Cover
ابدأ الآن مجانًا Samenvatting Taal en onderzoek.docx
Summary
# Basisprincipes en structuren van de Nederlandse spelling
Hier is een gedetailleerde studiegidssectie over de basisprincipes en structuren van de Nederlandse spelling, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Basisprincipes en structuren van de Nederlandse spelling
Dit onderwerp behandelt de fundamentele bouwstenen van de Nederlandse taal: klanken, lettergrepen, en de verschillende manieren waarop woorden worden gevormd, aangevuld met de kernprincipes die de standaarduitspraak, gelijkvormigheid en etymologie beïnvloeden.
### 1.1 Klanken en lettergrepen
Het begrijpen van de Nederlandse spelling vereist kennis van de basiselementen van klanken en lettergrepen.
#### 1.1.1 Klinkers
Klinkers zijn klanken die worden gespeld met de letters a, e, i, o, u, en combinaties hiervan die geen tweeklank vormen. De letter 'y' functioneert als klinker wanneer deze de klank /i/ weergeeft. Klinkers kunnen kort zijn (bv. in 'bal') of lang (bv. in 'baan').
#### 1.1.2 Tweeklanken
Tweeklanken zijn klanken die worden gespeld met de lettercombinaties au/ou (bv. 'saus', 'kous'), ei/ij (bv. 'leiden', 'lijden'), en ui (bv. 'tuin'). Ook combinaties zoals ai, oi, aai, ooi, oei, eeuw, ieuw, en uw worden als tweeklanken beschouwd, hoewel de 'w' in de praktijk als een aparte medeklinker kan worden gezien.
#### 1.1.3 Medeklinkers
Medeklinkers worden gespeld met de letters b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x, z, en combinaties zoals ch, ng, sj, th. De letter 'y' is een medeklinker wanneer deze de klank /j/ weergeeft.
#### 1.1.4 Lettergrepen
Lettergrepen zijn klankgroepen die worden onderscheiden bij het uitspreken van een woord. Een lettergreep is open als deze eindigt op een lange klinker of een tweeklank (bv. 'ka-ter'). Een lettergreep is gesloten als deze eindigt op een medeklinker (bv. 'kat-ten'). Korte klinkers komen in inheemse woorden alleen voor in gesloten lettergrepen (bv. 'bal'). Lange klinkers en tweeklanken kunnen in zowel open als gesloten lettergrepen voorkomen (bv. 'baan', 'ba-nen', 'keus', 'keu-ze').
### 1.2 Woordvormen
Verschillende manieren waarop woorden worden gevormd, hebben invloed op de spelling.
#### 1.2.1 Samenstelling
Een samenstelling is een woord dat bestaat uit twee of meer zelfstandige woorde, zoals 'keukentafel' (keuken + tafel). Deze samenstellingen kunnen op hun beurt weer deel uitmaken van nieuwe samenstellingen.
#### 1.2.2 Afleiding
Een afleiding bestaat uit een grondwoord en een of meer voor- of achtervoegsels. Het grondwoord is het deel dat zelfstandig kan voorkomen, terwijl de voor- en achtervoegsels dat niet kunnen (bv. 'onschuldig' uit 'schuld' met 'on-' en '-ig').
#### 1.2.3 Vervoeging
Vervoeging is de aanpassing van werkwoorden om ze in een zin te laten passen, meestal door een uitgang aan de stam toe te voegen (bv. 'wandel' + '-den' in 'zij wandelden').
#### 1.2.4 Verbuiging
Verbuiging is de vormverandering van zelfstandige naamwoorden, voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en soms bijwoorden door het toevoegen van een uitgang (bv. 'tafel' wordt 'tafels').
#### 1.2.5 Ongeleed woord
Een ongeleed woord is een woord zonder samenstelling, afleiding of uitgang (bv. 'tafel').
#### 1.2.6 Samenkoppeling
Een samenkoppeling is een vaste verbinding van twee of meer woorden, gespeld met koppeltekens (bv. 'kruidje-roer-me-niet'). Er is geen duidelijk kernwoord zoals bij een samenstelling.
#### 1.2.7 Woordgroep
Een woordgroep is een samenhangende opeenvolging van woorden die samen één woord vormen (bv. 'een heel mooi boek').
### 1.3 Zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden worden onderverdeeld in soortnamen en eigennamen.
#### 1.3.1 Soortnaam
Een soortnaam verwijst naar een categorie van personen, dieren, zaken of begrippen en kan vaak voorafgegaan worden door het onbepaald lidwoord 'een' (bv. 'kast', 'schoenen'). Ze worden met een kleine letter geschreven.
#### 1.3.2 Eigenaam
Een eigenaam is de unieke, officiële naam van een persoon, plaats, instelling, merk of gebeurtenis. Ze worden altijd met een hoofdletter geschreven en hebben geen lidwoord (bv. 'Brussel', 'Hugo Claus').
### 1.4 Afkortingen
Afkortingen zijn verkorte vormen van woorden of woordgroepen.
#### 1.4.1 Echte afkorting
Een echte afkorting wordt uitgesproken zoals het volledige woord of de volledige woordgroep en wordt met punten geschreven (bv. 'd.w.z.' voor 'dat wil zeggen').
#### 1.4.2 Symbool
Een symbool is een genormeerde notatie voor wetenschappelijke begrippen, eenheden, grootheden of valuta, die zonder punten wordt geschreven (bv. 'km' voor kilometer).
#### 1.4.3 Initiaalwoord
Een initiaalwoord is samengesteld uit beginletters en wordt letter voor letter uitgesproken (bv. 'EU' voor Europese Unie). Als soortnaam worden ze zonder punten en met kleine letters geschreven (bv. 'btw'), tenzij gebruikelijk met hoofdletters (bv. 'ICT').
#### 1.4.4 Letterwoord
Een letterwoord is ook samengesteld uit beginletters, maar wordt als een gewoon woord uitgesproken (bv. 'aids'). Als soortnaam worden ze zonder punten en met kleine letters geschreven (bv. 'laser').
#### 1.4.5 Verkorting
Een verkorting bestaat uit delen van lettergrepen en wordt als een gewoon woord uitgesproken (bv. 'info' voor informatie).
### 1.5 Basisprincipes van de Nederlandse spelling
De Nederlandse spelling is primair gebaseerd op de standaarduitspraak, aangevuld met de principes van gelijkvormigheid en etymologie.
#### 1.5.1 Standaarduitspraak
Woorden worden gespeld volgens de klanken die hoorbaar zijn in de standaarduitspraak. Hoewel er vaak één spelling is bij meerdere uitspraken, zijn er gevallen met vormvarianten in de spelling die de uitspraak weerspiegelen (bv. 'eind'/'einde', 'program'/'programma').
#### 1.5.2 Gelijkvormigheid
Woorden en woorddelen worden zoveel mogelijk op dezelfde manier gespeld, ongeacht de uitspraak. Dit principe zorgt voor consistentie, bijvoorbeeld in 'bloed' (zoals 'bloeden') in plaats van 'bloet', en 'heb' (zoals 'hebben') in plaats van 'hep'. Ook 'breedte' wordt gespeld zoals 'diepte', en 'fietsster' zoals 'arbeidster'.
> **Tip:** Het principe van gelijkvormigheid zorgt ervoor dat verwante woorden en woorddelen dezelfde spelling behouden, wat de leesbaarheid en het leerproces ten goede komt.
#### 1.5.3 Etymologie
Veel woorden worden (deels) gespeld volgens hun oorsprong, wat teruggaat op de vroegere uitspraak of de spelling in de brontaal. Dit principe kent vaak geen strikte regels. Voorbeelden hiervan zijn 'gauw' naast 'gouw', 'leiden' naast 'lijden', en woorden die de spelling uit hun taal van herkomst behouden hebben, zoals 'baby', 'computer', 'jazz', 'glühwein' en 'señor'.
> **Voorbeeld:** Woorden als 'ambt', 'erwt', en 'logisch' behouden een spelling die gebaseerd is op hun historische vorm, ondanks mogelijke afwijkingen in de moderne uitspraak.
---
# Regels voor klinkers en medeklinkers
Dit gedeelte behandelt de specifieke regels voor het spellen van klinkers (enkelvoudig, dubbel, tweeklanken) en medeklinkers (enkelvoudig, dubbel, gelijkvormigheid), inclusief uitzonderingen en bijzondere gevallen.
## 2. Klinkers
### 2.1 Enkele of dubbele klinker
Het spellen van klinkers hangt af van het onderscheid tussen korte en lange klinkers, en tussen open en gesloten lettergrepen.
* **Korte klinkers:** Komen voor in gesloten lettergrepen (bv. bal, bel, bil, bol, bul).
* **Lange klinkers:** Komen voor in open en gesloten lettergrepen (bv. baan, been, biet, boon, buur, beul, boek).
* **Open lettergrepen:** Eindigen op een lange klinker of tweeklank (bv. ka•ter, keu•ze, lij•den).
* **Gesloten lettergrepen:** Eindigen op een medeklinker (bv. kat•ten, kip•pen, kus•ten).
**Hoofdregel 1: Lange klinkers /aa/, /ee/, /oo/ en /uu/**
Deze worden dubbel geschreven in een gesloten lettergreep en enkel in een open lettergreep. Hierop bestaan uitzonderingen, met name bij leenwoorden (bv. shampoo, zoo).
* **Dubbele klinker:** baas, geel, koor, stuur; boos•aardig, geel•achtig, wreed•aard.
* **Enkele klinker:** sta, zo, cru; ba•zen, verge•len, bo•ze, stu•ren; ho•vaardig.
**Uitzonderingen op Hoofdregel 1:**
* **Uitzondering 1: Lange klinker /ee/**
* Wordt dubbel geschreven aan het einde van woorden, in samenstellingen en afleidingen, en in verbogen vormen, met uitzonderingen voor leenwoorden (bv. in spe, per se).
* **Voorbeelden:** coryfee - coryfeeën; Heverlee - Heverleese; twee - tweede, tweedracht, tweeling, tweetjes, tweeën; zee - zeevis, overzeese.
* Wordt dubbel geschreven in leenwoorden die een vorm op -eeën of -eeër hebben en geen grondwoord op /ee/.
* **Voorbeelden:** Europeeër, farizeeën - farizeeër, Pyreneeën.
* Maar: De lange klinker /ee/ wordt enkel geschreven in verbogen vormen op -ese(r) en in afleidingen op -isch en -isme van leenwoorden zonder grondwoord op /ee/.
* **Verbogen vormen:** Europese, Europeser, farizese, Pyrenese.
* **Afleidingen:** farizeïsch, farizeïsme.
* **Uitzondering 2: Lange klinker /oo/**
* Wordt altijd dubbel geschreven vóór de medeklinker 'ch'.
* **Voorbeelden:** goo•chelaar, loo•chenen.
* **Uitzondering 3: Lange klinker /uu/**
* Wordt altijd enkel geschreven vóór de medeklinker 'w'.
* **Voorbeelden:** afschuw - afschuwelijk, schaduw - schaduwen.
* **Uitzondering 4: Verkleinwoorden op -tje**
* Het klinker teken wordt dubbel geschreven in verkleinwoorden op -tje als het grondwoord eindigt op een lange klinker die met één klinkerteken wordt geschreven. Hierbij vervalt het accent.
* **Voorbeelden:** aloë - aloëetje, auto - autootje, café - cafeetje, demo - demootje, facsimile - facsimileetje, oma - omaatje, paraplu - parapluutje, ufo - ufootje.
**Hoofdregel 2: Lange klinker /ie/**
Deze wordt gespeld als -ie- in een gesloten lettergreep, in een beklemtoonde open lettergreep, en aan het einde van een woord. Er zijn veel uitzonderingen, zoals bij het achtervoegsel -isch (diplomatisch, tragische) en bij leenwoorden (bami, juli, liter, oxide, ski, souvenir, taxi).
* **Gesloten lettergreep:** fabriek, fiets, lief, muziek, niet.
* **Beklemtoonde open lettergreep:** gie•ter, spie•gel.
* **Einde van een woord:** bacterie, drie, jullie, knie, olie, parochie, visie.
**Hoofdregel 3: Lange klinker /ie/ in open lettergreep zonder hoofdklemtoon**
Deze wordt gespeld als -i- in een open lettergreep die geen hoofdklemtoon heeft.
* **Voorbeelden:** absurdi•teit, fabri•cage, fi•guur, gi•taar, identi•fi•ceren, mi•li•eu, muzi•kaal, parochi•aan, vi•si•onair.
**Schrijf -ieë- of -ië-:**
In afleidingen, verbogen en vervoegde vormen van grondwoorden op -ie, schrijf -ieë- als de -ie in de verlengde vorm beklemtoond is, en -ië- als de -ie onbeklemtoond is.
* **Klemtoon op /ie/:** categorieën, ceremonieën, fantasieën, knieën, theorieën.
* **Geen klemtoon op /ie/:** bacteriën, ceremoniën, evangeliën, magiër, neuriën, neuriënd, oliën, poriën.
**Eind-i als -ie-:**
De eind-i wordt gespeld als -ie- in verkleinvormen, vóór het achtervoegsel -ster, en in bepaalde werkwoordsvormen.
* **Verkleinvormen:** bikini - bikinietje, kiwi - kiwietje, ski - skietje, taxi - taxietje.
* **Vóór -ster:** ski - skiester.
* **Werkwoordsvormen:** ski - hij skiet, skiede, heeft geskied; taxi - het vliegtuig taxiet, taxiede, heeft getaxied.
### 2.2 Gebruik van accenttekens
Accenttekens (accent aigu ´, accent grave `, accent circonflexe ˆ) worden gebruikt voor uitspraak of klemtoon, voornamelijk op de 'e' in woorden van Franse oorsprong, maar soms ook in Nederlandse woorden. Het accent aigu (´) kan ook als klemtoonteken dienen.
**Hoofdregel voor Franse leenwoorden:**
Schrijf uitspraaktekens alleen als ze nodig zijn voor de Nederlandse uitspraak. Het uitspraakteken blijft ook staan op het Franse voorzetsel 'à'.
* **Zonder uitspraakteken:** assemblee, bohemien, condoleance, controle, dedain, depot, diner, hotel, invitee (vr.), matinee, prostituee (vr.), ragout.
* **Met uitspraakteken (é, è, ê):** ampère, café, comité, crêpe, enquête, etagère, defilé, invité (m.), première, procedé, prostitué (m.), saté, scène, tête-à-tête.
* **Met uitspraakteken (à):** twee à drie, à propos, à volonté.
**Behoud van Franse accenttekens:**
Behoud alle uitspraaktekens in woorden en woordgroepen die echt Frans aanvoelen. Facultatieve Franse accent circonflexe op een 'i' of 'u' wordt behouden.
* **é en à:** belle époque, dégénéré (m.)/dégénérée (vr.), déjà vu, délégué (m.)/déléguée (vr.), spécialité.
* **î en û:** boîte, coûte que coûte, crème brûlée, crème fraîche, croûte, flûte, fraîcheur, gîte, goûter, maître, maître d'hôtel, maîtresse, s'il vous plaît.
**Hoofdletter met accent:**
Behoud een uitspraakteken op een hoofdletter indien technisch mogelijk.
* **Voorbeelden:** À propos, Paul Éluard.
**Nederlandse woorden met accent:**
Schrijf in een beperkt aantal Nederlandse woorden een uitspraakteken op de 'e' voor de juiste uitspraak.
* **´ op de 'e':** Staat voor /ee/ (bv. hé).
* **` op de 'e':** Staat voor /è/ (bv. hè, bèta, blèren, blèten).
**Telwoord 'één':**
Schrijf dit telwoord met accenttekens als het in een context ook als lidwoord gelezen kan worden en de accenten nodig zijn om verkeerde lezing te voorkomen.
* **Met uitspraaktekens:** Hij heeft nog één rekening te betalen. Hij heeft zich aan meer dan één overtreding schuldig gemaakt.
* **Zonder uitspraaktekens:** een en ander, eenentwintig, eengezinswoning, eenmaal, eenmeifeest, een of meer, een-op-eenrelatie, een van de beste films.
**Klemtoonteken (´):**
Gebruik dit op klinkerteken om een woord of woorddeel sterk te benadrukken. Schrijf klemtoontekens op de eerste twee letters bij klinkers/tweeklanken met twee of meer letters. Bij 'ij' vervalt het klemteken op de 'j' meestal.
* **Voorbeelden:** dé oplossing, ‘Dóén’, úítdoen, áándoen, íjskoud, hágel.
Gebruik het klemtoonteken op klinkerteken om een woord met de juiste klemtoon te lezen, indien nodig om verkeerde lezing te voorkomen.
* **Voorbeelden:** méér adressen, vóór jou, vóór de verkiezingen.
Schrijf geen klemtoonteken op een hoofdletter.
* **Voorbeeld:** Iédereen is aanwezig.
## 2.2 Medeklinkers
### 2.2.1 Gelijkvormigheid in de spelling
Gelijkvormigheid betekent dat woorden en woorddelen zo veel mogelijk op dezelfde manier gespeld worden.
**Hoofdregel 1: Stemloze medeklinkers /p/, /t/, /ch/ aan het einde van woord of lettergreep**
Schrijf deze als 'b', 'd' en 'g' als ze bij verlenging stemhebbend worden (/b/, /d/, /g/). Dit geldt ook voor het einde van de stam van een werkwoord.
* **Einde van een woord:** boord (zoals boorden), brug (zoals bruggen), krab (zoals krabben).
* **Einde van een lettergreep:** webadres (zoals webben), hardvochtig (zoals harde), aanwezigheid (zoals aanwezigen).
* **Einde van de stam van een werkwoord:** ik heb, je hebt (zoals hebben), ik lig, ze ligt (zoals liggen), ik verbrand, u verbrandt (zoals verbranden), getobd (zoals tobben), gezegd (zoals zeggen).
**Uitzonderingen:** bijdehand - bijdehante, boud - boute (naast boude), Brabant - Brabander.
**Maar:**
Schrijf de stemloze medeklinkers /f/ en /s/ aan het einde van een woord of lettergreep altijd als 'f' en 's', ook als ze bij verlenging stemhebbend worden (/v/, /z/). Dit geldt ook voor het einde van de stam van een werkwoord. In letterwoorden, verkortingen en uitheemse woorden kan wel een 'v' of 'z' aan het einde voorkomen (pilav, sicav, jazz, quiz).
* **Einde van een woord:** raaf (niet raav, wel raven), roos (niet rooz, wel rozen).
* **Einde van een lettergreep:** werfbezoek (niet wervbezoek, wel werven), haasachtig (niet haazachtig, wel hazen).
* **Einde van de stam van een werkwoord:** stoofde, gestoofd (niet stoovde, gestoovd, wel stoven); verhuisde, verhuisd (niet verhuizde, verhuizd, wel verhuizen).
**Hoofdregel 2: Dubbele medeklinker in samenstellingen en afleidingen**
Behoud de dubbele medeklinker als de eindmedeklinker van het linkerdeel dezelfde is als de beginmedeklinker van het rechterdeel. Dit geldt ook bij samenstellingen met een tussenletter.
* **Samenstellingen:** geweld•daad, net•tarief, pols•stok; herders•stok, liefdes•scène, wespen•nest.
* **Afleidingen met voorvoegsel:** her•rijzen, on•nodig, ont•trekken, ver•regenen.
* **Afleidingen met achtervoegsel:** adel•lijk, doel•loos, groot•te, onmiddel•lijk, schaats•ster.
**Maar:**
Laat in bijvoeglijke naamwoorden het achtervoegsel -s of de uitgang -s weg als het grondwoord eindigt op een 's' of een medeklinker die als sisklank wordt uitgesproken (/s/, /z/, /sj/, /zj/). Hetzelfde geldt voor de -s in de overtreffende trap (-st).
* **Afleidingen met -s:** een Parijs café.
* **Combinatie 's' met iets, niets, wat, veel, weinig:** iets vies, niets Belgisch.
* **Overtreffende trap:** het orthodoxt, het wijst.
* **Verbogen vormen:** Parijse cafés, de orthodoxte houding, het wijste kind; de Merksplasse man.
**Maar:**
Laat in zelfstandige naamwoorden de meervouds-s weg als het grondwoord eindigt op een niet-uitgesproken 's'.
* **Voorbeelden:** sommige Dubois, de chassis, enkele compromis (naast compromissen), twee tournedos.
**Maar:**
Laat in zelfstandige naamwoorden de bezits-s weg en schrijf een apostrof als het grondwoord op een 's' of in uitspraak op een sisklank eindigt.
* **Woord eindigt op 's':** Els’ voorstel, Jacques’ baard, Louis’ hond, Wannes’ lied.
* **Woord eindigt in uitspraak op /s/, /z/, /sj/ of /zj/:** Felix’ zoon, Flash’ ruimteschip, Iljitsj’ noodlottige einde, Inez’ kind, Joyce’ boeken, Mulisch’ boek, Peruzovic’ elftal.
**Hoofdregel 3: Werkwoorden met stam op -d of -t**
Voeg bij werkwoorden waarvan de stam op een -d of -t eindigt, de uitgangen toe zoals bij andere werkwoorden.
* **Tegenwoordige tijd:** jij vindt, vind jij, u vindt, vindt u, hij vindt, vindt zij.
* **Onvoltooid verleden tijd:** ik beland•de, ze ontbloot•te, wij verwacht•ten, zij praat•ten.
**Maar:**
Schrijf aan het einde van werkwoordsvormen niet twee keer hetzelfde medeklinkerteken (-dd of -tt), ook als de regel van gelijkvormigheid een dubbele medeklinker zou vereisen.
* **Stam op -t:** hij laat (niet hij laatt); ze heeft begroot (niet ze heeft begroott).
* **Stam op -d:** gebrand (niet gebrandd).
### 2.2.2 Enkele of dubbele medeklinker
Deze regels zijn van toepassing op ongelede woorden en woorddelen, afleidingen, en verbogen en vervoegde vormen.
**Hoofdregel 1: Enkele of dubbele medeklinker na korte klinker**
Schrijf een medeklinker met een dubbel teken na een korte klinker als er op die medeklinker nog een klinker volgt. Dit geldt voor de medeklinkers b, c (/k/), d, f, g, k, l, m, n, p, r, s, t, v en z na de korte klinkers /a/, /e/, /i/, /o/, /u/. In leenwoorden wordt een medeklinker niet altijd verdubbeld (bv. ananas, mocassin, omelet).
