Cover
ابدأ الآن مجانًا APS H8 PDF.pdf
Summary
# De ontwikkeling van taal van baby tot kind
Dit onderwerp verkent de essentiële fasen in de taalverwerving bij jonge kinderen, beginnend bij de preverbale vocalisaties en eindigend met de ontwikkeling van telegrafische spraak en verdere grammaticale structuren.
### 1.1 Voorlopers van taal
Alle baby's ontwikkelen taal op ongeveer dezelfde leeftijd en op dezelfde manier, wat suggereert dat er aangeboren en prenatale componenten in dit proces aanwezig zijn. Deze vroege vaardigheden omvatten een natuurlijke aandacht voor interessante voorwerpen en een voorkeur voor menselijke gezichten [1](#page=1).
#### 1.1.1 Stadia van vocalisatie
Gedurende de eerste 18 maanden doorlopen baby's vijf stadia, evoluerend van reflexief huilen naar het produceren van doelgerichte geluiden die gevoelens en intenties uitdrukken. De eerste taalklanken die baby's maken, zijn klinkers, omdat de productie daarvan enkel de positie van de lippen en tong vereist. Medeklinkers, die een stop en meer spiercontrole vragen, volgen later; de eerste geproduceerde medeklinkers zijn doorgaans de gemakkelijkst te articuleren klanken zoals 'm', 'p' en 'd' [1](#page=1).
#### 1.1.2 Invloed van omgeving
Tot ongeveer zes maanden lijken de brabbelgeluiden van kinderen wereldwijd op elkaar. Echter, vanaf ongeveer acht maanden wordt de invloed van de specifieke omgevingstaal duidelijk merkbaar [1](#page=1).
### 1.2 De eerste woorden
De snelheid waarmee kinderen hun eerste woorden ontwikkelen, vertoont aanzienlijke individuele verschillen. Een longitudinale studie bij 37 kinderen toonde aan dat 10 van de 37 deelnemers na 18 maanden een woordenschat van 50 woorden hadden bereikt, terwijl dit aantal opliep tot 37 van de 37 deelnemers na 30 maanden. De eerste woorden die kinderen leren, zijn niet uitsluitend zelfstandige naamwoorden die objecten aanduiden (slechts tweederde van de woorden); ook andere woordsoorten worden opgenomen, zoals in de voorbeelden "auto", "mama", "papa", "poes", "opa", en "bah" [1](#page=1).
### 1.3 Telegrafische spraak
Tussen de leeftijd van 18 en 24 maanden beginnen kinderen twee- en daarna driewoordcombinaties te vormen tot korte zinnetjes. Deze fase wordt gekenmerkt door het gebruik van inhoudswoorden en het weglaten van functiewoorden, wat leidt tot "telegrafische spraak" [1](#page=1).
> **Tip:** Telegrafische spraak is vergelijkbaar met een telegram, waarbij alleen de essentiële woorden worden gebruikt om de boodschap over te brengen.
#### 1.3.1 Betekenis in volgorde en intonatie
Bij telegrafische spraak is de volgorde van de woorden cruciaal voor de betekenis. Bijvoorbeeld, de structuur "o + ww + lv + plaats" kan leiden tot verschillende betekenissen afhankelijk van de woordcombinatie, zoals "schoen stoel" (wat impliceert dat een schoen op een stoel staat), "waar is de schoen?", "papa schoen" (een schoen van papa) of "van wie de schoen is". Daarnaast spelen klemtoon en intonatie een belangrijke rol; "Miel kamer" kan bijvoorbeeld met verschillende klemtonen de betekenis dragen van "Miel is in zijn kamer" of "de kamer is van Miel" [1](#page=1).
### 1.4 Verdere taalkundige ontwikkelingen
Na de fase van telegrafische spraak volgt een voortdurende uitbreiding van de woordenschat en een verdere ontwikkeling van grammaticale structuren. Op 21 maanden kunnen kinderen al ongeveer 200 woorden. Tegen de leeftijd van zeven jaar hebben kinderen een basiswoordenschat van 5000 tot 8000 basiswoorden, afkomstig uit ongeveer 3000 woordfamilies (een basiswoord met zijn afleidingen, zoals "ziek" en "ziekte") [1](#page=1).
