Cover
ابدأ الآن مجانًا wero.pdf
Summary
# Planten in de lente
De lente markeert een periode van hernieuwde groei en ontwikkeling in de plantenwereld, waarbij verschillende plantensoorten unieke veranderingen ondergaan [6](#page=6).
### 1.1 Inleiding tot lenteverschijnselen bij planten
De overgang van winter naar lente wordt gekenmerkt door zichtbare veranderingen in de natuur, met de eerste lenteverschijnselen die al in februari waarneembaar zijn [6](#page=6).
### 1.2 Bomen en struiken in de lente
De lente brengt significante veranderingen teweeg bij bomen en struiken, voornamelijk gerelateerd aan knoppen en bloei [7](#page=7).
#### 1.2.1 Knoppen en hun functie
Na het vallen van de bladeren in de herfst, schuilt het nieuwe groen in knopschubben aan de takken. Naarmate de temperatuur stijgt in het voorjaar, zwellen deze knoppen en komen jonge blaadjes en takjes tevoorschijn [7](#page=7).
* **Soorten knoppen:**
* **Bladknoppen:** Bevatten toekomstige bladeren [7](#page=7).
* **Bloemknoppen:** Bevatten toekomstige bloemen [7](#page=7).
* **Gecombineerde knoppen:** Bevatten zowel bladeren als bloemen [7](#page=7).
* **Locatie van knoppen:**
* **Eindknoppen:** Bevinden zich aan het uiteinde van een takje [7](#page=7).
* **Okselknoppen:** Bevinden zich in de oksel van een blad, waar het blad aan de stengel vastzit [7](#page=7).
De okselknoppen kunnen dienen als reserve als een blad verloren gaat, of uitgroeien tot een nieuw takje in het volgende voorjaar als ze de winter hebben overleefd. Eindknoppen, aangelegd aan het einde van takken, zijn cruciaal omdat ze een embryonaal nieuw twijgje met bladeren en bloemen bevatten dat in het voorjaar tot volwassen takken uitgroeit. Littekens van knopschubben, die het jonge groen beschermen, zijn zichtbaar op meerjarige takken waar de knoppen hebben gezeten, met name goed te zien bij de kastanjeboom [7](#page=7).
#### 1.2.2 Studie van een kale tak
Het bestuderen van de structuren op een wintertak, zoals die van een paardenkastanje, biedt inzicht in de plantanatomie. Belangrijke structuren om te identificeren en hun oorsprong of functie te verklaren zijn: eindknop, okselknop, slapende knop, knopschubben, bladlitteken, ringvormig litteken, kurkporie en vaatbundel [8](#page=8).
#### 1.2.3 Uitlopende takken
Het uitlopen van knoppen vereist licht en warmte. Wanneer knoppen uitlopen, neemt de plant water op, wat te zien is aan een daling van het waterniveau in een bokaal waarin de tak is geplaatst [13](#page=13) [9](#page=9).
#### 1.2.4 Bloeiende katjes
Bij sommige struiken en bomen, zoals els, wilg en hazelaar, verschijnen de bloemen vroeg in het voorjaar, vaak in de vorm van katjes. Deze katjes zijn bloeiwijzen die mannelijke of vrouwelijke bloempjes bevatten [10](#page=10) [12](#page=12).
* **Hazelaar en els:**
* Zijn **eenhuizig**, wat betekent dat mannelijke en vrouwelijke katjes op dezelfde struik voorkomen [12](#page=12).
* **Mannelijke katjes:** Lang, hangend, beweeglijk, bestaande uit meeldraden onder schutblaadjes aan een centrale as. Ze produceren licht, glad stuifmeel dat door de wind wordt verspreid [12](#page=12).
* **Vrouwelijke katjes:** Klein, rood knopje bij de els, of groene bolletjes met rode draadjes (stempels) bij de hazelaar. Ze bevatten een vruchtbeginsel omgeven door schubben [12](#page=12).
* Na bevruchting groeien de vrouwelijke katjes uit tot elzenproppen (els) of hazelnoten met een omhulsel (hazelaar) [12](#page=12).
* **Wilg:**
* Zijn **tweehuizig**, met mannelijke en vrouwelijke katjes op verschillende bomen [12](#page=12).
* Verschijnen als zilverachtige, viltige knoppen in februari [12](#page=12).
* **Mannelijke katjes:** Geel, produceren kleverig stuifmeel, worden door insecten bestoven [12](#page=12).
* **Vrouwelijke katjes:** Groen, groeien na bevruchting uit tot vruchtjes met pluizige zaadjes die in juni door de wind worden verspreid [12](#page=12).
* Wilgen zijn insectenbloeiers met veel honingklieren [12](#page=12).
#### 1.2.5 Activiteiten met takken
Het meebrengen van takken naar de klas en deze in water te plaatsen, bij voorkeur in verschillende verwarmde ruimtes, demonstreert de noodzaak van licht en warmte voor het uitlopen van knoppen [13](#page=13).
### 1.3 Kruidachtige planten in de lente
Kruidachtige planten vertonen diverse levenscycli die hen in staat stellen in de lente opnieuw te ontkiemen en groeien [14](#page=14).
#### 1.3.1 Overzicht van verschillende groepen kruidachtige planten
* **Eenjarige planten:** Sterven volledig af in de herfst, overwinteren als zaad. In de lente kiemen de zaden en groeien de planten snel uit tot bloei. Voorbeelden: afrikaantjes, petunia [14](#page=14).
* **Tweejarige planten:** Hebben een levenscyclus van twee jaar.
* **Eerste jaar:** Groei tot een rozet van bladeren dicht bij de grond; de plant overwintert [14](#page=14).
* **Tweede jaar:** De plant groeit uit met een stengel, bloemen en vruchten, waarna de plant volledig afsterft na zaadvorming. Voorbeelden: vergeet-mij-nietje, viooltje [14](#page=14).