* **Voorbeelden:** akkoord, alleen, Arnhemmer, ballon, Berchemmenaar, betonneren, biggen, blokkeer, gerenommeerd, Hilversummer, kennissen, kokkin, libellen, notarissen, petten, plakkaat, poppen, quizzen, remmen, spionnen, stellage, virussen, vonnissen, wanneer, webben.
* **Verbogen vormen bijvoeglijke naamwoorden:** de secce wijn, de smalle straat, de bezette stad, de gestutte muur, de verbrodde sfeer.
* **Vervoegde vormen:** wij aerobiccen, zij batikken, jullie stutten, zij verbrodden, ze quizzen.
* **Bijzonder geval:** chic, een chic pak, chique pakken, een chiquer pak, het chicste pak.
**Maar:**
Schrijf de medeklinker met een enkel teken in de combinaties el, em, en, er, es, et, ig, ik, il, it, als deze worden uitgesproken met een toonloze /ə/ of verzwakte /i/, én er op die combinatie nog een klinker volgt. Hetzelfde geldt voor afleidingen van plaatsnamen met twee lettergrepen die eindigen op -um.
* **el:** afwisseling, kandelaar, ongelukkig, ordelijk, schakelen, stedeling, vondeling.
* **em:** ademen, bliksemen, Hattemer, verademing.
* **en:** kluizenaar, rekenen, volwassene.
* **er:** baggeraar, verbeteren, vermindering, wapperen.
* **es:** dreumesen, hannesen.
* **et:** lemmeten, marketen, gemarkete.
* **ig:** bezigen, dertiger, koppige.
* **ik:** dommeriken, frunniken, leeuweriken.
* **il:** stencilen.
* **it:** auditen, geaudite, kieviten (van kievit, naast kievieten van kieviet).
* **um:** Bussumer, Rottumer.
**Maar:**
Schrijf de eindmedeklinker van het grondwoord altijd met een enkel teken in afleidingen met de achtervoegsels -aard en -achtig.
* **Voorbeelden:** lafaard, katachtig.
**Hoofdregel 2: Enkele medeklinker na lange klinker in open lettergreep**
Schrijf een medeklinker met een enkel teken na een lange klinker die in een open lettergreep staat. Het is niet altijd duidelijk te horen of de klinker lang is, met name bij leenwoorden.
* **Voorbeelden:** advi•seren, bajo•net, ba•len, du•pe, gela•den, kle•den, la•den, lo•nen, mayo•naise, miljo•nair, re•den, spio•nage en spio•neren (naast spionnen), statio•neren (naast stationnetje), sto•ten, wij ko•ken, zij vergro•ten.
* **Verbogen vormen bijvoeglijke naamwoorden:** de bre•de straat, de die•pe kloof, de gekle•de man, de vergro•te foto.
---
# Werkwoordspelling en zelfstandige naamwoorden
Dit gedeelte behandelt de vervoeging van werkwoorden in verschillende tijden en vormen, alsook de spelling van zelfstandige naamwoorden, inclusief bezitsvormen, meervouden en verkleinwoorden.
### 3.1 Werkwoordspelling
De vervoeging van werkwoorden is gebaseerd op de stam, die wordt verkregen door de infinitief te nemen en de uitgang `-en` (of soms `-n`) weg te laten. Bij het schrijven van de stam worden regels voor enkele/dubbele klinkers en medeklinkers toegepast.
#### 3.1.1 Stam en tegenwoordige tijd
* **Eerste persoon enkelvoud:** Gebruik de stam. Als de infinitief eindigt op `-ven` of `-zen`, wordt de uitgang `-f` of `-s` geschreven in plaats van `-v` of `-z`. Bij de werkwoorden `glijden`, `houden`, `rijden` en `snijden` kan de `-d` in de eerste persoon enkelvoud weggelaten worden.
* Voorbeelden: `ik antwoord`, `ik douch`, `ik droom`, `ik houd/hou`, `ik kom`, `ik mep`, `ik poets`, `ik schrob`, `ik snijd/snij`, `ik straf`, `ik verhuis`, `ik vind`, `ik wandel`, `ik word`, `ik zeef`.
* Bij `doen`, `gaan`, `zien` valt `-n` weg: `ik doe`, `ik ga`, `ik zie`.
* Bijzonder geval: `zijn` - `ik ben`.
* **Tweede en derde persoon enkelvoud:** Gebruik de stam + `t`. Voeg geen extra `-t` toe als de stam al op een `-t` eindigt.
* Voorbeelden: `jij antwoordt`, `hij schrobt`, `hij skiet` (niet `skit`), `dat verkleurt`, `hij wordt`.
* Bijzondere gevallen: `hebben` - `jij hebt`, `kunnen` - `jij kunt/kan`, `mogen` - `jij mag`, `willen` - `jij wilt/wil`, `zijn` - `jij bent`, `zullen` - `jij zult/zal`.
* **Inversie (vraagzinnen of zinsdelen voor het onderwerp):** Schrijf geen `-t` als het werkwoord vóór het onderwerp `je` of `jij` staat. Dit geldt alleen als `je` of `jij` daadwerkelijk het onderwerp is.
* Voorbeelden zonder `-t`: `Antwoord jij?`, `Waarom antwoord je niet?`, `Hark jij veel?`
* Voorbeelden met `-t` (wanneer `je` of `jij` niet het onderwerp is): `Harkt je zoon vaak?`, `Waarom vindt je dochter dat niet leuk?`
* **Eerste, tweede en derde persoon meervoud:** Gebruik de stam + `en` (of `n`). Dit is dezelfde vorm als de infinitief.
* Voorbeelden: `wij antwoorden`, `wij doen`, `jullie dweilen`, `we harken`, `zij worden`, `ze zien`.
#### 3.1.2 Verleden tijd
Er is een onderscheid tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden.
* **Regelmatige werkwoorden:** De stam blijft gelijk aan die van de tegenwoordige tijd.
* Voeg `-te(n)` toe aan de stam als deze eindigt op een van de stemloze medeklinkers van 't kofschip (/t/, /k/, /f/, /s/, /ch/, /p/) of de stemloze medeklinker /sj/.
* Voorbeelden: `ik blafte`, `ik harkte`, `jij kaartte`, `hij poetste`, `wij trapten`.
* Voeg `-de(n)` toe in alle andere gevallen.
* Voorbeelden: `ik antwoordde`, `jij dweilde`, `hij gromde`, `hij schrobde`, `zij verhuisden`.
* **Onregelmatige werkwoorden:** Klinkers en soms medeklinkers veranderen, waardoor een aparte verledentijdsstam ontstaat. Er zijn geen sluitende regels voor de vorm van deze stam.
* **Enkelvoud:** Gebruik de verledentijdsstam.
* Voorbeelden: `ik bad`, `ik dacht`, `jij kocht`, `u kwam`, `hij sprak`, `hij zweeg`.
* **Meervoud:** Voeg `-en` toe aan de verledentijdsstam.
* Voorbeelden: `wij dachten`, `jullie kochten`, `zij zwegen`.
* Bij onregelmatige werkwoorden met een lange /aa/ in de meervoudsvorm: `wij baden`, `jullie kwamen`, `zij spraken`.
* Bij de minder gebruikte vormen `ge` en `gij`: voeg `-t` toe aan de verledentijdsstam.
* Voorbeelden: `gij liept`, `ge vondt`.
#### 3.1.3 Voltooid deelwoord
Net als bij de verleden tijd is er een onderscheid tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden.
* **Regelmatige werkwoorden:**
* Voeg `-t` toe aan de stam als de verleden tijd eindigt op `-te(n)`.
* Voorbeelden: `ik heb geharkt` (zoals `harkte`), `hij heeft vergroot` (zoals `vergootte`).
* Voeg `-d` toe aan de stam als de verleden tijd eindigt op `-de(n)`.
* Voorbeelden: `ik heb gedweild` (zoals `dweilde`), `dat is gebeurd` (zoals `gebeurde`), `ik heb geolied` (zoals `oliede`).
* Voeg geen extra `-t` of `-d` toe als de stam al op een `-t` of `-d` eindigt.
* **Onregelmatige werkwoorden:** Hebben vaak dezelfde klinker- en medeklinkerwisselingen als de verledentijdsstam, maar eindigen vaak op `-en`. Er zijn geen sluitende regels voor de vorm van deze voltooid deelwoorden.
* Voorbeeld: `gezocht`, `gelopen`, `gevonden`.
* **Verbuiging als bijvoeglijk naamwoord:** Een voltooid deelwoord dat bijvoeglijk wordt gebruikt, wordt verbogen zoals een bijvoeglijk naamwoord. Voeg de uitgang `-e` toe en pas regels voor enkele/dubbele klinkers/medeklinkers toe.
* Voorbeelden: `de bezette stad`, `de gedweilde vloer`, `de verbrede straat`, `de gezeefde bloem`, `de verhuisde inboedel`.
#### 3.1.4 Gebiedende wijs
Dit is een werkwoordsvorm om een gebod of bevel uit te drukken, waarbij het onderwerp ontbreekt en het werkwoord op de eerste plaats staat.
* **Standaard vorm:** Gebruik de vorm van de eerste persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd.
* Bij `glijden`, `houden`, `rijden`, `snijden` kan de `-d` weggelaten worden.
* De gebiedende wijs van `zijn` is `wees`.
* De gebiedende wijs met `-t` komt alleen nog voor in vaste verbindingen, zoals `bezint eer ge begint`.
* Voorbeelden: `Duid aan`, `Ga naar huis`, `Houd/hou je aan de regels`, `Meld u aan`, `Wees voorzichtig`.
* **Met onderwerp `jij` of `u` uitgedrukt:** Gebruik de vorm van de tegenwoordige tijd die bij het onderwerp hoort.
* Voorbeelden: `Begeeft u zich naar de balie`, `Ga jij maar naar huis`, `Houdt u zich maar aan de regels`, `Meldt u zich aan`.
#### 3.1.5 Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden worden in het Nederlands vervoegd volgens specifieke regels.
* **Stam:** De stam van een Engels werkwoord is gelijk aan de infinitief zonder `to`. Behoud de `-e` als de Engelse stam op `-e` eindigt.
* Voorbeelden: `cruise`, `delete`, `fax`, `lease`, `save`.
* **Uitzonderingen voor de stam:**
* Schrijf een enkele medeklinker als de Engelse stam eindigt op een dubbele medeklinker.
* Voorbeeld: `gril` (Engels `grill`).
* Behoud de dubbele medeklinker als de voorafgaande klinker op zijn Engels wordt uitgesproken.
* Voorbeeld: `baseball`.
* Verdubbel de `o` en verwijder de eind-`e` als de Engelse stam in de laatste uitgesproken lettergreep een lange /oo/ heeft.
* Voorbeelden: `promoot` (Engels `promote`), `quoot` (Engels `quote`).
* Schrijf `-el` als de Engelse stam eindigt op `-le`.
* Voorbeelden: `googel` (Engels `google`), `scrabbel` (Engels `scrabble`).
* **Vervoeging:** Vervoeg Engelse werkwoorden zoals regelmatige Nederlandse werkwoorden.
* Voorbeelden: `ik barbecue`, `jij barbecuet`, `hij barbecuede`, `zij hebben gebarbecued`.
* **Verleden tijd en voltooid deelwoord met `-t` of `-d`:** Als de eindmedeklinker van de stam zowel stemloos als stemhebbend kan worden uitgesproken, zijn zowel de vorm met `-t` als met `-d` correct.
* Voorbeelden: `bridgen` - `wij bridgeten/bridgeden`, `golfen` - `wij golften/golfden`, `leasen` - `wij leaseten/leaseden`.
### 3.2 Zelfstandige naamwoorden
Dit deel behandelt de spelling van bezitsvormen, meervouden en verkleinwoorden.
#### 3.2.1 Spelling van bezitsvormen
* **Hoofdregel:** Schrijf de bezits-`s` aan het grondwoord vast. Dit geldt voor woorden die eindigen op een medeklinker, een toonloze /e/, een combinatie van klinkertekens, of `é`.
* Voorbeelden: `Joliens tas`, `Rogers fiets`, `Belgiës troeven`, `Disneys meesterwerk`, `Hergés strips`.
* **Uitzondering 1:** Laat de bezits-`s` weg en schrijf een apostrof als het grondwoord op een `s` eindigt of in de uitspraak op een sisklank (/s/, /z/, /sj/, /zj/).
* Voorbeelden: `Els’ voorstel`, `Jacques’ baard`, `Wannes’ lied`, `Felix’ zoon`, `Mulisch’ boek`.
* **Uitzondering 2:** Schrijf een apostrof vóór de bezits-`s` als de combinatie zonder apostrof tot een verkeerde uitspraak zou leiden. Dit geldt voor woorden die eindigen op een lange klinker die met één teken wordt geschreven (`a`, `e`, `i`, `o`, `u`, `y`).
* Voorbeelden: `Ali’s dapperheid`, `baby’s nieuwe kleertjes`, `Chloë’s kudde`, `Yoko’s stem`.
* **Uitzondering 3:** Schrijf een apostrof vóór de bezits-`s` bij initiaalwoorden, combinaties met losse cijfers, letters of bijzondere tekens, en bij letterwoorden die met hoofdletters worden geschreven.
* Voorbeelden: `KLM’s vluchtschema`, `K3’s optreden`, `ABBA’s succes`.
* **Combinaties met `iets`, `niets`, `wat`, `veel`, `weinig`, `wat voor`:** De bovenstaande regels gelden ook hier, tenzij het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een `s` of een sisklank.
* Voorbeelden: `iets goeds`, `niets extra’s`, `iets cosy’s`, maar `iets vies`, `niets Belgisch`.
#### 3.2.2 Spelling van meervouden
* **Hoofdregel:** Schrijf de meervoudsuitgang aan het grondwoord vast. Pas regels toe voor enkele/dubbele klinker en medeklinker.
* Voorbeelden: `ayatollahs`, `clubs`, `handen`, `sokken`, `bonsais`, `cowboys`, `logees`, `cafés`.
* **Uitzondering 1:** Schrijf een apostrof vóór de meervoudsuitgang `-s` als de combinatie zonder apostrof tot een verkeerde uitspraak zou leiden. Dit geldt voor woorden die eindigen op een lange klinker die met één teken wordt geschreven (`a`, `e`, `i`, `o`, `u`, `y`).
* Voorbeelden: `aloë’s`, `accu’s`, `auto’s`, `duo’s`, `taxi’s`, `ufo’s`.
* **Uitzondering 2:** Laat de meervouds-`s` weg bij een grondwoord dat eindigt op een niet-uitgesproken `s`.
* Voorbeelden: `enkele compromis` (naast `compromissen`), `twee tournedos`.
* **Uitzondering 3:** Schrijf een apostrof vóór de meervoudsuitgang van een initiaalwoord, cijfer, losse letter, bijzonder teken, combinatie ervan, of letterwoord met hoofdletters.
* Voorbeelden: `CEO’s`, `gsm’s`, `pc’s`, `sms’en`, `10’en`, `a’s`, `&’s`, `A4’s`, `FAQ’s`.
* **Woorden op `-ie`:** Schrijf `-ieën` in het meervoud als de `-ie` beklemtoond is.
* Voorbeelden: `categorieën`, `theorieën`.
* Schrijf `-iën` als de `-ie` onbeklemtoond is.
* Voorbeelden: `bacteriën`, `oliën`.
* **Woorden zoals `alle`, `beide`, `degene`, etc.:** Schrijf een meervouds-`n` als ze naar personen verwijzen én zelfstandig worden gebruikt.
* Voorbeeld met `-n`: `De boeren gingen beiden naar de markt.`
* Voorbeeld zonder `-n`: `Beide boeren gingen naar de markt.`
#### 3.2.3 Spelling van verkleinwoorden
* **Uitgangspunten:** Ga uit van het grondwoord. Een grondwoord met een vormvariant heeft meestal twee verkleinwoorden.
* Voorbeelden: `kat` - `katje`, `chocola(de)` - `chocolaatje`, `envelop(pe)` - `envelopje` en `enveloppetje`.
* **Hoofdregel:** Schrijf het achtervoegsel aan het grondwoord vast. Dit geldt ook voor de meeste Franse leenwoorden.
* Voorbeelden: `dalletje`, `bonnetje`, `glaasje`, `scheepje`, `webcammetje`.
* **Weglaten van `-g`:** Laat bij verkleinwoorden met `-kje` de `-g` van het grondwoord weg.
* Voorbeelden: `ketting` - `kettinkje`, `koning` - `koninkje`.
* **Weglaten van `-j`:** Laat bij verkleinwoorden van woorden die eindigen op `-sj` of `-tsj` de `-j` van het grondwoord weg.
* Voorbeelden: `derwisj` - `derwisje`, `fetisj` - `fetisje`.
* **Vernederlandsing van Franse grondwoorden:** Vernederlands het verkleinwoord van Franse grondwoorden op `-ade`, `-ave`, `-ffe`, `-ine`, `-ppe`, `-tte`, `-ule`, `-ure`, `-ute` als de eind-`e` in het verkleinwoord niet wordt uitgesproken.
* Voorbeelden: `karbonade` - `karbonaadje` (naast `karbonadetje`), `enclave` - `enclaafje` (naast `enclavetje`).
* **Achtervoegsel `-je` bij Franse grondwoorden op `-t` of `-d`:** Voeg `-je` toe als het Franse grondwoord eindigt op een (al dan niet uitgesproken) `t` of `d`.
* Voorbeelden: `biscuit` - `biscuitje`, `boulevard` - `boulevardje`, `chalet` - `chaletje`.
* **Dubbele klinkers bij `-tje`:** Schrijf het klinkerteken dubbel in verkleinwoorden op `-tje` als het grondwoord eindigt op een lange klinker die met één teken wordt geschreven (`a`, `e`, `i`, `o`, `u`). De `é` verliest het accent en de `i` wordt `ie`.
* Voorbeelden: `aloë` - `aloëetje`, `auto` - `autootje`, `café` - `cafeetje`, `radio` - `radiootje`, `taxi` - `taxietje`.
* **Apostrof bij bepaalde eindes:** Gebruik een apostrof in het verkleinwoord als het grondwoord eindigt op een `-y` na een medeklinker, of op een `-u` die als /oe/ wordt uitgesproken.
* Voorbeelden: `baby` - `baby’tje`, `tiramisu` - `tiramisu’tje`.
* **Apostrof bij initiaalwoorden, cijfers, letters, etc.:** Gebruik een apostrof in het verkleinwoord van een initiaalwoord, cijfer, losse letter, bijzonder teken, combinatie ervan, of letterwoord/verkorting met hoofdletters.
* Voorbeelden: `CEO’tje`, `gsm’etje`, `pc’tje`, `3’tje`, `a’tje`, `A4’tje`, `FAQ’jes`, `Benelux’je`.
---
# Gebruik van hoofdletters en tussenletters
Dit onderwerp behandelt de uitgebreide regels voor het correct toepassen van hoofdletters en de toepassing van tussenletters (-e-, -en-, -s-) in Nederlandse samenstellingen en afleidingen.
## 4. Gebruik van hoofdletters
### 4.1 Algemene regels voor hoofdletters
Hoofdletters worden gebruikt om het begin van een zin te markeren en om eigennamen te onderscheiden van soortnamen.
* **Eerste woord van een zin:** Het eerste woord van een zin wordt met een hoofdletter geschreven.
* **Voorbeeld:** *Mijn gsm is gestolen.*
* **Uitzondering bij apostrof:** Als een zin begint met een woord dat met een apostrof is, krijgt het tweede woord een hoofdletter.
* **Voorbeeld:** *'k Begrijp er niets van.*
* **Uitzondering bij cijfer/symbool:** Een zin die begint met een cijfer of symbool krijgt geen hoofdletter bij het eerste woord.
* **Voorbeeld:** *67 personen werden geëvacueerd.*
* **Eigennamen vs. soortnamen:** Eigennamen worden met een hoofdletter geschreven, soortnamen met een kleine letter. Een eigennaam is de officiële naam van iets unieks (persoon, plaats, instelling, merk, gebeurtenis), terwijl een soortnaam verwijst naar een categorie of soort.
* **Voorbeeld eigennaam:** *Hugo Claus, Amsterdam, Coca-Cola*
* **Voorbeeld soortnaam:** *een dichter, een hond, een tafel*
### 4.2 Specifieke gevallen van hoofdlettergebruik
#### 4.2.1 Persoonsnamen
* **Volledige namen en initialen:** Voor- en familienamen, evenals initialen, krijgen een hoofdletter. Dit geldt ook voor bezitsvormen, verkleinwoorden en meervouden van persoonsnamen.
* **Voorbeeld:** *Matilda’s boek, Frankje, de Carmiggelts*
* **Belgische familienamen:** In Belgische familienamen worden losse voorzetsels en lidwoorden gespeld zoals in officiële documenten.
* **Voorbeeld:** *mevrouw Van den Bossche*
* **Nederlandse familienamen:** In Nederlandse familienamen worden losse voorzetsels en lidwoorden klein geschreven als er een voornaam, initiaal of andere familienaam aan voorafgaat.
* **Voorbeeld met hoofdletter:** *mevrouw Van den Bos*
* **Voorbeeld met kleine letter:** *Anna van den Bos*
* **Personificaties:** Personificaties van abstracte begrippen krijgen een hoofdletter.
* **Voorbeeld:** *Jan Modaal, Koning Winter*
* **Persoonsnaam als soortnaam:** Een persoonsnaam wordt klein geschreven als deze naar een eigenschap van personen of een zaak/begrip verwijst (soortnaam).
* **Voorbeeld:** *een nieuwsgierig aagje, een adonis, alzheimer, een diesel*
* **MAAR – Artistiek/ambachtelijk product:** Een hoofdletter blijft behouden als de persoonsnaam een zaak aanduidt die een artistiek of ambachtelijk product is van de betreffende persoon.
* **Voorbeeld:** *een Chanel, een Rembrandt*
* **Samenstellingen met persoonsnaam:** Samenstellingen met een persoonsnaam krijgen een hoofdletter als de naam nog rechtstreeks naar de persoon verwijst, en worden klein geschreven als de naam niet meer rechtstreeks naar de persoon verwijst (soortnaam).
* **Voorbeeld eigennaam:** *Elvisplaat, Rembrandtjaar*
* **Voorbeeld soortnaam:** *een elviskuif*
* **Samenstellingen met uitvinder/ontdekker:** Samenstellingen met de naam van een uitvinder, ontdekker of wetenschapper worden klein geschreven, tenzij de naam expliciet naar de persoon verwijst.
