Cover
ابدأ الآن مجانًا SV_VerkenningKleuteronderwijs_SEM1.docx
Summary
# Internationale en Vlaamse onderwijskaders
Dit document behandelt de internationale en Vlaamse onderwijskaders, inclusief het recht op onderwijs, de rol van internationale organisaties, het Vlaamse onderwijsbeleid, de leerplicht, onderwijsvrijheid, onderwijsstromingen en de structuur van het Vlaamse onderwijs.
## 1. Internationale onderwijskaders en het recht op onderwijs
Het recht op onderwijs is internationaal erkend, onder meer in artikel 26 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948). VN-lidstaten verbinden zich aan deze verklaring, die voortkwam uit de oprichting van de Verenigde Naties in 1945 met als doel wereldvrede en internationale samenwerking te bevorderen na de Tweede Wereldoorlog.
### 1.1 Internationale instrumenten en hun impact
* **VN-Standaardregels (1993):** Deze regels stellen dat leerlingen met een handicap ondersteuning moeten krijgen binnen het reguliere onderwijs. Speciaal onderwijs is enkel een optie als het reguliere systeem onvoldoende kan tegemoetkomen. Staten moeten streven naar de geleidelijke integratie van speciaal onderwijs in het reguliere systeem.
* **UNESCO Salamanca-verklaring (1994):** Deze verklaring benadrukt dat scholen aangepast moeten zijn aan de noden van alle leerlingen, ongeacht hun beperking, achtergrond of omstandigheden. Het onderwijssysteem en beleid moeten diversiteit erkennen en ondersteunen, waarbij de focus verschuift van integratie naar inclusie.
* **Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s, 2015):** Onderwijs wordt als cruciaal beschouwd voor het behalen van alle 17 doelstellingen. Specifiek SDG 4 streeft ernaar om tegen 2030 inclusief, rechtvaardig en kwalitatief onderwijs voor iedereen te garanderen, inclusief wereldwijde, gelijke toegang tot kwalitatief onderwijs en kansen voor levenslang leren.
## 2. De Vlaamse onderwijskaders en de leerkracht
In Vlaanderen bestaat er naast de visie op goed onderwijs (minimumdoelen) ook een visie op de ideale leerkracht, vastgelegd in het **beroepsprofiel**. Dit profiel beschrijft wat een ervaren leerkracht moet kennen, kunnen en zijn, en richt zich op inhoudelijke expertise, pedagogische en didactische vaardigheden, samenwerking, communicatie, professionaliteit en begeleidingsvaardigheden.
### 2.1 Basiscompetenties van de leerkracht
De **basiscompetenties** vormen de minimumvoorwaarden voor beginnende leerkrachten en garanderen een minimale kwaliteit van elke afgestudeerde. Ze bestaan uit kennis, vaardigheden en attitudes. Sinds 1998 verplicht en in 2018 geüpdatet, worden deze competenties gebruikt door lerarenopleidingen voor curriculumopbouw, door stages als evaluatiekader voor studenten, en door scholen voor verwachtingen naar starters. De basiscompetenties zijn opgebouwd rond drie kernverantwoordelijkheden:
* Verantwoordelijkheid tegenover de lerende (BC 1-5)
* Verantwoordelijkheid tegenover de school of onderwijsgemeenschap (BC 6-9)
* Verantwoordelijkheid tegenover de maatschappij (BC 10)
#### 2.1.1 De tien basiscompetenties
De tien basiscompetenties vormen een geïntegreerd geheel en zijn evenwaardig:
1. **De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen:** Onderzoekt de beginsituatie, stemt methoden en doelen af, creëert een krachtige leeromgeving, observeert, evalueert en draagt bij aan inclusief onderwijs.
2. **De leraar als opvoeder:** Bouwt een positief en veilig klimaat, ondersteunt zelfstandigheid, verantwoordelijkheid, sociaal-emotionele groei en waardeontwikkeling.
3. **De leraar als inhoudelijk expert:** Beheerst de vakinhoud en didactiek, blijft zich vernieuwen en verdiepen, en gebruikt correcte onderwijstaal.
4. **De leraar als organisator:** Zorgt voor een gestructureerde, veilige en stimulerende leeromgeving, plant efficiënt en houdt overzicht.
5. **De leraar als innovator en onderzoeker:** Verbetert voortdurend zijn eigen onderwijs door reflectie en toepassing van nieuwe kennis, staat open voor vernieuwing.
6. **De leraar als partner van ouders of verzorgers:** Onderhoudt goede, respectvolle communicatie met ouders en betrekt hen bij het onderwijs.
7. **De leraar als lid van een onderwijsteam:** Werkt actief samen met collega’s, reflecteert op zijn eigen rol en staat open voor feedback.
8. **De leraar als partner van externen:** Werkt samen met externe partners (bv. kinderopvang) om de leeromgeving te verrijken.
9. **De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap:** Is zich bewust van zijn maatschappelijke rol, kan zijn mening onderbouwen en kent zijn rechten.
10. **De leraar als cultuurparticipant:** Volgt maatschappelijke thema’s kritisch op en helpt de wereld beter te begrijpen.
### 2.2 Digitale competenties: digCompEdu
Het **digCompEdu** is het Europees raamwerk voor digitale competenties van leerkrachten. Het beschrijft 24 competenties in 6 domeinen, gericht op het verbeteren en innoveren van onderwijs met digitale technologieën:
* Professionele betrokkenheid
* Gebruiken, vinden, creëren en delen van digitaal lesmateriaal
* Gebruik van digitale tools voor lesgeven en leren
* Digitaal toetsen en evalueren
* Gebruik van digitale technologieën voor de ondersteuning van leerlingen
* Aanleren van digitale competenties aan leerlingen
### 2.3 Attituden van de leerkracht
Naast kennis en vaardigheden zijn er 8 cruciale attitudes voor een leerkracht:
* **Beslissingsvermogen:** Moedige keuzes maken, actie ondernemen en verantwoordelijkheid dragen.
* **Relationele gerichtheid:** Oprecht zijn, respect tonen en iedereen onvoorwaardelijk accepteren.
* **Kritische gerichtheid:** Zaken grondig onderzoeken vooraleer een mening te vormen of beslissing te nemen.
* **Leergierigheid:** Nieuwsgierig zijn en actief zoeken naar kansen voor zelfverbetering en vakverbetering.
* **Organisatievermogen:** Werk efficiënt plannen en organiseren om doelen te bereiken.
* **Zin voor samenwerking:** Graag samenwerken, overleggen en bijdragen aan een sterker team.
* **Verantwoordelijkheidszin:** Zich betrokken voelen bij de school en de ontwikkeling van alle kinderen.
* **Flexibiliteit:** Zich soepel aanpassen aan veranderingen in materiaal, doelen of regels.
### 2.4 Domeinspecifieke leerresultaten (DLR)
De DLR's zijn gebaseerd op de basiscompetenties, de Dublindiscriptoren (niveau van de opleiding) en de specifieke onderwijscontext. Ze zijn richtinggevend voor het opleidingsprogramma. In VIVES zijn de DLR's vertaald naar een eigen doelenkader met 4 kernrollen voor de leraar: leraar zijn/worden, zorgend, inspirerend en samenwerkend.
## 3. Ouderbetrokkenheid en partnerschap
Ouderbetrokkenheid bevordert schoolse prestaties, sociaal functioneren en welbevinden van kinderen. Het is een krachtig middel om de onderwijskloof te dichten, vooral voor kwetsbare leerlingen. Betrokkenheid thuis (bv. voorlezen, interesse tonen) heeft een grotere impact dan betrokkenheid op school. Toch is goed contact tussen school en ouders essentieel om ouders in hun thuisbetrokkenheid te ondersteunen.
### 3.1 Een warm partnerschap met ouders
Een warm partnerschap vereist een houding van respect, aandacht, een waardevrije benadering, openheid en empathie van de leerkracht. Scholen moeten proactief de interactie en dialoog aangaan en ouders als partners beschouwen. Het uitgangspunt is dat alle ouders het beste willen voor en betrokken zijn bij de opvoeding en schoolloopbaan van hun kind.
### 3.2 Wederkerigheid
De relatie tussen school en ouders is wederkerig. De kernvraag is niet hoe ouders betrokken krijgen, maar hoe hun rol erkend en gewaardeerd wordt voor een gelijkwaardig partnerschap. Beide perspectieven – de professionaliteit van de leerkracht (kennis over het kind als leerling) en de expertise van de ouder (kennis over het kind thuis) – zijn even waardevol. Het gemeenschappelijk doel is altijd de maximale ontwikkelingskansen voor het kind. Wederkerigheid betekent afstappen van een eenrichtingsverkeer en openstaan voor wat de school van de ouders kan leren.
### 3.3 Ouderbetrokkenheid als middel, niet als doel
Het uiteindelijke doel van ouderbetrokkenheid is de leerling steeds zelfverantwoordelijker te maken in zijn ontwikkeling tot een kennisrijke en sociale burger. Ouderbetrokkenheid is nooit een doel op zich, maar staat altijd in dienst van het kind. De kwaliteit van het contact is essentieel, niet de hoeveelheid. Een goede partnerschap begint bij de professionele houding en kennis van de leerkracht, inclusief kennis van psychologische processen bij ouderen en zelfreflectie op het eigen handelen.
### 3.4 Loyaliteit in de ouder-kind-schoolrelatie
De relatie tussen ouder, kind en school wordt weergegeven als een dynamische driehoek waarin loyaliteit centraal staat.
* **Verticale loyaliteit:** Onvoorwaardelijke, existentiële band tussen ouder en kind, ontstaan door geboorte.
* **Horizontale loyaliteit:** Vrijwillige, opgebouwde verbintenis tussen gelijken (school en ouders), opgebouwd via wederzijds vertrouwen en respect.
Het is cruciaal dat ouders loyaal zijn aan de school en omgekeerd, wat het kind geruststelt en een vertrouwensrelatie mogelijk maakt. De school moet een bondgenoot zijn en samen naar oplossingen zoeken in het belang van het kind, met een meerzijdig partijdige houding.
### 3.5 Twaalf sleutels voor een goede school-ouder-samenwerking
De Koning Boudewijnstichting formuleerde 12 voorwaarden voor goede school-ouder-samenwerking, waaronder: Sart met een glimlach, goeiedag en respect; Vertrek vanuit het schoolteam; Neem de families zoals ze zijn; De school zet de eerste stap; Zet in op verbindingen; Geef voorrang aan mondelinge communicatie en visuele ondersteuning; Overstijg taaldrempels; Expliceer het impliciete; Aandacht voor de vaders; Vermeerder het aantal ingangen; Smeed banden met organisaties in de buurt; Maak van de tijd een bondgenoot.