* **Overblijvende kruidachtige planten:** De bovengrondse delen sterven af, maar ondergrondse delen met reservevoedsel zorgen voor snelle uitgroei in het voorjaar. Dit zijn vaak de vroegste lentebloeiers [14](#page=14).
#### 1.3.2 Ondergrondse reserveorganen bij overblijvende planten
* **Verdikte wortels:** Voorbeelden: wortel, bieten [15](#page=15).
* **Wortelstok:** Een ondergrondse stengel die verder groeit en vertakt, en wortels, bladeren en bloemen draagt. Voorbeelden: iris, brandnetel [15](#page=15).
* **Bol:** Bestaat uit een gereduceerde stengel (stengelschijf) en gezwollen bladeren (rokken) met reservevoedsel. Een eindknop loopt uit, en okselknoppen kunnen nieuwe bollen (klisters) vormen. Beschermd door droge vliezen. Voorbeelden: tulp, sneeuwklokje [15](#page=15).
* **Knol:** Een opgezwollen stengel- en/of worteldeel. Voorbeelden: aardappel, krokus [15](#page=15).
* **Andere overblijvende planten:** Blijven groen door te overwinteren als rozet dicht bij de grond. Voorbeelden: grassen, madeliefje, paardenbloem [15](#page=15).
#### 1.3.3 Ontwikkeling van bol- en knolgewassen
Het planten van bollen en knollen in de klas (bijvoorbeeld uien, aardappelen) laat de groei en ontwikkeling vanuit ondergrondse reservevoedsel zien. Aardappelen zijn verdikte stengeldelen die reservevoedsel (zetmeel) bevatten. "Pootaardappelen" worden in de grond gestopt om nieuwe aardappelplanten te kweken. De kopjes van wortels, rapen en rode bieten kunnen ook uitlopen wanneer ze op water of in potgrond worden gezet [17](#page=17) [19](#page=19).
#### 1.3.4 Zaden en kieming
Het proces van kieming is essentieel voor de voortplanting van veel planten en vindt plaats in de lente [21](#page=21).
* **Bouw van het zaad:**
* **Zaadhuid:** Beschermt tegen uitdroging, zwammen, bacteriën en insecten [21](#page=21).
* **Navel:** Litteken waar het zaad vastzat aan de vrucht [21](#page=21).
* **Poortje:** Kleine opening voor wateropname tijdens kieming [21](#page=21).
* **Zaadlobben:** Bevatten reservevoedsel en zijn verbonden met het kiemworteltje [21](#page=21).
* **Kiemworteltje:** Embryonale wortel [21](#page=21).
* **Pluimpje:** Embryonaal stengeltje met de eerste blaadjes [22](#page=22).
* Een zaad bevat een **embryo** (kiemworteltje, zaadlobben, pluimpje) en **reservevoedsel** [22](#page=22).
* **Tweezaadlobbige planten:** Zaden met twee zaadlobben [22](#page=22).
* **Kieming van een boon:** Het zaad neemt water op, zwelt, het embryo groeit, de zaadhuid scheurt, het worteltje groeit de bodem in, de stengel groeit met zaadlobben en pluimpje boven de grond, de zaadlobben verschrompelen en vallen af, de plant groeit door fotosynthese [23](#page=23).
* **Kieming van een erwt:** Vergelijkbaar met de boon, maar de zaadlobben blijven onder de grond [24](#page=24).
* **Eenzaadlobbige planten:** Zaden met één zaadlob [22](#page=22).
* **Kieming van maïs:** De maïskorrel (eenzadige vrucht) neemt water op. Het kiemworteltje barst uit, met wortelharen. Het pluimpje groeit recht omhoog, beschermd door een schede (coleoptiel). Bijwortels groeien uit de basis van het pluimpje. De bladeren doorbreken het coleoptiel. De zaadlob blijft ondergronds voor voedselopname [24](#page=24).
* **Noodzakelijke voorwaarden voor kieming:**
* Gezond en rijp zaad met een intact embryo en voldoende reservevoedsel [26](#page=26).
* "Gunstig milieu": vochtige, warme (15-25°C), goed doorluchte grond met voldoende zuurstof [26](#page=26).
### 1.4 Bloemen in de lente
De lente is de bloeitijd voor veel planten, waarbij bloemen essentiële functies hebben voor voortplanting [27](#page=27).
#### 1.4.1 Delen van de bloem
* **Kelk- en kroonblaadjes:**
* **Kelkblaadjes:** Meestal groen, beschermen de ontwikkelende bloem in de knop. Bij sommige bloemen vallen ze af of vormen ze vruchtpluis (paardenbloem) [27](#page=27).
* **Kroonblaadjes:** Vaak opvallend gekleurd, met eventuele aanhangsels zoals honingschubben die nectar afscheiden om insecten te lokken [27](#page=27).
* Indien kelk en kroon niet te onderscheiden zijn (bv. tulp), spreekt men van een **bloemdek** met bloemdekbladeren [28](#page=28).
* **Meeldraden en stamper:**
* **Meeldraden:** Mannelijke voortplantingsorganen, bestaande uit een helmdraad en een helmknop met helmhokjes die stuifmeelkorrels vormen [28](#page=28).
* **Stamper:** Vrouwelijke voortplantingsorgaan, bestaande uit:
* **Vruchtbeginsel:** Onderste deel met één of meer zaadknoppen die een eicel bevatten [28](#page=28).
* **Stijl:** Langgerekt deel [28](#page=28).
* **Stempel:** Kleverig deel aan de top van de stijl dat stuifmeel opvangt [28](#page=28).
* **Geslachtelijkheid van bloemen:**
* **Tweeslachtig:** Heeft zowel meeldraden als stampers [28](#page=28).
* **Eenslachtig:** Heeft ofwel enkel meeldraden (mannelijke bloemen) ofwel enkel een stamper (vrouwelijke bloemen) [28](#page=28).
* **Eenhuzig:** Mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant [28](#page=28).