* **Voorbeeld soortnaam:** *alzheimerpatiënt, dieselmotor*
* **Voorbeeld eigennaam:** *ziekte van Alzheimer, syndroom van Down*
* **Afleidingen van persoonsnaam:** Afleidingen van een persoonsnaam worden klein geschreven.
* **Voorbeeld:** *dantesk, freudiaans*
* **MAAR – Afleidingen met -achtig:** Een hoofdletter wordt behouden in afleidingen met het achtervoegsel -achtig als de persoonsnaam nog rechtstreeks naar de persoon zelf verwijst.
* **Voorbeeld:** *Dimitri Verhulstachtig*
#### 4.2.2 Aanspreekvormen, functiebenamingen en titulatuur
* **Algemeen:** Aanspreekvormen, functiebenamingen en titulatuur worden klein geschreven; het zijn soortnamen.
* **Voorbeeld:** *bisschop, mevrouw Anna Van den Bossche, minister-president*
* **Voornaamwoorden u/uw:** De voornaamwoorden *u* en *uw* worden klein geschreven.
* **Voorbeeld:** *Ik bezorg u het verslag.*
* **Respect en protocol:** Een of meer hoofdletters worden gebruikt bij bijzonder respect of protocollaire formules.
* **Voorbeeld:** *Heilige Vader, Uwe Majesteit*
#### 4.2.3 Heilige namen en begrippen
* **Namen van heilige personen/begrippen:** Namen van heilige personen of heilige begrippen krijgen een hoofdletter.
* **Voorbeeld:** *Allah, Boeddha, God, Sint-Jakob*
* **MAAR – God als soortnaam:** Het woord *god* wordt klein geschreven als het niet naar het hoogste wezen van een godsdienst verwijst (soortnaam).
* **Voorbeeld:** *Ze vereert die zangers als goden.*
* **Samenstellingen met heilige namen:** Samenstellingen met namen van heilige personen of begrippen krijgen een hoofdletter als ze nog naar de heilige persoon of het heilige begrip verwijzen. Ze worden klein geschreven als ze niet meer rechtstreeks verwijzen (soortnamen).
* **Voorbeeld eigennaam:** *een Boeddhabeeld, Onze-Lieve-Vrouwekerk*
* **Voorbeeld soortnaam:** *boeddhahouding, een christusfiguur*
* **Afleidingen van heilige namen:** Afleidingen van namen van heilige personen of begrippen worden klein geschreven.
* **Voorbeeld:** *boeddhist, goddelijk*
* **Godsdienstige praktijken/voorwerpen:** Namen van godsdienstige praktijken en voorwerpen worden klein geschreven (soortnamen).
* **Voorbeeld:** *de bar mitswa, een crucifix*
* **Heilige boeken:** Namen van (delen van) heilige boeken krijgen een hoofdletter als de tekst bedoeld wordt. Ze worden klein geschreven als een exemplaar van het boek bedoeld wordt (soortnaam).
* **Voorbeeld eigennaam:** *de Bijbel, Genesis, de Koran*
* **Voorbeeld soortnaam:** *een mooi uitgegeven bijbel*
#### 4.2.4 Aardrijkskundige namen
* **Algemeen:** Namen van plaatsen, rivieren, streken, bergen, landen, woestijnen, hemellichamen en sterrenbeelden worden met hoofdletters geschreven.
* **Voorbeeld:** *Amsterdam, de Dijle, Nederland, de Sahara*
* **MAAR – Soortnamen:** Aardrijkskundige namen worden klein geschreven als ze een zaak, product, dier- of plantensoort, persoon met een specifieke eigenschap of ander begrip benoemen (soortnamen).
* **Voorbeeld:** *een bordeaux, champagne, een chihuahua, een sneetje gouda*
* **Windstreken:** Namen van windstreken worden klein geschreven.
* **Voorbeeld:** *het noorden van Italië, de zon komt op in het oosten*
* **MAAR – Geografisch/economisch/politiek gebied:** Namen van windstreken krijgen een hoofdletter als ze verwijzen naar een geografisch, economisch of politiek gebied.
* **Voorbeeld:** *de verhoudingen tussen Noord en Zuid, het Nabije Oosten*
* **Windstreken als deel van naam:** Namen van windstreken en vergelijkbare specificerende aanduidingen krijgen een hoofdletter als ze deel uitmaken van een aardrijkskundige naam.
* **Voorbeeld:** *Zuid-Afrika, Noordoost-Vlaanderen*
#### 4.2.5 Namen van talen en dialecten
* **Algemeen:** De naam van een taal, dialect of andere taalvariëteit krijgt een hoofdletter.
* **Voorbeeld:** *het Arabisch, het Belgisch-Nederlands*
* **Negatieve waardering:** Aanduidingen die een negatieve waardering uitdrukken worden klein geschreven.
* **Voorbeeld:** *keukenfrans, koeterwaals*
* **Afleidingen:** Zelfstandige naamwoorden en werkwoorden afgeleid van taalnamen worden klein geschreven.
* **Voorbeeld:** *arabistiek, verfransing*
* **Elementen met hoofdletter:** Elementen als *hoog, laat, middel, nieuw, oud, plat, standaard, vroeg* krijgen een hoofdletter in de naam van een taal of dialect.
* **Voorbeeld:** *het Hoogduits, het Nieuwgrieks*
* **MAAR – Situering in de tijd:** Elementen als *laat, oud, vroeg* worden klein geschreven als het geheel naar een situering in de tijd verwijst.
* **Voorbeeld:** *laat-Romeinse keizers*
* **Elementen met kleine letter:** Elementen als *antiek, hedendaags, klassiek, modern* worden klein geschreven in woordgroepen met een taalnaam.
* **Voorbeeld:** *hedendaags Nederlands*
#### 4.2.6 Namen van volkeren, etnische en religieuze groepen
* **Specifieke volkeren:** De naam van een specifiek volk of een lid daarvan krijgt een hoofdletter.
* **Voorbeeld:** *een Inuit, de Zweden*
* **MAAR – Soortnaam:** De naam van een specifiek volk of een lid daarvan wordt klein geschreven als deze niet meer rechtstreeks naar het volk verwijst (soortnaam).
* **Voorbeeld:** *een bourgondiër, een griek*
* **Spotnamen/bijnamen:** Spotnamen en bijnamen voor leden van volkeren worden klein geschreven (soortnamen).
* **Voorbeeld:** *aussie, jap*
* **Overkoepelende namen etnische groepen:** Overkoepelende namen voor leden van etnische groepen worden klein geschreven (soortnamen).
* **Voorbeeld:** *een blanke, een creoolse*
* **Religieuze stromingen:** Namen van aanhangers van een religieuze stroming worden klein geschreven (soortnamen).
* **Voorbeeld:** *een christen, een moslim*
* **Dubbele betekenis (volk/religie):** Woorden die zowel naar een lid van een volk als naar een aanhanger van een religieuze stroming kunnen verwijzen, worden met een hoofdletter of kleine letter geschreven, afhankelijk van de betekenis.
* **Voorbeeld hoofdletter (volk):** *de gesprekken tussen Joden en Palestijnen*
* **Voorbeeld kleine letter (religie):** *de dialoog tussen christenen en joden*
#### 4.2.7 Namen van artistieke, culturele, maatschappelijke en religieuze stromingen
* **Algemeen:** Namen van artistieke, culturele, maatschappelijke en religieuze stromingen worden klein geschreven (soortnamen).
* **Voorbeeld:** *antiglobalisme, barok, islam*
* **MAAR – Stijlperiode:** Als een woord voor een stroming ook een stijlperiode aanduidt, kan het in wetenschappelijke literatuur een hoofdletter krijgen.
* **Aanhangers:** Namen van aanhangers van deze stromingen worden klein geschreven (soortnamen).
* **Voorbeeld:** *calvinist, dadaïst*
* **Kunstenaarscollectieven:** Eigennamen van kunstenaarscollectieven krijgen hoofdletters.
* **Voorbeeld:** *Bauhaus, de Tachtigers*
#### 4.2.8 Namen van dagen, feestdagen, periodes en historische gebeurtenissen
* **Tijdindeling:** Woorden voor tijdindeling (dagdelen, dagen, maanden, seizoenen) worden klein geschreven (soortnamen).
* **Voorbeeld:** *januari, lente, maandag*
* **Feestdagen:** Officiële namen van feestdagen en bijzondere dagen krijgen een hoofdletter; niet-officiële of informele namen klein.
* **Voorbeeld hoofdletter:** *Kerstmis, Nieuwjaar*
* **Voorbeeld kleine letter:** *kerst, paaszondag*
* **Samenstellingen met feestdagen:** Samenstellingen met namen van feestdagen worden klein geschreven.
* **Voorbeeld:** *kerstboom, moederdagcadeau*
* **Historische/geologische periodes:** Namen van historische, geologische en andere periodes worden klein geschreven.
* **Voorbeeld:** *het computertijdperk, de middeleeuwen*
* **Religieuze periodes:** Namen van jaarlijks terugkerende religieuze periodes worden klein geschreven.
* **Voorbeeld:** *advent, ramadan*
* **Historische gebeurtenissen:** Namen van historische gebeurtenissen krijgen hoofdletters als ze als uniek worden beschouwd (eigennamen).
* **Voorbeeld:** *de Guldensporenslag, de Tweede Wereldoorlog*
#### 4.2.9 Namen van instanties, bedrijven, organisaties, gebouwen en merken
* **Algemeen:** Namen van instanties, bedrijven, organisaties en gebouwen krijgen hoofdletters. Lidwoorden, voorzetsels en voegwoorden zijn meestal klein.
* **Voorbeeld:** *het Atomium, de Koning Boudewijnstichting, het Parthenon*
* **MAAR – Donorprincipe:** De schrijfwijze die de instantie zelf hanteert, wordt gevolgd.
* **Voorbeeld:** *bpost, easyJet*
* **MAAR – Soortnaam:** Namen van instanties worden klein geschreven als ze als soortnaam worden gebruikt (omschrijving, niet-officiële naam, meervoud).
* **Voorbeeld:** *het gerecht, de Vlaamse ministeries*
* **MAAR – Niet uniek:** Namen van instanties en bestuursorganen worden klein geschreven als ze niet uniek zijn (soortnamen).
* **Voorbeeld:** *het college van burgemeester en schepenen*
* **Merknamen:** Merknamen krijgen een hoofdletter, tenzij de naamgever een andere schrijfwijze kiest. Dit geldt ook voor verwijzingen naar specifieke exemplaren van een merk.
* **Voorbeeld:** *Coca-Cola, Volkswagen, een Renault*
* **MAAR – Type product:** Merknamen worden klein geschreven als ze verwijzen naar een type product (soortnamen).
* **Voorbeeld:** *een aspirientje, een pamper*
* **Afleidingen van merknamen:** Werkwoorden afgeleid van merknamen worden klein geschreven.
* **Voorbeeld:** *facebooken, googelen*
#### 4.2.10 Titels van boeken, films, artistieke onderscheidingen en evenementen
* **Boeken, films, theater:** Het eerste woord van de titel van een boek, film of theaterproductie krijgt een hoofdletter.
* **Voorbeeld:** *Het verdriet van België, Oorlog en terpentijn*
* **MAAR – Naslagwerken:** In titels van naslagwerken kunnen alle betekenisvolle woorden een hoofdletter krijgen.
* **Kranten/tijdschriften:** De naam van een krant of tijdschrift wordt geschreven zoals de oprichter of redactie heeft gekozen (donorprincipe).
* **Voorbeeld:** *De Standaard, Van Nu en Straks*
* **Onderscheidingen/evenementen:** Namen van artistieke onderscheidingen en evenementen krijgen hoofdletters.
* **Voorbeeld:** *Daviscup, Nobelprijs, Tomorrowland*
#### 4.2.11 Duitse woorden
* **Soortnamen:** Duitse zelfstandige naamwoorden worden klein geschreven als het soortnamen zijn.
* **Voorbeeld:** *apfelstrudel, bühne*
* **Eigennamen:** Duitse zelfstandige naamwoorden krijgen een hoofdletter als het eigennamen zijn.
* **Voorbeeld:** *Gestapo, Bauhaus*
* **Duitse woordgroepen:** Duitse zelfstandige naamwoorden krijgen een hoofdletter in Duitse woordgroepen, waarbij de Duitse spelling behouden blijft.
* **Voorbeeld:** *Blut und Eisen*
#### 4.2.12 Letteraanduidingen
* **Vorm van een zaak:** Een letteraanduiding in een samenstelling krijgt een hoofdletter als de letter de vorm van een zaak weergeeft.
* **Voorbeeld:** *L-vormig, T-shirt*
* **Ordening/classificatie/evaluatie:** Een letteraanduiding in een samenstelling krijgt een hoofdletter als de letter een ordening, classificatie of evaluatie aangeeft.
* **Voorbeeld:** *A-team, P-trein*
## 5. Tussenletters
Tussenletters (-e-, -en-, -s-) worden gebruikt in samenstellingen en afleidingen om de uitspraak te vergemakkelijken of om de betekenis te verduidelijken.
### 5.1 Tussenletters -e- en -en- in samenstellingen
* **Vooraf:** Behoud de schrijfwijze van het linkerdeel van een samenstelling als dit zelf op -en eindigt. Er is dan geen tussenletter.
* **Voorbeeld:** *havengebied, rekenwonder*
* **Extra klank:** Er wordt -e- of -en- geschreven als er op die plaats een extra klank (een toonloze /e/) hoorbaar is. De keuze tussen -e- en -en- hangt af van specifieke regels.
* **Hoofdregel:** Schrijf -en- als het linkerdeel een zelfstandig naamwoord is met een meervoud op -en (maar niet op -es). Schrijf -e- in andere gevallen.
* **Met -n- (meervoud op -en, niet op -es):**
* Linkerdeel eindigt op medeklinker: *apenstreken, boekenwinkel, leeuwenmoed*
* Linkerdeel eindigt op een toonloze /e/: *armenbuurt, jongerencafé*
* **Zonder -n- (meervoud op -en én -es, of alleen enkelvoud):**
* Linkerdeel eindigt op toonloze /e/: *eindejaar, groenteafval*
* Linkerdeel heeft geen meervoud op -en: *aspergesoep, gerstenat*
* Linkerdeel is een bijvoeglijk naamwoord: *klassespeler, rodekool*
* Linkerdeel is een werkwoordsstam: *brekebeen, spinnewiel*
* **Uitzonderingen:**
* **Uitzondering 1:** Schrijf -e- in bijvoeglijke naamwoorden met als versterkend linkerdeel *ape, bere, boorde, pikke, rete, reuze, steke*.
* **Voorbeeld:** *apetrots, beresterk*
* **Uitzondering 2:** Schrijf -e- als de betekenis van de delen nauwelijks of niet meer herkenbaar is (versteende samenstelling) of als het woord maar schijnbaar een samenstelling is (vermeende samenstelling).
* **Voorbeeld:** *apekool, bakkebaard, kattebelletje*
* **Uitzondering 3:** Schrijf -e- in woorden met *hel, maan, zon, (onze)lievevrouw* en *Koninginnedag* als linkerdeel.
* **Voorbeeld:** *hellevuur, maneschijn, zonnestraal*
* **Uitzondering 4:** Schrijf -en- als het linkerdeel een vrouwelijke persoonsnaam is, afgeleid van een mannelijke persoonsnaam met meervoud op -en door toevoeging van -e.
* **Voorbeeld:** *agentenuniformrokje, studentenzwangerschap*
* **Uitzondering 5:** Behoud de oorspronkelijke spelling in samenstellingen met oude naamvalsvormen.
* **Voorbeeld:** *'s anderendaags, grotendeels*
### 5.2 Tussenletters -e- en -en- in afleidingen
* **Vooraf:** Behoud de schrijfwijze van het grondwoord als dat zelf al op -en eindigt. Er is dan geen tussenletter.
* **Voorbeeld:** *eigendom, eigenlijk*
* **Extra klank:** Er wordt -e- of -en- geschreven als er tussen het grondwoord en het achtervoegsel een extra klank hoorbaar is.
* **Achtervoegsels -lijk, -lijks, -loos:** Schrijf -e- in afleidingen met deze achtervoegsels.
* **Voorbeeld:** *bisschoppelijk, ideeëloos*
* **Achtervoegsels -achtig, -dom, -schap:** Schrijf -en- in afleidingen met deze achtervoegsels als het grondwoord een zelfstandig naamwoord is met een meervoud op -en (maar niet op -es). Schrijf -e- in de andere gevallen.
* **Met -n-:** *sterrendom, vorstendom*
* **Zonder -n-:** *heideachtig, lenteachtig*
### 5.3 Tussenletter -s-
* **Vooraf:** Behoud de schrijfwijze van het linkerdeel of grondwoord als dat al op -s eindigt. Bij *allesins, enigszins, geenszins* blijft de -s behouden vanwege oude naamvalsvormen.
* **Voorbeeld:** *fietsslot, fietsster*
* **Hoorbare /s/:** Schrijf een tussenletter -s- als u op die plaats een /s/ hoort. Vaak zijn beide spellingen (met en zonder -s-) correct. Bij twijfel kan een woordenboek geraadpleegd worden.
* **Met -s-:** *dorpskern, spelling(s)probleem, gebruikersnaam*
* **Zonder -s-:** *ademnood, denkbaar*
* **Met en zonder -s-:** *beheer(s)overeenkomst, spelling(s)probleem*
* **Rechterdeel met sisklank:** Schrijf ook een tussenletter -s- als het rechterdeel van een samenstelling met een sisklank (/s/, /z/, /sj/, /zj/) begint en de tussenklank /s/ ook in vergelijkbare samenstellingen zonder sisklank hoorbaar is.
* **Met -s-:** *stationsstraat*
* **Zonder -s-:** *wandelstraat*
* **Met en zonder -s-:** *raadzaal of raadszaal*
---
# Aaneenschrijven, woordgroepen, afkortingen en woordafbreking
Dit deel van de studiegids behandelt de regels voor het aaneenschrijven van woorden, het onderscheid tussen woordgroepen en samenstellingen, de spelling van diverse afkortingen en de correcte afbreking van woorden aan het einde van een regel.
## 5. Aaneenschrijven, woordgroepen en afkortingen
Er zijn twee hoofdregels voor het schrijven van woorden: woordgroepen worden met spaties geschreven, terwijl samenstellingen en afleidingen aaneengeschreven worden.
### 5.1 Algemene regels voor aaneenschrijven
* **Hoofdregel 1: Woordgroepen worden met spaties geschreven.** Een woordgroep is een opeenvolging van woorden die bij elkaar horen, maar geen enkel woord vormen.
* **Voorbeelden:** `algemeen secretaris`, `alle drie`, `een heel mooi boek`, `geen voorwaarden stellen`, `grote mensen`, `ovale tafel`, `soep met witte bonen`, `Spaanse griep`, `verse muntthee`, `1 april`, `100 euro`.
* **Hoofdregel 2: Samenstellingen en afleidingen worden aaneengeschreven.**
* Een **samenstelling** is een woord gevormd uit twee zelfstandig voorkomende delen (bv. `keuken + tafel = keukentafel`).
* Een **afleiding** bestaat uit een grondwoord en een of meer voor- of achtervoegsels die niet zelfstandig voorkomen (bv. `on- + schuldig = onschuldig`).
* **Voorbeelden samenstellingen:** `appelboom`, `bloedbank`, `designkeukentafel`, `filevorming`, `gevoelsmens`, `griepepidemie`, `jeugdherbergslaapzaal`, `keukentafel`, `keukentafelgesprek`, `kussengevecht`, `muntthee`, `naamsverandering`, `perenboom`, `privésfeer`, `schokgolftherapie`, `trouwbelofte`, `Wordtekst`, `zonlicht`.
* **Voorbeelden afleidingen:** `antibacterieel`, `beargumenteren`, `menselijk`, `onschuldig`, `onvoorwaardelijk`, `subcultuur`, `tafelen`, `vergeetachtig`.
#### 5.1.1 Samenstellingen met woordgroepen
Woorden die bestaan uit een woordgroep (bijvoeglijk naamwoord of telwoord + zelfstandig naamwoord) en een zelfstandig naamwoord worden aaneengeschreven, mits de woordgroep de kern niet vormt van een zelfstandig naamwoord dat ook los kan bestaan.
* **Voorbeelden:** `grotemensenpraat` (grote mensen + praat), `meervoudigepersoonlijkheidsstoornis` (meervoudige persoonlijkheid + stoornis), `onroerendgoedbelasting` (onroerend goed + belasting), `Spaansegriepepidemie` (Spaanse griep + epidemie), `versemuntthee` (verse munt + thee, thee van verse munt), `vijfdollarbiljet` (vijf dollar + biljet), `wittebonensoep` (witte bonen + soep).
Ook samenstellingen met een zelfstandig naamwoord en een woordgroep worden aaneengeschreven: `bedrijfsonroerendgoed` (bedrijf + onroerend goed), `inbouwopenhaard` (inbouw + open haard).
### 5.2 Klinkerbotsing
Klinkerbotsing treedt op wanneer twee opeenvolgende klinkertekens die tot verschillende lettergrepen behoren, een lange klank of tweeklank kunnen vormen. Dit wordt opgelost met een koppelteken of een trema.
#### 5.2.1 Klinkerbotsing in samenstellingen
Bij klinkerbotsing in samenstellingen wordt een koppelteken gebruikt. Dit geldt voor de combinaties a+a, a+e, a+i, a+u; e+e, e+i, e+u; i+i, i+e, i+j; o+o, o+e, o+i, o+u; u+u, u+i. De regel geldt ook voor de é.
* **Voorbeelden met verplicht koppelteken:** `camera-angst`, `massa-executie`, `alinea-indeling`, `na-ijver`, `gala-uitnodiging` (a+); `twee-eiig`, `vanille-ijs`, `lente-uitje`, `café-uitbater` (e+); `ski-instructeur`, `plooi-ijzer`, `groei-economie`, `ski-jas` (i+); `auto-ongeluk`, `zo-even`, `metro-incident`, `audio-uitgang` (o+); `menu-uitdraai`, `milieu-inspectie` (u+).
* **Uitzondering:** `zoiets`.
#### 5.2.2 Facultatief koppelteken bij klinkerbotsing
In samenstellingen zonder klinkerbotsing kan een extra koppelteken worden gebruikt om de leesbaarheid te vergroten.
