden van "appel" [27](#page=27).
Saussure onderscheidt twee soorten relaties tussen tekens die essentieel zijn voor betekenisvorming (#page=28, 29) [28](#page=28) [29](#page=29):
1. **Paradigma (verticale relatie):** Dit betreft de selectie of keuze uit een reeks mogelijke tekens. Het is een verticale as van substitutie.
* **Voorbeeld:** Het kiezen van een werkwoordsvorm ("ik loop", "jij loopt") of een gerecht op een menukaart [29](#page=29).
2. **Syntagma (horizontale relatie):** Dit betreft de combinatie of opeenvolging van tekens in een bepaalde volgorde om een groter geheel te vormen. Het is een horizontale as van combinatie.
* **Voorbeeld:** De zinsbouw "De vrouw koopt een huis" is syntactisch correct. "Een huis koopt de vrouw" is verwarrend, ondanks grammaticale correctheid [29](#page=29).
Het samenspel van deze paradigmatische en syntagmatische relaties creëert betekenis en structuur. Het kiezen van een voorgerecht, hoofdgerecht en dessert op een menukaart illustreert de syntagmatische volgorde [30](#page=30).
### 3.2 Tekenindelingen
#### 3.2.1 Tekenindeling van Charles Peirce
Peirce onderscheidt drie hoofdtypes tekens, gebaseerd op de relatie tussen het teken en het object [33](#page=33):
1. **Icoon:** Er is sprake van gelijkenis of imitatie tussen het teken en het object.
* **Voorbeelden:** Een foto, een landkaart, een klanknabootsing, een geur die lijkt op het object [33](#page=33).
2. **Index:** Er is een natuurlijk verband of co-presentie tussen het teken en het object. Het teken is een direct gevolg of aanwijzing van het object.
* **Voorbeelden:** Rook als teken van vuur; sneeuw op straat als teken dat het heeft gesneeuwd; koorts als teken van ziekte [33](#page=33).
3. **Symbool:** De relatie tussen het teken en het object is gebaseerd op afspraak of conventie.
* **Voorbeelden:** Het Rode Kruis, de Olympische ringen, verkeersborden, logo's [33](#page=33).
> **Tip:** Een teken kan meerdere van deze kenmerken bezitten, maar het gaat erom welke relatie dominant is. Je moet je keuze voor een specifieke categorie kunnen motiveren [33](#page=33).
> **Voorbeeld:** Een voorrangsbord kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden:
> * **Symbool:** Het is een afspraak die voorrang aanduidt.
> * **Icoon:** De vorm lijkt abstract op een kruispunt.
> * **Index:** Het bord verschijnt altijd op een kruising.
> Voor een correct antwoord moet de dominante relatie gekozen en gemotiveerd worden, en idealiter worden ook de andere mogelijke interpretaties erkend en toegelicht [39](#page=39).
#### 3.2.2 Tekenindeling van J.M. Peters
Peeters stelt een alternatieve indeling voor, die deels overlapt en deels verschilt van Peirce's model [40](#page=40):
1. **Index:** Een natuurlijk verband, vergelijkbaar met Peirce's definitie [40](#page=40).
2. **Gemotiveerd teken:** Er is een reden voor de koppeling tussen teken en object, die nog herkenbaar is. Dit wordt verder onderverdeeld in:
* **Gelijkenis:** Dit komt overeen met Peirce's **icoon** [40](#page=40).
* **Associatie:** Een koppeling gebaseerd op een verband dat niet direct gelijkenis is, zoals de cirkel die symbool staat voor oneindigheid of puurheid [40](#page=40).
3. **Conventioneel teken:** Dit is een volledig arbitraire afspraak, vergelijkbaar met Peirce's **symbool** in de zin van een puur conventionele betekenis.
* **Voorbeeld:** Een verkeersbord dat qua vorm niets lijkt op de actie die het aanduidt [40](#page=40).
4. **Symbool:** Bij Peeters krijgt dit een specifiekere betekenis, meer gericht op religieuze of culturele symboliek [40](#page=40).