#### 1.4.1 Grammaticale regels
Kinderen beginnen langere zinnen te vormen en hun uitingen worden preciezer door de toepassing van grammaticale regels. Tussen de leeftijd van 2 en 5 jaar ontwikkelen ze regels voor de verleden tijd van werkwoorden, het meervoud van zelfstandige naamwoorden, en verrijken ze hun telegrafische spraak verder [1](#page=1).
> **Voorbeeld:** De Wuggentest is een bekende methode om te onderzoeken of kinderen al in staat zijn om meervouden correct te vormen, waarbij ze bijvoorbeeld een nieuw verzonnen woord, zoals "wug", in het meervoud moeten zetten [1](#page=1).
---
# De verwerking van gesproken en geschreven taal
Dit hoofdstuk bespreekt hoe we gesproken en geschreven taal verwerken, van de segmentatie van spraakklanken tot de complexiteit van lezen en de uitdagingen van dyslexie.
### 2.1 Gesproken taal begrijpen
Het begrijpen van gesproken taal omvat meerdere stappen, waaronder het identificeren van individuele klanken en het herkennen van woorden binnen een continue stroom van spraak [3](#page=3) [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 2.1.1 Fonemen en lexemen
* **Fonemen:** Dit zijn de kleinste klankeenheden die betekenisverschil kunnen veroorzaken, zoals de verschillende klanken in "third" versus "turd". Een taal kent doorgaans 20 tot 50 fonemen [3](#page=3).
* **Lexemen:** Dit zijn de woorden in een taal, die op hun beurt weer uit fonemen bestaan. Het proces van spreken behelst het oproepen van articulatorische codes die aan deze fonemen gekoppeld zijn [3](#page=3).
#### 2.1.2 Articulatie en spraakproductie
* **Articulatie:** Na de afbakening van lettergrepen worden articulatorische codes opgeroepen voor de uitspraak van die lettergrepen. Dit proces omvat bewegingen in het strottenhoofd, de keel, mond en kaken, waarbij contextuele effecten een rol spelen, zoals het verschil in de uitspraak van /p/ in "pin" versus "spin" [3](#page=3).
* **Spraakmonitor:** Een intern monitoringsysteem controleert en corrigeert de spraakoutput, zowel voor als na het uitspreken van een woord, wat leidt tot pauzes en correcties zoals "euh" [3](#page=3).
#### 2.1.3 Kenmerken van normale spraak
* **Spreeksnelheid:** Mensen verwerken een grote hoeveelheid informatie in korte tijd, met een snelheid van minimaal 4.6 lettergrepen per seconde in het Nederlands, wat neerkomt op 160 tot 180 woorden per minuut. Deze woorden worden niet alleen uitgesproken, maar ook geselecteerd uit een woordenschat van meer dan 50.000 basiswoorden. Oudere mensen en jongeren spreken doorgaans langzamer dan jongeren en ouderen, en de spreeksnelheid is in het algemeen toegenomen, vaak met het inslikken van delen van woorden. Er zijn ook regionale verschillen in spreeksnelheid binnen Nederlandstalige gebieden [3](#page=3).
* **Spreekfouten en haperingen:** Hoewel het grootste deel van onze spraak correct en vloeiend is, zijn fouten en haperingen interessant voor psychologen omdat ze inzicht geven in onderliggende processen. Haperingen zoals "euh" kunnen duiden op het niet direct vinden van de juiste preverbale boodschap of concepten, of op activatie van het lemma zonder het bijbehorende lexeem. Het sporadisch gebruik van "euh" kan de luisteraar helpen te duiden dat een zin moeilijker is, wat de verwerking ten goede kan komen [3](#page=3).
* **Soorten spreekfouten:** Deze kunnen variëren van inhoudelijke fouten (verkeerd woord) tot fouten in de toewijzing van fonemen aan lettergrepen, zoals het toevoegen of laten wegvallen van klanken, of het verwisselen van klanken. Grammaticale fouten, zoals verkeerde werkwoordvervoegingen, komen ook voor [4](#page=4).
* **Syntactische priming:** Dit is de neiging om een constructie te herhalen die kort daarvoor is gebruikt, wat leidt tot een vergelijkbare formulering [4](#page=4).
#### 2.1.4 Afasie
Afasie is een verzameling spraakproblemen die optreden na een hersenletsel, meestal aan de linkerhersenhelft [4](#page=4).
* **Afasie van Broca:** Veroorzaakt door letsel in de frontale lob, gekenmerkt door problemen met vloeiend spreken, met name met werkwoorden. Patiënten gebruiken vaak een telegramstijl, waarbij functiewoorden ontbreken. Het taalbegrip is grotendeels intact, behalve bij complexe zinnen [4](#page=4).