* **Tweehuizig:** Mannelijke en vrouwelijke bloemen op gescheiden planten [28](#page=28).
#### 1.4.2 Plaats van de bloemen op de plant
* **Eindstandig (éénbloemig):** Aan het einde van de stengel (bv. tulp) [29](#page=29).
* **Okselstandig:** In de oksels van de bladeren (bv. winde) [29](#page=29).
* **In een bloeiwijze:** Bloemen verenigd in groepen, zonder gewone bladeren ertussen [29](#page=29).
* **Samengestelde bloemen (Composieten):** Lijkt op één bloem, maar is een bloeiwijze van bloemkorfjes, elk bestaande uit kleine bloempjes [29](#page=29).
#### 1.4.3 Vorming van zaden en vruchten
* **Bestuiving:** Verplaatsing van stuifmeel van meeldraden naar de stempel, door insecten of wind [31](#page=31).
* **Insectenbestuiving:** Aantrekking door felgekleurde bloemen, geur, nectar [31](#page=31).
* **Windbestuiving:** Kleine, onopvallende bloemen (katjes), veel licht stuifmeel, grote, kleverige stempels [31](#page=31).
* **Bevruchting:** Stuifmeel ontkiemt op de stempel, vormt een pollenbuis naar het vruchtbeginsel, de kerninhoud versmelt met de eicel. Na bevruchting groeien zaadknoppen uit tot zaden en vruchtbeginsels tot vruchten [31](#page=31) [32](#page=32).
---
# Didactiek van wereldoriëntatie in de kleuterklas
Dit gedeelte focust op de principes en praktische toepassing van wereldoriëntatie in de kleuterklas, inclusief aandachtspunten en het aanbod [35](#page=35).
### 2.1 Wereldoriëntatie in de kleuterschool: inleiding
Voorafgaand aan dit deel is het raadzaam om de volgende inhoud uit een eerdere cursus op te frissen: de definitie van wereldoriëntatie, de ontwikkelingsdoelen binnen het domein 'wetenschap en techniek', het belang van wereldoriëntatie in de kleuterklas, de ontwikkelingslijn bij kinderen die de wereld verkennen, en de waarneming bij kleuters (wat ze kunnen waarnemen, hoe het verloopt, hoe ze de wereld leren begrijpen, en het belang van de beginsituatie) [35](#page=35).
### 2.2 Wereldoriëntatie in de kleuterschool: belangrijke aandachtspunten
Bij het opzetten van een wereldoriënterend aanbod in de kleuterklas zijn de volgende aspecten cruciaal [35](#page=35):
* **Relevantie voor de leeftijd:** Beantwoordt het aanbod aan de ontwikkelingsdoelen voor de specifieke leeftijd van de kleuters [35](#page=35)?
* **Realiteitsverbondenheid:** Maakt het aanbod gebruik van materialen en inhouden uit de werkelijkheid [35](#page=35)?
* **Actieve betrokkenheid:** Kunnen de kleuters actief deelnemen aan de activiteit [35](#page=35)?
* **Begrip en greep op de wereld:** Biedt de inhoud kansen om de wereld te begrijpen, greep te krijgen op die wereld en de waarde ervan te beleven [35](#page=35)?
* **Verantwoordelijkheidszin en zorg:** Biedt de inhoud kansen tot het ontwikkelen van verantwoordelijkheidszin en zorg voor de wereld [36](#page=36)?
* **Integratie in schoolpraktijk:** Past de inhoud binnen de schoolcontext, en kan deze geïntegreerd worden in andere activiteiten zoals muzische vorming [36](#page=36)?
> **Tip:** Een zinvol wereldoriënterend aanbod is niet alleen informatief, maar stimuleert ook het actief verkennen, begrip, en de emotionele betrokkenheid van het kind bij de wereld om hen heen [35](#page=35) [36](#page=36).
### 2.3 Wereldoriënterend aanbod in de kleuterklas
Wereldoriëntatie in de kleuterklas omvat meer dan enkel specifieke wereldoriëntatie-activiteiten. Een kleuteronderwijzer kan op verschillende momenten en manieren aandacht besteden aan de leefwereld van de kinderen [36](#page=36).
#### 2.3.1 Niet vooraf geplande momenten
Onverwachte gebeurtenissen, zoals het beginnen te sneeuwen tijdens een kringgesprek, bieden waardevolle kansen om de wereldoriëntatie te stimuleren [36](#page=36).
> **Belangrijk:** Een kleuteronderwijzer dient over voldoende kennis van de wereld te beschikken en een leergierige houding te cultiveren. Het is niet vereist om direct antwoorden te hebben op alle vragen, maar wel de bereidheid om samen met de kleuters te zoeken naar antwoorden en hen zo te helpen de wereld te begrijpen en ordenen. Een documentatiecentrum met informatieve boeken, eenvoudige encyclopedieën en internettoegang is hierbij een nuttig hulpmiddel [36](#page=36).
#### 2.3.2 Vooraf geplande momenten
Naast spontane leermomenten zijn er ook specifiek geplande wereldoriëntatie-activiteiten. Deze omvatten [36](#page=36):
* Onderzoekend leren
* Natuurhoek
* Zintuigspelletjes
* Huishoudelijke activiteiten/praktische activiteiten
* STEM-activiteiten
* Ontdekdozen
* Exploratietochten
* Natuurpaden
Van deze activiteiten worden de natuurhoek en onderzoekend leren in een specifieke module behandeld, terwijl andere activiteiten in latere opleidingsfasen aan bod komen [37](#page=37).
> **Kernprincipe:** In al deze activiteiten staat het actief verkennen van de wereld centraal. Werktrajecten moeten zo gekozen worden dat kleuters optimale ontwikkelingskansen krijgen, wat betekent dat ze zoveel mogelijk actief aan de slag moeten kunnen, aangezien actieve werkvormen de grootste garantie bieden op efficiënt leren [37](#page=37).