> **Tip:** Het is cruciaal om het verschil tussen Peirce's indeling (icoon, index, symbool) en Peeters' indeling (index, gemotiveerd teken, conventioneel teken, symbool) te kennen en de juiste termen correct te gebruiken bij examens [40](#page=40).
#### 3.2.3 Toepassing op memes
Memes combineren vaak verschillende soorten tekens en concepten [42](#page=42):
* Ze bevatten vaak een **icoon**, omdat de gebruikte afbeelding of afbeelding visuele gelijkenis vertoont met de werkelijkheid [42](#page=42).
* Ze fungeren ook als **symbool**, wanneer de tekst of context verwijst naar een bredere culturele of politieke betekenis [42](#page=42).
* De humor en de context van een meme zorgen ervoor dat de **interpretatie subjectief** kan zijn; niet iedereen leest dezelfde betekenis [42](#page=42).
> **Conclusie voor memes:** De lezing van een meme moet altijd gemotiveerd worden aan de hand van de context en de eigen ervaring van de gebruiker [42](#page=42).
---
# Elementen van het communicatieproces
Dit deel van de cursus identificeert de kerncomponenten van een communicatieproces, inclusief de zender, de boodschap met inhoud en vorm, codering en decodering, de transmissie via kanalen en media, en de ontvanger. Daarnaast wordt ingegaan op ruis, non-verbale communicatie en digitale contexten [46](#page=46) [47](#page=47).
### 4.1 De kerncomponenten van communicatie
De consensusdefinitie van communicatie in deze cursus omvat de volgende elementen: de communicator, de boodschap, codering/decodering, transmissie (kanaal en medium), en de ontvanger [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 4.1.1 De communicator (zender)
De communicator is de actor die een boodschap met informatie uitzendt. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de bron en de communicator. De bron is degene die de informatie bezit, terwijl de communicator degene is die beslist om die informatie effectief te delen. Communicatie kan bewust en bedoeld zijn, maar ook onbedoeld plaatsvinden, met name via non-verbale signalen [47](#page=47) [50](#page=50) [51](#page=51).
> **Tip:** De communicator kiest bewust of onbewust wat hij naar buiten brengt [50](#page=50).
In de digitale context vervagen de grenzen tussen individuen en organisaties. Wat een individu online zegt, kan snel worden gezien als de stem van de organisatie waar hij deel van uitmaakt, wat zowel positieve als negatieve gevolgen kan hebben [52](#page=52).
Communicatie is altijd een selectief proces. De communicator beslist welke informatie hij deelt en welke hij achterhoudt. Dit selectieve proces, samen met dat van de ontvanger, kan leiden tot miscommunicatie [53](#page=53).
'Presence' verwijst naar de aanwezigheid van de zender en ontvanger in tijd en ruimte. Meer 'copresence' (aanwezigheid in dezelfde ruimte en tijd) brengt meer betekenis met zich mee, vooral via non-verbale signalen. Online of schriftelijke communicatie mist soms deze extra laag [53](#page=53).
#### 4.1.2 De boodschap
De boodschap is de kern van wat gecommuniceerd wordt. Een boodschap bestaat niet alleen uit wat letterlijk gezegd of geschreven wordt, maar ook uit de vorm, oftewel hoe het gezegd wordt, welke woorden, beelden of toon gebruikt worden. Vaak onthoudt een publiek niet de details van de inhoud, maar wel de toon of de indruk [48](#page=48).
> **Example:** Een nieuwsbericht kan dezelfde feiten presenteren, maar de 'framing' bepaalt of je het als positief of negatief ervaart [48](#page=48).
Een boodschap moet een weg afleggen van zender naar ontvanger, wat gebeurt via een kanaal of medium. Het kanaal is de fysieke drager (bv. lucht, papier, glasvezel), terwijl het medium het concrete communicatiemiddel is (bv. krant, Instagram, e-mail). De keuze van het medium beïnvloedt de boodschap; een officiële brief voelt serieus en formeel, terwijl een WhatsApp-bericht persoonlijker en directer overkomt [49](#page=49).
Een boodschap kan altijd op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. De zender kan een bepaalde bedoeling hebben, maar de ontvanger kan er een heel andere betekenis aan geven. Non-verbale en visuele elementen kunnen de boodschap versterken of veranderen. Context en interpretatie zijn hierbij allesbepalend [54](#page=54).