### 3.6 Het participatiehuis
Het participatiehuis is een visueel model dat ouderbetrokkenheid en -participatie op school in kaart brengt. Het dient als kijkwijzer en zelfreflectietool voor scholen en kent twee assen: de horizontale as (van meeleven tot meebepalen) en de verticale as (van betrokkenheid op het eigen kind tot betrokkenheid op de schoolcontext).
Er zijn 5 niveaus van participatie:
* **Meeleven:** Ouders leven mee met wat het kind beleeft en omgekeerd.
* **Meeweten:** Ouders zijn op de hoogte van wat er op school gebeurt.
* **Meehelpen:** Ouders helpen op school of ondersteunen thuis.
* **Meedenken:** Ouders hebben een adviserende rol.
* **Meebepalen:** Ouders hebben inspraak in beslissingen.
Elk engagement is evenwaardig. De onderste bouwlaag (thuisbetrokkenheid) blijkt het meest effectief voor schoolsucces.
### 3.7 Een warme schoolvisie
Een warm klimaat is de basis voor succesvolle ouderparticipatie. Dit fundament is verankerd in de visie en missie van de school. Kenmerken zijn: ouders voelen zich welkom, de school heeft aandacht voor drempels, een niet-veroordelende houding, duidelijke wederzijdse verwachtingen, en een positieve benadering van het groeiproces van de leerling.
### 3.8 Een oprechte vertrouwensrelatie
Dit is het fundament van het participatiehuis en vereist een oprechte vertrouwensrelatie tussen school, ouders en leerling. Kernwoorden zijn: samen, open, constructief, respectvol. Wederzijds vertrouwen is essentieel voor groeiende ouderbetrokkenheid, met erkenning van elkaars expertise (leraar: pedagogie; ouders: kennis van het kind) en een gedeeld doel: optimale ontwikkeling van het kind.
### 3.9 Ouderbetrokkenheid versus ouderparticipatie
* **Ouderbetrokkenheid:** De basisvorm van betrokkenheid, die zich situeert in de individuele, privésfeer, met focus op het eigen kind. Dit omvat alle handelingen die getuigen van bezorgdheid, interesse en ondersteuning (bv. thuis voorlezen, helpen met schooltaken). Deze vorm, ook wel **thuisbetrokkenheid** genoemd, is vaak niet direct zichtbaar voor de school en is de meest effectieve vorm met grote impact op schoolsucces.
* **Ouderparticipatie:** Een formelere vorm van betrokkenheid met focus op de school als geheel, met als doel het schoolklimaat te verbeteren. Dit uit zich in actieve deelname aan schoolse activiteiten, lidmaatschap van ouderraden of schoolraden. Dit is direct zichtbaar voor de school.
### 3.10 De betrokkenheidsboom
Dit denkkader geeft inzicht in ouderbetrokkenheid en ouder-schoolpartnerschap. De drie centrale elementen zijn:
1. **De partnerschapsdriehoek:** Wederzijdse beïnvloeding tussen kind, ouder en onderwijsprofessional.
2. **De metafoor van de boom, het klimaat en de bodem:** Boom = kind; Vruchtbare bodem = thuiscontext; Gunstig klimaat = schoolcontext.
3. **De beïnvloedingscirkel:** Interne en externe factoren die ouderbetrokkenheid beïnvloeden.
Er worden vier vormen van betrokkenheid onderscheiden: thuisbetrokkenheid, schoolbetrokkenheid, ouderparticipatie en ouder-schoolpartnerschap.
#### 3.10.1 Thuisbetrokkenheid
De betrokkenheid van ouders bij het onderwijs en de ontwikkeling van hun kind in de thuiscontext. Deze vorm is niet zichtbaar voor de school, maar is de meest effectieve vorm met de grootste impact op schoolsucces.
#### 3.10.2 Schoolbetrokkenheid
Zichtbare betrokkenheid van ouders in de schoolcontext, specifiek gericht op hun eigen kind. Dit omvat actieve betrokkenheid bij het schoolleven van het eigen kind en communicatie/samenwerking met de school over het welzijn en de leerontwikkeling van dat kind.
#### 3.10.3 Ouderparticipatie
Gaat verder dan het belang van het eigen kind en richt zich op de school als geheel, ten gunste van de hele schoolgemeenschap. Dit versterkt de samenwerking tussen ouders, leerkrachten en het schoolbestuur en biedt ouders een stem in het schoolbeleid.
#### 3.10.4 Ouder-schoolpartnerschap
Geen aparte vorm, maar een manier van samenwerken gebaseerd op wederzijds respect, gelijkwaardigheid en gedeelde verantwoordelijkheid, met als doel de optimale ontwikkeling van het kind. Het omvat samen-leven, samen-doen en samen-denken als gelijkwaardige partners.
## 4. Onderwijsstromingen
Onderwijs kent verschillende stromingen door uiteenlopende visies op ‘het beste onderwijs’. De overheid stelt minimumdoelen, scholen kiezen zelf hun aanpak en ouders kiezen scholen gebaseerd op locatie en onderwijsvisie. Redenen voor alternatieve scholen zijn onder meer te prestatiegerichte aanpak, onvoldoende maatwerk, weinig ouderbetrokkenheid, een andere schoolcultuur, of de zoektocht naar meer ruimte voor eigen initiatief van leerkrachten.
### 4.1 Nieuwe schoolbeweging (reformpedagogiek)
Ontstaan rond de 19e en 20e eeuw, als reactie op het strenge, autoritaire 19e-eeuwse schoolsysteem. De focus ligt op de noden van het kind, welbevinden, betrokkenheid en inspraak.
#### 4.1.1 Montessori
* **Grondlegger:** Maria Montessori.
* **Visie:** Benadrukt de eigen activiteit van het kind, leren op eigen tempo, zintuiglijk materiaal, vrije keuze en respect voor het ontwikkelingsniveau. Centraal staat het principe "help mij het zelf doen". Belangrijke concepten zijn ontwikkelingsfasen (gevoelige periodes), een voorbereidende omgeving, een nieuwe verhouding volwassene-kind (meegaande houding), vrijheid door zelfdiscipline en zelfopvoeding.
* **Klaspraktijk:** Gemengde leeftijdsgroepen, geen klassiek lesrooster, individueel werk, vrije keuze van materiaal, en focus op zelfstandigheid.
#### 4.1.2 Steiner (antroposofische pedagogiek)
* **Grondlegger:** Rudolf Steiner.
* **Visie:** Geloof in een geestelijke werkelijkheid naast de fysieke. Doel is de vorming van vrije, zelfbewuste mensen. Benadrukt de evenwichtige ontwikkeling van denken, voelen en willen, verdeeld in zevenjaars cycli (0-7 jaar: wilskracht/fantasie; 7-14 jaar: gevoelskracht/kunstzinnigheid; vanaf 14 jaar: intellectuele ontwikkeling).
* **Klaspraktijk:** Warme, huiselijke sfeer met natuurlijke materialen. Gebruik van een eigen, afwijkend leerplan met nadruk op kunstzinnige vorming, verhalen en periodelessen. Speciale aandacht voor euritmie. Evaluatie gebeurt via intensief contact met ouders en observaties.
#### 4.1.3 Dalton
* **Grondlegger:** Helen Parkhurst.
* **Visie:** Vertrekt vanuit het principe van "minimum lesgeven en maximum zelfstudie". De drie basisprincipes zijn:
1. **Vrijheid in gebondenheid:** Keuzevrijheid binnen het kader van taken en verantwoordelijkheden.
2. **Zelfwerkzaamheid:** Individueel en in eigen tempo werken aan taken met duidelijke doelen en criteria.
3. **Samenwerking:** School als oefenplaats voor sociale gemeenschap, leren in wisselwerking met elkaar.
* **Klaspraktijk:** Onderwijs georganiseerd rond taken en contracten. Leerlingen kiezen waar en aan welke taak ze werken. De leerkracht is een begeleider.
#### 4.1.4 Freinet
* **Grondlegger:** Célestin Freinet.
* **Visie:** Kinderen leren effectiever door ervaringen in hun eigen leefwereld. Kerninzichten zijn het belang van de klassepers, het brengen van de school naar buiten, en het stimuleren van vrije expressie en zelfbestuur.
* **Klaspraktijk:** Vrije tekening en vrije tekst als basis voor onderwijs. Gebruik van de drukpers. Kringgesprekken als basis voor werkstukken.
#### 4.1.5 Jenaplan
* **Grondlegger:** Peter Petersen.
* **Visie:** De school is een vrije algemene volksschool, een gemeenschapsschool, een voortzetting van de opvoeding en een afbouw van het jaarklassensysteem. Nadruk ligt op Gesammtunterricht (geïntegreerd onderwijs) en arbeidsschool.
* **Klaspraktijk:** Stamgroepen met heterogene samenstelling. Lokalen ingericht als een woonkamer. Er wordt gewerkt met een weekplanning en vier soorten cursussen. Vier middelen tot zelfvorming: gesprek, spel, arbeid en feesten.
### 4.2 Andere onderwijsvisies
#### 4.2.1 Leefscholen
* **Grondlegger:** Carl Medaer.
* **Visie:** Gebaseerd op de ontwikkelingspsychologische benadering van Freud en Vossen. De omgeving wordt vormgegeven op basis van 5 ontwikkelingsfasen (veiligheid, wij-gevoel, kiezen/grijpen, ordenen/begrijpen, ingrijpen/initiatief nemen). Nadruk ligt op 'al doende leren' en mede bepalen van leefregels.
* **Klaspraktijk:** Huiselijke klaslokalen, veel speelruimte, leren samenwerken in leefgroepen, wekelijks forum voor kinderen en ouders.
#### 4.2.2 Ervaringsgericht onderwijs (EGO)
* **Grondlegger:** Ferre Laevers.
* **Visie:** Welbevinden staat centraal, met de leerkracht die een ervaringsgerichte basishouding aanneemt. Doel is de vorming van de geëmancipeerde mens. Betrokkenheid en welbevinden zijn de centrale graadmeters.
* **Klaspraktijk:** Geen vast programma, maar richtlijnen via 10 actiepunten die de drie pijlers (vrij initiatief, milieuverrijking, ervaringsgerichte dialoog) uitwerken. Focus op een rijke leeromgeving.
#### 4.2.3 Basisontwikkeling of ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO)
* **Definitie:** Onderwijsvorm voor kinderen van 3 tot 8 jaar, gebaseerd op de socioculturele theorie van Vygotsky. Centraal staat de 'zone van de naaste ontwikkeling'.
* **Visie:** Leren en ontwikkelen gebeurt optimaal in betekenisvolle contexten, met spel als belangrijkste aanpak. Doel is een brede ontwikkeling (hoofd, hart, handen). De bemiddelende rol van de volwassene/leerkracht is cruciaal.