Hoewel actief leren de voorkeur geniet, kunnen ook minder actieve werkvormen zoals verhalen, filmfragmenten en gesprekken bij prenten kinderen wegwijs maken in de wereld. Deze werkvormen zijn aanvullend en kunnen het werken met concreet materiaal niet vervangen. Bijvoorbeeld, een voorbereiding op een schoolreis naar de zoo kan via een prentenboek waarbij de nadruk ligt op de werkelijke levenswijze van de dieren. Ook tijdens bewegingsactiviteiten kan aandacht besteed worden aan verkeersregels door het gebruik van een verkeerslicht en een zebrapad in de turnzaal [37](#page=37).
> **Tip:** Het is essentieel dat de leerkracht oog heeft voor wereldoriënterende doelstellingen (uit 'Mens en Maatschappij' en 'Wetenschap en Techniek') binnen alle activiteiten en deze noteert in de voorbereiding [37](#page=37).
---
# Onderzoekend leren in de kleuterklas
Onderzoekend leren in de kleuterklas is een activiteit waarbij kinderen actief de wereld verkennen door te handelen, manipuleren en experimenteren met materialen om zo kenmerken, eigenschappen en functionaliteit te ontdekken [39](#page=39).
### 3.1 Wat is onderzoekend leren in de kleuterklas?
Onderzoekend leren beoogt dat kleuters de kenmerken, eigenschappen en functionaliteit van voorwerpen en materialen leren kennen door actieve exploratie. Kinderen zijn van nature nieuwsgierig en stellen vragen als "Hoe werkt dit?", "Hoe komt het dat...?" en "Wat zal er gebeuren als ik...?". Deze activiteit biedt hen de kans om hun omgeving te verkennen, de samenhang tussen zaken te ontdekken en zich te gedragen als 'kleine onderzoekers'. Het is een proces dat voornamelijk gericht is op handelend bezig zijn, waarbij zintuiglijke indrukken een cruciale rol spelen [39](#page=39).
### 3.2 Begeleiding van onderzoekend leren
Een activiteit rond onderzoekend leren kent doorgaans de volgende structuur, die vaak over meerdere dagen verspreid wordt [40](#page=40):
1. **Motivatiefase:** Het aanbrengen van het onderwerp [40](#page=40).
2. **Onderzoeksfase:**
* Vrij onderzoek [40](#page=40).
* Gestuurd onderzoek [40](#page=40).
3. **Evaluatiefase:** Een afsluitende synthese [56](#page=56).
#### 3.2.1 Motivatiefase: aanbrengen van het onderwerp
De **motivatie- of aanbrengfase** dient om de interesse van de kleuters te wekken en het onderwerp te introduceren [40](#page=40).
##### 3.2.1.1 Wie brengt het materiaal mee?
Het materiaal kan op diverse manieren in de klas geïntroduceerd worden [40](#page=40):
* De kleuteronderwijzer(es) brengt het mee, bijvoorbeeld werkmateriaal voor de tuin of poetsmateriaal [40](#page=40).
* Eén of de hele groep kleuters brengt materiaal mee, zoals knuffeldieren [40](#page=40).
* De kleuteronderwijzer(es) zorgt voor aanvullend materiaal om het aanbod te verrijken, zoals verschillende soorten schoeisel [40](#page=40).
* Het materiaal wordt door de klas verzameld tijdens een exploratietocht, bijvoorbeeld fruit na een markbezoek of stenen [40](#page=40).
* Andere personen, zoals ouders of een huisarts, brengen materiaal mee [40](#page=40).
##### 3.2.1.2 Hoe wordt de activiteit ingeleid?
De inleiding moet aansluiten bij de natuurlijke behoefte van kinderen om de wereld te onderzoeken en mag geen langdradige aanloop, inkleding of voorbarige uitleg bevatten. De belangstelling kan worden gewekt door [40](#page=40):
* Het onderwerp te situeren binnen het beleidsconcept (BC) [41](#page=41).
* Aansluiting te zoeken bij de eigen ervaringen van de kleuters [41](#page=41).
* Een speelse inkleding met een kort spelletje, liedje, versje of raadseltje [41](#page=41).
* Zorg te dragen voor een logische aansluiting bij het thema, voorgaande activiteiten en het materiaal [41](#page=41).
* De eigen enthousiaste houding, mimiek en levendige taal van de leerkracht [41](#page=41).
##### 3.2.1.3 Welke afspraken moeten er gemaakt worden?
Vóórdat de kleuters met het materiaal aan de slag gaan, moeten duidelijke afspraken gemaakt worden, aangezien ze na aanvang van het experimenteren weinig aandacht meer hebben voor de leerkracht. Belangrijke afspraken betreffen gedrag, het wel of niet toestaan van bepaalde handelingen met materiaal, groepswerk, doorschuiven en het aantal kleuters dat tegelijkertijd mag werken [41](#page=41).
#### 3.2.2 Vrij onderzoek
Tijdens de fase van **vrij onderzoek** hebben de kleuters de grootste initiatiefruimte en krijgen ze veel ruimte om te experimenteren zonder sturende tussenkomsten van de leerkracht [41](#page=41).
##### 3.2.2.1 Wat gebeurt er tijdens de vrije verkenning?
De inhoud van de vrije verkenning is afhankelijk van het onderwerp en de beginsituatie [41](#page=41).
* Als kleuters al vertrouwd zijn met het onderwerp, kan de vrije verkenning beperkt blijven tot het delen van verworven kennis, eerdere ervaringen en eerste indrukken [42](#page=42).
* Bij nieuwe of minder vertrouwde onderwerpen is spontaan onderzoek cruciaal. De leerkracht zorgt ervoor dat kleuters spontaan kunnen reageren, de situatie rustig kunnen verkennen, het materiaal kunnen onderzoeken en ontdekkingen kunnen verwoorden [42](#page=42).