* **Afasie van Wernicke:** Ontstaat door letsel in de temporale lob. Patiënten spreken vloeiend en grammaticaal correct, maar hun uitingen zijn inhoudsloos, bevatten niet-bestaande woorden, zijn incoherent, en ze hebben moeite met het benoemen van objecten en het begrijpen van gesproken taal [4](#page=4).
#### 2.1.5 Segmentatie in gesproken taal
Het **segmentatieprobleem** verwijst naar de uitdaging om individuele woorden te herkennen in de continue stroom van gesproken taal, aangezien pauzes niet altijd tussen woorden vallen [5](#page=5).
* **Activatie van woordkandidaten:** Bij het horen van spraak worden alle mogelijke woorden die in de klankstroom passen geactiveerd [5](#page=5).
* **Bottom-up principes voor uitdunning:**
1. **Uitsluiting:** Woorden die uit dezelfde input bestaan, concurreren en sluiten elkaar uit.
2. **Klemtoon:** De klemtoon ligt meestal aan het begin van een woord.
3. **Foon-opeenvolgingen:** Bepaalde opeenvolgingen van fonemen komen vaker voor aan het begin of einde van een woord.
4. **Lettergreepvorming:** Kandidaatwoorden die geen geldige restfractie vormen voor de volgende lettergreep worden uitgesloten [5](#page=5).
* **Top-down invloeden:** Grammaticale beperkingen en de context van de boodschap (bijv. woorden gerelateerd aan een ziekenhuis) spelen ook een rol in het uitdunnen van de lijst met woordkandidaten [5](#page=5).
* **Cohortmodel:** Gesproken woorden strekken zich uit over de tijd, en alle mogelijke voortzettingen worden bijgehouden. Een **cohort** omvat alle mogelijke woorden die met dezelfde klank(en) beginnen. Een woord kan al herkend worden voordat het volledig is uitgesproken, omdat de luisteraar adaptief is en de informatie in de tijd verwerkt. Onderzoek van Zwitserlood toonde aan dat woordkandidaten direct worden geactiveerd op basis van de eerste klanken en snel worden aangepast zodra meer informatie beschikbaar is om niet-passende woorden uit te sluiten [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 2.1.6 Het belang van slaap voor het mentale lexicon
Slaap speelt een cruciale rol bij het opslaan van nieuwe woorden in het mentale lexicon, wat essentieel is om deel uit te maken van een cohort. Onderzoek van Gaskell en Dumay suggereert dat het effect van het leren van nieuwe woorden pas na drie dagen slaap optreedt, hoewel het ook mogelijk is om woorden zonder slaap toe te voegen aan het lexicon [6](#page=6).
#### 2.1.7 Communicatie met niet-moedertaalsprekers
Moedertaalsprekers zijn zich vaak niet bewust van de vele processen die nodig zijn om gesproken taal te begrijpen. Om effectiever te communiceren met personen die de taal minder goed beheersen, is het raadzaam langzamer en duidelijker te spreken, vergelijkbaar met "motherese" of "parentese" dat gebruikt wordt bij kinderen [6](#page=6).
#### 2.1.8 De bijdrage van mondbewegingen
Het kijken naar de mond van de spreker kan het begrip van gesproken taal aanzienlijk verbeteren, vooral in lawaaierige omgevingen of bij gedubde films. De McGurk-illusie illustreert hoe visuele informatie van mondbewegingen de auditieve perceptie kan beïnvloeden [6](#page=6).
### 2.2 Geschreven taal begrijpen (Lezen)
Lezen is een complex proces waarbij visuele informatie wordt omgezet in betekenis, waarbij oogbewegingen, de innerlijke stem en fonologische vaardigheden een rol spelen [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 2.2.1 Leessnelheid
Volwassenen in het hoger onderwijs lezen gemiddeld 220-250 woorden per minuut, met individuele verschillen tot tweemaal die snelheid. De leessnelheid wordt beïnvloed door de moeilijkheid van de tekst (informatie en zinsbouw) en het doel van de lezer (leren versus scannen) [6](#page=6).
#### 2.2.2 Oogbewegingen bij het lezen
Het leesproces wordt gekenmerkt door twee soorten oogbewegingen:
* **Fixatie:** Een stilstaande periode waarin informatie wordt opgenomen. Gemiddeld vinden er 3 tot 4 fixaties per seconde plaats. Langere woorden worden vaak tweemaal gefixeerd, terwijl kortere woorden soms niet gefixeerd worden [7](#page=7).