* **Klaspraktijk:** Werken met levensechte thema's en speelverhalen. Kernactiviteiten omvatten manipuleren, rollenspel, lezen, schrijven, rekenen en onderzoeken. De leerkracht stuurt via impulsen en stappen.
#### 4.2.4 Groene pedagogiek
* **Visie:** Een onderwijsvisie die uitgaat van de integratie van natuur in het leren en ontwikkelen van kinderen. Sluit aan bij de trend van buitenonderwijs. Een groene, natuurlijke omgeving draagt bij aan gezond opgroeien en persoonlijke ontwikkeling. Kern is 'leren leven met de natuur'.
* **Klaspraktijk:** Activiteiten zoals spelen, ontdekken en onderzoekend leren worden ondersteund door de natuurlijke omgeving.
## 5. Curricula in het kleuteronderwijs
Een curriculum voor kleuteronderwijs is een gemeenschappelijke basis die vertrekt vanuit bepaalde overtuigingen over kinderen, leerkrachten, ouders en de samenleving. Het onderliggende kindbeeld bepaalt de aanpak.
### 5.1 Typologie van curricula
John Bennet maakte een typologie van twee ideaaltypen curricula:
* **Sociaal-pedagogisch perspectief:** Richt zich op holistische ontwikkeling, ervaringsleren, spel en democratische waarden.
* **Preschool-aanpak:** Richt zich vooral op voorbereiding op de lagere school en het verwerven van cognitieve en schoolse vaardigheden.
Curricula kunnen ook geanalyseerd worden met het model van ‘being, belonging, becoming’. In Vlaanderen/België is er een gesplitst systeem tussen kinderopvang en kleuteronderwijs, wat leidt tot verschillende visies. Er is een pleidooi voor geïntegreerde pedagogiek waarbij welbevinden, zorg en leren voor jonge kinderen onlosmakelijk verbonden zijn. De kernvraag is het stimuleren van maximale ontwikkelingskansen voor alle kinderen, waarbij de functies van onderwijs (kwalificatie, socialisatie, subjectificatie/emancipatie) in evenwicht moeten zijn.
* **Kwalificatie:** Leerlingen toerusten van kennis, vaardigheden en attitudes.
* **Socialisatie:** Leerlingen in staat stellen om deel te nemen aan de samenleving en te beroepen op heersende waarden en normen.
* **Subjectificatie/emancipatie:** Leerlingen uitdagen om zich met eigen ideeën, meningen en standpunten te gedragen.
Onderwijs heeft een compenserende en emancipatorische opdracht.
## 6. Het onderwijs in Vlaanderen
België is een federale staat. Vlaanderen is zowel een gewest als een gemeenschap. De Vlaamse gemeenschap is bevoegd voor onderwijs, cultuur, welzijn en sport, maar leerplicht, pensioenregeling en diplomavereisten blijven federale bevoegdheden.
### 6.1 Het beleidsdomein Onderwijs en Vorming
Dit domein omvat het Departement Onderwijs en Vorming, vier agentschappen die beleid uitvoeren, en de onderwijsinspectie. De Vlaamse minister van Onderwijs geeft politieke sturing. De Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) fungeert als strategische adviesraad.
### 6.2 De leerplicht
* **Grondwettelijk recht:** Artikel 24 van de Belgische grondwet garandeert het recht op onderwijs.
* **Leeftijd:** De leerplicht geldt voor alle kinderen van 5 tot 18 jaar.
* **Start:** Op 1 september van het kalenderjaar waarin het kind 5 wordt.
* **Einde:** Op de 18e verjaardag, of op 30 juni van het jaar waarin men 18 wordt, of na het behalen van een diploma secundair onderwijs.
* **Huisonderwijs:** Ouders kunnen kiezen voor huisonderwijs, met deelname aan examens van de Examencommissie.
* **Voorstel verlaging:** Er is een voorstel om de leerplicht te verlagen naar 3 jaar om taalachterstanden vroeger aan te pakken.
* **Participatie vs. kwaliteit:** Hoewel de participatiegraad hoog is, blijft de kansengelijkheid een aandachtspunt. Enkel aanwezigheid is onvoldoende; de kwaliteit van interacties is cruciaal.
### 6.3 Vrijheid van onderwijs
* **Grondwettelijk recht:** Artikel 14 van de Belgische Grondwet garandeert de vrijheid van onderwijs.
* **Kernvrijheden:** Organisatievrijheid (recht om onderwijs te organiseren) en keuzevrijheid (recht van ouders en leerlingen om een school te kiezen).
* **Gevolg:** Diverse onderwijsnetten (officieel en vrij onderwijs).
* **Inrichtende macht (schoolbestuur):** Organisatie die een school opricht en beheert, geniet autonomie in methoden, visies, leerplannen en personeel.
* **Garantie voor ouders:** De overheid waarborgt keuzevrijheid; er moet voor elk kind een school naar keuze beschikbaar zijn op redelijke afstand. Weigeringen op basis van afkomst of religie zijn verboden.
### 6.4 Structuur in het onderwijs
Er is een onderscheid tussen **officieel onderwijs** (georganiseerd door overheden, neutraal) en **vrij onderwijs** (georganiseerd door private organisaties). Het Vlaamse onderwijs is georganiseerd in drie onderwijsnetten:
1. **GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap:** Officieel, neutraal net.
2. **Officieel gesubsidieerd onderwijs (OGO):** Van steden, gemeenten en provincies. Officieel, neutraal net.
3. **Vrij gesubsidieerd onderwijs (VGO):** Vooral katholieke scholen. Vrij net.
De **inrichtende macht (schoolbestuur)** is verantwoordelijk voor de school en is de werkgever van het personeel. Een **scholengemeenschap** is een samenwerkingsverband van scholen van hetzelfde niveau, mogelijk met verschillende besturen. Een **scholengroep** is een bestuursniveau specifiek voor het GO!-netwerk.
### 6.5 Onderwijsnetten en onderwijskoepels
* **Officieel onderwijs (2 netten):**
* GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (koepel: Raad GO!).
* Officieel gesubsidieerd onderwijs (OGO) (koepels: OVSG voor steden & gemeenten, POV voor provincies).
* **Vrij onderwijs (1 net):**
* Vrij gesubsidieerd onderwijs (VGO) (grootste koepel: Katholiek Onderwijs Vlaanderen; kleinere koepels verenigen zich in Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers).
### 6.6 Inrichtende macht of schoolbestuur
Eindverantwoordelijk voor de goede werking van één of meerdere scholen. Is de werkgever van het onderwijspersoneel. De vorm verschilt per net (bv. gemeentebestuur, vzw, scholengroep).
### 6.7 Scholengemeenschap en Scholengroep
* **Scholengemeenschap:** Samenwerkingsverband tussen verschillende scholen van hetzelfde onderwijsniveau, kan logistiek, studieaanbod, personeelsbeleid, etc. omvatten. Scholen kunnen tot verschillende netten behoren.
* **Scholengroep:** Specifiek voor GO!-onderwijs; bestuursniveau dat de bestuursbevoegdheid heeft over alle GO!-scholen in een bepaald gebied.
### 6.8 Basisonderwijs: Gewoon basisonderwijs
* **Kleuteronderwijs:** Voor kinderen van 2,5 tot 6 jaar. Instapmomenten zijn flexibel vanaf 3 jaar. Kinderen die op 6 jaar nog niet klaar zijn, kunnen een jaar langer in de kleuterklas blijven. Toelating tot lager onderwijs vereist minstens 290 halve dagen effectieve aanwezigheid.
* **Lager onderwijs:** Voor kinderen van 6 tot 12 jaar, verdeeld over zes leerjaren. Vervroegde instap en beëindiging zijn mogelijk.
### 6.9 Zorgcontinuüm
Elke school voert een beleid op leerlingenbegeleiding volgens de fasen van het zorgcontinuüm, gericht op optimale ontwikkeling en leerwinst voor alle leerlingen.
* **Fase 0: Brede basiszorg:** Krachtige leeromgeving, opvolging, werken aan risico- en beschermende factoren.
* **Fase 1: Verhoogde zorg:** Extra maatregelen (remediëren, differentiëren) om gemeenschappelijk curriculum te volgen.
* **Fase 2: Uitbreiding van zorg:** CLB wordt betrokken, onderzoek van noden.
* **Fase 3: Individueel aangepast curriculum (IAC):** Toegang tot buitengewoon onderwijs of IAC in gewoon onderwijs.
**Handelingsgericht werken (HGW)** is essentieel, met als uitgangspunten het centraal stellen van onderwijsbehoeften, samenwerking, een positieve focus en systematisch werken.
### 6.10 Leersteun
Vanaf schooljaar 2023-2024 treedt het nieuwe leersteunmodel in werking. Het versterkt de brede basiszorg en verhoogde zorg, bouwt een duurzaam leersteunmodel uit, en bevordert kwaliteit en afstemming met het buitengewoon onderwijs. Leersteun is extra ondersteuning wanneer brede basiszorg en verhoogde zorg niet volstaan of bij een IAC. Scholen kiezen een leersteuncentrum en werken samen met leerling, ouders en leerkrachten. Doelen zijn maximale ontwikkeling van leerlingen met een GC- of IAC-verslag en versterken van competenties van leerkrachten en schoolteams voor een inclusieve schoolcultuur.
### 6.11 Buitengewoon onderwijs
Biedt aangepast onderwijs en begeleiding op maat voor kinderen met een beperking die specifieke zorg nodig hebben. Toelating vereist een verslag van het CLB. Het is onderverdeeld in verschillende types (bv. type basisaanbod, type 2: verstandelijke beperking, type 9: autisme spectrumstoornis).
### 6.12 Onderwijsdoelen en leerplannen
#### 6.12.1 Onderwijsdoelen
De overheid stelt minimumdoelen vast die alle leerlingen moeten bereiken. Vanaf 1 september 2025 komen er nieuwe minimumdoelen op drie momenten: einde kleuteronderwijs, 4e leerjaar lager onderwijs, en einde lager onderwijs. De focus ligt op Nederlands en wiskunde binnen een kennisrijk curriculum met aandacht voor STEM. De doelen gelden voor zowel gewoon als buitengewoon onderwijs en vereenvoudigen de verplaatsing tussen beide. De onderwijsinspectie ziet toe op de toepassing.
#### 6.12.2 Leerplannen
Een document waarin een school of onderwijskoepel beschrijft hoe ze de minimumdoelen probeert te bereiken. Alle erkende scholen zijn verplicht een goedgekeurd leerplan te volgen. Leerplannen worden ontwikkeld door de onderwijskoepels en definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Ze nemen de overheidseindtermen en ontwikkelingsdoelen op en kunnen extra doelen toevoegen vanuit het eigen opvoedingsproject.