##### 3.2.2.2 Hoe begeleid je het vrij verkennen?
De begeleiding bij vrije verkenning richt zich op:
* Creëren van goede omstandigheden (werkruimte, afspraken) [42](#page=42).
* Uitnodigen tot observeren en experimenteren [42](#page=42).
* Ondersteunen en verrijken van spontane exploratie en ontdekkingen [42](#page=42).
* Aanmoedigen [42](#page=42).
* Helpen bij problemen [42](#page=42).
* Luisteren en zorgen voor een rustige sfeer [42](#page=42).
* Ervoor zorgen dat kleuters het materiaal correct benoemen en helpen bij het formuleren, bijvoorbeeld door taalfeedback [42](#page=42).
* Inpikken op zinvolle reacties, deze aandacht vestigen en uitdiepen met vragen en opdrachten [42](#page=42).
Het observeren van het experimenterend spel is essentieel om het aanbod zo nodig aan te passen, de moeilijkheidsgraad te corrigeren of in te spelen op waardevolle ideeën van de kleuters. De leerkracht heeft weinig tot geen sturende inbreng, waardoor vooraf zeer concrete doelstellingen minder mogelijk zijn [42](#page=42) [43](#page=43).
> **Tip:** Als het aanbod te makkelijk of te moeilijk is, moet het aangepast worden. Maak het makkelijker door de verscheidenheid aan materialen te beperken of weg te nemen. Maak het moeilijker door materiaal en hulpmiddelen toe te voegen of over te gaan naar een meer gestuurde aanpak [43](#page=43).
##### 3.2.2.3 Hoe help je kleuters op weg?
Observeren is cruciaal voor goede begeleiding, ook bij kinderen die niet direct vragen stellen [44](#page=44).
* **Meespelen:** De leerkracht kan even meespelen om kleuters te bevestigen en aan te moedigen, vooral als ze aarzelen of niet weten wat te doen [44](#page=44).
* **Ervaringen verwoorden:** De leerkracht helpt kleuters hun ervaringen te verwoorden, waardoor eigenschappen en ontdekkingen een 'naam' krijgen [44](#page=44).
* **Verbanden verwoorden:** De leerkracht wijst op de gevolgen van handelingen, zoals "als-dan" relaties, wat evolueert van verwoording door de leerkracht naar open vragen stellen bij oudere kleuters [44](#page=44).
* **Ondersteunen van plan van de kleuter:** Vragen naar en ondersteunen bij de uitvoering van plannen en het oplossen van problemen [45](#page=45).
* **Technieken tonen:** Helpen verwerven van vaardigheden, zoals het hanteren van gereedschap [45](#page=45).
* **Reflecteren met de kleuters:** Kritisch nadenken over wat gedaan en ontdekt is, hoe dit ontdekt is en of afspraken nageleefd werden [45](#page=45).
#### 3.2.3 Gestuurd onderzoek
Bij oudere kleuters is het verrijkend om na vrij verkennen over te gaan tot **gestuurd onderzoek**. Hierbij ondersteunt de leerkracht de inbreng van de kleuters en heeft zij/hij een eigen sturende inbreng met vooraf bedachte concrete doelstellingen [45](#page=45).
##### 3.2.3.1 Wat gebeurt er tijdens gestuurd onderzoek?
Tijdens gestuurd onderzoek nodigt de leerkracht kleuters uit tot zelfactiviteit, waarbij ze zelf wezenlijke kenmerken ontdekken. De leerkracht begeleidt en verrijkt de ontdekkingen van de kinderen en zorgt ervoor dat zij zelf kunnen manipuleren, onderzoeken en verwoorden. Het doel is om het onderwerp dieper waar te nemen en nieuwe aspecten te ontdekken. De leerkracht kan één of meerdere deelaspecten uitwerken op basis van observaties tijdens het vrij onderzoek of eigen doelstellingen [46](#page=46).
##### 3.2.3.2 Hoe begeleid je het gestuurd onderzoek?
De begeleiding van gestuurd onderzoek omvat de volgende mogelijkheden [46](#page=46):
1. **Aanbod van hulpmateriaal en aanvullend materiaal:** Dit kan nieuwe handelingen uitlokken en verschillende aspecten van het onderwerp laten ontdekken. Soms is het beter om aanvullend materiaal geleidelijk aan te bieden om de kleuters niet te overdonderen [47](#page=47).
2. **Vragen en opdrachten:**
* **Doe- en handelingsopdrachten:** Kinderen onderzoeken gevolgen van hun handelingen ("Wat gebeurt er als..."). Het is belangrijk om voorkennis en foute theorieën van kinderen te achterhalen om het aanbod hierop aan te passen [48](#page=48) [49](#page=49).
* **Waarderings- en ervaringsvragen:** Deze koppelen terug naar de leefwereld en ervaringen van de kleuters, wat opslag in het geheugen vergemakkelijkt en de betrokkenheid hoog houdt [49](#page=49).
* **Denkstimulerende vragen:** Zet kleuters aan het denken, voorspellen, verbanden zoeken en redeneren [50](#page=50).
* **Kennisvragen:** Peilen naar vroegere ervaringen en opgedane kennis [50](#page=50).
* **Doorvragen:** Niet tevreden zijn met het eerste antwoord, vragen doorgeven, aanvullen en om verheldering vragen [50](#page=50).
3. **Kleuteronderwijzer(es) stelt zelf nieuwe handelingen:** Dit gebeurt enkel wanneer handelingen te moeilijk of te gevaarlijk zijn voor jonge kinderen [50](#page=50).
4. **Aandacht schenken aan benoemen en verwoorden:** De leerkracht helpt bij het correct benoemen en verwoorden van ervaringen door te hertalen en nieuwe woorden te gebruiken [50](#page=50).
Tijdens gestuurd onderzoek moet de leerkracht zorgen voor maximale ontwikkelingskansen op alle domeinen van de persoonlijkheid, afwisseling bieden en vermijden dat de activiteit beperkt blijft tot benoemen of enkel het cognitieve aspect. Het beschrijven van kenmerken en effecten van onderzoek kan de aandacht van het kind sturen [51](#page=51).