* **Saccade:** Een snelle oogbeweging die de blik verlegt naar de volgende fixatie, waarbij 4 tot 12 letterposities worden overbrugd [7](#page=7).
#### 2.2.3 De innerlijke stem
Tijdens het lezen wordt vaak een "innerlijke stem" geactiveerd die meeleest. Dit suggereert dat lezen niet alleen een visuele code is, maar ook een audiovisuele code. Mensen hebben meer moeite met zinnen die moeilijk uit te spreken zijn, wat evolutionair verklaard kan worden doordat stillezen een relatief recente ontwikkeling is, van ongeveer 1000 jaar oud. Kinderen leren aanvankelijk ook niet stil lezen en dit proces kan twee tot drie jaar duren [7](#page=7).
#### 2.2.4 Dyslexie
Dyslexie is een specifieke leerstoornis die het lezen en/of spellen beïnvloedt.
* **Prevalentie:** Ongeveer 20% van de 15-jarigen in België en Nederland mist de taalvaardigheden om teksten goed te begrijpen, en 7% vindt zelfs geen letterlijke informatie. Ongeveer 3,6% van de Nederlandstaligen lijdt aan dyslexie [7](#page=7).
* **Oorzaken:** Dyslexie kan voortkomen uit een gebrekkig taalbegrip (ontwikkelingsstoornis, te laag intelligentieniveau) of een probleem met het accuraat en vlot herkennen van geschreven woorden [7](#page=7).
* **Definitie:** Dyslexie is een toestand waarbij de automatisering van woordidentificatie (lezen) en/of schriftbeeldvorming (spellen) zich veel moeilijker ontwikkelt dan verwacht kan worden op basis van gesproken taalbegrip of intelligentie [7](#page=7).
* **Criteria voor dyslexie:**
1. **Achterstandscriterium:** Een significante achterstand in lezen en schrijven (behorend tot de laagste 10% van een referentiegroep) [7](#page=7).
2. **Exclusiecriterium:** De achterstand is niet verklaarbaar vanuit andere factoren zoals lage intelligentie, zintuiglijke beperkingen of gebrek aan omgevingsstimulatie [7](#page=7).
3. **Hardnekkigheidscriterium:** De problemen blijven bestaan ondanks deskundige hulp [7](#page=7).
* **Kenmerken van dyslexie bij studenten:** Onderzoek toont aan dat studenten met dyslexie een ernstige achterstand hebben in leessnelheid en moeite hebben met foutloos schrijven, ondanks normale vloeiende intelligentie, handschrift en persoonlijkheid. Ze hebben ook meer tijd nodig voor eenvoudige hoofdrekentaken [7](#page=7).
* **Belang van fonologisch bewustzijn en letter-klank omzettingen:** Een veelvoorkomend basisprobleem bij dyslexie is de moeilijkheid om geschreven letters om te zetten in klanken, wat een gevolg kan zijn van verschillende oorzaken [7](#page=7).
> **Tip:** Het begrijpen van de mechanismen achter spraakproductie en -perceptie, zoals segmentatie en het cohortmodel, is cruciaal voor het verklaren van lees- en taalproblemen.
>
> **Tip:** Syntactische priming illustreert hoe eerdere zinsstructuren ons huidige taalgebruik beïnvloeden, wat relevant is voor het begrijpen van afasie en algemene taalproductie.
>
> **Tip:** De McGurk-illusie is een krachtig voorbeeld van multisensorische integratie in taalperceptie.
>
> **Tip:** Bij het bestuderen van dyslexie is het belangrijk om onderscheid te maken tussen de verschillende criteria (achterstand, exclusie, hardnekkigheid) en de onderliggende fonologische problemen.
---
# Betekenisvorming en semantische systemen
Dit onderwerp onderzoekt hoe betekenis wordt opgeslagen en gevormd in het brein, inclusief concepten, semantische netwerken, categorisatieprincipes en de relatie tussen concepten en sensomotoriek.
### 3.1 Het semantische systeem
Het semantische systeem is waar betekenis in het brein wordt opgeslagen. Het staat in nauw contact met het mentale lexicon, hoewel het er niet identiek aan is. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen deze twee, aangezien dezelfde betekenis door verschillende woorden kan worden weergegeven, bijvoorbeeld door synoniemen, gesproken versus geschreven woorden, of woorden in de eerste versus tweede taal. Dit suggereert dat er twee aparte systemen zijn [12](#page=12).