#### 4.1.3 Encoderen en decoderen
Communicatie werkt via codes. De zender codeert zijn gedachten in woorden, beelden of symbolen. De ontvanger decodeert deze boodschap en vertaalt ze terug naar betekenis [48](#page=48).
> **Belangrijk:** Dit proces gaat vaak mis omdat zender en ontvanger verschillende codes of referentiekaders hebben, zoals jargon, archaïsche termen, of culturele verschillen die een gebaar anders interpreteren. Houd daarom altijd rekening met de context en het referentiekader van het publiek [48](#page=48).
#### 4.1.4 Transmissie, kanaal en medium
De transmissie is de overbrenging van de boodschap. Dit gebeurt via een kanaal of medium [47](#page=47) [49](#page=49).
* **Kanaal:** De fysieke drager van de boodschap (bv. lucht bij spreken, papier bij een brief, glasvezel bij internet) [49](#page=49).
* **Medium:** Het concrete communicatiemiddel (bv. krant, Instagram, e-mail) [49](#page=49).
De keuze van het medium heeft invloed op de boodschap [49](#page=49).
#### 4.1.5 De ontvanger
De ontvanger is degene die de boodschap ontvangt en interpreteert. De ontvanger is geen passieve spons; hij verwerkt boodschappen via zijn eigen referentiekader (waarden, normen, cultuur, kennis, emoties). Hierdoor kan dezelfde boodschap voor verschillende mensen een andere betekenis hebben [47](#page=47) [49](#page=49).
> **Example:** Een campagne rond milieu kan door de ene als motiverend en door de andere als betuttelend worden ervaren [49](#page=49).
Net als de zender, selecteert de ontvanger ook informatie, wat kan leiden tot miscommunicatie [53](#page=53).
### 4.2 Ruis
Ruis is alles wat het communicatieproces verstoort. Er zijn verschillende soorten ruis [49](#page=49):
* **Externe ruis:** Geluiden of afleidingen van buitenaf (bv. een passerende trein tijdens een gesprek) [49](#page=49).
* **Interne ruis:** Zaken in het hoofd of emoties die afleiden (bv. zorgen waardoor de boodschap niet goed wordt gehoord) [49](#page=49).
* **Semantische ruis:** Onduidelijke taal, vakjargon of culturele verschillen die leiden tot het niet begrepen worden van de boodschap [49](#page=49).
> **Belangrijk:** Ruis kan ervoor zorgen dat de boodschap niet correct aankomt of zelfs verkeerd geïnterpreteerd wordt [49](#page=49).
### 4.3 Non-verbale communicatie
Communicatie is veel meer dan woorden alleen. Non-verbale communicatie speelt een enorme rol en omvat [51](#page=51):
* **Lichaamstaal:** Houding, gebaren, oogcontact [51](#page=51).
* **Stemgebruik:** Toon, volume, tempo [51](#page=51).
* **Gezichtsuitdrukkingen:** Glimlach, frons, onzekerheid [51](#page=51).
Non-verbale signalen kunnen de verbale boodschap ondersteunen of tegenspreken. Mensen geloven vaak sneller non-verbale signalen dan woorden [51](#page=51).
> **Example:** Als je zegt "Ik ben niet zenuwachtig" terwijl je handen trillen, ondermijnt je non-verbale communicatie je eigen boodschap [51](#page=51).
Onbedoelde communicatie vindt vooral plaats via non-verbale signalen. Een CEO met zweetplekken communiceert zenuwachtigheid; een stem die breekt, communiceert onzekerheid [51](#page=51).
### 4.4 Digitale contexten
In de digitale context vervagen de grenzen tussen individu en organisatie. Een tweet van een medewerker kan snel worden gezien als de stem van het hele bedrijf. Dit kan leiden tot positieve of negatieve gevolgen voor een bedrijf of school [52](#page=52).