* **Leerplan van het GO!:** "Leerplan gewoon Basisonderwijs (1998)" met deelleerplannen voor kleuter- en lager onderwijs. Geordend in leergebieden met een verticale samenhang tussen kleuter- en lager onderwijs. Kent een hiërarchie in doelstellingen (algemeen, basis, differentiëel, attitudinaal).
* **Leerplannen van het OVSG:** Leerplannen voor alle leergebieden in het basisonderwijs, gebundeld in verzamelingen. Bijbehorende didactische suggesties en aparte ontwikkelingsplannen voor leergebiedoverschrijdende doelen.
* **Leerplan van het Katholiek Onderwijs:** "Zin in leren! Zin in leven!" (Zill), van kracht sinds 2020. Geordend in persoonsgebonden en cultuurgebonden ontwikkelvelden. Wordt geactualiseerd om aan te sluiten bij nieuwe overheidsdoelen.
## 7. Ouders op school: formele participatie
Ouderbetrokkenheid kan vele vormen aannemen, van informeel contact tot formelere participatie via specifieke organen.
### 7.1 Schoolraad
Een formeel participatieorgaan, samengesteld voor 4 jaar, met vertegenwoordigers van ouders, personeel en de lokale gemeenschap. Overlegt met het schoolbestuur en geeft advies over het schoolreglement, welzijn en het schoolwerkplan.
### 7.2 Ouderraad
Moet worden opgericht als minstens 10% van de ouders dit vraagt. Vertegenwoordigt uitsluitend de ouders en kan adviseren over dezelfde thema's als de schoolraad. Houdt alle ouders op de hoogte.
### 7.3 Oudervereniging/Oudercomité
Een informelere vorm van ouderwerking, te onderscheiden van de officiële ouderraad.
### 7.4 Schoolreglement
Een document dat afspraken, rechten en plichten vastlegt voor leerlingen, ouders en de school. Bestaat uit het pedagogisch project, de engagementsverklaring en de leefregels. Het is een bindend contract.
---
# De rol en competenties van de leerkracht
Dit deel focust op wat een goede kleuterleerkracht inhoudt, inclusief het beroepsprofiel, basiscompetenties, digitale competenties, en de essentiële attitudes die nodig zijn voor professioneel handelen.
## 2. De leerkracht in het onderwijs
### 2.1 Visie op de leerkracht: beroepsprofiel en basiscompetenties
#### 2.1.1 Het beroepsprofiel
Het beroepsprofiel beschrijft wat een ervaren leerkracht moet kennen, kunnen en zijn. Het richt zich op inhoudelijke expertise, pedagogische en didactische vaardigheden, samenwerking, communicatie, professionaliteit en begeleidingsvaardigheden.
#### 2.1.2 Basiscompetenties
Basiscompetenties vormen de minimumvoorwaarden voor beginnende leerkrachten en omvatten kennis (ontwikkeling, didactiek, leerprocessen, diversiteit), vaardigheden (begeleiden, plannen, evalueren, samenwerken) en attitudes (professioneel handelen, respect, betrokkenheid). Deze zijn sinds 1998 verplicht en werden in 2018 geactualiseerd met meer aandacht voor digitalisering, diversiteit en samenwerking. Basiscompetenties dienen als leidraad voor lerarenopleidingen (curriculumopbouw), stages (evaluatiekader) en scholen (verwachtingen naar starters). Ze garanderen een minimale kwaliteit, zorgen voor transparantie en bieden een kader voor professionele groei.
#### 2.1.3 Verantwoordelijkheden van de leerkracht
De basiscompetenties zijn opgebouwd rond drie kernverantwoordelijkheden:
* **Verantwoordelijkheid tegenover de lerende (BC 1-5):** Dit omvat het begeleiden van leer- en ontwikkelingsprocessen, het functioneren als opvoeder, het beheersen van vakinhoud en didactiek, het organiseren van de leeromgeving en het fungeren als innovator en onderzoeker.
* **Verantwoordelijkheid tegenover de school of onderwijsgemeenschap (BC 6-9):** Dit betreft het partnerschap met ouders, het functioneren als lid van een onderwijsteam, het samenwerken met externe partners en het zijn van een lid van de onderwijsgemeenschap.
* **Verantwoordelijkheid tegenover de maatschappij (BC 10):** Dit houdt in dat de leerkracht een cultuurparticipant is, maatschappelijke thema's kritisch opvolgt en bijdraagt aan het begrip van de wereld.
#### 2.1.4 De tien basiscompetenties uitgewerkt
De tien basiscompetenties worden als evenwaardig beschouwd en vormen een geïntegreerd geheel:
* **BC 1: De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen:** Onderzoekt beginsituatie, stemt methoden en doelen af, creëert een krachtige leeromgeving, observeert, evalueert en draagt bij aan inclusief onderwijs.
* **BC 2: De leraar als opvoeder:** Bouwt een positief en veilig klimaat, ondersteunt zelfstandigheid, verantwoordelijkheid, sociaal-emotionele groei en waardeontwikkeling.
* **BC 3: De leraar als inhoudelijk expert:** Beheerst de vakinhoud en didactiek, blijft zich vernieuwen en verdiepen, en gebruikt een correcte onderwijstaal.
* **BC 4: De leraar als organisator:** Zorgt voor een gestructureerde, veilige en stimulerende leeromgeving, plant efficiënt en houdt overzicht.
* **BC 5: De leraar als innovator en onderzoeker:** Verbetert voortdurend zijn eigen onderwijs door reflectie en toepassing van nieuwe kennis, staat open voor vernieuwing.
* **BC 6: De leraar als partner van ouders of verzorgers:** Onderhoudt goede, respectvolle communicatie met ouders en betrekt hen bij het onderwijs.
* **BC 7: De leraar als lid van een onderwijsteam:** Werkt actief samen met collega's, reflecteert op zijn eigen rol en staat open voor feedback.
* **BC 8: De leraar als partner van externen:** Werkt samen met externe partners (bv. kinderopvang) om de leeromgeving te verrijken.
* **BC 9: De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap:** Is zich bewust van zijn maatschappelijke rol, kan zijn mening onderbouwen en kent zijn rechten.
* **BC 10: De leraar als cultuurparticipant:** Volgt maatschappelijke thema's kritisch op en helpt de wereld beter te begrijpen.
### 2.2 Digitale competenties: digCOMPEDU
digCOMPEDU is het Europees raamwerk voor de digitale competenties van leerkrachten. Het beschrijft 24 competenties in 6 domeinen, gericht op het verbeteren en innoveren van onderwijs met digitale technologieën. De zes domeinen zijn:
* Professionele betrokkenheid
* Gebruiken, vinden, creëren en delen van digitaal lesmateriaal
* Gebruik van digitale tools voor lesgeven en leren
* Digitaal toetsen en evalueren
* Gebruik van digitale technologieën voor de ondersteuning van leerlingen
* Aanleren van digitale competenties aan leerlingen
### 2.3 Essentiële attitudes van de leerkracht
Naast kennis en vaardigheden zijn er 8 cruciale attitudes voor een leerkracht:
* **Beslissingsvermogen:** Moedige keuzes maken, actie ondernemen en verantwoordelijkheid dragen voor beslissingen.
* **Relationele gerichtheid:** Oprecht zijn, respect tonen en iedereen onvoorwaardelijk accepteren.
* **Kritische gerichtheid:** Zaken grondig onderzoeken alvorens een mening te vormen of een beslissing te nemen.
* **Leergierigheid:** Nieuwsgierig zijn en actief zoeken naar kansen voor zelfverbetering en vakontwikkeling.
* **Organisatievermogen:** Efficiënt plannen en organiseren van werk om doelen te bereiken.
* **Zin voor samenwerking:** Graag samenwerken, overleggen en bijdragen aan een sterker team.
* **Verantwoordelijkheidszin:** Betrokkenheid voelen bij de school en de ontwikkeling van alle kinderen.
* **Flexibiliteit:** Soepel aanpassen aan veranderingen in materiaal, doelen of regels.
### 2.4 Domeinspecifieke leerresultaten (DLR)
De DLR zijn gebaseerd op de basiscompetenties, de Dublindiscriptoren (niveau van de opleiding) en de specifieke onderwijscontext. Bij VIVES zijn de DLR's vertaald naar een eigen doelenkader met 4 kernrollen voor de leerkracht: leraar zijn/worden (faciliteren van leren vanuit een doordachte visie), zorgend (zorgen voor een bemoedigend en veilig klimaat), inspirerend (deugdzaam en integer handelen, evenwichtige keuzes maken) en samenwerkend (verantwoordelijkheid delen en kansen vergroten via samenwerking).
### 2.5 Ouders in het onderwijs: een warm partnerschap
Ouderbetrokkenheid bevordert schoolse prestaties, sociaal functioneren en het welbevinden van kinderen. Het is een krachtig middel om de onderwijskloof te dichten, met name voor kwetsbare leerlingen. Betrokkenheid thuis heeft een grotere impact dan betrokkenheid op school. Een warm partnerschap vereist respect, aandacht, een waardevrije houding, openheid en empathie van de leerkracht. Scholen moeten proactief de interactie en dialoog aangaan met ouders, die als partners beschouwd moeten worden.
#### 2.5.1 Wederkerigheid in de ouder-schoolrelatie
De relatie tussen school en ouders is wederkerig en gaat in twee richtingen. Erkenning van elkaars kennis (professionaliteit leerkracht, ervaringsdeskundigheid ouder) is cruciaal voor een gelijkwaardig partnerschap. Het gemeenschappelijk doel is de maximale ontwikkelingskansen voor het kind. De school moet flexibel en open zijn, en ouders moeten het gevoel hebben dat de school voor hen openstaat om vertrouwen op te bouwen. Wederkerigheid betekent afstappen van een eenrichtingsverkeer en openstaan voor wat de school van ouders kan leren.
#### 2.5.2 Ouderbetrokkenheid: een doel in dienst van het kind
Het uiteindelijke doel van ouderbetrokkenheid is het kind zelfverantwoordelijker maken in zijn ontwikkeling. Ouderbetrokkenheid is nooit een doel op zich, maar staat altijd in dienst van het kind. De kwaliteit van het contact is essentieel, niet de hoeveelheid. Een goede partnerschap begint bij de professionele houding en kennis van de leerkracht, inclusief kennis van psychologische processen bij ouderen en zelfreflectie.
#### 2.5.3 Loyaliteit in de ouder-kind-school driehoek
Loyaliteit speelt een centrale rol in de dynamische driehoek tussen ouder, kind en school.
* **Verticale loyaliteit:** Een onvoorwaardelijke, existentiële band tussen ouder en kind, ontstaan door geboorte.