* **Voorbeelden:** `astmaonderzoek` of `astma-onderzoek`, `babyeczeem` of `baby-eczeem`, `niveauoverschrijdend` of `niveau-overschrijdend`, `privéauto` of `privé-auto`, `vanilleyoghurt` of `vanille-yoghurt`, `zijingang` of `zij-ingang`.
#### 5.2.3 Trema bij klinkerbotsing in getallen
In getallen met het element `-en-` wordt een trema gebruikt bij klinkerbotsing.
* **Voorbeelden:** `drieëndertig`, `drieënhalf`, `tweeënhalf`, `tweeëndertig`, `tweeënvijftigste`.
#### 5.2.4 Trema in ongelede woorden, afleidingen en vervoegde vormen
Bij klinkerbotsing in ongelede woorden, afleidingen, verbogen of vervoegde vormen wordt een trema gebruikt. Dit geldt voor de combinaties a+a, a+e, a+i, a+u; e+e, e+i, e+u; i+e; o+o, o+e, o+i, o+u; u+u, u+i. De combinaties i+i en i+j kennen geen trema.
* **Voorbeelden met trema:** `Kanaän`, `iaën`, `prozaïsch`, `Emmaüs` (a+); `allergieën`, `categorieën`, `gedweeë`, `ze barbecueën`, `geëuropeaniseerd`, `beïnvloeden`, `geüpdatet` (e+); `skiër`, `essentiële`, `hygiëne`, `wiiën` (i+); `coördinator`, `poëzie`, `egoïsme` (o+); `vacuüm`, `intuïtie` (u+).
* **Uitzonderingen zonder klinkerbotsing, toch trema:** `linguïst`, `linguïstisch`, `linguïstiek`, `pinguïn` (uï = /wi/).
* **Voorbeelden zonder trema:** `alinea`, `beargumenteren`, `geaaid`, `geautomatiseerd`, `realisatie`, `geolied`, `boa`, `coalitie`, `ambigue`, `ze fonduen`, `begroeiing`, `kopiist`, `bijectie`.
#### 5.2.5 Uitzonderingen op de trema-regel bij klinkerbotsing
* Bij drie of meer klinkertekens komt geen trema op de letter die volgt op een `-i-`: `lawaaierig`, `aardbeien`, `apprecieerde`, `adieu`, `boeiend`, `dooier`, `kuieren`.
* Geen trema op de eerste letter van `-ij-` en `-ui-`: `beijveren`, `geijkt`, `geuit`.
* Geen trema in leenwoorden die nog als uitheems worden beschouwd en hun oorspronkelijke spelling behouden: `clientèle`, `dolce far niente`, `Inuit`, `paella`, `baccalaureus`, `museum`, `petroleum`, `bohemien`, `julienne`, `musicienne`, `opticien`.
* In afleidingen, verbogen en vervoegde vormen van grondwoorden op `-ie` wordt `-ië-` geschreven als de `-ie` onbeklemtoond is: `bacteriën`, `ceremoniën`, `magiër`, `oliën`.
* Vóór het achtervoegsel `-achtig` wordt een koppelteken gebruikt bij klinkerbotsing (a+a). Facultatief ook zonder klinkerbotsing: `maffia-achtig`, `reuma-achtig`, `adagioachtig` of `adagio-achtig`, `antilopeachtig` of `antilope-achtig`.
* Na een voorvoegsel van Latijnse of Griekse oorsprong wordt een koppelteken gebruikt bij klinkerbotsing. Facultatief ook zonder klinkerbotsing: `contra-indicatie`, `homo-erotisch`, `re-integratie`, `semi-intellectueel`, `socio-economisch`, `vice-eersteminister`; `antiaanbaklaag` of `anti-aanbaklaag`, `coauteur` of `co-auteur`.
* Een trema wordt gebruikt bij klinkerbotsing als het woord ongeleed is (niet een afleiding met een Latijns/Grieks voorvoegsel): `biënnale`, `coëfficiënt`, `preëminent`, `reïncarnatie`.
### 5.3 Samenkoppelingen
Een samenkoppeling is een combinatie van twee of meer woorden die samen een vaste verbinding vormen, aangegeven met koppeltekens. Er is geen duidelijk kernwoord zoals bij een samenstelling.
* **Hoofdregel 1: Gebruik koppeltekens tussen de delen van een samenkoppeling.**
* **Voorbeelden:** `het anders-zijn`, `het kind-zijn`, `kant-en-klaar`, `kruidje-roer-me-niet`, `lelietje-van-dalen`, `(Onze-)Lieve-Heer`, `(Onze-)Lieve-Vrouw`, `spring-in-’t-veld`.
* Koppeltekens blijven behouden in samenstellingen en afleidingen met een samenkoppeling.
* Een extra koppelteken kan worden gebruikt in samenstellingen met een samenkoppeling als linkerdeel voor leesbaarheid.
#### 5.3.1 Woordgroepen als linkerdeel van een samenstelling
Woordgroepen zonder duidelijk kernwoord die het linkerdeel van een samenstelling vormen (vaak van drie of meer woorden, met voorzetsel of voegwoord) worden als samenkoppeling behandeld. Het rechterdeel wordt aan het laatste deel van de woordgroep vastgeschreven.
* **Voorbeelden:** `alles-kitsgevoel` (alles kits + gevoel), `nek-aan-nekrace` (nek aan nek + race), `sport-en-speldag` (sport en spel + dag).
* Een extra koppelteken kan voor leesbaarheid worden toegevoegd.
* Typografische oplossingen (aanhalingstekens, cursivering) zijn mogelijk bij minder frequente samenstellingen.
### 5.4 Samenstellingen met gelijkwaardige delen
Delen van een samenstelling zijn gelijkwaardig als ze verwisselbaar zijn (bv. `priester-dichter` = `dichter-priester`) en er geen duidelijk kernwoord is.
* **Regel: Gebruik een of meer koppeltekens in samenstellingen met gelijkwaardige delen** (zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden). Geldt ook voor politieke, religieuze of levensbeschouwelijke stromingen en verwijzingen naar plaats of bevolkingsgroep.
* **Voorbeelden:** `hotel-restaurant`, `hink-stap-sprong`, `priester-dichter` (zelfstandig naamwoord); `biologisch-dynamisch`, `burgerlijk-liberaal`, `cultureel-maatschappelijk`, `Duits-Frans`, `Grieks-orthodox`, `links-extremistisch`, `medisch-administratief`, `Nederlands-hervormd`, `politiek-diplomatiek`, `paars-groen`, `politiek-filosofisch`, `rood-wit-blauw`, `rooms-katholiek`, `Vlaams-nationalistisch`, `zwart-wit` (bijvoeglijk naamwoord).
* Koppeltekens blijven ook bij gelijkwaardige delen die het linkerdeel van een samenstelling vormen.
* Een extra koppelteken kan voor leesbaarheid worden toegevoegd.
* Tweedelige bijvoeglijke naamwoorden worden aaneengeschreven als de delen *niet* gelijkwaardig zijn en het linkerdeel iets zegt over het rechterdeel.
* Bij twijfel tussen gelijkwaardige delen of afleiding van een woordgroep, wordt de spelling gekozen die past bij de betekenis.
* Zelfstandige naamwoorden gevormd op basis van bijvoeglijke naamwoorden volgen dezelfde regels.
### 5.5 Combinaties met eigennamen
Een eigennaam is de officiële naam van iets unieks.
* **Regel: Schrijf samenstellingen en afleidingen met een eigennaam als linkerdeel aaneen.** Behoud spaties en koppeltekens in de eigennaam.
* **Voorbeelden:** `Afrikamissie`, `Applemedewerker`, `Beatlesfan`, `Middellandse Zeegebied`, `New Orleansreis`, `Rode Kruispost`, `Tweede Kamerfractie`, `YouTubefilmpje` (samenstellingen); `belgicist`, `Boerenbondachtig`, `Costa Ricaans`, `New Yorker` (afleidingen).
* Een extra koppelteken kan voor leesbaarheid worden gebruikt.
* Bij klinkerbotsing in samenstellingen met een eigennaam is een koppelteken altijd verplicht.
* Typografische oplossingen zijn mogelijk bij meerdelige eigennamen.
* Schrijf een koppelteken in samenstellingen en afleidingen met een eigennaam als rechterdeel.
* Een koppelteken wordt gebruikt in samenstellingen met een persoonsnaam als nabepaling die 'genoemd naar' betekent.
* Een spatie wordt gebruikt in woordgroepen met een persoonsnaam als nabepaling die 'heet/heeft als naam' betekent.
* Samengestelde aardrijkskundige namen met woorden als Noord-, Oost-, Zuid-, West-, Belgisch-, etc. krijgen een koppelteken.
* Samengestelde aardrijkskundige namen met windstreken krijgen koppeltekens volgens de betekenis (bv. `Zuid-West-Vlaanderen` vs. `Zuidwest-Vlaanderen`).
* Samengestelde aardrijkskundige namen die uit gelijkwaardige delen bestaan of een samenkoppeling vormen, krijgen koppeltekens.
#### 5.5.1 Talen en dialecten
Namen van talen en dialecten afgeleid van aardrijkskundige namen worden op dezelfde manier geschreven als de aardrijkskundige naam.
* **Voorbeelden:** `West-Vlaams`, `New Yorks`, `Sint-Truidens`.
Namen van talen of dialecten worden aaneengeschreven als ze niet van een samengestelde aardrijkskundige naam zijn afgeleid, of als ze een negatieve waardering uitdrukken.
* **Voorbeelden:** `Hoogduits`, `koeterwaals`, `Middelnederlands`, `Standaardnederlands`.
Een koppelteken wordt gebruikt als het linkerdeel van een aardrijkskundige naam is afgeleid.
* **Voorbeelden:** `Belgisch-Nederlands`, `Brits-Engels`, `Indo-Europees`.
### 5.6 Getallen, telwoorden en breuken
* Getallen worden aaneengeschreven tot het woord 'duizend'. Achter 'duizend' komt een spatie.
* **Voorbeelden:** `dertien`, `tweeëndertig`, `driehonderdachtendertig`, `drie-duizend tweehonderd-vier-en-vijftig`, `drie-honderd-acht-en-dertig-duizend tweehonderd-drie-en-tachtig`.
* Achter de woorden `miljoen`, `miljard`, etc. komt een spatie.
* Rangtelwoorden worden op dezelfde manier geschreven als hoofdtelwoorden.
* Achter een rangtelwoord in cijfers gebruikt men `e` of `ste`/`de`, zonder superscript of apostrof.
* Teller en noemer in een breukgetal worden los geschreven.
* Teller en noemer worden aaneengeschreven als het breukgetal deel uitmaakt van een samenstelling.
* **Voorbeeld:** `tweederdemeerderheid`.
### 5.7 Combinaties met cijfers, letters en symbolen
* Een koppelteken wordt gebruikt in samenstellingen met een losse letter, cijfer, symbool of een combinatie daarvan.
* **Voorbeelden:** `e-mail`, `T-shirt`, `EUR-symbool`, `A4-formaat`, `3D-printer`, `65+-kaart`.
* Een koppelteken wordt gebruikt in samenstellende afleidingen met een telwoord in cijfers.
* In afleidingen, verbogen en vervoegde vormen wordt een apostrof gebruikt na een losse letter, cijfer, symbool of combinatie.
* Achtervoegsels `-e`, `-de`, `-ste` in rangtelwoorden worden aan het cijfer vastgeschreven.
* Een koppelteken wordt vóór een losse letter of een cijfer geplaatst in samenstellingen met specifieke voorvoegsels zoals `ge-`.
* Een koppelteken wordt vóór het achtervoegsel `-achtig` geplaatst.
* Een spatie wordt gebruikt in combinaties met cijfers of losse letters die een categorie of soort aangeven.
* Een koppelteken wordt gebruikt in een samenstelling met zulke combinaties, waarbij de spatie behouden blijft.
* Samenstellingen worden aaneengeschreven als het cijfer met letters wordt weergegeven.
* Een spatie wordt geschreven tussen een cijfer en een maataanduider.
* Een koppelteken wordt gebruikt in samenstellingen met een maataanduider die met een symbool wordt weergegeven.
* Een conventionele eenheid (vaste combinatie van cijfers en letters) wordt aaneengeschreven.
* Een koppelteken wordt gebruikt in samenstellingen met een conventionele eenheid.
* Samenstellingen met een woordgroep die met een telwoord in cijfers begint, behouden de spatie. Deze samenstellingen worden aaneengeschreven als het cijfer met letters wordt weergegeven.
### 5.8 Combinaties met initiaalwoorden, letterwoorden en verkortingen
#### 5.8.1 Initiaalwoorden
Een initiaalwoord is een verkorte vorm uit beginletters die letter voor letter wordt uitgesproken.
* Een koppelteken wordt gebruikt in samenstellingen met een initiaalwoord.
* **Voorbeelden:** `bedrijfs-pc`, `borstvoedings-bh`, `kleuren-tv`, `NMBS-medewerker`, `pc-netwerk`.
* In afleidingen, verbogen en vervoegde vormen wordt een apostrof achter een initiaalwoord geplaatst.
* Een koppelteken wordt na een voorvoegsel geplaatst.
* Een koppelteken wordt vóór de achtervoegsels `-achtig`, `-dom` en `-schap` geplaatst.
#### 5.8.2 Letterwoorden en verkortingen
Een letterwoord wordt uit beginletters gevormd en als een woord uitgesproken. Een verkorting bestaat uit delen van lettergrepen en wordt als een woord uitgesproken.
* Samenstellingen met een letterwoord of verkorting worden aaneengeschreven.
* **Voorbeelden:** `aidspatiënt`, `latrelatie`, `petfles`, `pincode`, `infoavond`, `profvoetballer`.
* Bij klinkerbotsing wordt een koppelteken gebruikt.
* Een koppelteken wordt gebruikt als het letterwoord of de verkorting met hoofdletters wordt geschreven.
* Afleidingen, verbogen en vervoegde vormen van letterwoorden en verkortingen worden aaneengeschreven.
* Een apostrof wordt gebruikt als het letterwoord of de verkorting met hoofdletters wordt geschreven.
### 5.9 Bijzondere voor- en nabepalingen
* Een koppelteken wordt gebruikt na bijzondere voorbepalingen zoals `adjunct`, `aspirant`, `ex`, `interim`, `Sint`.
* **Voorbeelden:** `adjunct-directeur`, `aspirant-astronaut`, `ex-man`, `interim-voorzitter`, `Sint-Anna`.
* Een koppelteken wordt vóór bijzondere nabepalingen zoals `fiscaal`, `generaal`, `militair`, `president` geplaatst.
* **Voorbeelden:** `advocaat-fiscaal`, `secretaris-generaal`, `minister-president`.
* Een koppelteken wordt gebruikt in een samenstelling met een persoonsnaam als nabepaling die 'is genoemd naar' betekent.
* Een spatie wordt gebruikt in woordgroepen met een persoonsnaam als nabepaling die 'heet/heeft als naam' betekent.
### 5.10 Combinaties met voorzetsels en bijwoorden
* Voornaamwoordelijke bijwoorden met 'er', 'hier', 'daar' of 'waar' worden aaneengeschreven.
* **Voorbeelden:** `eraan`, `erover`, `hiermee`, `daarin`, `waarheen`. Ook in vaste combinaties waarin het voornaamwoordelijk bijwoord 'loos' is (bv. `eraan komen`, `erin vliegen`).
* Voornaamwoordelijke bijwoorden met 'ergens', 'nergens' en 'overal' worden los geschreven.
* Een voorzetsel of bijwoord wordt los geschreven van 'er', 'hier', 'daar' of 'waar' als het hoort bij het woord dat volgt.
* Een voorzetselbijwoord dat deel uitmaakt van een samengesteld werkwoord wordt niet aan een voornaamwoordelijk bijwoord vastgeschreven.
* **Voorbeelden:** `eraan toevoegen`, `ervan uitgaan`.
* Combinaties van een voorzetselbijwoord (bv. `boven`, `onder`) en een voorzetsel (bv. `op`, `in`) worden los geschreven als ze door een zelfstandig naamwoord worden gevolgd.
* `Bovenaan`, `onderaan`, `achteraan`, `vooraan` worden altijd aaneengeschreven als het linkerdeel niet weggelaten kan worden.
* Combinaties van voorzetselbijwoorden (bv. `boven`, `onder`) en een ander voorzetselbijwoord (bv. `op`, `in`) worden aaneengeschreven als ze niet door een zelfstandig naamwoord worden gevolgd en als bijwoord fungeren.
### 5.11 Woordgroepen uit andere talen (behalve Engels)
Uitheemse woordgroepen worden geschreven zoals in de brontaal.
* **Voorbeelden:** `a capella`, `à propos`, `ad hoc`, `art nouveau`, `eau de cologne`, `tête-à-tête`.
* In samenstellingen met uitheemse woordgroepen wordt een streepje gebruikt tussen de delen van de woordgroep. Het eerste of laatste deel van de woordgroep wordt aan de samenstelling vastgeschreven.
* **Voorbeelden:** `a-capellakoor`, `ad-hocbeslissing`, `art-nouveaukunstenaar`.
* Een extra koppelteken kan ter verhoging van leesbaarheid worden gebruikt.
* In afleidingen met uitheemse woordgroepen wordt een streepje gebruikt tussen de delen van de woordgroep.
### 5.12 Samentrekking
Samentrekking is het weglaten van identieke woorden of woorddelen in nevenschikkingen. Een weglatingsstreepje wordt gebruikt op de plaats waar een deel van een woord is weggelaten.
* **Voorbeelden:** `eet- en drinkgedrag` (= eetgedrag en drinkgedrag), `hoor- en zichtbaar` (= hoorbaar en zichtbaar).
* Geen streepje wordt gebruikt als een volledig woord wordt weggelaten.
### 5.13 Vervoegde werkwoordsvormen
Vervoegde vormen van samengestelde werkwoorden worden aaneengeschreven.
* **Voorbeelden:** `plaatsgevonden` (plaatsvinden), `terechtkon` (terechtkunnen).
* Vervoegde vormen worden *niet* aaneengeschreven als de delen gescheiden worden door andere woorden of als de volgorde is gewisseld.
### 5.14 Woordgroep of samenstelling?
Een woordgroep is een opeenvolging van woorden die bij elkaar horen maar geen enkel woord vormen; een samenstelling is een woord dat uit twee zelfstandig voorkomende delen bestaat.
* **Vuistregels voor twijfelgevallen:**
* Combinaties van bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord worden normaal gesproken los geschreven (woordgroepen) met letterlijke betekenis. Sommige van zulke combinaties worden aaneengeschreven (samenstellingen) wanneer de betekenis niet meer de som van de delen is. Bij sommige combinaties is zowel aaneen als los mogelijk zonder betekenisverschil.
* Combinaties van bijwoord en deelwoord worden normaal gesproken los geschreven. Sommige combinaties van bijwoord en deelwoord worden aaneengeschreven als ze als bijvoeglijk naamwoord functioneren en een specifiekere betekenis krijgen. Bij sommige combinaties van bijwoord en deelwoord is zowel aaneen als los mogelijk met een betekenisverschil.
* Veel combinaties van zelfstandig naamwoord en werkwoord worden los geschreven. Sommige van zulke combinaties worden aaneengeschreven als ze een specifiekere betekenis hebben. Bij sommige combinaties van zelfstandig naamwoord en werkwoord is zowel aaneen als los mogelijk, zonder betekenisverschil.
* Zelfstandige naamwoorden met het achtervoegsel `-ing`, afgeleid van werkwoordelijke uitdrukkingen, worden aaneengeschreven.
* Sommige woorden hebben twee schrijfwijzen, afhankelijk van betekenis of functie; de losse vorm heeft meestal een letterlijke betekenis, de aaneengeschreven vorm een afgeleide.
### 5.15 Bijzondere combinaties
* Reduplicaties en bijna-reduplicaties worden aaneengeschreven.
* **Voorbeelden:** `couscous`, `dingdong`, `rimram`, `zozo`.
* In samenstellingen waarin een deel zelfnoemfunctie heeft (verwijst naar zichzelf als woord), wordt een koppelteken gebruikt.
* **Voorbeelden:** `ja-stem`, `het-woord`.
### 5.16 Engelse woorden en woordgroepen
#### 5.16.1 Samenstellingen met Engelse woorden
Engelse samenstellingen worden zoveel mogelijk aaneengeschreven, volgens de Nederlandse regels.
* **Voorbeelden:** `businessclass`, `callcenter`, `evidencebased`, `handsfree`, `managementconsultant`, `sciencefiction`, `stonewashed`; `awardwinnaar`, `indoorbaan` (met Nederlands deel).
* Bij klinkerbotsing wordt een koppelteken gebruikt, net als bij Nederlandse samenstellingen.
* Een extra koppelteken kan facultatief worden gebruikt voor leesbaarheid.
* Typografische oplossingen zijn mogelijk bij samenstellingen met Engelse woordgroepen.
* Engelse combinaties met een eenlettergrepig bijvoeglijk naamwoord worden aaneengeschreven als ze één klemtoon hebben.
* Engelse combinaties met een '-ing'-vorm worden aaneengeschreven als het zelfstandig naamwoord niet als onderwerp bij die '-ing'-vorm te beschouwen is.
* Engelse gelegenheidsontleningen worden geschreven zoals in het Engels (donorprincipe).
* Bij samenstellingen met gelegenheidsontleningen die uit meerdere woorden bestaan, kan een typografische oplossing worden gebruikt.
#### 5.16.2 Samenkoppelingen met Engelse woorden
* Koppeltekens worden gebruikt tussen de delen van een Engelse samenkoppeling.
* **Voorbeelden:** `bag-in-box`, `business-to-business`, `catch-as-catch-can`, `country-and-western`.
* Koppeltekens blijven behouden in samenstellingen en afleidingen met zo'n Engelse samenkoppeling.
* Een extra koppelteken kan facultatief worden gebruikt.
* Koppeltekens worden gebruikt tussen de delen van een Engelse woordgroep die het linkerdeel van een samenstelling vormt.
* Typografische oplossingen zijn mogelijk bij samenstellingen met Engelse woordgroepen.
#### 5.16.3 Samenstellingen met gelijkwaardige delen (Engels)
* Een koppelteken wordt gebruikt tussen gelijkwaardige delen in Engelse samenstellingen.
* **Voorbeelden:** `gin-tonic`, `singer-songwriter`, `trainer-coach`.