> **Example:** Een werknemer die een negatieve tweet plaatst, kan onbewust het imago van het hele bedrijf schaden. Omgekeerd kan een enthousiaste post door een medewerker juist een positief beeld creëren [52](#page=52).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Communicatiewetenschap | Een academisch veld dat zich bezighoudt met de studie van communicatieprocessen, inclusief de methoden, mechanismen en effecten van informatieoverdracht tussen individuen, groepen en organisaties. Het omvat theorieën over tekens, betekenis, en de structuur van communicatie. |
| Bouwstenen (in communicatie) | Fundamentele begrippen en concepten binnen de communicatiewetenschap die gebruikt worden om complexere communicatiemodellen en -processen te begrijpen en te analyseren. Vergelijkbaar met LEGO-blokjes die gecombineerd kunnen worden om verschillende structuren te creëren. |
| Teken | De basiseenheid van communicatie, bestaande uit een vorm (betekenaar) die verwijst naar een concept of betekenis (betekende). Dit kan een klank, woord, symbool, beeld of gebaar zijn. |
| Betekenis | Het concept of de interpretatie die een teken oproept bij een gebruiker. Betekenis kan ontstaan door conventie, context, of de aard van het teken zelf, en kan zowel letterlijk (denotatie) als associatief (connotatie) zijn. |
| Semiotiek | De studie van tekens en symbolen, en hun interpretatie. Het omvat verschillende niveaus van analyse, zoals fonologie (klankeenheden), syntaxis (woordvolgorde), semantiek (relatie tussen teken en betekenis), en pragmatiek (gebruik van tekens in context). |
| Fonologie | De studie van de kleinste klankeenheden in een taal en hoe deze klanken betekenis kunnen onderscheiden, zoals het verschil tussen "pleasure" en "plezier". |
| Syntaxis | De studie van de regels voor de opbouw van zinnen en de volgorde van woorden binnen een taal, om begrijpelijke communicatie te garanderen. |
| Semantiek | De tak van de taalkunde die zich bezighoudt met de betekenis van woorden, zinnen en teksten, specifiek de relatie tussen een teken en datgene waarnaar het verwijst. |
| Pragmatiek | De studie van het taalgebruik in context, waarbij gekeken wordt naar de intentie van de spreker, de situatie, en hoe tekens effectief gebruikt worden om een bepaald doel te bereiken. |
| Intensie (Intensio) | Het geheel van criteria, kenmerken of eigenschappen die noodzakelijk zijn om een object of concept te definiëren en te categoriseren. Het beschrijft "wat" iets is. |
| Extensie (Extensio) | De klasse van concrete gevallen of voorbeelden die voldoen aan de intensie van een categorie. Het beschrijft "welke" dingen tot die categorie behoren. |
| Miscommunicatie | Een situatie waarin de communicatie niet succesvol verloopt, vaak veroorzaakt door verschillen in intensie en extensie tussen de zender en de ontvanger, of door andere vormen van ruis. |
| Betekenaar (Signifiant) | De materiële vorm of drager van een teken, zoals een uitspraak, een geschreven woord, een beeld, een pictogram of een tekening. |
| Betekende (Signifié) | Het concept, de betekenis of het idee waarnaar de betekenaar verwijst. Dit is het mentale aspect van het teken. |
| Arbitrair | Verwijst naar de willekeurige aard van de relatie tussen de betekenaar en de betekende in veel tekens, gebaseerd op afspraak of conventie in plaats van een inherente link. |
| Code | Een systeem van afspraken dat ervoor zorgt dat tekens geïnterpreteerd kunnen worden door zowel zender als ontvanger. Zonder een gedeelde code zou communicatie leiden tot misverstanden. |
| Referent | Een fysiek object in de werkelijkheid waarnaar een teken verwijst, zoals een specifieke boom of auto. Niet alle tekens hebben een concrete referent (bv. liefde). |
| Denotatie | De letterlijke, neutrale, woordenboekbetekenis van een teken, los van persoonlijke interpretaties of associaties. |
| Connotatie | De bijbetekenissen, associaties en evaluatieve lading die een teken oproept, afhankelijk van de vorm, context of de gebruiker. Deze zijn vaak subjectief en cultureel bepaald. |