* **Horizontale loyaliteit:** Een vrijwillige, opgebouwde verbintenis tussen gelijken (school en ouders). Deze moet worden opgebouwd via wederzijds vertrouwen en respect. Cruciaal is dat ouders loyaal zijn aan de school en omgekeerd, wat het kind geruststelt en een vertrouwensrelatie mogelijk maakt. De school moet een bondgenoot zijn en samen met ouders naar oplossingen zoeken in het belang van het kind, met een meerzijdig partijdige houding.
#### 2.5.4 Twaalf sleutels voor goede school-ouder-samenwerking
De Koning Boudewijnstichting ontwikkelde 12 voorwaarden voor een goede school-ouder-samenwerking:
1. Start met een glimlach, goedendag en respect.
2. Vertrek vanuit het schoolteam.
3. Neem de families zoals ze zijn.
4. De school zet de eerste stap.
5. Zet in op verbindingen (voordat er moeilijkheden opduiken).
6. Geef voorrang aan mondelinge communicatie en visuele ondersteuning.
7. Overstijg taaldrempels.
8. Expliceer het impliciete.
9. Aandacht voor de vaders.
10. Vermeerder het aantal ingangen.
11. Smeed banden met organisaties in de buurt.
12. Maak van de tijd een bondgenoot.
#### 2.5.5 Het participatiehuis als kijkwijzer
Het participatiehuis is een visueel model om ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie op school in kaart te brengen. Het dient als kijkwijzer en zelfreflectietool voor scholen. Het huis kent een horizontale as van meeleven tot meebepalen, en een verticale as van betrokkenheid op het eigen kind tot betrokkenheid op de schoolcontext.
Er zijn 5 niveaus van participatie:
* **Meeleven:** Ouders leven mee met wat het kind op school beleeft en omgekeerd.
* **Meeweten:** Ouders zijn op de hoogte van wat er op school gebeurt.
* **Meehelpen:** Ouders helpen op school of ondersteunen thuis.
* **Meedenken:** Ouders hebben een adviserende rol.
* **Meebepalen:** Ouders hebben inspraak in beslissingen.
Elk engagement is evenwaardig. De onderste bouwlaag (thuisbetrokkenheid) is het meest effectief voor schoolsucces.
#### 2.5.6 Een warme schoolvisie als fundament
Een warm klimaat, verankerd in de visie en missie van de school, is de basis voor succesvolle ouderparticipatie. Kenmerken zijn: ouders voelen zich welkom, de school heeft aandacht voor drempels, een niet-veroordelende houding, duidelijke wederzijdse verwachtingen, en aandacht voor het groeiproces van leerlingen en de omgeving van ouders.
#### 2.5.7 Een oprechte vertrouwensrelatie
Een oprechte vertrouwensrelatie tussen school, ouders en leerling is het fundament van het participatiehuis. Kernwoorden zijn samen, open, constructief en respectvol. Wederzijds vertrouwen is essentieel voor groeiende ouderbetrokkenheid, met erkenning van elkaars expertise.
#### 2.5.8 Ouderbetrokkenheid versus ouderparticipatie
* **Ouderbetrokkenheid:** De basisvorm van betrokkenheid, gericht op het eigen kind en de privésfeer. Het omvat alle handelingen die getuigen van bezorgdheid, interesse en ondersteuning (thuis voorlezen, helpen met taken). Deze **thuisbetrokkenheid** is vaak niet direct zichtbaar voor de school en is de meest effectieve vorm.
* **Ouderparticipatie:** Een formelere vorm van betrokkenheid met een concreet, zichtbaar engagement, gericht op de school als geheel om het schoolklimaat te verbeteren (bv. deelname aan schoolfeesten, ouderraad). Dit is wel direct zichtbaar voor de school.
#### 2.5.9 De betrokkenheidsboom als denkkader
De betrokkenheidsboom is een denkkader dat inzicht geeft in ouderbetrokkenheid en ouder-schoolpartnerschap. Het focust op drie centrale elementen: de partnerschapsdriehoek (wederzijdse beïnvloeding tussen kind, ouder en onderwijsprofessional), de metafoor van de boom (kind), de vruchtbare bodem (thuiscontext) en het gunstig klimaat (schoolcontext), en de beïnvloedingscirkel (interne en externe factoren).
Het model onderscheidt vier vormen van betrokkenheid:
* **Thuisbetrokkenheid:** Betrokkenheid bij het onderwijs en de ontwikkeling van het kind in de thuiscontext. Dit is de meest effectieve vorm.
* **Schoolbetrokkenheid:** Zichtbare betrokkenheid in de schoolcontext, gericht op het eigen kind en communicatie met de school.
* **Ouderparticipatie:** Betrokkenheid die verder reikt dan het eigen kind en de hele schoolgemeenschap ten goede komt.
* **Ouder-schoolpartnerschap:** Een manier van samenwerken gebaseerd op respect, gelijkwaardigheid en gedeelde verantwoordelijkheid, gericht op de optimale ontwikkeling van het kind.
### 2.6 Onderwijsstromingen
Verschillende onderwijsstromingen bestaan door uiteenlopende visies op 'het beste onderwijs'. De overheid stelt minimumdoelen, scholen kiezen zelf hun aanpak, en ouders kiezen scholen op basis van locatie en onderwijsvisie.
#### 2.6.1 Nieuwe schoolbeweging (Reformpedagogiek)
Ontstaan rond 1900 als reactie op het strenge 19e-eeuwse schoolsysteem. De nieuwe schoolbeweging legt de nadruk op de noden van het kind, welbevinden, betrokkenheid en inspraak.
##### 2.6.1.1 Montessori
De Montessori-methode, ontwikkeld door Maria Montessori, focust op de eigen activiteit van het kind, leren op eigen tempo, zintuiglijk materiaal, vrije keuze en respect voor het ontwikkelingsniveau. Belangrijke principes zijn ontwikkelingsfasen, een voorbereidende omgeving en een nieuwe verhouding tussen volwassene en kind, gebaseerd op zelfopvoeding.
##### 2.6.1.2 Steiner (Antroposofie)
Rudolf Steiner, grondlegger van de antroposofie, geloofde in een geestelijke werkelijkheid en zag opvoeders als begeleiders van het kind op diens levensweg. Het doel is de vorming van vrije, zelfbewuste mensen met een evenwichtige ontwikkeling van denken, voelen en willen, ontwikkeld in zevenjaarcycli. De klaspraktijk kenmerkt zich door structuur, continuïteit, een warme, huiselijke sfeer met natuurlijke materialen, een eigen leerplan met nadruk op kunstzinnige vorming en verhalen, en periodelessen.
##### 2.6.1.3 Dalton
Helen Parkhurst, grondlegster van het Daltonplan, vertrekt vanuit het principe van 'minimum lesgeven en maximum zelfstudie'. Kernprincipes zijn vrijheid in gebondenheid (keuzevrijheid binnen een kader), zelfwerkzaamheid (individueel en in eigen tempo werken aan taken) en samenwerking (school als oefenplaats voor sociale gemeenschap). De organisatie is vaak rond taken en contracten, met leerkrachten als begeleiders.
##### 2.6.1.4 Freinet
Célestin Freinet ontwikkelde zijn methode vanuit de praktijk, met het inzicht dat kinderen leren door ervaringen in hun eigen leefwereld. De kern is de klassepers, die de basis vormt voor taalonderwijs en wereldoriëntatie. De klas evolueert naar een coöperatieve leef- en werkgemeenschap. De visie omvat het kind centraal, pedagogie van de arbeid, een zinvolle context, vrije expressie en zelfbestuur.
##### 2.6.1.5 Jenaplan
Peter Petersen ontwikkelde het Jenaplanmodel als een vrije algemene volksschool, gemeenschapsschool en voortzetting van de opvoeding. Kenmerken zijn een afbouw van het jaarklassensysteem, stamgroepen met heterogene samenstelling, lokale ingericht als woonkamer, en een schoolgroepsleven met een groepswet. Er wordt gewerkt met een weekplanning en verschillende soorten cursussen. Vier middelen voor zelfvorming zijn het gesprek, het spel, de arbeid en feesten.
#### 2.6.2 Andere onderwijsvisies
##### 2.6.2.1 Leefscholen
Gebaseerd op de ontwikkelingspsychologische benadering van Freud en Vossen, vormen leefscholen hun leef- en leeromgeving op basis van 5 ontwikkelingsfasen. Het doel is het vormen van zelfsturing door creatie. De klaspraktijk kenmerkt zich door huiselijke lokalen, veel speelruimte, leren samenwerken in leefgroepen, en kinderen die mede de leefregels bepalen en zichzelf evalueren.
##### 2.6.2.2 Ervaringsgericht onderwijs (EGO)
Ontwikkeld door Ferre Laevers, staat bij EGO welbevinden (zich goed en veilig voelen) centraal. De leerkracht heeft een ervaringsgerichte basishouding. Doel is de vorming van de geëmancipeerde mens. Praktisch zijn er 10 actiepunten gericht op een rijke leeromgeving, vrij initiatief en observeren, om welbevinden en betrokkenheid te verhogen.
##### 2.6.2.3 Basisontwikkeling of ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO)
Deze onderwijsvorm voor kinderen van 3 tot 8 jaar is gebaseerd op de socioculturele theorie van Vygotsky, met het begrip 'zone van de naaste ontwikkeling'. Leren gebeurt optimaal in betekenisvolle contexten, met spel als belangrijkste aanpak. Het doel is een brede ontwikkeling (hoofd, hart, handen). Kernbouwstenen zijn betekenisvolle activiteiten, de bemiddelende rol van de volwassene, en brede ontwikkeling. De praktijk is gestructureerd rond thematisering en kernactiviteiten, met een sturende rol voor de leerkracht.
##### 2.6.2.4 Groene pedagogiek
Deze onderwijsvisie integreert natuur in het leren en ontwikkelen van kinderen, aansluitend bij de trend van buitenonderwijs. Een groene, natuurlijke omgeving draagt bij aan gezond opgroeien en persoonlijke ontwikkeling, waarbij kinderen leren onafhankelijk denken en handelen. De kern is 'leren leven met de natuur'.
### 2.7 Curricula in het kleuteronderwijs
Een curriculum voor kleuteronderwijs is een gemeenschappelijke basis die uitdrukt wat een land of regio belangrijk vindt. Het vertrekt vanuit bepaalde overtuigingen over kinderen (kindbeelden). John Bennet maakte een typologie van twee ideaaltypen curricula: sociaal-pedagogisch (holistische ontwikkeling, ervaringsleren, spel, democratische waarden) en preschool-aanpak (voorbereiding op lagere school, verwerven van cognitieve en schoolse vaardigheden).
Het model van 'being, belonging, becoming' analyseert curricula verder:
* **Being:** Focus op het kind hier en nu, als krachtig en intrinsiek gemotiveerd.
* **Belonging:** Focus op het kind als deel van een cultuur en context, als burger met rechten.