* Koppeltekens blijven ook behouden als deze delen het linkerdeel van een samenstelling vormen.
* Een extra koppelteken kan facultatief worden gebruikt.
#### 5.16.4 Samenstellingen met cijfers, letters, afkortingen en symbolen (Engels)
* Een koppelteken wordt gebruikt in Engelse samenstellingen met een initiaalwoord, letterwoord, cijfer, losse letter, symbool of combinatie daarvan.
* **Voorbeelden:** `dvd-drive`, `reality-tv`, `CAT-scan`, `6-pack`, `T-shirt`, `@-sign`, `b2b-product`.
#### 5.16.5 Woordgroepen (Engels)
Engelse woordgroepen worden met een spatie geschreven, vergelijkbaar met Nederlandse woordgroepen.
* **Voorbeelden:** `heavy metal`, `human resources`, `Irish coffee`, `big boss`, `fair trade`, `coming man`, `first class`, `collector's item`.
* Engelse combinaties met een bijvoeglijk naamwoord of '-ing'-vorm worden aaneengeschreven als ze één klemtoon hebben.
* Engelse functiebenamingen van drie of meer delen worden los geschreven.
#### 5.16.6 Bijzondere combinaties (Engels)
* Engelse (bijna-)reduplicaties worden aaneengeschreven.
* Engelse samenstellingen met 'all' als linkerdeel worden aaneengeschreven.
* Een koppelteken wordt gebruikt in Engelse samenstellingen met een voorzetselbijwoord als rechterdeel.
* **Voorbeelden:** `go-between`, `stand-by`, `all-in`, `kick-off`, `read-only`, `black-out`, `make-over`, `back-up`.
* Koppeltekens blijven behouden in samenstellingen en afleidingen.
* Engelse samenstellingen met een gewoon bijwoord als rechterdeel worden aaneengeschreven.
* Een koppelteken wordt gebruikt in Engelse combinaties met 'no' of 'non' als linkerdeel.
* Een koppelteken wordt gebruikt in een Engelse samenstellende afleiding die gevormd is met een bijvoeglijk en een zelfstandig naamwoord.
### 5.17 Afkortingen
#### 5.17.1 Echte afkortingen
Echte afkortingen worden uitgesproken zoals het woord waarvoor ze staan en worden met punten geschreven. Meestal staat er na elk afgekort woord een punt.
* **Voorbeelden:** `a.u.b.`, `bijv.`, `d.w.z.`, `etc.`, `prof`.
* Hoofdletters blijven behouden zoals in de voluit geschreven woorden.
* Schrijfwijze uit een vreemde taal wordt overgenomen als de afkorting nog als uitheems wordt gevoeld.
#### 5.17.2 Symbolen
Symbolen zijn genormeerde notaties van wetenschappelijke begrippen, eenheden, groothheden of valuta. Ze worden zonder punten geschreven.
* Symbolen worden met kleine of hoofdletters geschreven volgens nationale of internationale normen.
* **Voorbeelden:** `km/h`, `EUR`, `g`, `m`, `N`, `ZW`.
* In niet-wetenschappelijke teksten worden geen technische symbolen gebruikt als er een gebruikelijke afkorting is.
#### 5.17.3 Initiaalwoorden
Initiaalwoorden worden letter voor letter uitgesproken.
* Als soortnaam worden ze zonder punten en met kleine letters geschreven.
* **Voorbeelden:** `btw`, `bvba`, `nv`, `sms`.
* Ze worden met hoofdletters geschreven indien gebruikelijk, ook als de voluit geschreven woorden geen hoofdletters hebben (bv. `ICT`-termen).
* **Voorbeelden:** `ADSL`, `BV`, `CEO`, `DNA`, `EHBO`, `URL`.
* Schrijfwijze uit een vreemde taal wordt overgenomen indien het initiaalwoord als uitheems wordt gevoeld.
* Een initiaalwoord wordt met punten geschreven als het ten onrechte als een bestaand woord zou kunnen worden gelezen.
* Initiaalwoorden voor eigennamen worden zonder punten en met hoofdletters geschreven.
* **Voorbeelden:** `NMBS`, `NS`, `VRT`.
* De schrijfwijze die een organisatie zelf gebruikt, wordt overgenomen (donorprincipe).
#### 5.17.4 Letterwoorden
Letterwoorden worden uit beginletters gevormd en als een woord uitgesproken.
* Als soortnaam worden ze zonder punten en met kleine letters geschreven.
* **Voorbeelden:** `laser`, `lat`, `pet`, `pin`, `ufo`, `vip`.
* Ze worden met hoofdletters geschreven indien gebruikelijk, ook als de voluit geschreven woorden geen hoofdletters hebben.
* **Voorbeelden:** `CAD`, `FAQ`, `GAS`, `RAM`, `SARS`.
* Letterwoorden voor eigennamen worden zonder punten en volledig met hoofdletters geschreven als ze vier letters of minder tellen.
* **Voorbeelden:** `FIFA`, `MAS`, `NAVO`, `SERV`.
* Letterwoorden voor eigennamen krijgen een beginhoofdletter als ze vijf letters of meer tellen.
* De schrijfwijze die een organisatie zelf gebruikt, wordt overgenomen (donorprincipe).
#### 5.17.5 Verkortingen
Verkortingen bestaan uit (delen van) lettergrepen en worden als gewone woorden uitgesproken.
* Als soortnaam worden ze zonder punten en met kleine letters geschreven.
* **Voorbeelden:** `airco`, `internet`, `prof`, `wifi`.
* Verkortingen voor eigennamen krijgen een beginhoofdletter.
* **Voorbeelden:** `Benelux`, `Europol`, `Fedasil`.
* De schrijfwijze die een organisatie zelf gebruikt, wordt overgenomen (donorprincipe).
## 6. Afbreking van woorden en speciale combinaties
Woordafbreking aan het einde van een regel gebeurt door een afbreekstreepje (-) te plaatsen op de gespecificeerde breukplaats. Dit is vaak te horen door woorden scanderend uit te spreken, maar kan ook tot fouten leiden.
### 6.1 Algemene regels voor woordafbreking
#### 6.1.1 Samenstellingen en afleidingen
In samenstellingen, afleidingen en verbogen/vervoegde vormen kan worden afgebroken op de grens tussen de delen van het woord of tussen het grondwoord en de uitgang.
* **Samenstellingen:** Woorden bestaande uit twee zelfstandig voorkomende delen (bv. `keukentafel` = `keuken` + `tafel`).
* **Afleidingen:** Woorden bestaande uit een grondwoord en voor- of achtervoegsels die niet zelfstandig voorkomen (bv. `onschuldig` = `on-` + `schuldig`).
* **Afbrekingsmogelijkheden:**
* Tussen de delen van samenstellingen: `bob•slee`, `keuken•tafel•gesprek`.
* Na voorvoegsels: `be•planten`, `des•interesse`, `ge•bergte`.
* Na grondwoorden van afleidingen, verbogen en vervoegde vormen als het grondwoord op een klinker eindigt: `boei•en`, `brei•ster`, `zee•en`.
* Vóór achtervoegsels en uitgangen die met een medeklinker beginnen: `adel•lijk`, `boom•pje`, `werk•ster`.
#### 6.1.2 Medeklinkers in afleidingen en verbogen/vervoegde vormen
In afleidingen, verbogen en vervoegde vormen moeten zoveel mogelijk medeklinkers naar de tweede regel worden overgebracht als het grondwoord op een of meer medeklinkers eindigt en het achtervoegsel of de uitgang met een klinker begint. Hierbij gelden beperkingen.
* Op de tweede regel mogen alleen medeklinkercombinaties komen die aan het begin van een Nederlands woord kunnen staan.
* De uitspraak van de klinker op de eerste regel mag niet veranderen. Als deze klinker kort is, mag de eindmedeklinker niet naar de tweede regel gaan.
* Bij een verdubbelde medeklinker wordt afgebroken tussen de twee medeklinkers.
* **Voorbeelden:** `amb•ten`, `herf•stig`, `kas•ten`, `aerobic•cen`, `bak•ker`.
#### 6.1.3 Achtervoegsels -aard, -aardig, -achtig
In afleidingen met deze achtervoegsels wordt afgebroken vóór het achtervoegsel. Er gaat geen medeklinker naar de tweede regel.
* **Voorbeelden:** `eigen•aardig`, `leugen•achtig`, `wreed•aard`.
* **Uitzonderingen:** `do•laard`, `grijn•zaard`, `Span•jaard`.
#### 6.1.4 Ongelede woorden en woorddelen
In ongelede woorden en woorddelen kan worden afgebroken op een grens die te horen is bij scanderend uitspreken. De beperkingen voor medeklinkercombinaties en klinkeruitspraak zijn gelijk aan die bij afleidingen. Een woord of woorddeel is ongeleed als er geen samenstelling, afleiding of vormverandering door een uitgang in te onderscheiden is.
* **Afbrekingsmogelijkheden:**
* Tussen klinkertekens die geen klank of tweeklank vormen: `ali•as`, `coca•ine`, `muse•um`.
* Tussen een lange klinker of tweeklank en een medeklinker: `au•to`, `de•tail`, `ta•fel`.
* Tussen medeklinkers na een korte klinker: `beamb•te`, `cos•metica`, `kos•mos`.
* Bij een dubbele medeklinker: `intermez•zo`, `kassier`, `lobby`.
#### 6.1.5 Beperkingsregel voor isolatie van tekens
Bij het toepassen van de bovenstaande regels mag niet worden afgebroken op plaatsen waar een enkel klinkerteken, medeklinker, symbool, cijfer of speciaal teken geïsoleerd op een regel komt te staan.
* **Voorbeelden:** `muile•zel` (niet `muil•ezel`), `amoreel` (niet `a•moreel`), `cavia` (niet `cavi•a`), `la's`.
#### 6.1.6 Verkleinvormen met verdubbelde klinker
Het grondwoord van een verkleinvorm met een verdubbelde klinker moet bij afbreking zijn oorspronkelijke vorm terugkrijgen.
* **Voorbeelden:** `aloëetje` - `aloë•tje`, `autoootje` - `auto•tje`.
#### 6.1.7 Apostrof in verkleinwoorden en afkortingen
Bij afbreking op de plaats van de apostrof in verkleinwoorden en afleidingen/verbogen/vervoegde vormen van afkortingen, wordt de apostrof weggelaten.
* **Voorbeelden:** `baby'tje` - `baby•tje`, `cd'tje` - `cd•tje`.
#### 6.1.8 Trema
Het trema wordt weggelaten op de eerste letter na een afbreking.
* **Voorbeelden:** `be•eindigen` (beëindigen), `cre•eren` (creëren).
#### 6.1.9 Koppelteken
Er wordt geen extra streepje geplaatst bij afbreking op de plaats waar al een koppelteken staat.
* **Voorbeeld:** `Noord-Ierland`.
#### 6.1.10 Vermijden van misleidende woordbeelden
Bij voorkeur wordt niet afgebroken op plaatsen die door een misleidend woordbeeld tot leesfouten kunnen leiden.
* **Voorbeeld:** `bom•melding` (liever niet `bommel•ding`).
### 6.2 Lijst met lettercombinaties
Deze lijst bevat lettercombinaties, voornamelijk uit vreemde talen, die bij afbreking tot twijfel kunnen leiden. Bij woorden van Franse oorsprong kan, indien delen uitspreekbaar blijven, worden afgebroken zelfs als het woord normaal als één lettergreep wordt uitgesproken (bv. `ca•che-pot`). Bij Engelse woorden kan dit niet in eenlettergrepige delen.
#### 6.2.1 Combinaties met -aard, -aardig, -achtig
Er wordt onmiddellijk vóór deze achtervoegsels afgebroken; er gaat geen medeklinker naar de tweede regel.
* **Voorbeelden:** `eigen•aardig`, `leugen•achtig`, `wreed•aard`.
* **Uitzonderingen:** `do•laard`, `grijn•zaard`, `Span•jaard`.
#### 6.2.2 Combinaties met c
* `cch`: Uitgesproken als /k/. Afbreking tussen `c` en `ch`: `mac•chiato`, `pinoc•chio`.
* `ch`: Bijvoorbeeld uitspraak /ch/, /tsj/, /sj/. Als `ch` tussen klinkers staat, altijd vóór `ch` afbreken: `crè•che`, `goo•chelen`, `ma•cho`.
* `ci`: In leenwoorden, uitgesproken als /s+j/ of /sj/. Kan na de `i` afgebroken worden: `afici•onado`, `anci•enniteit`, `soci•aal`.
* `coa`, `cua`, `cue`, `cui`, `cuo`, `cuu`: Combinaties met /kj/ of /kw/ vormen één lettergreep. Bij /kuu/ hoort de klinker bij een volgende lettergreep: `barbecue•en` (één lettergreep), `evacu•atie` (twee lettergrepen).
* `des-`: In leenwoorden wordt afgebroken na `des-`. In ongelede woorden gaat de `s` naar de volgende regel als de `e` lang is: `des•activeren`, `de•sastreus`.
* `di`: In leenwoorden, uitgesproken als /dj/. Kan na de `i` afgebroken worden: `adi•eu`.
* `dia-`: Meestal niet als apart woorddeel beschouwd, dus afbreking na de `i` is mogelijk. Als het wel een woorddeel is, alleen na `dia-`: `dia•betes` of `di•abetes`, `dia•avond`.
* `dj`: In leenwoorden, uitgesproken als /dj/ of /dzj/. Wordt beschouwd als een niet-Nederlandse begincombinatie, dus afbreken tussen `d` en `j`: `Cambod•ja`, `maharad•ja`.
* `dys-`: Afbreking na `dys-`: `dys•artrie`, `dys•calculie`.
#### 6.2.3 Combinaties met -elijk, -eren, -erig, -erij, -erik
Na een tweeklank kan de `e` bij de tweeklank blijven of naar de volgende regel gaan: `draai•erig` of `draai•erig`, `eie•ren` of `ei•eren`.
#### 6.2.4 Combinaties met g
* `gea`, `geo`: In leenwoorden, uitgesproken met /zj/ of /dzj/. Niet afbreken binnen de combinaties: `fla•geolet` of `flageo•let`, `ser•geant`.
* `gi`: In Franse leenwoorden, uitgesproken als /zj/. Kan na de `i` afgebroken worden: `stagi•air`.
* `gn`: In Franse leenwoorden, uitgesproken als /nj/. Wordt beschouwd als niet-Nederlandse begincombinatie, dus afbreken tussen `g` en `n`: `beig•net`, `campag•ne`.
* `gua`, `gue`, `gui`: In leenwoorden, uitgesproken met /g/, /γ/, /gw/ of /γw/. Niet afbreken binnen deze combinaties: `body•guard`, `Gua•temala`, `gui•dance`.
* **Uitzonderingen:** Bij `lingu•ist`, `pingu•in` kan tussen `u` en `i` worden afgebroken.
* Bij `gua•no` of `gu•ano`, `gua•ve` of `gu•ave` kan voor of na de `a` worden afgebroken.
#### 6.2.5 Combinaties met -ien, -ier, -ienne, -ière
* `-ien`, `-ier`: Niet afbreken binnen deze achtervoegsels: `an•cien`, `ate•lier`.
* `-ienne`, `-ière`: Wel afbreken binnen deze achtervoegsels: `cabareti•ère` of `cabaretiè•re`.
#### 6.2.6 Combinaties met ll
Als de medeklinkercombinatie `ll` in leenwoorden als /j/ of /lj/ wordt uitgesproken, kan tussen de twee `l`en worden afgebroken: `bouil•lon`, `espadril•le`.
#### 6.2.7 Combinaties met ñ
In Spaanse leenwoorden wordt afgebroken vóór de `ñ`: `se•ñor`, `se•ñora`.
#### 6.2.8 Combinaties met nc
Uitgesproken als /ng+k/. Afbreken tussen `n` en `c` als er een klinker volgt: `bran•card`, `con•cours`. Als er een medeklinker volgt, anders afbreken: `acupunc•tuur`.
#### 6.2.9 Combinaties met ng
Uitgesproken als /ng/ of /ng+g/. Afbreken tussen `n` en `g` als er een klinker volgt: `Con•go`, `din•getjes`. Bij een medeklinker anders: `kong•si`.
#### 6.2.10 Combinaties met nj
Afbreken tussen `n` en `j`: `an•jer`, `fran•je`.
#### 6.2.11 Combinaties met nk
Uitgesproken als /ng+k/. Afbreken tussen `n` en `k` als er een klinker volgt, ook in verkleinwoorden van woorden op `-ing`: `ban•kier`, `drin•ken`, `kettin•kje`. Bij een medeklinker anders: `Pink•steren`.
#### 6.2.12 Combinaties met oy
In leenwoorden, uitgesproken als /wa/. Niet afbreken binnen de combinatie: `flamboy•ant`, `foy•er`.
#### 6.2.13 Combinaties met pan-
In woorden met het Griekse element `pan-`, afbreken na `pan-`. In ongelede woorden gaat de `n` naar de volgende regel als er een klinker volgt: `pan•hellenisme`, `pa•norama`.
#### 6.2.14 Combinaties met pro-
In ongelede woorden en woorddelen, afbreken na `pro-`. Als de `o` kort is, na de volgende medeklinker: `pro•clameren`, `prog•nose`.
#### 6.2.15 Combinaties met qua, que, qui, quo
Uitgesproken met /k/ of /kw/. Niet afbreken binnen deze combinaties: `cho•quant`, `fre•quent`, `quo•tiënt`.
#### 6.2.16 Combinaties met -scoop, -scopie, -scopisch
Altijd vóór `sc` afbreken: `bio•scoop`, `broncho•scopie`.
#### 6.2.17 Combinaties met scri
In woorden met `-scriberen`, `-script`, `-scriptie`: onmiddellijk vóór dat element afbreken. Bij `manuscript`, `prescriberen`, `prescriptie`, `descriptie`: tussen `s` en `c` afbreken: `manus•cript`, `pres•criberen`. Bij `trans•criberen`, `trans•cript`: de `s` van `scri` is weggevallen, dus afbreken na `trans-`.
#### 6.2.18 Combinaties met sh
Als `sh` tussen klinkers staat, altijd vóór `sh` afbreken: `ba•shing`, `cra•shen`.
#### 6.2.19 Combinaties met si
In leenwoorden, uitgesproken als /s+j/, /sj/ of /zj/. Kan na de `i` afgebroken worden: `fusi•on`, `monsi•eur`, `pensi•on`.
#### 6.2.20 Combinaties met sj
In leenwoorden, uitgesproken als /sj/. Altijd vóór `sj` afbreken, behalve in verkleinwoorden: `an•sjovis`, `arti•sjok`, `bol•sjewist`.
#### 6.2.21 Combinaties met sp
In ongelede woorden en woorddelen, afbreken tussen `s` en `p`: `gos•pel`.
#### 6.2.22 Combinaties met spl
In ongelede woorden en woorddelen, afbreken tussen `s` en `pl`: `dis•play`, `es•planade`.
#### 6.2.23 Combinaties met spr
In ongelede woorden en woorddelen, afbreken tussen `s` en `pr`: `es•presso`, `es•prit`.
#### 6.2.24 Combinaties met st
In ongelede woorden en woorddelen, afbreken tussen `s` en `t`, ongeacht de voorgaande klinker. Bij gelede woorden gelden de gewone regels: `cys•te`, `kloos•ter`, `dor•stig`.
#### 6.2.25 Combinaties met str
In ongelede woorden en woorddelen, afbreken tussen `s` en `tr`, ongeacht de voorgaande klinker: `apos•trof`, `balus•trade`, `catas•trofe`.
#### 6.2.26 Combinaties met ti
Uitgesproken als /(t)s+j/ of /(t)sj/ in Engelse en Franse leenwoorden. Kan na de `i` afgebroken worden: `concurrenti•eel`, `initi•atief`, `pati•ent`.
#### 6.2.27 Combinaties met trans-
In woorden met `trans-` als beginelement, afbreken na `trans-`. Uitzondering: `tran•sit`.
#### 6.2.28 Combinaties met ts
Wordt beschouwd als een niet-Nederlandse begincombinatie. Afbreken tussen `t` en `s`: `art•sen`, `boet•seren`.
* **Uitzonderingen:** `tsee•tseevlieg`, `tsie•tsiet`.
#### 6.2.29 Combinaties met tsj
Wordt beschouwd als een niet-Nederlandse begincombinatie. Afbreken tussen `t` en `sj`, behalve als er een andere medeklinker voor staat. Niet afbreken vóór de laatste lettergreep in verkleinwoorden: `dat•sja`, `hat•sjie`, `Man•tsjoerije`.
#### 6.2.30 Combinaties met tz
Wordt beschouwd als een niet-Nederlandse begincombinatie. Afbreken tussen `t` en `z`: `het•ze`, `pret•zel`.
* **Uitzondering:** `tza•tziki`.
#### 6.2.31 Combinaties met uy
In leenwoorden, uitgesproken als /wi/ of /i/. Niet afbreken binnen de combinatie: `Frans-Guy•anees`, `gruy•ère`.
#### 6.2.32 Combinaties met w
In de combinaties `auw`, `ouw`, `eeuw`, `ieuw` en `uw` maakt de `w` deel uit van de tweeklank, maar wordt bij afbreking als een aparte medeklinker beschouwd en kan naar de volgende regel gaan: `kau•wen`, `rou•wig`, `leeu•wen`.
#### 6.2.33 Combinaties met x
Vóór en na een `x` tussen klinkers wordt niet afgebroken: `ex•cuus`, `ex•periment`. Tussen twee klinkers: `alexan•drijn`, `saxo•foon`.
#### 6.2.34 Combinaties met y
In leenwoorden, uitgesproken als /j/. Als de medeklinker `y` tussen klinkers staat, wordt er vóór de `y` afgebroken: `ca•yennepeper`, `co•yote`, `ma•yonaise`.
#### 6.2.35 Combinaties met zz
In leenwoorden, uitgesproken als /ts/ of /dz/. Afbreken tussen de twee `z`en: `intermez•zo`, `piz•za`.
### 6.3 Speciale combinaties en zelfnoemende delen
#### 6.3.1 Reduplicaties
Reduplicaties, zoals in `koekoek`, `raar•raar`, worden op de natuurlijke woordscheidingen afgebroken: `koe•koek`, `raar•raar`.