> **Voorbeeld:** Een kleuter plaatst een boomfiguur ver van een lamp. De leerkracht kan het kenmerk ("De boom staat ver van de lamp") of het effect ("De schaduw is erg klein") benoemen om de aandacht te sturen [51](#page=51).
##### 3.2.3.3 Verloop van het gestuurd onderzoek
De keuze in het verloop van gestuurd onderzoek hangt af van of kleuters zelfstandig of onder begeleiding werken [51](#page=51).
* **Zelfstandig werken:** Met goede opdrachtkaarten kunnen kleuters zelfstandig werken aan onderwerpen als magnetisme of droge vruchten [52](#page=52).
* **Onderzoek onder begeleiding:** Hierbij volgt de leerkracht geen vast plan, maar wisselt een systematische bespreking af met inspelen op reacties van kinderen. Het verloop wordt bepaald door de reacties van de kleuters tijdens vrij verkennen, hun opmerkingen en vragen tijdens het gestuurd onderzoek, het gedrag van dieren, en door systematische observatie en het aanbieden van nieuwe prikkels door de leerkracht. Een degelijke voorbereiding met afgebakende fasering is essentieel [52](#page=52).
##### 3.2.3.4 Het gebruik van opdrachtkaarten tijdens het gestuurd onderzoek
Opdrachtkaarten kunnen het onderzoek sturen en verschillende doelen dienen [52](#page=52):
* Systematisch weergeven van ontdekkingen (bv. drijvende/zinkende voorwerpen aanduiden) [53](#page=53).
* Uitnodigen tot grondiger en systematischer waarnemen [53](#page=53).
* Nieuwe handelingen en ontdekkingen uitlokken, zoals een stappenplan voor het mengen van kleuren [53](#page=53).
Sommige opdrachtkaarten zijn tegelijkertijd stappenplan en invulblad. De opdracht moet vooraf besproken worden en de leerkracht helpt bij de uitvoering indien nodig. Soms kan een opdrachtkaart met een idee of een prent al gebruikt worden tijdens het vrij onderzoek om kinderen die moeilijk op gang komen een duwtje in de rug te geven [53](#page=53).
##### 3.2.3.5 Verslag uitbrengen van het onderzoekend leren
Onderzoekend leren (wero) is een 'doevak' waarbij kinderen actief omgaan met de werkelijkheid. Het **vastleggen van waarnemingen** is het verslag, en de **communicatie over onderzoeksresultaten** is de rapportage [53](#page=53).
Er zijn diverse verslagvormen mogelijk voor kleuters [54](#page=54):
* Iets van het resultaat in natura verwerken (bv. filterpapier met kleuren opplakken) [54](#page=54).
* Knippen/plakken (bv. prenten van drijvende/zinkende voorwerpen uit en plakken) [54](#page=54).
* Tekeningen aan- en invullen (bv. muntstukken doortekenen, bladranden tekenen) [54](#page=54).
* Tabellen invullen (bv. lengte van kiemplantjes bijhouden, aankruisen welke voorwerpen drijven/zinken) [54](#page=54).
* Tekenen (bv. een tekening maken van een konijn) [54](#page=54).
* Een collage of tentoonstelling maken (bv. vondsten uit steenzoektocht) [54](#page=54).
* Dramatiseren (bv. loopgedrag van een konijn nabootsen) [54](#page=54).
* Gebruik van handvaardigheid (bv. bootjes bouwen, dieren boetseren) [54](#page=54).
Het vastleggen van resultaten helpt kinderen beter waarnemen, bewuster bezig zijn, hun activiteiten verwerken, vergelijken en een basis leggen voor verslaggeving. Voor de leerkracht biedt dit inzicht in de mogelijkheden en vorderingen van individuele kleuters en de moeilijkheidsgraad van het aanbod [55](#page=55).
Werkbladen en opdrachtkaarten kunnen helpen om activiteiten te structureren, waarbij kinderen zelfstandig kunnen werken. Een werkblad blijft eigendom van de kleuter, terwijl een opdrachtkaart meerdere malen gebruikt kan worden [55](#page=55).
> **Belangrijk:** Voor jonge kleuters is een reeks opdrachten op een werkblad vaak niet geschikt. Zij hebben behoefte aan eigen exploratie. Onderzoeksopdrachten sturen de activiteiten, maar bieden ook houvast en boeiende mogelijkheden [56](#page=56).
De rapportage kan op verschillende manieren vorm krijgen, zoals een tentoonstelling, geluidsreportage, klaskrant of verslagkring. De verslagkring vergt de minste organisatie. Mondelinge verslaggeving vereist goede gespreksvaardigheden [56](#page=56).
#### 3.2.4 Evaluatiefase
De **evaluatiefase** is bedoeld voor een korte synthese van de belangrijkste aspecten van het onderzoek en om na te gaan of de vooropgestelde doelstellingen bereikt zijn. Evaluatie gebeurt best op een speelse manier, vermijd een reeks vragen. Schriftelijke verslagen kunnen ook besproken worden tijdens de evaluatie [56](#page=56) [57](#page=57).
### 3.3 Materiaal
Bij onderzoekend leren wordt onderscheid gemaakt tussen basismateriaal en hulpmiddelen [57](#page=57).
#### 3.3.1 Voorwaarden voor het basismateriaal
* Gebruik **echt materiaal**; prenten en foto's zijn slechts aanvullend [57](#page=57).
* Zorg voor **veilig en hanteerbaar materiaal** [57](#page=57).
* Zorg voor **voldoende materiaal** en werkruimte, zodat elke kleuter observatie- en manipulatiemogelijkheden krijgt [57](#page=57).
* Voorzie **variatie** waar passend en heb oog voor **duurzaamheid** [57](#page=57).
* Vermijd **afleidende bijkomstigheden** [57](#page=57).