* **Becoming:** Focus op het kind als toekomstige volwassene.
In Vlaanderen is er een gesplitst systeem tussen kinderopvang en kleuteronderwijs, met verschillende visies en regelgeving. Er is een pleidooi voor geïntegreerde pedagogiek waarbij welbevinden, zorg en leren onlosmakelijk verbonden zijn. De kernvraag van goed kleuteronderwijs is het stimuleren van maximale ontwikkelingskansen voor alle kinderen, met een evenwicht tussen kwalificatie, socialisatie en subjectificatie/emancipatie.
* **Kwalificatie:** Leerlingen toerusten van kennis, vaardigheden en attitudes.
* **Socialisatie:** Leerlingen de mogelijkheid geven om mee te doen in de samenleving en gebruik te maken van heersende waarden en normen.
* **Emancipatie/Subjectificatie:** Leerlingen uitdagen zich met eigen ideeën, meningen en standpunten te gedragen en te verhouden tot bestaande zaken. Onderwijs heeft een compenserende en emancipatorische opdracht.
---
# Ouderbetrokkenheid en partnerschap
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over ouderbetrokkenheid en partnerschap, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. Ouderbetrokkenheid en partnerschap
Ouderbetrokkenheid en een sterk partnerschap tussen school en ouders zijn cruciaal voor de optimale ontwikkeling en het welzijn van kinderen, en vormen een essentieel onderdeel van een succesvol onderwijssysteem.
### 3.1 Het belang van ouderbetrokkenheid
Ouderbetrokkenheid heeft een aantoonbaar positieve invloed op de schoolse prestaties, het sociaal functioneren en het algemeen welbevinden van kinderen. Het wordt gezien als een krachtig middel om de onderwijskloof te dichten, met name voor kwetsbare leerlingen zoals die met een lage sociaaleconomische status of een migratieachtergrond. Hoewel betrokkenheid thuis, zoals voorlezen en interesse tonen, vaak een grotere impact heeft dan betrokkenheid op school, is een goede communicatie tussen school en ouders essentieel om deze thuisbetrokkenheid te ondersteunen en ouders te betrekken bij de ontwikkeling van hun kind.
### 3.2 Een warm partnerschap met ouders
Een warm partnerschap met ouders vereist een houding van respect, aandacht, waardevrije benadering, openheid en empathie vanuit de leerkracht en de school. Scholen dienen proactief te zijn in het opzetten van interactie en dialoog, en ouders te beschouwen als gelijkwaardige partners.
> **Tip:** De uitgangspunt is dat alle ouders het beste voor hun kind willen en betrokken zijn bij de opvoeding en schoolloopbaan.
### 3.3 Wederkerigheid in de school-ouderrelatie
De relatie tussen school en ouders is wederkerig; het gaat om een interactie in twee richtingen. De focus ligt niet op "hoe krijg ik ouders betrokken?", maar op hoe hun rol erkend en gewaardeerd kan worden voor een gelijkwaardig partnerschap.
* **Erkenning van kennis:** De leerkracht is de professional met kennis over het kind als leerling, terwijl de ouder de ervaringsdeskundige is met kennis over het kind thuis. Beide perspectieven zijn even waardevol.
* **Gemeenschappelijk doel:** Het primaire doel is altijd de maximale ontwikkelingskansen voor het kind.
* **Actieve rol van de school:** De school moet flexibel en open zijn naar ouders en een omgeving creëren waarin ouders zich welkom voelen.
* **Leren van elkaar:** Wederkerigheid betekent openstaan voor wat de school van ouders kan leren, en niet enkel informatie vanuit de school naar ouders sturen.
* **Versterking:** Succes ontstaat wanneer school en ouders elkaar versterken en in elkaars verlengde liggen.
Het uiteindelijke doel van ouderbetrokkenheid is het bevorderen van de zelfstandigheid van leerlingen in hun ontwikkeling tot kennisrijke en sociale burgers. Ouderbetrokkenheid is nooit een doel op zich, maar staat altijd in dienst van het kind. De kwaliteit van het contact is hierbij essentieel, niet de kwantiteit. Een goed partnerschap begint bij de professionele houding en kennis van de leerkracht, die ook inzicht moet hebben in psychologische processen bij ouders en zelfreflectie moet toepassen op de eigen handelwijze. De voordelen zijn een beter leerresultaat en een bijdrage aan het welzijn van het kind.
### 3.4 Loyaliteit in de ouder-kind-schoolrelatie
De relatie tussen ouder, kind en school kan worden voorgesteld als een dynamische driehoek waarin loyaliteit een centrale rol speelt.
* **Verticale loyaliteit:** Dit is de onvoorwaardelijke, existentiële band die ontstaat door geboorte, zoals tussen ouder en kind. Deze is fundamenteel en blijvend.
* **Horizontale loyaliteit:** Dit is een vrijwillige, opgebouwde verbintenis, zoals tussen school en ouders, of tussen vrienden. Deze moet worden opgebouwd via wederzijds vertrouwen en respect, is een bewuste keuze en kan veranderen.
Cruciaal is dat ouders loyaal zijn aan de school en omgekeerd. Dit stelt het kind gerust en maakt een vertrouwensrelatie mogelijk. De rol van de school is niet om ouders te bekritiseren, maar om een bondgenoot te zijn en samen naar oplossingen te zoeken in het belang van het kind. Een meerzijdig partijdige houding is hierbij essentieel: aan de kant staan van alle partijen (kind, vader, moeder) zonder partij te kiezen, met het gezamenlijke belang van het kind als leidraad. Dit vereist nauwkeurigheid, sterke communicatieve vaardigheden en zelfbewustzijn.
### 3.5 Twaalf sleutels voor succesvolle school-ouder-samenwerking
De Koning Boudewijnstichting ontwikkelde twaalf voorwaarden voor een goede school-ouder-samenwerking:
1. Start met een glimlach, een goedendag en respect.
2. Vertrek vanuit het schoolteam.
3. Neem de families zoals ze zijn.
4. De school zet de eerste stap.
5. Zet in op verbindingen (voordat er moeilijkheden opduiken).
6. Geef voorrang aan mondelinge communicatie en visuele ondersteuning.
7. Overstijg taaldrempels.
8. Expliceer het impliciete.
9. Aandacht voor de vaders.
10. Vermeerder het aantal ingangen.
11. Smeed banden met organisaties in de buurt.
12. Maak van de tijd een bondgenoot.
### 3.6 Het participatiehuis: een model voor ouderbetrokkenheid
Het participatiehuis is een visueel model, ontwikkeld door ouderkoepels, om ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie op school in kaart te brengen. Het dient als kijkwijzer en zelfreflectietool voor scholen.
* **Assen:**
* **Horizontale as:** Van meeleven tot meebepalen.
* **Verticale as:** Van betrokkenheid op het eigen kind tot betrokkenheid op de schoolcontext.
* **Vijf niveaus van participatie:**
1. **Meeleven:** Ouders leven mee met wat het kind beleeft op school en omgekeerd.
2. **Meeweten:** Ouders zijn op de hoogte van wat er op school gebeurt.
3. **Meehelpen:** Ouders helpen op school of ondersteunen thuis.
4. **Meedenken:** Ouders hebben een adviserende rol.
5. **Meebepalen:** Ouders hebben inspraak in beslissingen.
Elk engagement is evenwaardig; er is geen hiërarchie. De onderste bouwlaag (thuisbetrokkenheid) blijkt het meest effectief voor schoolsucces. Betrokkenheid in de bovenste lagen alleen is niet voldoende. Het model benadrukt dat alle vormen van ouderbetrokkenheid zinvol zijn, van een vraag over school tot actieve deelname in de schoolraad.
### 3.7 Een warme schoolvisie als fundament
Een warme schoolvisie, waarin ouders zich welkom voelen en er aandacht is voor drempels, vormt de basis voor succesvolle ouderparticipatie. Deze visie omvat een niet-veroordelende en niet-stigmatiserende houding, en duidelijke, wederzijdse verwachtingen tussen school en ouders. Een warm klimaat uit zich ook in een positieve benadering van het groeiproces van een leerling.
### 3.8 Een oprechte vertrouwensrelatie
Een oprechte vertrouwensrelatie tussen school, ouders en leerling is het fundament van het participatiehuis. Kernwoorden zijn samen, open, constructief en respectvol. Wederzijds vertrouwen is essentieel voor groeiende ouderbetrokkenheid en vereist de erkenning van elkaars expertise (leraar: pedagogie; ouders: kennis van het kind) met het gedeelde doel van optimale ontwikkeling van het kind.
### 3.9 Ouderbetrokkenheid versus ouderparticipatie
* **Ouderbetrokkenheid:** Dit is de basisvorm van betrokkenheid die zich situeert in de individuele, privésfeer. De focus ligt volledig op het eigen kind en zijn of haar ontwikkeling, welbevinden en schoolse vorderingen. Het omvat alle handelingen die getuigen van bezorgdheid, interesse en ondersteuning thuis, zoals voorlezen, helpen met schooltaken of interesse tonen in de schooldag. Deze vorm, ook wel thuisbetrokkenheid genoemd, is vaak niet direct zichtbaar voor de school maar is wel de meest effectieve met de grootste impact op schoolsucces.
* **Ouderparticipatie:** Dit is een formelere vorm van betrokkenheid waarbij ouders hun interesse tonen in een concreet, zichtbaar engagement voor de school als geheel. Het doel is het schoolklimaat voor alle kinderen te verbeteren, door actieve deelname aan schoolse activiteiten, zoals helpen bij schoolfeesten, uitstappen, of deelname aan de ouderraad of schoolraad. Dit is meteen zichtbaar voor de school en andere ouders. Niet elke betrokken ouder zal participeren.
### 3.10 De betrokkenheidsboom en invloedsfactoren
De betrokkenheidsboom is een denkkader dat inzicht geeft in ouderbetrokkenheid en ouder-schoolpartnerschap, met drie centrale elementen:
* **De partnerschapsdriehoek:** Wederzijdse beïnvloeding tussen kind, ouder en onderwijsprofessional.
* **Metafoor van de boom, het klimaat en de bodem:** De boom staat voor het kind, de vruchtbare bodem voor de thuiscontext (voeding, veiligheid, stabiliteit), en het gunstig klimaat voor de schoolcontext (juiste groeicondities).
* **De beïnvloedingscirkel:** Interne en externe factoren die ouderbetrokkenheid en partnerschap beïnvloeden, helpen om te focussen op zaken waar grip op is en realistische verwachtingen te stellen.
### 3.11 Vier vormen van betrokkenheid
1. **Thuisbetrokkenheid:** Betrokkenheid van ouders bij het onderwijs en de ontwikkeling van hun kind in de thuiscontext. Niet zichtbaar voor de school, maar de meest effectieve vorm.