#### 6.3.2 Zelfnoemende delen
Woorden die zelf hun eigen spelling beschrijven (bv. 'a-lijn', 't-splitsing') worden op de natuurlijke woordscheidingen afgebroken: `a•lijn`, `t•splitsing`.
---
# Zinsleer en zinsconstructies
Hier is een gedetailleerde samenvatting over Zinsleer en zinsconstructies, gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 6 Zinsleer en zinsconstructies
Dit onderwerp behandelt de structuur van zinnen, waarbij de identificatie van zinsdelen centraal staat, van de persoonsvorm en het onderwerp tot complexere elementen zoals lijdende en meewerkende voorwerpen, gezegdes en handelende voorwerpen.
### 6.1 Basisprincipes van de zinsleer
Zinsleer, ook wel syntaxis genoemd, richt zich op de analyse en benoeming van de functies van zinsdelen binnen een zin en hun onderlinge relaties. Dit staat in contrast met woordleer, dat zich richt op individuele woordsoorten.
#### 6.1.1 Zinsdeel
Een zinsdeel is een deel van een zin dat je vaak voor de persoonsvorm kunt plaatsen om de zin te variëren. Zinsdelen kunnen bestaan uit een enkel woord, een woordgroep of zelfs een bijzin.
#### 6.1.2 Persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm geeft aan wat er gebeurt en stemt overeen met het onderwerp in getal (enkelvoud/meervoud) en persoon. In ja/nee-vragen staat de persoonsvorm vooraan in de zin.
* **Functie:** Drukt de handeling of toestand uit en geeft tijd en getal aan.
* **Overeenkomst:** Stemt in getal en persoon overeen met het onderwerp.
* **Vraagzinnen:** Staat op de eerste plaats.
#### 6.1.3 Onderwerp (o)
Het onderwerp geeft aan wie of wat de handeling uitvoert of zich in een bepaalde situatie bevindt. Het onderwerp en de persoonsvorm moeten overeenkomen in getal en persoon. In ja/nee-vragen staat het onderwerp na de persoonsvorm.
* **Functie:** Geeft aan wie of wat de actie uitvoert.
* **Overeenkomst:** Stemt in getal en persoon overeen met de persoonsvorm.
* **Vraagzinnen:** Staat op de tweede plaats.
#### 6.1.4 Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is het zinsdeel dat de handeling van het werkwoord ondergaat in een actieve zin. Het kan bij sommige werkwoorden niet worden weggelaten. Het is te vinden door de vraag "Wie/wat + persoonsvorm + onderwerp + werkwoordelijke rest?" te stellen. Het lijdend voorwerp komt alleen voor in een werkwoordelijk gezegde.
* **Functie:** Ondergaat de handeling van het werkwoord.
* **Vorm:** Zelfstandig naamwoord, voornaamwoord of woordgroep.
* **Plaatsing:** Komt alleen voor in een werkwoordelijk gezegde.
#### 6.1.5 Meewerkend voorwerp (mv)
Het meewerkend voorwerp werkt mee om de handeling van het gezegde mogelijk te maken, soms met de voorzetsels 'aan' of 'voor'. Het is te vinden door de vraag "Aan wie/voor wie/aan wat/voor wat + persoonsvorm + onderwerp + lijdend voorwerp + werkwoordelijke rest?" te stellen.
* **Functie:** Helpt bij de handeling van het gezegde.
* **Vorm:** Woord of woordgroep.
* **Gebruik 'hen' en 'hun':** 'Hen' als lijdend voorwerp of na een voorzetsel; 'hun' als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
#### 6.1.6 Werkwoordelijk gezegde (wwg)
Het werkwoordelijk gezegde drukt een handeling uit. Het kan bestaan uit de persoonsvorm alleen, of in combinatie met andere werkwoordsvormen en eventuele restgroepen.
* **Functie:** Drukt een handeling uit.
* **Samenstelling:** Kan bestaan uit de persoonsvorm, voltooid deelwoord, infinitief, etc.
#### 6.1.7 Naamwoordelijk gezegde (nwg)
Het naamwoordelijk gezegde drukt een toestand uit. Het bestaat minimaal uit een koppelwerkwoord (zoals 'zijn', 'worden', 'blijven') en een naamwoordelijk deel dat iets zegt over het onderwerp. De betekenis van de zin is hier cruciaal voor de classificatie.
* **Functie:** Drukt een toestand uit.
* **Samenstelling:** Koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel.
#### 6.1.8 Handelend voorwerp (hv)
Het handelend voorwerp geeft aan door wie een handeling wordt uitgevoerd en begint altijd met 'door'. Het komt uitsluitend voor in passieve zinnen.
* **Functie:** Geeft de uitvoerder van de handeling aan in een passieve zin.
* **Vorm:** Begint altijd met 'door'.
#### 6.1.9 Bijwoordelijke bepaling (bwb)
De bijwoordelijke bepaling geeft informatie over de omstandigheden van een handeling, zoals plaats, tijd, wijze, reden, middel of richting. Dit kan een woord, woordgroep of bijzin zijn.
* **Functie:** Geeft informatie over omstandigheden (waar, wanneer, hoe, waarom, waarmee, waarheen).
* **Vorm:** Woord, woordgroep of bijzin.
#### 6.1.10 Voorzetselvoorwerp (vzv)
Het voorzetselvoorwerp begint met een vast voorzetsel dat hoort bij een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde en heeft een figuurlijke betekenis. Het is niet elk zinsdeel dat met een voorzetsel begint.
* **Functie:** Geeft een vaste relatie aan tussen het gezegde en een woordgroep met een voorzetsel.
* **Vorm:** Begint altijd met een voorzetsel en heeft een figuurlijke betekenis.
### 6.2 Samengestelde zinnen en voegwoorden
Samengestelde zinnen bestaan uit meerdere deelzinnen of zinnen met meer dan één persoonsvorm. Deze worden verbonden door voegwoorden of komma's.
* **Voorbeeld:** Rik komt elke avond te laat thuis, dus ik mopper steeds.
#### 6.2.1 Voegwoorden
Voegwoorden verbinden zinnen aan elkaar. Veelvoorkomende voegwoorden zijn: *dat, en, om, nadat, voordat, zolang, terwijl, totdat, mits, tenzij, wanneer, als, indien, omdat, doordat, toen, want, maar, hoewel*.
* **Plaatsing:** Meestal tussen de zinnen, maar kunnen ook vooraan staan met een komma.
#### 6.2.2 Congruentie in betrekkelijke bijzinnen
De persoonsvorm in een betrekkelijke bijzin moet overeenkomen met het antecedent van het betrekkelijk voornaamwoord.
* **Voorbeeld:** Als ik de enige ben die nog blijft, dan hoeft het voor mij ook niet meer. (Hier verwijst 'blijft' naar 'de enige').
### 6.3 Concordantie: onderwerp en persoonsvorm
Concordantie zorgt voor een correcte grammaticale overeenkomst tussen het onderwerp en de persoonsvorm, zowel in enkelvoud als meervoud.
* **Enkelvoudige onderwerpen:** Woorden die een groep aanduiden (bv. *een kudde, een massa*) en 'procent' worden grammaticaal als enkelvoud beschouwd en vereisen een persoonsvorm in het enkelvoud.
* **Samengestelde onderwerpen:**
* Bij opsommingen die als afzonderlijke delen worden beschouwd, is de persoonsvorm in het meervoud.
* Na 'zowel ... als' met twee enkelvoudige delen volgt een persoonsvorm in het enkelvoud. Na twee meervoudige delen volgt een persoonsvorm in het meervoud.
#### 6.3.1 "Hun" versus "zij"
* **Zij:** Gebruik als onderwerp in de zin (enkelvoud en meervoud).
* **Hun:** Gebruik als bezittelijk voornaamwoord of als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
### 6.4 Verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden die voor een zelfstandig naamwoord staan, worden over het algemeen verbogen door er een '-e' aan toe te voegen, behalve bij onzijdige zelfstandige naamwoorden met het onbepaald lidwoord 'een'.
* **Regelmatige verbuiging:**
* Enkelvoud mannelijk/vrouwelijk: *een grote man / de grote man*, *een vriendelijke vrouw / de vriendelijke vrouw*.
* Enkelvoud onzijdig: *een rustig kind / het rustige kind* (geen '-e' bij 'een').
* Meervoud: *beleefde mensen / de beleefde mensen*.
* **Specifieke betekenis:** De vorm kan afhangen van de betekenis (*grote* componist vs. *groot* componist).
* **Vaste constructies:** Soms blijft de onverbogen vorm behouden (*het cultureel centrum*).
### 6.5 Overgankelijke werkwoorden en passieve vormen
* **Overgankelijke werkwoorden:** Vereisen een lijdend voorwerp (bv. *(iets) geven*, *(iets) betreuren*).
* **Hulpwerkwoord bij voltooid deelwoord:** Bij overgankelijke werkwoorden in de voltooid verleden tijd wordt altijd 'hebben' gebruikt.
* **Passieve vorm voltooide tijd:** Wordt correct gevormd zonder het toevoegen van 'geweest'.
### 6.6 Gebruik van 'om te' en werkwoordelijke eindgroep
* **'Om te + infinitief':** Gebruik 'om', niet 'voor'.
* **Werkwoordelijke eindgroep:** Meerdere werkwoorden aan het einde van een bijzin moeten bij elkaar blijven.
### 6.7 'Laten zien' en 'tonen'
'Laten zien' en 'tonen' zijn standaardtaal. 'Laten tonen' is een contaminatie.
### 6.8 Werkwoorden 'willen', 'zullen', 'kunnen'
Deze werkwoorden zijn onregelmatig. De vorm voor de derde persoon enkelvoud is gelijk aan die van de eerste persoon. Bij de tweede persoon enkelvoud ('je'/'jij') zijn beide vormen (met en zonder -t) correct.
### 6.9 'Hoeven' versus 'moeten'
'Hoeven' geeft aan dat iets niet verplicht is, maar wel toegestaan. 'Moeten' duidt op verplichting.
### 6.10 'Aangezien' versus 'gezien'
* **Gezien:** Voorzetsel, te vervangen door 'vanwege'.
* **Aangezien:** Voegwoord, vergelijkbaar met 'omdat', kondigt een reden aan.
### 6.11 Woordgroep of samenstelling?
* **Woordgroep:** Opeenvolging van woorden die bij elkaar horen maar geen één woord vormen (bv. *een heel mooi boek*).
* **Samenstelling:** Woord gevormd uit twee zelfstandig voorkomende delen (bv. *keukentafel*).
* **Vuistregels:** Combinaties van bijvoeglijk naamwoord + zelfstandig naamwoord worden meestal los geschreven, tenzij de betekenis niet meer de som van de delen is. Veel combinaties van zelfstandig naamwoord + werkwoord worden los geschreven, tenzij ze een specifiekere betekenis krijgen.
### 6.12 Koppeltekengebruik
Koppelteken worden gebruikt om leesbaarheid te vergroten, bij klinkerbotsing, in samenstellingen met gelijke delen, bij eigennamen als linkerdeel, en bij bepaalde voor- en nabepalingen.
### 6.13 Tussenletters
Tussenletters zoals '-e-' en '-en-' worden gebruikt in samenstellingen en afleidingen om uitspraak te vergemakkelijken of betekenis te verduidelijken. De keuze hangt af van het meervoud van het linkerdeel of grondwoord.
### 6.14 Afkortingen
* **Echte afkortingen:** Met punten, uitgesproken zoals het volledige woord (bv. *d.w.z.*).
* **Symbolen:** Genormeerde notaties zonder punten (bv. *km, EUR*).
* **Initiaalwoorden:** Letter voor letter uitgesproken (bv. *EU, pc*).
* **Letterwoorden:** Uitgesproken als woord (bv. *aids, laser*).
* **Verkortingen:** Bestaan uit delen van lettergrepen, uitgesproken als woord (bv. *info, airco*).
### 6.15 Woordafbreking
Afbreking gebeurt op de grens tussen delen van samenstellingen, na voorvoegsels, vóór achtervoegsels, en in ongelede woorden op hoorbare klankgrenzen. Enkele tekens, symbolen of letters mogen niet geïsoleerd op een regel komen te staan.
---
**Termenlijst (selectie uit de tekst):**
* **Klinker:** Klank met letters a, e, i, o, u, soms y, kan kort of lang zijn.
* **Tweeklank:** Klank gevormd door specifieke lettercombinaties (bv. *au, ou, ei, ij, ui*).
* **Medeklinker:** Overige letters en combinaties (bv. *b, ch, ng*).
* **Lettergreep:** Klankgroep bij het uitspreken; open (eindigt op klinker/tweeklank) of gesloten (eindigt op medeklinker).
* **Gelijkvormigheid (spelling):** Woorden en woorddelen worden consistent gespeld, ongeacht lichte uitspraakverschillen.
* **Etymologie (spelling):** Spelling gebaseerd op woordherkomst.
* **Trema:** Teken (¨) op klinkers om aparte uitspraak aan te geven (bv. *na-ïef*).
* **Koppelteken:** Gebruikt om delen van woorden te verbinden (bv. *auto-ongeluk*).
* **Apostrof:** Geeft weggelaten letter aan (bv. *Els' tas*, *CEO's*).
* **Initiaalwoord:** Begingletters, letter voor letter uitgesproken (bv. *pc*).
* **Letterwoord:** Begingletters, uitgesproken als woord (bv. *aids*).
* **Verkorting:** Deel van woord(en), uitgesproken als woord (bv. *info*).
* **Woordgroep:** Samenhangende woorden die geen één woord vormen (bv. *een heel mooi boek*).
* **Samenkoppeling:** Vaste verbinding van woorden met koppeltekens (bv. *kruidje-roer-me-niet*).
* **Tussenletter:** Letter zoals -e- of -en- in samenstellingen/afleidingen.
* **Klinkerbotsing:** Twee klinkers die tot verschillende lettergrepen behoren en een lange klank kunnen vormen, opgelost met koppelteken of trema.
* **Donorprincipe:** Overnemen van de schrijfwijze van het origineel of de eigenaar.
---
# Correct taalgebruik: voegwoorden, voorzetsels en concordantie
Dit onderdeel behandelt het correcte gebruik van voegwoorden en voorzetsels, met nadruk op de nuances tussen vergelijkbare woorden en de regels voor grammaticale overeenkomst en woordvorming.
### 7.1 Voegwoorden en voorzetsels: onderscheid en correct gebruik
#### 7.1.1 Veronderstellende bijzinnen met ‘als’, ‘mochten’ en ‘moesten’
* **‘Als’**: Is altijd correct in veronderstellende bijzinnen om een voorwaarde aan te geven.
* **‘Mocht(en)’**: Kan gebruikt worden om een onzekere, maar reële mogelijkheid aan te duiden.
* **‘Moest’**: Het gebruik van ‘moest’ om de voorwaardelijke wijs uit te drukken, wordt afgeraden in de standaardtaal.
> **Tip:** Let op het verschil in nuance tussen ‘als’ (algemene voorwaarde) en ‘mocht(en)’ (specifieke, onzekere voorwaarde).
#### 7.1.2 Bijzinnen van onzekerheid met ‘of’
Bijzinnen die onzekerheid uitdrukken, beginnen met het voegwoord ‘of’. Het gebruik van ‘als’ in deze context is doorgaans niet correct in de standaardtaal.
* **Correct:** Ik weet niet zeker *of* zij morgen komt.
* **Incorrect:** Ik weet niet zeker *als* zij morgen komt.
#### 7.1.3 Tijdsbepaling met ‘als’ en ‘toen’
Het onderscheid tussen ‘als’ en ‘toen’ is cruciaal voor het correct aanduiden van gebeurtenissen in het verleden:
* **‘Toen’**: Wordt gebruikt voor een **eenmalige gebeurtenis** of een specifieke periode in het verleden. Het duidt op ‘die keer dat’ of ‘op het moment dat’.
* **Voorbeeld:** *Toen* we aankwamen, begon het te regenen.
* **‘Als’**: Wordt gebruikt voor een gebeurtenis in het verleden die zich **elke keer of bij herhaling** voordeed. Het duidt op ‘elke keer dat’.
* **Voorbeeld:** Mijn vader had de gewoonte de radio aan te zetten *als* we aan tafel gingen.
#### 7.1.4 Vergelijking met ‘als’ en ‘dan’
Bij het maken van vergelijkingen is het onderscheid tussen ‘als’ en ‘dan’ cruciaal:
* **‘Als’**: Wordt gebruikt bij **gelijkheid**.
* Voorbeelden: ... even groot *als* ..., ... net zo groot *als* ...
* **‘Dan’**: Wordt gebruikt bij **ongelijkheid**.
* Voorbeelden: ... groter *dan* ..., ... meer *dan* voldoende. ... niets (anders) *dan* ..., ... andere ... *dan* ...
> **Tip:** Denk bij vergelijkingen aan de structuur: gelijkheid met ‘als’, ongelijkheid met ‘dan’.
#### 7.1.5 Persoonlijk voornaamwoord na ‘dan’: ‘dan ik’ versus ‘dan mij’
De correcte vorm na ‘dan’ hangt af van de context, met name de verkorte vorm van de vergelijking:
* **‘Dan ik’**: Dit is de correcte vorm wanneer de zin een verkorte versie is van een volledige zin waarin ‘ik’ het onderwerp is.
* **Correct:** Ze was hier al vroeger *dan ik*. (Verkorting van: Ze was hier al vroeger dan ik *hier was*.)
* **‘Dan mij’**: Dit is incorrect in deze constructie.
#### 7.1.6 Persoonlijke voornaamwoorden: ‘hen’ versus ‘hun’
Het onderscheid tussen ‘hen’ en ‘hun’ is afhankelijk van hun grammaticale functie:
* **‘Hen’**: Wordt gebruikt als **lijdend voorwerp**, of **na een voorzetsel**.
* **Lijdend voorwerp:** We zien *hen*.
* **Na voorzetsel:** We geven de bos bloemen *aan hen*.
* **‘Hun’**: Wordt gebruikt als **meewerkend voorwerp zonder voorzetsel**.
* **Meewerkend voorwerp:** We geven *hun* de bos bloemen.
#### 7.1.7 Congruentie: onderwerp en persoonsvorm (1)
* **Enkelvoudige onderwerpen die een groep aanduiden**: Zelfstandige naamwoorden zoals ‘een kudde’, ‘een massa’, ‘een groep’, ‘een menigte’, ‘een bende’ worden grammaticaal als **enkelvoud** beschouwd en vereisen een persoonsvorm in het enkelvoud.
* **Incorrect:** Een kudde schapen versper*den* de weg.
* **Correct:** Een kudde schapen versper*de* de weg.
* **‘Procent’**: Het woord ‘procent’ vraagt ook altijd een grammaticaal **enkelvoud**.
* **Correct:** Vijftien procent van de ondervraagden vindt dat de overheid veel geld verspilt.
#### 7.1.8 Congruentie: onderwerp en persoonsvorm (2)
* **Meervoud bij opsomming**: Wanneer de delen van een opsomming als afzonderlijke entiteiten worden beschouwd, wordt de persoonsvorm in het **meervoud** geplaatst.
* **Correct:** Het water en de lucht maak*en* van de kust een buitengewone plaats.
* **Enkelvoud bij keuze of nadruk**: Als er weinig nadruk ligt op de afzonderlijke delen van een opsomming, of wanneer de keuze tussen de opties minder belangrijk is, is het **enkelvoud** ook correct.
* **Correct:** Opa of oma los*t* dat wel op. (Ook het meervoud is hier correct: *lossen*.)
#### 7.1.9 Congruentie met ‘zowel … als’
* Na de constructie ‘zowel … als’ met twee **enkelvoudige** onderwerpen volgt de persoonsvorm in het **enkelvoud**.
* Na ‘zowel … als’ met twee **meervoudige** onderwerpen volgt de persoonsvorm in het **meervoud**.
* **Correct (enkelvoud):** Wat doen we als *zowel de trein als de bus* vertraging *heeft*?
* **Correct (meervoud):** *Zowel de jongens als de meisjes* waren erg enthousiast bij het zien van hun nieuwe klaslokaal.
#### 7.1.10 Congruentie: betrekkelijke bijzinnen
Bij een betrekkelijke bijzin moet de persoonsvorm overeenkomen met het antecedent waar het betrekkelijk voornaamwoord (‘die’ of ‘wie’) naar verwijst.
* **Correct:** Als ik de enige *ben* die nog *blijf*, dan hoeft het voor mij ook niet meer. (Hier verwijst ‘ben’ naar ‘ik’, en ‘blijf’ naar ‘die’ als verwijzing naar ‘de enige’.)
#### 7.1.11 Overgankelijke werkwoorden en lijdend voorwerp
Sommige werkwoorden zijn overgankelijk en vereisen een lijdend voorwerp om een volledige betekenis te hebben.
* **Correct:** Ze betreur*de het* zo vroeg te moeten vertrekken.
* **Incorrect:** Ze betreur*de* zo vroeg te moeten vertrekken.
Werkwoorden zoals ‘(iets) geven’, ‘(iets) plukken’, ‘(iets) betreuren’ zijn overgankelijk en hebben een lijdend voorwerp nodig.
#### 7.1.12 Hulpwerkwoord bij voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van overgankelijke werkwoorden krijgt altijd het hulpwerkwoord **‘hebben’**.
* **Correct:** De Rode Duivels *hebben* alweer gewonnen!
* **Incorrect:** De Rode Duivels *zijn* alweer gewonnen!
* **Uitzondering:** ‘Gewonnen zijn voor een idee’ is een vaste uitdrukking die aangeeft dat men een idee leuk vindt.
#### 7.1.13 Passieve vorm van voltooide tijd
Bij de passieve vorm van een voltooide tijd is het woord ‘geweest’ **overbodig en fout**.
* **Incorrect:** Trotsky is vermoord *geweest*.
* **Correct:** Trotsky is vermoord.
> **Tip:** Vermijd de constructie ‘is geweest’ in de passieve voltooid tegenwoordige tijd; dit is waarschijnlijk een beïnvloeding uit het Frans.
#### 7.1.14 Gebruik van ‘om te’ versus ‘voor te’
Voor een infinitiefconstructie gebruik je het voegwoord **‘om’**, niet ‘voor’.
* **Correct:** We zijn gekomen *om* je te helpen.
* **Incorrect:** We zijn gekomen *voor* je te helpen.
#### 7.1.15 Werkwoordelijke eindgroep
De werkwoordelijke eindgroep (bestaande uit meerdere werkwoorden aan het einde van de zin) moet **bij elkaar blijven**.