Een concept is de fundamentele eenheid binnen een semantisch systeem. Het vertegenwoordigt een groep voorwerpen of acties die een reeks kernattributen gemeenschappelijk hebben [12](#page=12).
#### 3.1.1 Semantische netwerken
Concepten verkrijgen extra betekenis door hun onderlinge verbindingen. De afstand tussen concepten in een netwerk weerspiegelt de sterkte van hun relatie; een kleinere afstand duidt op een sterkere relatie. Wanneer een woord wordt geselecteerd dat geassocieerd is met een specifiek concept, wordt dat concept geactiveerd vanuit het lexicon. Deze activatie verspreidt zich vervolgens naar andere concepten die ermee verbonden zijn, wat leidt tot de activatie van aanvullende informatie. De verspreiding van activatie hangt af van de associatiesterkte en het aantal knopen in het netwerk, wat de reden is voor semantische priming [12](#page=12).
#### 3.1.2 Concepten en categorisatie
Concepten worden gevormd op basis van categorisatie. Concepten zijn abstractieniveaus, zoals het concept 'hond' dat verwijst naar 'hond in het algemeen'. Categorisatie is het proces van abstractie dat plaatsvindt bij het afbakenen van een concept, waarbij een stimulus wordt ingedeeld in een categorie. Dit wordt duidelijk wanneer we bepalen wat wel of geen auto is, bijvoorbeeld een object met drie, twee of zes wielen [12](#page=12).
Mensen hebben een concept voor elke stimuluscategorie die van belang is, wat een afweging is tussen cognitieve zuinigheid en informatierijkdom. Een kleiner aantal concepten vereenvoudigt het systeem, maar vermindert de hoeveelheid informatie die uit stimuli kan worden gehaald. Het is onwerkbaar om een concept te hebben voor elke specifieke auto of vogel die we ooit hebben gezien, omdat dit generalisatie in het gedrang zou brengen [13](#page=13).
##### 3.1.2.1 Categorisatie op basis van regels
Categorisatie op basis van regels maakt gebruik van definities, zoals in woordenboeken, om categorieën af te bakenen. Bruner et al. stelden dat categorisatie het makkelijkst is wanneer de mens volledige controle heeft over de criteria, zoals of iemand wel of niet is afgestudeerd of gehuwd. Het definiëren van concepten op basis van regels kan echter problematisch zijn wanneer er uitzonderingen zijn, wat bijvoorbeeld het geval is bij het definiëren van dieren [13](#page=13).
##### 3.1.2.2 Categorisatie op basis van prototypes en familiegelijkenis
Veel categorieën, met name in de natuur, hebben onduidelijke grenzen, zoals de vraag of een tomaat een groente of een fruit is. Dit kan ook voorkomen bij door de mens gemaakte categorieën. Een oplossing hiervoor is het gebruik van prototypes: het beste voorbeeld van een concept. Het lidmaatschap van een categorie wordt bepaald door de gelijkenis van een stimulus met het prototype. Instanties met een grote overlap met het prototype worden snel herkend, terwijl instanties met minder overlap trager worden herkend en mogelijk tot een andere categorie behoren [13](#page=13).
Een basiscategorie is een concept met een duidelijk prototype, waarbij de gelijkenis binnen de categorie groter is dan buiten de categorie (bijvoorbeeld hond en kat). Bovengeschikte categorieën omvatten verschillende basiscategorieën (bijvoorbeeld dieren). Ondergeschikte categorieën zijn specifieke onderverdelingen van basiscategorieën (bijvoorbeeld hondenrassen). Bovengeschikte en ondergeschikte categorieën hebben meestal geen duidelijk prototype, tenzij iemand gespecialiseerd is in een bepaald gebied, waardoor ondergeschikte categorieën dan als basiscategorieën kunnen fungeren [13](#page=13).
##### 3.1.2.3 Categorisatie op basis van exemplaren
In gevallen waarin er geen prototype is, of bij abstracte concepten, wordt exemplar-gebaseerde categorisatie gebruikt. Hierbij wordt het lidmaatschap van een stimulus afgewogen door deze te vergelijken met reeds bestaande leden van de categorie. Bijvoorbeeld, bij het bepalen van dieren die door mensen gegeten worden, worden ze vergeleken met soorten die vaak als vlees op tafel komen, zoals kippen, varkens en runderen. Er is bewijs dat deze methode ook meespeelt bij goed bekende categorieën; om te bepalen of een stimulus een 'vogel' is, wordt deze vergeleken met het prototype van 'vogel' en ook met andere vogels [13](#page=13).