2. **Schoolbetrokkenheid:** Zichtbare betrokkenheid van ouders in de schoolcontext, specifiek gericht op hun eigen kind. Omvat communicatie en samenwerking met de school over welzijn en leerontwikkeling. Bevordert samenwerking en een positieve relatie.
3. **Ouderparticipatie:** Gaat verder dan het belang van het eigen kind en richt zich op de school als geheel, ten gunste van de hele schoolgemeenschap.
4. **Ouder-schoolpartnerschap:** Dit is geen aparte vorm, maar een manier van samenwerken gebaseerd op wederzijds respect, gelijkwaardigheid en gedeelde verantwoordelijkheid, met als doel de optimale ontwikkeling van het kind. Het omvat samen-leven, samen-doen en samen-denken als gelijkwaardige partners.
### 3.12 De rol van de leerkracht in ouderbetrokkenheid
Een goede partnerschap begint bij de professionele houding en kennis van de leerkracht. Dit vereist van de leerkracht:
* Kennis van psychologische processen bij ouders (acceptatie, loyaliteit).
* Zelfreflectie om in te zien dat gedrag van ouders vaak een reactie is op het eigen handelen (bv. late of onduidelijke communicatie).
De leerkracht is een partner van ouders en verzorgers (Basiscompetentie 6) en onderhoudt goede, respectvolle communicatie, waarbij ouders betrokken worden bij het onderwijs.
### 3.13 Het participatiedecreet en de schoolraad/ouderraad
Het participatiedecreet regelt de inspraak van ouders in het onderwijs.
* **Schoolraad:** Een formeel participatieorgaan, samengesteld uit vertegenwoordigers van ouders, personeel en de lokale gemeenschap. Overlegt met het schoolbestuur en geeft advies over o.a. het schoolreglement en het schoolwerkplan.
* **Ouderraad:** Moet worden opgericht als minstens 10% van de ouders dit vraagt. Vertegenwoordigt uitsluitend de ouders en kan het schoolbestuur adviseren. Houdt alle ouders op de hoogte van zijn standpunten en activiteiten. De ouderraad is een officieel orgaan met een wettelijke basis, onderscheidend van informele oudercomités.
### 3.14 Het schoolreglement
Het schoolreglement legt de afspraken, rechten en plichten vast voor leerlingen, ouders en de school. Het omvat het pedagogisch project, de engagementsverklaring (wederzijdse afspraken) en praktische leefregels. Door ondertekening bij inschrijving gaan ouders en leerlingen akkoord met de inhoud, wat een bindend contract vormt. De school is eveneens gehouden aan het reglement.
### 3.15 Leerkrachtcompetenties en ouderbetrokkenheid
De basiscompetenties voor leerkrachten omvatten tien functionele gehelen en een set attitudes. Een relevante competentie hierbij is:
* **BC 6: De leraar als partner van ouders of verzorgers:** Overtreft de verwachting van louter communicatie. Het impliceert een actieve samenwerking, waarbij de leerkracht proactief de dialoog aangaat en ouders daadwerkelijk betrekt bij het leer- en opvoedingsproces van hun kind. Dit vereist een open, respectvolle en gelijkwaardige houding, waarbij de expertise van ouders erkend wordt.
---
# Onderwijsvisies en methodescholen
Dit onderwerp verkent diverse onderwijsvisies en methodescholen, waarbij de theoretische grondslagen en praktijk van elke stroming belicht worden.
### 4.1 De evolutie van onderwijsvisies en de basiscompetenties van de leerkracht
De basis voor goed onderwijs en de rol van de leerkracht wordt in Vlaanderen gevormd door een visie op onderwijs, vastgelegd in het beroepsprofiel van de leerkracht. Dit profiel beschrijft de vereiste competenties, kennis, vaardigheden en attitudes voor zowel beginnende als ervaren leerkrachten. Deze basiscompetenties, sinds 1998 verplicht en in 2018 geactualiseerd, garanderen een minimale kwaliteit, bieden transparantie en dienen als kader voor professionele groei. Ze zijn opgebouwd rond drie kernverantwoordelijkheden: die ten opzichte van de lerende, de school/onderwijsgemeenschap, en de maatschappij.
De tien basiscompetenties (BC) zijn:
* **BC 1: Begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen:** Onderzoekt beginsituatie, stemt methoden en doelen af, creëert leeromgeving, observeert, evalueert en draagt bij aan inclusief onderwijs.
* **BC 2: Opvoeder:** Bouwt positief en veilig klimaat, ondersteunt zelfstandigheid, verantwoordelijkheid, sociaal-emotionele groei en waardeontwikkeling.
* **BC 3: Inhoudelijk expert:** Beheerst vakinhoud en didactiek, blijft zich vernieuwen en verdiepen, en gebruikt correcte onderwijstaal.
* **BC 4: Organisator:** Zorgt voor gestructureerde, veilige en stimulerende leeromgeving, plant efficiënt en houdt overzicht.
* **BC 5: Innovator en onderzoeker:** Verbetert voortdurend eigen onderwijs door reflectie en toepassing van nieuwe kennis, staat open voor vernieuwing.
* **BC 6: Partner van ouders of verzorgers:** Onderhoudt goede, respectvolle communicatie met ouders en betrekt hen bij het onderwijs.
* **BC 7: Lid van een onderwijsteam:** Werkt actief samen met collega's, reflecteert op eigen rol en staat open voor feedback.
* **BC 8: Partner van externen:** Werkt samen met externe partners om de leeromgeving te verrijken.
* **BC 9: Lid van de onderwijsgemeenschap:** Is zich bewust van maatschappelijke rol, kan mening onderbouwen en kent rechten.
* **BC 10: Cultuurparticipant:** Volgt maatschappelijke thema's kritisch op en helpt de wereld beter te begrijpen.
Naast deze competenties zijn er acht cruciale attitudes voor een leerkracht: beslissingsvermogen, relationele gerichtheid, kritische gerichtheid, leergierigheid, organisatievermogen, zin voor samenwerking, verantwoordelijkheidszin en flexibiliteit.
Het Europese raamwerk digCOMPEDU beschrijft de digitale competenties van leerkrachten in zes domeinen, gericht op het verbeteren van onderwijs met digitale technologieën.
#### 4.1.1 Ouderbetrokkenheid als partner
Ouderbetrokkenheid bevordert schoolse prestaties, sociaal functioneren en welbevinden van kinderen, en is cruciaal voor het dichten van de onderwijskloof bij kwetsbare leerlingen. Een warm partnerschap met ouders vereist respect, aandacht, een waardevrije houding, openheid en empathie. Scholen moeten proactief de interactie met ouders aangaan, hen als partners erkennen en hun expertise (kennis van het kind thuis) waarderen naast die van de leerkracht (kennis over het kind als leerling). Wederkerigheid is hierbij essentieel: de relatie gaat in twee richtingen, waarbij school en ouders elkaar versterken met het kind als gemeenschappelijk doel. De kwaliteit van het contact, niet de kwantiteit, is bepalend. Loyaliteit, zowel verticaal (ouder-kind) als horizontaal (school-ouders), vormt de basis voor een vertrouwensrelatie en een meerzijdig partijdige houding.
Het **participatiehuis** is een model dat ouderbetrokkenheid en -participatie in kaart brengt, met assen van "meeleven" tot "meebepalen" en van "eigen kind" tot "schoolcontext". Vijf niveaus van participatie zijn: meeleven, meeweten, meehelpen, meedenken en meebepalen. De **betrokkenheidsboom** focust op de **partnerschapsdriehoek** (kind, ouder, onderwijsprofessional) en de metaforen van **boom** (kind), **bodem** (thuiscontext) en **klimaat** (schoolcontext). De **beïnvloedingscirkel** identificeert interne en externe factoren. Vier vormen van betrokkenheid worden onderscheiden: thuisbetrokkenheid (meest effectief), schoolbetrokkenheid, ouderparticipatie (focus op school als geheel) en ouder-schoolpartnerschap (een manier van samenwerken).
### 4.2 Belangrijke onderwijsstromingen
Door uiteenlopende visies op 'het beste onderwijs' zijn er verschillende onderwijsstromingen ontstaan, die theoretische visies combineren met concrete klaspraktijken. De **nieuwe schoolbeweging** of reformpedagogiek ontstond begin 20e eeuw uit onvrede met het strenge, autoritaire 19e-eeuwse schoolsysteem, met een focus op de noden, het welbevinden en de betrokkenheid van het kind, en meer inspraak.
#### 4.2.1 Montessori
Maria Montessori's methode, ontwikkeld na haar werk met verwaarloosde kinderen, benadrukt de eigen activiteit en het eigen tempo van het kind, met speciaal zintuiglijk materiaal en vrije keuze.
* **Visie:** Geloof in de natuurlijke drang tot ontwikkeling, respect voor ontwikkelingsniveau, en "gevoelige periodes". Een voorbereidende omgeving is cruciaal. De volwassene heeft een meegaande houding; het kind vormt zichzelf via zelfopvoeding. Vrijheid wordt gerealiseerd door zelfdiscipline.
* **Klaspraktijk:** Gemengde leeftijdsgroepen, geen klassiek lesrooster maar een leer- en lesplan. Individueel werk, vrij werken en klassikale momenten wisselen elkaar af. Vakken zijn onderverdeeld in expressie-, 'waarde'- en praktische vakken. Specifiek didactisch materiaal wordt gebruikt.
#### 4.2.2 Steiner
Rudolf Steiner's antroposofie vormt de grondslag voor de Steinerpedagogiek, die stelt dat er naast de fysieke wereld ook een geestelijke werkelijkheid bestaat. Het doel is de vorming van vrije, zelfbewuste mensen met een evenwichtige ontwikkeling van denken, voelen en willen.
* **Visie:** Ontwikkeling in zevenjaarcycli (0-7 jaar: wilskracht/fantasie; 7-14 jaar: gevoelskracht/kunstzinnigheid; vanaf 14 jaar: intellectuele ontwikkeling).
* **Klaspraktijk:** Een warme, huiselijke sfeer met natuurlijke materialen. Kinderen blijven jarenlang bij dezelfde leerkracht in een stamgroep. Er wordt gewerkt met een eigen, afwijkend leerplan en veel nadruk op kunstzinnige vorming en verhalen. Periodelessen behandelen hoofdvakken intensief. Euritmie, een bewegingskunst, is een specifiek vak. Er is geen klassieke evaluatie, wel intensief contact met ouders en observaties.
#### 4.2.3 Dalton
Helen Parkhurst ontwikkelde het Daltonplan vanuit de observatie dat zelfstandig werken nuttig en noodzakelijk is. Het principe is "minimum lesgeven en maximum zelfstudie".