| Evaluatief | Betrekking hebbend op oordelen of waarderingen; de connotatie van een teken kan positief of negatief zijn. |
| Differentieel | Verwijzend naar verschillen; connotaties verschillen per persoon, situatie of culturele achtergrond. |
| Representamen | De term die Peirce gebruikt voor het teken zelf, de concrete vorm die een betekenis draagt. |
| Object (in Peirce's model) | Datgene in de werkelijkheid waarnaar het teken (representamen) verwijst. |
| Interpretant (in Peirce's model) | Het mentale effect, concept of betekenis die het teken oproept bij de gebruiker; het is niet de persoon zelf, maar het beeld dat in het hoofd ontstaat. |
| Onderlinge relaties tussen tekens | Volgens Saussure ontstaat betekenis deels door hoe tekens zich van elkaar onderscheiden; de betekenis van een woord wordt gevormd door wat het niet is (bv. "banaan" is anders dan "appel"). |
| Paradigma (in Saussure's model) | Een verticale relatie van selectie; de keuze van een teken uit een reeks mogelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn in functie of categorie (bv. kiezen van een werkwoordsvorm). |
| Syntagma (in Saussure's model) | Een horizontale relatie van combinatie; de opeenvolging van tekens in een bepaalde volgorde om een groter geheel of een zin te vormen (bv. de grammaticale volgorde van woorden in een zin). |
| Icoon (Peirce) | Een type teken waarbij er een gelijkenis of imitatie is tussen het teken en het object waarnaar het verwijst (bv. een foto, een landkaart). |
| Index (Peirce) | Een type teken waarbij er een natuurlijk verband of co-presentie is tussen het teken en het object (bv. rook als teken van vuur, sneeuw op straat). |
| Symbool (Peirce) | Een type teken waarbij de relatie met het object gebaseerd is op afspraak of conventie, zonder inherente gelijkenis of natuurlijk verband (bv. verkeersborden, logo's). |
| Gemotiveerd teken (Peeters) | Een teken waarbij er een reden is voor de koppeling tussen teken en betekenis die nog herkenbaar is, hoewel het niet puur arbitrair is (bv. gelijkenis of associatie). |
| Conventioneel teken (Peeters) | Een teken dat volledig arbitrair is en volledig gebaseerd op afspraak of conventie, zonder enige visuele gelijkenis of natuurlijk verband met de betekenis (bv. een verkeersbord dat niets "lijkt" op de actie). |
| Ruis | Alles wat het communicatieproces verstoort, waardoor de boodschap niet correct aankomt of verkeerd geïnterpreteerd wordt. Dit kan extern, intern of semantisch zijn. |
| Communicator | Degene die actief een boodschap uitzendt met specifieke informatie, onderscheiden van de bron die de informatie bezit maar deze niet per se deelt. |
| Boodschap | De informatie die gecommuniceerd wordt, bestaande uit zowel de inhoud (wat er letterlijk wordt meegedeeld) als de vorm (hoe het wordt gezegd, inclusief toon en beeld). |
| Encoderen | Het proces waarbij de zender zijn gedachten of ideeën omzet in een boodschap, gebruikmakend van woorden, beelden of symbolen. |
| Decoderen | Het proces waarbij de ontvanger de boodschap interpreteert en terugvertaalt naar betekenis, op basis van zijn eigen referentiekader. |
| Transmissie | Het proces van het overbrengen van de boodschap van zender naar ontvanger via een bepaald kanaal of medium. |
| Kanaal | De fysieke drager waardoor een boodschap wordt verzonden, zoals lucht voor gesproken taal, papier voor een brief, of glasvezel voor internet. |
| Medium | Het concrete communicatiemiddel dat gebruikt wordt, zoals een krant, een social media platform, of e-mail. |
| Non-verbale communicatie | Communicatie die plaatsvindt zonder gesproken of geschreven woorden, via lichaamstaal, stemgebruik, gezichtsuitdrukkingen, etc. |
| Copresence (Co-aanwezigheid) | De aanwezigheid van zowel zender als ontvanger in dezelfde tijd en ruimte, wat extra betekenis kan toevoegen aan de communicatie, vooral via non-verbale signalen. |