* **Correct:** Ik ga vroeg slapen elke keer als ik vroeg *moet opstaan*.
* **Incorrect:** Ik ga vroeg slapen elke keer als ik *moet vroeg opstaan*.
#### 7.1.16 ‘Laten zien’ versus ‘laten tonen’
* **Standaardtaal:** ‘Laten zien’ en ‘tonen’.
* **Contaminatie (incorrect):** ‘Laten tonen’.
> **Tip:** Wees alert op contaminaties, zoals ‘duur kosten’ (in plaats van duur zijn of veel kosten), ‘nachecken’ (in plaats van nakijken of checken), of ‘afprinten’ (in plaats van afdrukken en printen).
#### 7.1.17 Werkwoord ‘willen’ in de derde persoon enkelvoud
Bij de onregelmatige werkwoorden ‘willen’, ‘zullen’ en ‘kunnen’ is de vorm voor de derde persoon enkelvoud gelijk aan die voor de eerste persoon.
* **Correct:** Hij *wil* niet meewerken.
* **Incorrect:** Hij *wilt* niet meewerken.
* **Let op:** Bij de tweede persoon enkelvoud (je/jij) zijn zowel ‘je wil’ als ‘je wilt’ correct.
#### 7.1.18 Betekenis van ‘hoeven’
‘Hoefen’ geeft aan dat iets **niet verplicht is**, maar wel toegestaan.
* **Correct:** Het water *hoeft niet* te koken als je de aardappelen erin doet. (Het is niet verplicht, maar mag wel.)
* **Minder correct (in deze context):** Het water *moet niet* koken als je de aardappelen erin doet.
#### 7.1.19 Voegwoord ‘aangezien’ versus voorzetsel ‘gezien’
Het onderscheid tussen ‘aangezien’ en ‘gezien’ is cruciaal:
* **‘Gezien’**: Is een **voorzetsel** en kan altijd vervangen worden door ‘vanwege’. Het wordt gevolgd door een zelfstandig naamwoord of een woordgroep die als zelfstandig naamwoord functioneert.
* **Correct:** *Gezien* de economische crisis verkopen we ons huis nog niet. (Vervangbaar door: *Vanwege* de economische crisis...)
* **Correct:** Het is niet verwonderlijk dat hij werd geselecteerd voor de jury, *gezien* zijn grote ervaring met kinderliteratuur. (Vervangbaar door: *vanwege* zijn grote ervaring...)
* **‘Aangezien’**: Is een **voegwoord**, vergelijkbaar met ‘omdat’. Het kondigt een reden aan en wordt gevolgd door een bijzin.
* **Correct:** *Aangezien* ik honger heb, wil ik straks een snack halen in het restaurant. (Vervangbaar door: *Omdat* ik honger heb...)
* **Correct:** We hebben de vergadering uitgesteld, *aangezien* de directeur ziek is. (Vervangbaar door: *omdat* de directeur ziek is.)
> **Oefening:**
> * *Gezien* de economische crisis verkopen we ons huis nog niet. (✅ Correct: Vanwege de economische crisis...)
> * Ze wordt niet toegelaten tot het conservatorium, *gezien* de jury haar nog te jong vindt. (❌ Incorrect: Moet zijn: *aangezien/omdat*...)
> * Hij neemt bijles, *aangezien* zijn slechte cijfers. (❌ Incorrect: Moet zijn: *gezien/vanwege*...)
#### 7.1.20 Onderwerp of meewerkend voorwerp in passieve zinnen
Bepaal correct het onderwerp van de zin om congruentie te waarborgen.
* **Correct:** Alle deelnemers *worden* gevraagd op tijd te vertrekken. (Hier is ‘Alle deelnemers’ het meewerkend voorwerp; het onderwerp van ‘worden gevraagd’ is de handeling van ‘op tijd te vertrekken’.)
* **Incorrect:** Alle deelnemers *wordt* gevraagd op tijd te vertrekken. (Hier wordt het enkelvoudige werkwoord gebruikt alsof ‘alle deelnemers’ het onderwerp is, maar het is een meewerkend voorwerp.)
#### 7.1.21 Volgorde: ‘eerste drie’ versus ‘drie eerste’
De correcte volgorde is **‘eerste drie’**. Er kan immers maar één eerste vraag zijn.
* **Correct:** *De eerste drie* vragen zijn niet zo moeilijk.
* **Incorrect:** *De drie eerste* vragen zijn niet zo moeilijk.
#### 7.1.22 Verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden (1)
Een bijvoeglijk naamwoord dat voor een zelfstandig naamwoord staat, wordt over het algemeen verbogen (een **-e** wordt toegevoegd), behalve bij onzijdige zelfstandige naamwoorden die met het onbepaald lidwoord ‘een’ worden gecombineerd.
* **Enkelvoud mannelijk:** een *grote* man / de *grote* man
* **Enkelvoud vrouwelijk:** een *vriendelijke* vrouw / de *vriendelijke* vrouw
* **Enkelvoud onzijdig:** een *rustig* kind / het *rustige* kind (let op: geen '-e' na 'een')
* **Meervoud:** *beleefde* mensen / de *beleefde* mensen
#### 7.1.23 Verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden (2)
De vorm van het bijvoeglijk naamwoord kan variëren afhankelijk van de betekenis:
* **‘Grote’**: Verwijst naar een **persoonlijk kenmerk**, zoals lengte.
* **‘Groot’**: Verwijst naar de manier van ‘componist zijn’ of een algemene eigenschap.
* **Correct:** Bach was een *grote* componist. (Dit benadrukt de omvang en artistieke prestaties.)
#### 7.1.24 Vaste constructies
Sommige combinaties van woorden vormen vaste constructies die in hun geheel correct zijn en de algemene regels van verbuiging soms niet volgen.
* **Correct:** We gaan naar de film in het *cultureel* centrum.
* **Incorrect:** We gaan naar de film in het *culturele* centrum.
* Andere voorbeelden: ‘het *bijvoeglijk* naamwoord’, ‘het *koninklijk* besluit’.
#### 7.1.25 Vaste uitdrukkingen
In vaste uitdrukkingen mogen geen woorden worden weggelaten.
* **Correct:** Het is mooi *om te zien* hoe ze met die hondjes speelt.
* **Incorrect:** Het is mooi *om zien* hoe ze met die hondjes speelt.
#### 7.1.26 Samentrekking in nevenschikkende zinnen
Samentrekking in nevenschikkende zinnen is alleen mogelijk als het gemeenschappelijke zinsdeel dezelfde grammaticale functie heeft in beide delen van de zin.
* **Incorrect:** Spanje is een populair vakantieland, maar kennen wij niet zo goed. (Hier heeft ‘Spanje’ een andere functie: onderwerp in de eerste zin, lijdend voorwerp in de tweede.)
* **Correct:** Spanje is een populair vakantieland, maar wij kennen het niet zo goed.
#### 7.1.27 Vermijden van dubbele ontkenningen
Dubbele ontkenningen zoals ‘nooit geen’ moeten in verzorgde gesproken taal en geschreven taal vermeden worden, hoewel ze in informele gesproken taal als versterking worden gebruikt.
* **Incorrect (standaardtaal):** Ze hebben *nooit geen* geldproblemen gehad.
* **Correct:** Ze hebben *nooit* geldproblemen gehad.
#### 7.1.28 Woorden als ‘sommige(n)’ en ‘vele(n)’
De toevoeging van een ‘-n’ hangt af van waar het woord naar verwijst en of het zelfstandig gebruikt wordt:
* **Verwijzing naar mensen**: gebruik '-n' (bv. *velen*, *allen*, *sommigen*).
* **Correct:** *Sommigen* zullen me naïef noemen.
* **Verwijzing naar zaken, dieren**: gebruik geen '-n'.
* **Verwijzing naar dieren én mensen**: gebruik geen '-n'.
* **Belangrijk:** De '-n' wordt alleen toegevoegd wanneer het woord zelfstandig wordt gebruikt.
#### 7.1.29 Aanwijzend voornaamwoord: ‘die’ versus ‘dat’
Het aanwijzend voornaamwoord moet overeenkomen met het geslacht van het zelfstandig naamwoord:
* **‘Dat’**: Gebruik je naar **onzijdige** zelfstandige naamwoorden (het-woorden).
* **Correct:** Kan je me *dat* boek even geven? (‘Het boek’ is onzijdig.)
* **‘Die’**: Gebruik je naar **de-woorden** (mannelijk/vrouwelijk) en meervoudige zelfstandige naamwoorden.
* **Incorrect:** Kan je me *die* boek even geven?
#### 7.1.30 Betrekkelijk voornaamwoord: ‘dat’ versus ‘wat’
* **‘Dat’**: Gebruik je om te verwijzen naar **onzijdige woorden**.
* **Correct:** Ik heb echt genoten van het boek *dat* daar ligt.
* **‘Die’**: Gebruik je om te verwijzen naar **mannelijke/vrouwelijke woorden**.
* **Correct:** De jongen *die* daar staat…
* **‘Wat’**: Dit betrekkelijk voornaamwoord gebruik je **niet** voor specifieke zelfstandige naamwoorden. Het kan wel verwijzen naar een hele zin of naar een onzijdig woord als zelfstandig naamwoord.
#### 7.1.31 ‘Te veel’ versus ‘teveel’
De schrijfwijze hangt af van de woordsoort:
* **‘Teveel’** (aaneen): Is een **zelfstandig naamwoord**.
* **Correct:** Er is hier een *teveel* aan drama.
* **‘Te veel’** (in twee woorden): Gebruik je in alle andere gevallen, als bijwoordelijke bepaling.
* **Correct:** De meisjes maken *te veel* lawaai.
#### 7.1.32 Tijdsaanduidingen met ‘in’ en ‘op’
Het correcte voorzetsel hangt af van de specifieke tijdsaanduiding:
* **‘In het begin’**: Gebruik je voor een **algemene startperiode**.
* **Correct:** *In het begin* van de film, wist ik nog niet goed wie nu precies de moordenaar was.
* **‘Op het begin’**: Wordt gebruikt in specifieke contexten, vaak met een contrast met het einde.
* **Correct:** *In het begin* twijfelde hij vaak, maar *op het einde* voelde hij zich zeker.
#### 7.1.33 Bezit aanduiden: ‘jou’ versus ‘jouw’
* **‘Jouw’**: Druk*t* **bezit** uit, net als ‘mijn’. Deze woorden krijgen een extra letter in vergelijking met ‘jou’ en ‘mij’.
* **Correct:** Als ik mijn boek zou vergeten, kan ik dan meekijken in *jouw* boek?
* **‘Jou’**: Gebruik je **zonder bezitsuitdrukking**.
* **Correct:** Jij ziet mij, ik zie *jou*.
#### 7.1.34 ‘Hoewel’ versus ‘ondanks dat’
Gebruik **‘hoewel’** in plaats van ‘ondanks dat’.
* **Correct:** Mijn vrienden waren te laat op mijn feestje, *hoewel* ik vroeg op tijd te komen.
* **Incorrect:** Mijn vrienden waren te laat op mijn feestje, *ondanks dat* ik vroeg op tijd te komen.
#### 7.1.35 ‘Enige’ versus ‘enigste’
**‘Enigst(e)’ is geen standaardtaal**; gebruik ‘enig(e)’.
* **Correct:** Hij is *de enige* die wist dat ik de antwoorden op mijn hand had geschreven.
* **Incorrect:** Hij is *de enigste* die wist dat ik de antwoorden op mijn hand had geschreven.
* **Correct:** Ik ben *enig* kind.
#### 7.1.36 Verkorting van ‘eens’
Het bijwoord ‘eens’ kan informeel worden verkort tot **‘ns’** of **‘s’**.
* **Correct:** Toen ik het *eens* ging vragen aan de andere studenten, zeiden ze hetzelfde als ik.
* **Informeel alternatief:** Toen ik het *’ns* ging vragen... / Toen ik het *’s* ging vragen...
#### 7.1.37 Gebruik van ‘mijn’ versus ‘men’
* **‘Men zus’ is fout in schrijftaal.**
* **Incorrect:** Meestal ga ik op zaterdag zwemmen met *men* zus.
* **Correct:** Meestal ga ik op zaterdag zwemmen met *mijn* zus.
* **Informeel alternatief:** Meestal ga ik op zaterdag zwemmen met *m’n* zus.
#### 7.1.38 ‘Langs’ versus ‘naast’ bij zitten/staan
Combinaties als ‘langs iemand zitten’ of ‘langs iemand staan’ behoren **niet tot de standaardtaal**. Gebruik ‘naast’.
* **Correct:** Mag ik *naast* jou zitten? Dan kan ik meelezen in je cursus.
* **Incorrect:** Mag ik *langs* jou zitten? Dan kan ik meelezen in je cursus.
#### 7.1.39 Locatieaanduiding met ‘vanvoor’ versus ‘vooraan’
In België komen ‘vanvoor’ en ‘vanachter’ voor met de betekenissen 'aan de voorkant' en 'aan de achterkant', maar dit is **geen standaardtaal**.
* **Correct:** Hij zit bijna altijd helemaal *vooraan* in de klas.
* **Correct:** Hij zit bijna altijd helemaal *aan de voorkant* in de klas.
* Gebruik ook: ‘van voren’, ‘vooraan’, ‘aan de voorkant’. Evenzo voor de achterkant: ‘van achteren’, ‘achteraan’, ‘aan de achterkant’.
* **Incorrect (standaardtaal):** Hij zit bijna altijd helemaal *vanvoor* in de klas.
#### 7.1.40 Locatieaanduiding met ‘naar’ en plaatswoorden
Plaatswoorden krijgen in combinatie met ‘van’ of ‘naar’ doorgaans de uitgang ‘-en’ (tenzij ze al op ‘-en’ eindigen).
* **Correct:** Als deze man je een teken geeft, mag je *naar voren* komen.
* **Incorrect:** Als deze man je een teken geeft, mag je *naar voor* komen.
#### 7.1.41 Vraagwoorden: ‘waarover’ versus ‘over wat’
Bij verwijzing naar **dingen** gebruik je ‘waarover’, ‘waarmee’, ‘waardoor’, etc.
* **Correct:** *Waarover* gaat de tekst?
* **Incorrect:** *Over wat* gaat de tekst?
* Voor **personen** gebruik je ‘wie’: ‘over wie’, ‘met wie’, ‘door wie’.
#### 7.1.42 Standaardtaal: ‘alweer’ versus ‘weeral’
**‘Weeral’ is geen standaardtaal**. Gebruik ‘alweer’, ‘weer’ of ‘opnieuw’.
* **Correct:** De buurman heeft *alweer* een boete voor te snel rijden gekregen.
* **Incorrect:** De buurman heeft *weeral* een boete voor te snel rijden gekregen.
#### 7.1.43 Vormgeving van ‘zo’n’ en ‘zulke’
* **‘Zo’n’**: Gebruik je voor een **enkelvoud** (staat voor ‘zo een’).
* **Correct:** Ik heb nooit *zo’n* hond gehad.
* **‘Zulke’**: Gebruik je voor een **meervoud**.
* **Correct:** Uit *zulke* glazen kan ik niet drinken.
* **Incorrect:** Ik heb nooit *zulke* hond gehad.
#### 7.1.44 Vaste woordgroep: ‘een beroep doen op’
De standaardtaal is **‘een beroep doen op’**.
* **Correct:** In geval van nood kan je altijd *een beroep doen op* een advocaat.
* **Incorrect:** In geval van nood kan je altijd *beroep doen op* een advocaat.
#### 7.1.45 Betekenis van ‘ten slotte’ en ‘tenslotte’
De schrijfwijze hangt af van de betekenis:
* **‘Ten slotte’** (los geschreven): Betekent 'tot slot'.
* **Correct:** *Ten slotte* nam de directeur nog het woord om iedereen te bedanken.
* **‘Tenslotte’** (aaneengeschreven): Betekent 'per slot van rekening, uiteindelijk'.
* **Correct:** *Tenslotte* nam de directeur nog het woord om iedereen te bedanken.
#### 7.1.46 Werkwoorden ‘heten’ en ‘noemen’
* **‘Noemen’**: Betekent 'een naam geven'.
* **Incorrect:** Ik zal mezelf even voorstellen. Ik *noem* Anna.
* **‘Heten’**: Betekent 'als naam hebben, genoemd worden'.
* **Correct:** Ik zal mezelf even voorstellen. Ik *heet* Anna.
#### 7.1.47 Woordgroep ‘op zoek’ versus ‘opzoek’
* **‘Op zoek’** (met spatie): Wordt gebruikt in woordgroepen als ‘op zoek zijn/gaan/blijven naar’.
* **Correct:** Hij ging *op zoek* naar een grappig jeugdboek.
* **‘Opzoek’** (aaneen): Wordt gebruikt als een vervoegde vorm van het werkwoord ‘opzoeken’.
* **Correct:** Wil je dat ik dat boek even voor je *opzoek*?
#### 7.1.48 Standaardtaal: ‘opnieuw’ versus ‘terug’
Alleen ‘weer’, ‘opnieuw’, ‘alweer’ en ‘nogmaals’ zijn standaardtaal in de betekenis van herhaling. ‘Terug’ is correct bij een beweging naar de oorspronkelijke plaats.
* **Correct:** Morgen zijn we *opnieuw* bereikbaar.
* **Incorrect:** Morgen zijn we *terug* bereikbaar. (Tenzij het gaat om terugkomen naar de oorspronkelijke locatie.)
* **Correct:** Veronique is net *terug* uit Cuba.
#### 7.1.49 Werkwoord ‘vergeten’ met ‘hebben’ of ‘zijn’
De keuze voor ‘hebben’ of ‘zijn’ hangt af van de betekenis:
* Met **‘zijn’**: Als ‘vergeten’ de betekenis ‘niet meer weten’ of ‘zich niet meer herinneren’ heeft.
* **Correct:** Ik kan het me niet meer herinneren. Ik *ben* het vergeten.
* Met **‘hebben’ of ‘zijn’**: Als ‘vergeten’ de betekenis ‘verzuimen te doen of mee te nemen’ of ‘er niet aan denken’ heeft.
* **Correct:** Ik *heb* het vergeten. (of: Ik *ben* het vergeten.)
#### 7.1.50 Standaardtaal: ‘mogelijk’ versus ‘mogelijks’
**‘Mogelijks’ is geen standaardtaal**. Correct is ‘mogelijk’, ‘misschien’ of ‘wellicht’.
* **Correct:** Het zal *mogelijk* pas volgende week opnieuw beschikbaar zijn.
* **Incorrect:** Het zal *mogelijks* pas volgende week opnieuw beschikbaar zijn.
#### 7.1.51 Locatieaanduiding: ‘bij jou thuis’
De correcte vorm is **‘bij jou thuis’**, waarbij ‘thuis’ een bijwoord van plaats is dat ‘bij jou’ nader bepaalt.
* **Correct:** Spreken we af *bij jou thuis* om te carpoolen?
* **Incorrect:** Spreken we af *bij jouw thuis* om te carpoolen?
#### 7.1.52 Gebruik van lidwoorden
Bij **onzijdige** zelfstandige naamwoorden gebruik je het bepaald lidwoord **‘het’**.
* **Correct:** *Het* doel van deze opdracht is om te leren ontwerpen.
* **Incorrect:** Doel van deze opdracht is om te leren ontwerpen.
#### 7.1.53 Persoonlijke voornaamwoorden: ‘hun’ versus ‘zij’
* **‘Zij’**: Gebruik je als **onderwerp** in de zin (enkelvoud en meervoud).
* **Correct:** *Zij* hebben gezegd dat dit een goed boek is.
* **‘Hun’**: Gebruik je als **bezittelijk voornaamwoord** of als **meewerkend voorwerp zonder voorzetsel**.
* **Bezittelijk:** *Hun* leesboeken zijn al binnen.
* **Meewerkend voorwerp:** De trainer gaf *hun* een uitdagende les vandaag.
#### 7.1.54 Werkwoorden ‘ergeren’ en ‘irriteren’
De werkwoorden betekenen nagenoeg hetzelfde. ‘Ergeren’ kan wederkerend gebruikt worden (zich ergeren), ‘irriteren’ niet.
* **Correct:** Ik *erger me* aan haar houding.
* **Correct (minder gebruikelijk of andere nuance):** Ik *irriteer me* aan haar houding.
#### 7.1.55 ‘N’ aan het einde van een woord
Een meervoudsvorm op –en, een infinitief en een voltooid deelwoord op –en eindigen steeds op -(e)n.
* **Correct:** De *kinderen* *gingen* naar huis nadat ze hun vermiste hond *gevonden* hadden.
* **Incorrect:** De *kindere* *ginge* naar huis nadat ze hun vermiste hond *gevonde* hadden.
### 7.2 Concordantie: onderwerp en persoonsvorm
Concordantie zorgt voor een correcte grammaticale overeenkomst tussen het onderwerp en de persoonsvorm in een zin, zowel qua getal (enkelvoud/meervoud) als qua persoon.
#### 7.2.1 Enkelvoudige onderwerpen en meervoudige onderwerpen
* **Grammaticaal enkelvoud**: Bepaalde zelfstandige naamwoorden die een groep of verzameling aanduiden, worden grammaticaal als enkelvoud beschouwd en vereisen een persoonsvorm in het enkelvoud.
* Voorbeelden: _een kudde, _een massa, _een groep, _een menigte, _een bende.
* **Correct:** Een kudde schapen versper*de* de weg.
* **‘Procent’**: Het woord ‘procent’ vraagt ook altijd een grammaticaal enkelvoud.
* **Correct:** Vijftien procent van de ondervraagden vind*t* dat de overheid veel geld verspilt.
#### 7.2.2 Samengestelde onderwerpen
* **Meervoud bij opsomming**: Wanneer de delen van een opsomming als afzonderlijke entiteiten worden beschouwd, wordt de persoonsvorm in het meervoud geplaatst.
* **Correct:** Het water en de lucht maak*en* van de kust een buitengewone plaats.
* **Enkelvoud bij keuze of nadruk**: Als er weinig nadruk ligt op de afzonderlijke delen van een opsomming, of wanneer de keuze minder belangrijk is, is het enkelvoud ook correct.
* **Correct:** Opa of oma los*t* dat wel op. (Ook het meervoud is hier correct: *lossen*.)
* **‘Zowel … als’**:
* Na ‘zowel … als’ met twee **enkelvoudige** onderwerpen volgt een persoonsvorm in het **enkelvoud**.