Alle drie de categorisatieprincipes spelen een rol bij het vormen van concepten. In het dagelijks leven worden deze principes gecombineerd om stimuli te categoriseren en betekenis te geven [13](#page=13).
### 3.2 Concepten en sensomotoriek
Betekenis is gebaseerd op perceptie en motoriek. Lange tijd werden concepten beschouwd als niet-perceptuele, abstracte representaties. Hersen scans tonen echter aan dat woorden direct gebieden in de sensorische en motorische cortex activeren. Bijvoorbeeld, het lezen van het woord "blauw" activeert niet alleen semantische codes, maar ook hersendelen die actief zijn bij het zien van de kleur blauw. Embodied cognition stelt dat betekenis gebaseerd is op lichamelijke perceptie en actie, inclusief emoties. Werkwoorden die actie uitdrukken, activeren delen van de hersenen die gebruikt worden bij het daadwerkelijk uitvoeren van die handelingen [14](#page=14).
#### 3.2.1 Een model voor concepten op basis van perceptie en actie
Het was lange tijd onduidelijk hoe het concept van concepten in semantische netwerken kon worden verzoend met de bevindingen van embodied cognition. Een model is ontwikkeld dat beschrijft hoe verbale, perceptuele, motorische en emotionele kennis wordt samengevoegd. Dit model bouwt voort op het geheugenmodel van McClelland. In dit model worden concepten opgevat als centrale knopen die verbindingen leggen tussen verbale, sensorische, motorische en emotionele knopen [14](#page=14).
#### 3.2.2 Associaties tussen concepten
Het semantische netwerk bestaat uit concepten (knopen) en verbindingen daartussen. De verbindingssterkte tussen concepten varieert. In het model van Collins en Loftus wordt deze sterkte uitgedrukt door de afstand tussen de knopen [14](#page=14).
Verschillen in verbindingssterktes tussen concepten kunnen worden nagegaan door woordassociaties te analyseren. Proefpersonen worden gevraagd welke woorden bij hen opkomen na het horen van een bronwoord [14](#page=14).
Semantische priming is een andere methode die kijkt naar de mate van overlapping tussen semantische kenmerken die met concepten samenhangen. Concepten kunnen verwijzen naar stimuli of gebeurtenissen, en proefpersonen worden gevraagd de belangrijkste kenmerken van verschillende stimuli op te sommen. Bijvoorbeeld, kenmerken van een 'mes' zijn dat het scherp is, gebruikt wordt om te snijden, en gevaarlijk is [14](#page=14).
Een derde manier om dit te onderzoeken, is door te kijken hoe vaak woorden samen voorkomen in teksten (in een corpus). Woorden die aan elkaar verwant zijn, komen vaak voor in dezelfde teksten, zoals 'dokter' en 'verpleegster'. Semantische vectoren kunnen worden gebruikt om de gelijkheid tussen twee woorden of woordgroepen te vergelijken door hun vectoren te vergelijken [14](#page=14).
Niet alle knopen in het netwerk hebben noodzakelijkerwijs connecties. Concepten in een semantisch netwerk verschillen in het aantal onderlinge connecties. Concepten met veel verbindingen vormen de kern van het netwerk en zijn vaak voorkomende en vroeg geleerde woorden [14](#page=14).
---
# Taal en conversaties, meertaligheid en dierentaal
Dit deel bespreekt de algemene taaleigenschappen die de communicatie beïnvloeden, pragmatiek, meertaligheid en de vergelijking met dierlijke communicatiemiddelen [8](#page=8).
### 4.1 Van woorden naar conversaties
Communicatie verloopt via vier niveaus: individuele woorden, grammaticale relaties tussen woorden, de hele tekst, en de conventies die in conversaties worden gebruikt [8](#page=8).
#### 4.1.1 Woordherkenning en -verwerking
De snelheid van woordherkenning wordt beïnvloed door de frequentie van een woord en de leeftijd waarop het werd verworven. Woorden die frequenter voorkomen en vroeger geleerd zijn, worden sneller herkend. Semantische priming versnelt de reactie op een woord doordat het door een betekenisgerelateerd woord is geactiveerd, zelfs als dit onbewust gebeurde. Dit toont automatische activatieverspreiding aan [9](#page=9).