* Bied het materiaal aan op een manier die past bij het onderwerp, bijvoorbeeld voedsel op een tafel [57](#page=57).
* Vermijd te grote verscheidenheid en hoeveelheden om kleuters niet te overdonderen; bied materiaal eventueel geleidelijk aan [58](#page=58).
* Bied **gelijktijdig verschillende variëteiten** aan om vergelijking te stimuleren en het denken over essentiële en bijkomstige eigenschappen te bevorderen [58](#page=58).
#### 3.3.2 Voorwaarden voor het hulpmateriaal
* Het hulpmateriaal moet het **ontdekken van meer eigenschappen mogelijk maken** [58](#page=58).
* Het bevordert het **comfort** voor leerkracht en kleuters [58](#page=58).
* Zorg voor **veilig en hanteerbaar materiaal** [58](#page=58).
#### 3.3.3 Selectie van het materiaal
De materiaalselectie volgt na een grondige analyse van het onderwerp en de mogelijke handelingen [58](#page=58).
* **Basismateriaal** moet:
* Mogelijkheid bieden om het onderwerp veelzijdig uit te diepen [58](#page=58).
* Op niveau van de kleuters zijn [58](#page=58).
* Dicht bij de kern van het onderwerp of BC liggen [58](#page=58).
* Gericht zijn op belangrijke doelen voor het gekozen BC [58](#page=58).
* Voldoende en gevarieerd zijn om ontdekkingen en handelingen te herhalen en uit te breiden [58](#page=58).
* **Hulpmateriaal** moet:
* Functioneel zijn en beantwoorden aan de bedoeling [59](#page=59).
* De aandacht van kleuters niet afleiden van het onderwerp [59](#page=59).
* Bekend zijn qua gebruik en eigenschappen voor de kleuters [59](#page=59).
* Geen aanleiding geven tot verwarring of gevaarlijke situaties [59](#page=59).
De leerkracht moet zelf de mogelijkheden van het materiaal verkennen om een zinvolle selectie te maken [59](#page=59).
#### 3.3.4 Opstelling van het materiaal
De hoeveelheid materiaal hangt af van het aantal deelnemende kleuters. De opstelling van materiaal vereist aandacht, vooral bij zelfstandig werken [59](#page=59).
* Zorg voor een **ordelijke en overzichtelijke presentatie** die uitnodigt tot verder onderzoek [59](#page=59).
* Onderscheid tussen **werkruimte en uitgestald materiaal** [59](#page=59).
* Gebruik eventueel een **plattegrond** voor opruimen en controle [60](#page=60).
* Orden materiaal in **dozen met pictogrammen** voor gemakkelijke sortering [60](#page=60).
### 3.4 Organisatie
#### 3.4.1 Organisatie van de motivatiefase
De motivatiefase kan georganiseerd worden door:
* Het materiaal (of een deel) te tonen in de kring met uitleg over mogelijkheden en afspraken [60](#page=60).
* Het materiaal aan één groepje voor te stellen, waarna zij het aan de anderen introduceren [60](#page=60).
* Het materiaal vooraf klaar te leggen of samen met de kleuters op te stellen, waarbij materiaal dat door kleuters verzameld is, de voorkeur geniet [60](#page=60).
De leerkracht overloopt het materiaal met de kleuters en helpt bij het benoemen en situeren ervan [60](#page=60).
#### 3.4.2 Organisatie van de onderzoeksfases
Bij de organisatie van onderzoekend leren moet de leerkracht mogelijkheden creëren voor **zelfactiviteit en echte beleving** [60](#page=60).
#### 3.4.3 Groepsindeling
Alle kleuters moeten de kans krijgen indrukken op te doen, maar de activiteit hoeft niet klassikaal te verlopen. Situaties waarbij slechts enkelen actief zijn en de rest stil zit of luistert, moeten vermeden worden. De groepsindeling hangt af van de klasgroep, het waarnemingsobject, en voorafgaande/volgende activiteiten. Met een grote groep kleuters is grondig onderzoek meestal niet mogelijk [61](#page=61).
* **Vrij onderzoek:** Een gezamenlijke aanpak is mogelijk bij voldoende ruimte en materiaal, of bij onderwerpen die zich minder lenen tot vrij experimenteren (bv. voeding, dieren) [61](#page=61).
* Het aanbod kan **meerdere keren aangeboden** worden om alle kleuters de kans te geven te onderzoeken [61](#page=61).
* Materiaal kan **verspreid worden over verschillende tafels of hoeken** [61](#page=61).
* Kleuters kunnen verdeeld worden in **parallel werkende groepen** [61](#page=61).
### 3.5 Voorbereiding
#### 3.5.1 Inhoudsanalyse
Een **inhoudsanalyse** is een schematisch overzicht van mogelijke leerinhouden dat houvast biedt om de belevingen en uitspraken van kleuters te plaatsen en te richten. Het helpt de kleuters te begeleiden door hun ontdekkingstocht. Bij een inhoudsanalyse worden elementen genoteerd zoals [62](#page=62):
* Uiterlijke kenmerken waarneembaar met alle zintuigen [62](#page=62).
* Functie, betekenis en gebruik van materiaal [62](#page=62).
* Handelingen die kunnen gebeuren [62](#page=62).
* Relatie van de kleuter met het object, gevoelens en ervaringen [62](#page=62).
* Correcte streefwoorden [62](#page=62).
Op basis hiervan kan de beginsituatie van de kleuters geformuleerd worden en kunnen doelstellingen gekozen worden [62](#page=62).
> **Opmerking:** Niet alle aspecten van de inhoudsanalyse kunnen altijd volledig uitgewerkt worden in één activiteit. Een keuze moet gemaakt worden, of er worden meerdere activiteiten rond hetzelfde onderwerp gepland [62](#page=62).
Een volledige inhoudsanalyse vereist dat de leerkracht het materiaal/onderwerp zelf volledig verkent en achtergrondinformatie opzoekt [63](#page=63).