* Na ‘zowel … als’ met twee **meervoudige** onderwerpen volgt de persoonsvorm in het **meervoud**.
* **Correct:** Wat doen we als *zowel de trein als de bus* vertraging *heeft*?
* **Correct:** *Zowel de jongens als de meisjes* waren erg enthousiast bij het zien van hun nieuwe klaslokaal.
#### 7.2.3 Bijzondere gevallen van concordantie
* **‘Die’ en ‘wie’**: In betrekkelijke bijzinnen met ‘die’ of ‘wie’, moet de persoonsvorm in de bijzin overeenkomen met het antecedent van het betrekkelijk voornaamwoord.
* **Correct:** Als ik de enige *ben* die nog *blijf*, dan hoeft het voor mij ook niet meer.
* **Onderwerp of meewerkend voorwerp**: Het is cruciaal om het correcte onderwerp van de zin te identificeren om de juiste persoonsvorm te kiezen. In passieve zinnen kan het lijdend voorwerp van de actieve zin het onderwerp van de passieve zin worden. Soms wordt er verwarring veroorzaakt met een meewerkend voorwerp.
* **Correct:** Alle deelnemers *worden* gevraagd op tijd te vertrekken. (Hier is ‘Alle deelnemers’ het meewerkend voorwerp; het onderwerp van ‘worden gevraagd’ is de handeling van ‘op tijd te vertrekken’, wat enkelvoud is.)
* **‘Hun’ als bezittelijk voornaamwoord versus ‘zij’ als onderwerp**:
* **‘Zij’**: Wordt gebruikt als **onderwerp** in de zin.
* **Correct:** *Zij* hebben gezegd dat dit een goed boek is.
* **‘Hun’**: Wordt gebruikt als **bezittelijk voornaamwoord** en als **meewerkend voorwerp zonder voorzetsel**.
* **Bezittelijk:** *Hun* leesboeken zijn al binnen.
* **Meewerkend voorwerp:** De trainer gaf *hun* een uitdagende les vandaag.
### 7.3 Verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden die voor een zelfstandig naamwoord staan, worden over het algemeen verbogen door er een **-e** aan toe te voegen, tenzij het een onzijdig zelfstandig naamwoord betreft in combinatie met het onbepaald lidwoord 'een'.
#### 7.3.1 Regelmatige verbuiging
* **Enkelvoud mannelijk:** een *grote* man / de *grote* man
* **Enkelvoud vrouwelijk:** een *vriendelijke* vrouw / de *vriendelijke* vrouw
* **Enkelvoud onzijdig:** een *rustig* kind / het *rustige* kind (geen '-e' bij 'een')
* **Meervoud:** *beleefde* mensen / de *beleefde* mensen
#### 7.3.2 Specifieke gevallen van bijvoeglijke naamwoorden
* **‘Groot’**:
* **‘Grote’**: Verwijst naar een **persoonlijk kenmerk** (bv. lengte).
* **‘Groot’**: Verwijst naar de manier van ‘componist zijn’ of een algemene eigenschap.
* **Correct:** Bach was een *grote* componist. (Benadrukt de omvang en artistieke prestaties.)
#### 7.3.3 Vaste constructies
In vaste woordgroepen en uitdrukkingen kan het bijvoeglijk naamwoord soms zijn onverbogen vorm behouden.
* **Correct:** We gaan naar de film in het *cultureel* centrum.
* Andere voorbeelden: ‘het *bijvoeglijk* naamwoord’, ‘het *koninklijk* besluit’.
#### 7.3.4 Bijvoeglijke naamwoorden in vaste uitdrukkingen
In vaste uitdrukkingen mogen geen woorden worden weggelaten, wat invloed kan hebben op de vorm van bijvoeglijke naamwoorden.
* **Correct:** Het is mooi *om te zien*.
#### 7.3.5 Samentrekking en de vorm van bijvoeglijke naamwoorden
Samentrekking in nevengeschikte zinnen is alleen mogelijk als het gemeenschappelijke zinsdeel dezelfde grammaticale functie heeft. Dit kan invloed hebben op hoe bijvoeglijke naamwoorden in de verschillende delen van de zin worden behandeld.
* **Incorrect:** Spanje is een populair vakantieland, maar kennen wij niet zo goed. (Hier heeft ‘Spanje’ een andere functie: onderwerp in de eerste zin, lijdend voorwerp in de tweede.)
* **Correct:** Spanje is een populair vakantieland, maar wij kennen het niet zo goed.
#### 7.3.6 ‘Zo’n’ versus ‘zulke’
* **‘Zo’n’**: Gebruik je voor een **enkelvoud** (staat voor ‘zo een’).
* **Correct:** Ik heb nooit *zo’n* hond gehad.
* **‘Zulke’**: Gebruik je voor een **meervoud**.
* **Correct:** Uit *zulke* glazen kan ik niet drinken.
* **Incorrect:** Ik heb nooit *zulke* hond gehad.
#### 7.3.7 ‘Enige’ versus ‘enigste’
**‘Enigst(e)’ is geen standaardtaal**; gebruik ‘enig(e)’.
* **Correct:** Hij is *de enige* die wist dat ik de antwoorden op mijn hand had geschreven.
* **Incorrect:** Hij is *de enigste* die wist dat ik de antwoorden op mijn hand had geschreven.
* **Correct:** Ik ben *enig* kind.
#### 7.3.8 Woorden als ‘sommige(n)’ en ‘vele(n)’
De toevoeging van een ‘-n’ hangt af van waar het woord naar verwijst en of het zelfstandig gebruikt wordt:
* **Verwijzing naar mensen**: gebruik '-n' (bv. *velen*, *allen*, *sommigen*).
* **Correct:** *Sommigen* zullen me naïef noemen.
* **Verwijzing naar zaken, dieren**: gebruik geen '-n'.
* **Verwijzing naar dieren én mensen**: gebruik geen '-n'.
* **Belangrijk:** De '-n' wordt alleen toegevoegd wanneer het woord **zelfstandig** wordt gebruikt.
#### 7.3.9 ‘Mijn’ versus ‘men’
* **‘Men zus’ is fout in schrijftaal.**
* **Incorrect:** Meestal ga ik op zaterdag zwemmen met *men* zus.
* **Correct:** Meestal ga ik op zaterdag zwemmen met *mijn* zus.
* **Informeel alternatief:** Meestal ga ik op zaterdag zwemmen met *m’n* zus.
#### 7.3.10 ‘Jou’ versus ‘jouw’
* **‘Jouw’**: Druk*t* **bezit** uit, net als ‘mijn’. Deze woorden krijgen een extra letter in vergelijking met ‘jou’ en ‘mij’.
* **Correct:** Als ik mijn boek zou vergeten, kan ik dan meekijken in *jouw* boek?
* **‘Jou’**: Gebruik je **zonder bezitsuitdrukking**.
* **Correct:** Jij ziet mij, ik zie *jou*.
#### 7.3.11 Locatieaanduiding: ‘vanvoor’ versus ‘vooraan’
In België komen ‘vanvoor’ en ‘vanachter’ voor met de betekenissen 'aan de voorkant' en 'aan de achterkant', maar dit is **geen standaardtaal**.
* **Correct:** Hij zit bijna altijd helemaal *vooraan* in de klas.
* **Correct:** Hij zit bijna altijd helemaal *aan de voorkant* in de klas.
* Gebruik ook: ‘van voren’, ‘vooraan’, ‘aan de voorkant’. Evenzo voor de achterkant: ‘van achteren’, ‘achteraan’, ‘aan de achterkant’.
* **Incorrect (standaardtaal):** Hij zit bijna altijd helemaal *vanvoor* in de klas.
#### 7.3.12 Locatieaanduiding met ‘naar’ en plaatswoorden
Plaatswoorden krijgen in combinatie met ‘van’ of ‘naar’ doorgaans de uitgang ‘-en’ (tenzij ze al op ‘-en’ eindigen).
* **Correct:** Als deze man je een teken geeft, mag je *naar voren* komen.
* **Incorrect:** Als deze man je een teken geeft, mag je *naar voor* komen.
#### 7.3.13 ‘Vergeten hebben’ versus ‘vergeten zijn’
* Met **‘zijn’**: Als ‘vergeten’ de betekenis ‘niet meer weten’ of ‘zich niet meer herinneren’ heeft.
* **Correct:** Ik kan het me niet meer herinneren. Ik *ben* het vergeten.
* Met **‘hebben’ of ‘zijn’**: Als ‘vergeten’ de betekenis ‘verzuimen te doen of mee te nemen’ of ‘er niet aan denken’ heeft.
* **Correct:** Ik *heb* het vergeten. (of: Ik *ben* het vergeten.)
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Klinker | Een klinker is een klank die gespeld wordt met de lettertekens a, e, i, o en u, en combinaties daarvan die geen tweeklank vormen. De y is ook een klinker als deze de klank /i/ weergeeft. Klinkers kunnen kort zijn (bv. in 'bal') of lang (bv. in 'baan'). |
| Tweeklank | Een tweeklank is een klank die gespeld wordt met specifieke lettercombinaties zoals au, ou, ei, ij, ui, ai, oi, aai, ooi en oei. Ook ee, ieuw en uw worden als tweeklanken beschouwd, waarbij de 'w' soms als aparte medeklinker wordt gezien. |
| Medeklinker | Medeklinkers zijn klanken die gespeld worden met de overige lettertekens van het alfabet (b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x, z) en hun combinaties zoals ch, ng, sj en th. De y is een medeklinker als deze de klank /j/ weergeeft. |
| Lettergreep | Een lettergreep is een klankgroep die ontstaat bij het scanderend uitspreken van een woord, zoals in 'keu•ken•ta•fel'. Een open lettergreep eindigt op een lange klinker of tweeklank ('ka•ter'), terwijl een gesloten lettergreep op een medeklinker eindigt ('kat•ten'). |
| Samenstelling | Een samenstelling is een woord dat gevormd is uit twee of meer zelfstandige woorden, zoals 'keukentafel' (keuken + tafel). Deze delen kunnen ook zelf deel uitmaken van nieuwe samenstellingen. |
| Afleiding | Een afleiding is een woord dat bestaat uit een grondwoord en één of meer voor- of achtervoegsels die niet zelfstandig voorkomen (bv. 'onschuldig' uit 'schuld' met 'on-' en '-ig'). |
| Vervoeging | Vervoeging is de aanpassing van een werkwoord aan de grammaticale context in een zin, meestal door het toevoegen van een uitgang aan de werkwoordsstam (bv. 'wandel' + '-den' in 'zij wandelden'). |
| Verbuiging | Verbuiging is de vormverandering van naamwoorden, voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en soms bijwoorden om ze te laten passen bij andere woorden in de zin, vaak door het toevoegen van een uitgang (bv. 'tafel' wordt 'tafels'). |
| Gelijkvormigheid (in spelling) | Dit principe houdt in dat woorden en woorddelen zoveel mogelijk op dezelfde manier gespeld worden, ook als de uitspraak licht afwijkt, om consistentie te bevorderen (bv. 'bloed' zoals 'bloeden'). |
| Etymologie (in spelling) | Etymologie verwijst naar de spelling van woorden op basis van hun oorspronkelijke vorm of spelling in de taal van herkomst, wat kan leiden tot afwijkingen van de standaarduitspraak (bv. 'gauw' naast 'gouw'). |
| Trema | Een trema is een diakritisch teken (¨) dat op klinkers wordt geplaatst om aan te geven dat ze afzonderlijk moeten worden uitgesproken, om klinkerbotsing te voorkomen (bv. 'na-ïef'). |
| Koppelteken | Een koppelteken (-) wordt gebruikt om delen van een samengesteld woord te verbinden, vooral bij klinkerbotsing, om de leesbaarheid te verbeteren of om bestaande combinaties te markeren (bv. 'auto-ongeluk'). |
| Apostrof | Een apostrof (') wordt gebruikt om aan te geven dat een letter is weggelaten, meestal in bezitsvormen of meervouden van eigennamen en afkortingen, om de uitspraak te verduidelijken (bv. 'Els' tas', 'CEO's'). |
| Initiaalwoord | Een initiaalwoord is een verkorte vorm die bestaat uit de beginletters van woorden en letter voor letter wordt uitgesproken (bv. 'pc' voor 'personal computer'). |
| Letterwoord | Een letterwoord is een verkorte vorm die bestaat uit de beginletters van woorden en als een gewoon woord wordt uitgesproken (bv. 'aids' voor 'acquired immune deficiency syndrome'). |
| Verkorting | Een verkorting is een verkorte vorm die uit een of meer lettergrepen of delen daarvan bestaat en als een gewoon woord wordt uitgesproken (bv. 'info' voor 'informatie'). |
| Woordgroep | Een woordgroep is een opeenvolging van woorden die bij elkaar horen maar niet één woord vormen (bv. 'een heel mooi boek'). |
| Samenkoppeling | Een samenkoppeling is een combinatie van twee of meer woorden die een vaste verbinding vormen en met koppeltekens worden gespeld (bv. 'kruidje-roer-me-niet'). |
| Bezitsvorm | De bezitsvorm geeft aan dat iets toebehoort aan iemand, meestal gevormd door een grondwoord gevolgd door een -s, soms met een apostrof (bv. 'Jolien's tas'). |
| Meervoud | Het meervoud geeft een aantal van meer dan één aan, gevormd door een meervoudsuitgang toe te voegen aan het grondwoord (bv. 'sokken'). |
| Verkleinwoord | Een verkleinwoord wordt gevormd om iets kleiner, schattiger of minder belangrijk te maken, meestal met de achtervoegsels -je, -tje, -etje, -pje, -kje (bv. 'katje'). |
| Tussenletter | Een tussenletter is een letter die tussen de delen van een samenstelling of afleiding wordt geplaatst, zoals -e- of -en-, om de uitspraak te vergemakkelijken of om de oorspronkelijke vorm te behouden (bv. 'boekenwinkel'). |
| Klinkerbotsing | Klinkerbotsing treedt op wanneer twee opeenvolgende klinkertekens die tot verschillende lettergrepen behoren, als een lange klank of tweeklank kunnen worden gelezen, wat wordt voorkomen met een koppelteken of trema. |
| Reduplicatie | Reduplicatie is een herhaling van een lettergreep of woorddeel in een woord, soms met een lichte wijziging (bijna-reduplicatie), vaak gebruikt voor versterking of klanknabootsing (bv. 'couscous'). |
| Donorprincipe | Het donorprincipe houdt in dat de oorspronkelijke spelling van een woord of afkorting wordt overgenomen als deze nog als uitheems wordt beschouwd of als de eigenaar van het woord (bv. een organisatie) een specifieke schrijfwijze hanteert. |
| Subjectief | Verwijst naar een persoonlijke mening of een persoonlijke beoordeling, beïnvloed door individuele gevoelens en ervaringen. |
| Objectief | Duidt op een neutrale houding, zonder zich door eigen voorkeur of mening te laten beïnvloeden. |
| Hypothese | Is een aangenomen veronderstelling of een voorlopige verklaring die nog bewezen moet worden. |
| Synthese | Is de samenvatting, het samenbrengen van verschillende elementen tot een coherent geheel. |
| Analyseren | Betekent het grondig onderzoeken of ontleden van iets, vaak om de kern of hoofdgedachte te achterhalen. |
| Argumenteren | Betekent bewijzen of aan het licht brengen van iets, vaak door het aanvoeren van feiten en redenen ter ondersteuning van een stelling. |
| Context | Verwijst naar de omstandigheden of het verband waarin iets zich voordoet, wat helpt bij het begrijpen van betekenis. |
| Essentieel | Is noodzakelijk, cruciaal of onmisbaar, en van zeer groot belang voor het bestaan of functioneren van iets. |
| Relevant | Is belangrijk voor het onderwerp waar het over gaat, en heeft betrekking op de materie, in tegenstelling tot irrelevant. |
| Deductief | Beschrijft een redenering waarbij men van een algemene wet of stelling uitgaat en die toepast op concrete situaties. |
| Inductief | Beschrijft een methode van onderzoek waarbij men uitgaat van feiten en verschijnselen om een algemene theorie te ontwikkelen. |
| Paradox | Is een uitspraak of situatie die op het eerste gezicht tegenstrijdig lijkt, maar bij nader inzien logisch of wijs kan zijn. |
| Metafoor | Is een beeldspraak die berust op een vergelijking, waarbij een woord in een niet-letterlijke betekenis wordt gebruikt om iets te beschrijven. |
| Concis | Betekent bondig en to the point, waarbij de boodschap kort en duidelijk wordt overgebracht. |
| Coherent | Beschrijft iets dat samenhangend is, waarbij de verschillende delen logisch met elkaar verbonden zijn. |
| Plausibel | Betekent aannemelijk, acceptabel of geloofwaardig, een redelijke verklaring voor iets. |
| Conventioneel | Betekent zoals we al lang gewend zijn of volgens de gewoonte, en beschrijft methoden of manieren die traditioneel zijn. |
| Faciliteit | Verwijst naar een dienst of voorziening die het leven of werk gemakkelijker maakt, zoals een onderwijsinstelling of een parkeergarage. |
| Consequent | Duidt op het steeds op dezelfde manier handelen of zijn, zonder afwijkingen of inconsistenties. |
| Pragmatisch | Betekent gericht op de praktische kant van iets, waarbij men rekening houdt met de werkelijkheid en het nut. |
| Norm | Verwijst naar een maatstaf, uitgangspunt of gedragsregel waaraan men zich moet houden. |
| Sinecure | Verwijst naar een makkelijk baantje of eenvoudige tijd, vaak gebruikt in de negatieve zin dat iets juist geen sinecure is. |
| Legitiem | Duidt op iets dat gewettigd of rechtsgeldig is, bijvoorbeeld een afwezigheid met een doktersbriefje. |
| Impliciet | Betekent indirect, verborgen of stilzwijgend inbegrepen, zonder dat het direct wordt uitgesproken. |
| Expliciet | Betekent uitdrukkelijk en duidelijk, zonder ruimte voor interpretatie of twijfel. |
| Frequente | Betekent vaak voorkomend of herhaaldelijk, en duidt op een hoge frequentie van gebeurtenissen. |
| Standaardtaal | De variant van een taal die algemeen wordt erkend als de norm, gebruikt in officiële communicatie en onderwijs. |
| Contaminatie | Een foutieve woordvorming die ontstaat door het vermengen van twee woorden of uitdrukkingen met een vergelijkbare betekenis. |
| Idioom | Een vaste uitdrukking of een woord dat in een specifieke betekenis wordt gebruikt, die niet letterlijk uit de samenstellende delen kan worden afgeleid. |
| Lexicale ambiguïteit | Twee of meer verschillende betekenissen van één woord die in een bepaalde context mogelijk zijn. |
| Semantiek | De tak van de taalkunde die zich bezighoudt met de betekenis van woorden, zinsdelen en zinnen. |
| Pragmatiek | De studie van het taalgebruik in context, en hoe de betekenis wordt beïnvloed door de omstandigheden en de spreker. |
| Syntactisch | Verwijst naar de zinsbouw, de manier waarop woorden in een zin worden gerangschikt en aan elkaar worden gekoppeld. |
| Morfologie | De studie van de woordvorming, de structuur van woorden en hoe ze zijn opgebouwd uit kleinere betekenisvolle eenheden (morfemen). |
| Fonologie | De studie van de klankpatronen en spraakklanken in een taal, en hoe deze betekenis kunnen onderscheiden. |
| Orthografie | De studie van correcte spelling en schrijfconventies in een taal. |
| Dialect | Een regionale of sociale variëteit van een taal, die verschilt van de standaardtaal in uitspraak, woordenschat en grammatica. |
| Sociolinguïstiek | De studie van de relatie tussen taal en maatschappij, en hoe sociale factoren taalgebruik beïnvloeden. |
| Psycholinguïstiek | De studie van de psychologische en neurolinguïstische processen die betrokken zijn bij taalverwerving, -productie en -begrip. |
| Corpus | Een grote verzameling teksten of gesproken taal die wordt gebruikt voor taalkundig onderzoek en analyse. |
| Concordantie | Grammaticale overeenkomst tussen zinsdelen, met name tussen het onderwerp en de persoonsvorm, in getal, persoon en geslacht. |
| Zinsdeel | Een woord of groep woorden die samen één grammaticale functie in de zin vervullen. |
| Persoonsvorm | Het werkwoordelijke deel van het gezegde dat is vervoegd naar persoon en getal, en de tijd aangeeft. |
| Onderwerp | Het zinsdeel dat aangeeft wie of wat de handeling uitvoert of zich in een bepaalde staat bevindt. |
| Lijdend voorwerp | Het zinsdeel dat de handeling van het werkwoord ondergaat en te vinden is door de vraag 'wie/wat + persoonsvorm + onderwerp' te stellen. |
| Meewerkend voorwerp | Het zinsdeel dat meewerkt aan de handeling en te vinden is door de vraag 'aan wie/wat of voor wie/wat + persoonsvorm + onderwerp + lijdend voorwerp' te stellen. |
| Werkwoordelijk gezegde | Het deel van de zin dat de handeling of toestand uitdrukt en bestaat uit het werkwoord, en eventueel andere werkwoorden en bepalingen. |
| Naamwoordelijk gezegde | Het deel van de zin dat een toestand uitdrukt en bestaat uit een koppelwerkwoord en een naamwoordelijk deel. |
| Handelend voorwerp | Het zinsdeel in een passieve zin dat aangeeft door wie de handeling wordt uitgevoerd, altijd voorafgegaan door 'door'. |
| Bijwoordelijke bepaling | Het zinsdeel dat aanvullende informatie geeft over de omstandigheden van de handeling (plaats, tijd, wijze, reden, middel). |
| Voorzetselvoorwerp | Een zinsdeel dat begint met een vast voorzetsel dat hoort bij een werkwoord of koppelwerkwoord en een figuurlijke betekenis heeft. |
| Samengestelde zin | Een zin die uit twee of meer deelzinnen bestaat, verbonden door voegwoorden of komma's. |
| Deelzin | Een zin die deel uitmaakt van een samengestelde zin en een eigen persoonsvorm bevat. |
| Voegwoord | Een woord dat twee zinnen of zinsdelen met elkaar verbindt. |
| Klemtoon | De nadruk die op een bepaalde lettergreep in een woord wordt gelegd bij het uitspreken. |
| Woordafbreking | Het correct splitsen van een woord aan het einde van een regel met een afbreekstreepje, volgens specifieke regels. |