#### 4.1.2 Morfologisch complexe woorden
Een morfeem is het kleinste betekenisdragende bestanddeel van een woord. Morfologisch complexe woorden kunnen worden opgesplitst in hun morfemen of direct worden opgeslagen in het mentale lexicon, een woordenboek van bekende woorden. Beide routes zijn cruciaal voor taalbegrip, met name de opsplitsing bij nieuwe woorden. De kans op opslag in het mentale lexicon hangt af van frequentie, lengte en transparantie van de betekenis. Morfologisch bewustzijn, het herkennen van deze complexe woorden, kan verbeterd worden door onderwijs en oefening en is niet verstoord bij dyslexie [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 4.1.3 Syntactische structuur van zinnen
Zinsontleding, of syntax, is essentieel voor tekstbegrip en omvat classificatieschema's voor woordsoorten en regels voor zinsopbouw. Zinsbouw wordt vanaf het eerste woord gevormd, met behulp van boomdiagrammen. Dit proces is een interactie tussen bottom-up (binnenkomende informatie) en top-down (achtergrondkennis) processen. Functiewoorden zoals lidwoorden en voorzetsels worden snel gedeactiveerd zodra hun functie is vervuld, wat kan leiden tot gemiste aanduidingen. Top-down processen helpen bij het herkennen van structuren, zelfs als het werkwoord lang op zich laat wachten. "Intuinzinnen" illustreren hoe verkeerde ontledingen kunnen leiden tot misinterpretaties en tonen de gebruikte regels [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 4.1.4 Verhaalbegrip en inferenties
Na het begrijpen van individuele zinnen, wordt informatie geïntegreerd tot een coherent verhaal. Inferenties op basis van schema's helpen om informatie af te leiden die niet expliciet in de tekst staat, wat essentieel is voor het bewaren van de samenhang. Zonder deze inferenties zou het herhaaldelijk uitschrijven van alle informatie noodzakelijk zijn [11](#page=11).
#### 4.1.5 Proposities en gebeurtenissen
Nieuwe informatie wordt vaak opgeslagen als combinaties van concepten en hun relaties, weergegeven als proposities. Proposities worden gecombineerd tot gebeurtenissen, die worden opgeslagen als samenhangende herinneringen. De ACT-R theorie van Anderson stelt dat zinnen worden voorgesteld als reeksen proposities, opgeslagen in het declaratieve geheugen. Het letterlijke woordgebruik van een boodschap wordt snel vergeten, terwijl de onderliggende betekenis wel wordt onthouden [15](#page=15).
### 4.2 Andere taalvormen
#### 4.2.1 Gebaren en taal
Gebaren ondersteunen de gesproken taal door uitleg te bieden, te helpen bij het formuleren van de boodschap, en deel uit te maken van de communicatie die losstaat van de gesproken boodschap. Gebarentaal, zoals gebruikt door doven, is een volwaardige taal met eigen grammaticale structuren. De ontwikkeling van gebarentaal bij kinderen in Nicaragua illustreert hoe kinderen zelf een complexe taal kunnen ontwikkelen wanneer deze wordt gestimuleerd. Hersenonderzoek toont aan dat gebarentaal grotendeels dezelfde hersenstructuren activeert als gesproken en geschreven taal [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 4.2.2 Meertaligheid
Meer dan de helft van de wereldbevolking is meertalig. Klassieke modellen van tweetaligheid gaan uit van twee gescheiden taalsystemen die verbonden zijn met een gemeenschappelijk semantisch systeem, met twee aparte lexicons. Alternatieve modellen suggereren één lexicon waarin woorden uit alle bekende talen zijn opgeslagen en die elkaar activeren. Onderzoek naar syntactische priming toont aan dat talen sterk met elkaar verweven zijn en dat dit niet beperkt is tot woordherkenning, maar ook de syntaxis beïnvloedt [16](#page=16).