#### 3.5.2 Doelen en materialen selecteren
Op basis van de inhoudsanalyse worden doelen geselecteerd. Bij gestuurd onderzoek moeten de doelen verder geconcretiseerd worden [63](#page=63).
> **Voorbeeld:** Bij een ontdektafel ‘drijven en zinken’:
> * Vrije onderzoeksfase: Ontwikkelingsdoel 1.2 – kleuters tonen een explorerende en experimenterende aanpak [63](#page=63).
> * Gestuurd onderzoek: Concreet – de kleuters kunnen voorwerpen sorteren volgens drijfvermogen [63](#page=63).
#### 3.5.3 Uitschrijven van je activiteitenfiche
De voorbereiding van een activiteit bestaat uit drie onderdelen: inhoudsanalyse + beginsituatie, doelstellingen, en verloop. Een letterlijke voorbereiding is niet mogelijk vanwege de spontane momenten, maar een voorbereiding dient als stramien dat soepel gehanteerd wordt [63](#page=63).
* **Motivatiefase:** Beschrijf hoe het onderwerp wordt voorgesteld, de belangstelling gewekt wordt, welke afspraken gemaakt zullen worden, en vermijd valse verwachtingen en te lange inkledingen [64](#page=64).
* **Vrij verkennen van het onderwerp:** Noteer waar het materiaal aangeboden wordt, hoeveel kleuters kunnen deelnemen, welk materiaal gebruikt wordt, hoe het opgesteld is, welke opdrachten ter aanmoediging dienen, en hoe de begeleiding en tussenkomsten voorzien zijn [64](#page=64).
* **Gestuurd onderzoek:** Specificeer of kleuters zelfstandig of onder fysieke begeleiding werken, hoe de activiteit gestructureerd wordt (bv. op basis van inhoudsanalyse of didactische werkvormen), en noteer per fase het didactisch materiaal, opdrachten voor de kleuters, tussenkomsten van de leerkracht, en ruimtegebruik [64](#page=64).
De volgorde in de fiche mag logisch zijn voor een volwassene, met een duidelijke structuur en tussentitels [65](#page=65).
* **Evaluatiefase:** Omschrijf wat er zal gebeuren om te evalueren, bij voorkeur eerst met de groep die deelnam, gevolgd door een gezamenlijk moment [65](#page=65).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Okselknoppen | Knoppen die zich bevinden in de oksel van een blad, waar het blad aan de stengel vastzit. Deze knoppen kunnen dienen als reserve of uitgroeien tot een nieuwe tak. |
| Eindknoppen | Knoppen die zich aan het uiteinde van een tak bevinden en essentieel zijn voor de vorming van een compleet nieuw twijgje met bladeren en bloemen in het volgende groeiseizoen. |
| Bladlitteken | Het litteken dat achterblijft op de stengel op de plaats waar een blad heeft gezeten, vooral zichtbaar na het vallen van de bladeren. |
| Kurkporie | Kleine openingen in de bast van een plantenstengel die zorgen voor gasuitwisseling en soms ademhalingsfuncties vervullen. |
| Overblijvende planten | Planten waarvan de bovengrondse delen afsterven in de herfst of winter, maar die via ondergrondse reserveorganen (zoals wortels, wortelstokken, bollen of knollen) in het voorjaar weer uitlopen. |
| Wortelstok | Een ondergrondse stengel die zich horizontaal groeit en vertakt, en waaruit wortels, bladeren en bloemen kunnen ontspruiten. |
| Klister | Een nieuwe bol die zich vormt vanuit een okselknop van een bestaande bol, waarbij de rokken van de moederbol uit elkaar wijken. |
| Zaadlobben | Bladachtige structuren in een zaad die het reservevoedsel bevatten dat nodig is voor de kieming en de ontwikkeling van het embryo. |
| Kiemworteltje | Het embryonale worteltje van een plantzaad, dat als eerste uit de zaadhuid groeit tijdens de kieming en zich ontwikkelt tot de wortel van de plant. |
| Bloemdek | Een deel van de bloem dat bestaat uit een krans van bladeren waarin kelk en kroonbladeren niet te onderscheiden zijn, zoals bij de tulp. |
| Helmdraad | Het deel van de meeldraad dat de helmknop draagt en ondersteunt. |
| Helmknop | Het bovenste deel van de meeldraad waarin stuifmeelkorrels worden gevormd. |
| Vruchtbeginsel | Het onderste deel van de stamper van een bloem, dat één of meer zaadknoppen bevat en zich ontwikkelt tot de vrucht. |
| Bloemkorfje | Een individueel bloempje binnen een grotere bloeiwijze, kenmerkend voor plantenfamilies zoals de composieten. |
| Omwindsel | Een krans van blaadjes die de bloemkorfjes bijeenhoudt in een samengestelde bloem, vergelijkbaar met de kelkblaadjes van een enkele bloem. |
| Buisbloem | Een bloem binnen een bloeiwijze (zoals bij composieten) die een buisvormige kroon heeft. |
| Lintbloem | Een bloem binnen een bloeiwijze (zoals bij composieten) die een lange, lintvormige kroon heeft. |
| Pollenbuis | Een buis die groeit vanuit een stuifmeelkorrel op de stempel, en die de kerninhoud van het stuifmeel naar de eicel in het vruchtbeginsel transporteert. |
| Basismateriaal | Het daadwerkelijke materiaal dat onderzocht wordt in de context van 'onderzoekend leren', zoals stenen, touwen, of echte planten. |
| Hulpmiddelen | Materialen die het onderzoeksproces faciliteren, ondersteunen of structureren, zoals loepen, meetinstrumenten of opdrachtkaarten. |
| Inhoudsanalyse | Een schematisch overzicht van mogelijke leerinhouden die gerelateerd zijn aan een bepaald onderwerp, bedoeld om de leerkracht te helpen bij de planning en begeleiding van activiteiten. |