#### 4.2.3 Dierentaal
Dieren communiceren via signalen, geuren, geluiden en bewegingen. Hoewel spraakleren beperkt is door anatomie en hersenstructuur, kunnen dieren via gebarentaal of symbolen begrip en combinaties van woorden laten zien. Ze kunnen woorden aan objecten koppelen en nieuwe combinaties leren, voornamelijk door conditionering, maar hebben moeite met abstracte betekenissen en grammatica. Mensentaal onderscheidt zich door het spreken over afwezigheden, het activeren van betekenis en het maken van onbeperkte combinaties [16](#page=16).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fonemen | Dit zijn de kleinste klankeenheden in een taal die betekenisverschil kunnen veroorzaken, zoals de verschillende klanken in de woorden 'third' en 'turd' in het Engels. Elke taal heeft een specifiek aantal fonemen. |
| Lemma | Een lemma is een abstracte representatie van een basiswoord dat grammaticale informatie bevat, zoals verbuigingen en vervoegingen, maar nog geen specifieke uitspraakdetails. Het vormt een tussenstap in het proces van woordselectie tijdens taalproductie. |
| Lexeem | Een lexeem bevat de gedetailleerde fonemische informatie van een woord, inclusief de uitspraak. Het volgt op het lemma en specificeert de concrete klanken die gevormd moeten worden om het woord uit te spreken. |
| Telegrafische spraak | Dit is een vroege vorm van zinsbouw bij kinderen waarbij ze voornamelijk inhoudswoorden combineren tot korte zinnetjes, zonder gebruik van functiewoorden zoals lidwoorden en voorzetsels. De betekenis wordt dan vaak overgebracht door middel van woordvolgorde en klemtoon. |
| Wuggentest | Een experimentele methode die wordt gebruikt om te onderzoeken of kinderen de grammaticale regels van een taal, zoals het vormen van meervouden, al beheersen. Kinderen krijgen een fictief woord (zoals 'wug') en moeten dan de meervoudsvorm ervan vormen. |
| Afasie | Een spraakprobleem dat ontstaat na een hersenletsel, meestal aan de linkerhersenhelft. Er worden twee hoofdvormen onderscheiden: afasie van Broca, gekenmerkt door problemen met vloeiend spreken en telegramstijl, en afasie van Wernicke, waarbij de inhoud van de spraak zinloos is ondanks vloeiende grammatica. |
| Segmentatie | Dit is het proces waarbij de continue stroom van gesproken taal wordt opgedeeld in herkenbare woorden. Dit is een uitdaging omdat pauzes niet altijd tussen woorden vallen en er meerdere woordkandidaten tegelijkertijd actief kunnen zijn. |
| Cohort | In de spraakherkenning verwijst een cohort naar een groep mogelijke woorden die beginnen met dezelfde reeks klanken. Naarmate er meer klanken worden gehoord, wordt het cohort uitgedund tot alleen de meest waarschijnlijke woordkandidaten overblijven. |
| Morfeem | Het morfeem is de kleinste betekenisdragende eenheid van een taal. Het kan een heel woord zijn of een deel van een woord, zoals de uitgang '-en' in 'katten' die meervoud aangeeft. |
| Syntaxis | Dit is het classificatieschema van hoe woorden zijn samengevoegd tot zinnen. Het omvat regels voor woordsoorten (zelfstandig naamwoord, werkwoord, etc.) en hoe deze gecombineerd kunnen worden om correcte en begrijpelijke zinnen te vormen. |
| Pragmatiek | Pragmatiek is het onderdeel van de taalwetenschap dat zich bezighoudt met hoe context de betekenis van taal beïnvloedt. Het gaat erom dat communicatie wordt afgestemd tussen spreker en luisteraar, zodat dezelfde termen op dezelfde manier worden begrepen. |
| Concept | Een concept is een mentale representatie van een groep objecten, acties of ideeën die gemeenschappelijke kernkenmerken delen. Het is een abstractieniveau dat ons in staat stelt om te generaliseren en informatie te organiseren. |
| Prototype | Een prototype is het meest representatieve of kenmerkende voorbeeld van een categorie. Lidmaatschap van een categorie wordt bepaald door de mate van gelijkenis met dit prototype, wat helpt bij het categoriseren van nieuwe stimuli. |
| Embodied cognition | Dit is de theorie die stelt dat cognitieve processen, zoals taalbegrip, gebaseerd zijn op lichamelijke perceptie en actie. Betekenis wordt gevormd door de interactie van verbale, sensorische, motorische en emotionele kennis. |
| Propositie | Een propositie is een combinatie van concepten en hun relaties, die de onderliggende betekenis van een zin weergeeft. Zinnen worden vaak opgeslagen als reeksen proposities, die samenhangende herinneringen vormen. |