* **Visie:** Streeft naar meer onderwijsefficiëntie, betere sociale vorming en zelfstandigheid. De drie basisprincipes zijn:
* **Vrijheid in gebondenheid:** Keuzemogelijkheden binnen een kader van taken en verantwoordelijkheden.
* **Zelfwerkzaamheid:** Individueel en in eigen tempo werken aan taken, met duidelijke doelen en criteria.
* **Samenwerking:** De school als oefenplaats voor sociale gemeenschap, waarbij leerlingen actief deel uitmaken van een werkgemeenschap.
* **Klaspraktijk:** Onderwijs is georganiseerd rond taken (jaar-, maand-, week-, dagtaak) en contracten. Leerlingen kiezen zelf waar en aan welke taak ze werken, maar moeten deze afronden. Leerkrachten fungeren als begeleiders per lokaal of hoek.
#### 4.2.4 Freinet
Célestin Freinet ontwikkelde zijn methode vanuit de praktijk in een plattelandsschool, waarbij kinderen leren door ervaringen in hun eigen leefwereld. De klasseerdrukpers was een sleuteltechniek.
* **Visie:** Groot vertrouwen in en respect voor de mogelijkheden van het kind. "Pedagogie van de arbeid" waarbij leren een zinvolle, ontdekkende en ervaringsgerichte activiteit is. Onderwijs moet aansluiten bij de leefwereld van het kind, met vrije expressie en zelfbestuur. De school is een coöperatieve leef- en werkgemeenschap.
* **Klaspraktijk:** Vrije tekening, vrije tekst, drukpers, natuurlijk lezen en kring-/praatronde vormen de basis. Kinderen hebben inspraak via klassenraden.
#### 4.2.5 Jenaplan
Peter Petersen ontwikkelde in Jena een nieuw schoolmodel, bekend als het Jenaplan. De school is een vrije algemene volksschool, een gemeenschapsschool en een voortzetting van de opvoeding, met nauwe samenwerking tussen school en ouders.
* **Visie:** Sociale ontwikkeling staat centraal door samenwerking en wisselende rollen. Afbouw van het jaarklassensysteem ten gunste van flexibele groeperingsvormen.
* **Klaspraktijk:** Leerlingen zitten bijeen in heterogene stamgroepen, met lokalen ingericht als een woonkamer. Het schoolgroepsleven kent ruime vrijheid, beperkt door groepswetten. De weekplanning omvat vier soorten cursussen (inleidings-, keuze-, niveau-, inoefen-) en vier middelen tot zelfvorming: het gesprek, het spel, de arbeid en feesten/vieringen.
#### 4.2.6 Andere onderwijsvisies
* **Leefscholen:** Gebaseerd op de ontwikkelingspsychologische benadering van Freud en Vossen, gericht op vijf ontwikkelingsfasen (veiligheid, wij-gevoel, kiezen/grijpen, ordenen/begrijpen, ingrijpen/initiatief nemen). Ze creëren huiselijke, veilige leeromgevingen met veel speelruimte en weinig straffen/belonen. Kinderen leren "al doende" en bepalen mede leefregels.
* **Ervaringsgericht Onderwijs (EGO):** Ontwikkeld door Ferre Laevers, met welbevinden en betrokkenheid als centrale graadmeters. Het einddoel is de vorming van de geëmancipeerde mens. De leerkracht hanteert een ervaringsgerichte basishouding en volgt 10 actiepunten, gericht op een rijke leeromgeving, vrij initiatief en ervaringsgerichte dialoog.
* **Basisontwikkeling / Ontwikkelingsgericht Onderwijs (OGO):** Gebaseerd op Vygotsky's socioculturele theorie en het begrip "zone van de naaste ontwikkeling". Leren en ontwikkelen gebeurt optimaal in betekenisvolle contexten, met spel als belangrijkste aanpak. Het doel is een brede ontwikkeling (hoofd, hart, handen). De praktijk is gestructureerd rond thematisering met levensechte thema's en kernactiviteiten. De leerkracht speelt een bemiddelende, sturende rol.
* **Groene pedagogiek:** Integreert natuur in leren en ontwikkelen, met de nadruk op buitenonderwijs en het leren leven met de natuur. Dit bevordert onafhankelijk denken, handelen en verantwoordelijkheidsbesef.
### 4.3 Onderwijs in Vlaanderen
Vlaanderen, als gewest en gemeenschap, is autonoom in onderwijsbeleid, hoewel leerplicht, pensioenregeling en diplomavereisten federale bevoegdheden blijven. Het beleidsdomein Onderwijs en Vorming omvat het departement, vier agentschappen en de onderwijsinspectie.
#### 4.3.1 De leerplicht en vrijheid van onderwijs
De leerplicht geldt voor alle kinderen van 5 tot 18 jaar en garandeert het recht op onderwijs. Ouders kunnen ook kiezen voor huisonderwijs, mits deelname aan examens van de Examencommissie. De **vrijheid van onderwijs**, een grondwettelijk recht, omvat organisatievrijheid en keuzevrijheid. Dit leidt tot diverse onderwijsnetten: GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (officieel), Officieel gesubsidieerd onderwijs (OGO) en Vrij gesubsidieerd onderwijs (VGO, voornamelijk katholiek). De **inrichtende macht** (schoolbestuur) is verantwoordelijk voor de school en geniet autonomie in het kiezen van methoden en visies.
#### 4.3.2 Structuur van het onderwijs in Vlaanderen
Het onderwijs is georganiseerd in drie netten met bijbehorende **onderwijskoepels**:
* **GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap:** Koepel: Raad GO!.
* **Officieel gesubsidieerd onderwijs (OGO):** Koepels: OVSG (steden & gemeenten) en POV (provincies).
* **Vrij gesubsidieerd onderwijs (VGO):** Grootste koepel: Katholiek Onderwijs Vlaanderen; kleinere koepels verenigen zich in Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers.
Een **inrichtende macht** of schoolbestuur is eindverantwoordelijk voor één of meerdere scholen en is werkgever van het personeel. Een **scholengemeenschap** is een samenwerkingsverband van scholen van hetzelfde niveau, ongeacht bestuur of net. Een **scholengroep** is een bestuursniveau specifiek voor het GO!-netwerk.
#### 4.3.3 Basisonderwijs
Het gewoon basisonderwijs omvat kleuteronderwijs (2,5 tot 6 jaar) met vaste instapmomenten, en lager onderwijs (6 tot 12 jaar). Een kind is leerplichtig vanaf 5 jaar en wordt leerplichtig op 1 september van het kalenderjaar waarin het 5 wordt.
Het **zorgcontinuüm** beschrijft een beleid van leerlingenbegeleiding, gaande van brede basiszorg tot individueel aangepast curriculum (IAC) en buitengewoon onderwijs, met handelingsgericht werken als uitgangspunt. Vanaf 2023-2024 treedt het nieuwe **decreet leersteun** in werking, dat de brede basiszorg versterkt en een duurzaam leersteunmodel uitbouwt voor scholen die extra ondersteuning nodig hebben. Het buitengewoon onderwijs biedt aangepast onderwijs voor kinderen met specifieke zorgbehoeften, onderverdeeld in verschillende types gebaseerd op de beperking.
#### 4.3.4 Onderwijsdoelen en leerplannen
De overheid stelt **minimumdoelen** vast, die alle leerlingen moeten bereiken. Vanaf 2025 komen er nieuwe minimumdoelen met focus op Nederlands en wiskunde, binnen een kennisrijk curriculum.
Een **leerplan** is een document dat beschrijft hoe een school of onderwijskoepel de minimumdoelen bereikt. Leerplannen worden ontwikkeld door onderwijskoepels en goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Ze kunnen extra doelen bevatten vanuit het eigen opvoedingsproject. Elk onderwijsnet heeft eigen leerplannen:
* **GO!:** "Leerplan gewoon Basisonderwijs (1998)", met deelleerplannen voor kleuter- en lager onderwijs, geordend in leergebieden.
* **OVSG:** Leerplannen voor alle leergebieden, met aparte ontwikkelingsplannen voor ICT en "leren leren".
* **Katholiek Onderwijs:** Totaalleerplan "Zin in leren! Zin in leven!" (Zill), van kracht sinds 2020, geordend in persoonsgebonden en cultuurgebonden ontwikkelvelden.
#### 4.3.5 Ouderparticipatie op school
Ouderbetrokkenheid kent diverse vormen, van informeel contact tot formelere participatie via de **schoolraad** (vertegenwoordigers van ouders, personeel, lokale gemeenschap) en de **ouderraad** (uitsluitend ouders). De schoolraad overlegt met het schoolbestuur over thema's als schoolreglement en welzijn. De ouderraad kan het schoolbestuur adviseren en informeert alle ouders. Het **schoolreglement** legt de afspraken, rechten en plichten van leerlingen, ouders en school vast.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Universele Verklaring van de Rechten van de Mens | Een door de Verenigde Naties aangenomen verklaring die de fundamentele mensenrechten vastlegt, waaronder het recht op onderwijs, en waar VN-lidstaten zich aan verbinden. |
| VN-standaardregels | Regels opgesteld door de Verenigde Naties in 1993 met betrekking tot de gelijkgerechtigde deelname van personen met een handicap aan het maatschappelijk leven, inclusief aanpassingen in het onderwijs. |
| UNESCO | De Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, die zich inzet voor wereldwijde samenwerking op deze gebieden en de bevordering van vrede en veiligheid. |
| Salamanca-verklaring | Een belangrijke internationale verklaring uit 1994 die pleit voor inclusief onderwijs, waarbij scholen worden aangepast aan de noden van alle leerlingen en diversiteit wordt erkend en ondersteund. |
| Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) | Een set van 17 doelstellingen die door de Verenigde Naties in 2015 zijn opgesteld en die wereldwijde uitdagingen op het gebied van armoede, milieu, welvaart en vrede aanpakken, waarbij onderwijs cruciaal is voor het behalen ervan. |
| Beroepsprofiel | Een document dat de verwachte kennis, vaardigheden en attitudes beschrijft van een ervaren leerkracht, inclusief expertise op inhoudelijk, pedagogisch en didactisch gebied, en vaardigheden in samenwerking en communicatie. |
| Basiscompetenties | Minimumvereisten waaraan beginnende leerkrachten moeten voldoen, bestaande uit kennis, vaardigheden en attitudes, die dienen als evaluatiekader en als leidraad voor lerarenopleidingen en scholen. |
| digCOMPEDU | Het Europees raamwerk voor de digitale competenties van leerkrachten, dat 24 competenties in 6 domeinen beschrijft, gericht op het integreren van digitale technologieën in onderwijs. |
| Domeinspecifieke leerresultaten (DLR) | Resultaten die gebaseerd zijn op basiscompetenties, de Dublindiscriptoren en de specifieke onderwijscontext, en die richtinggevend zijn voor opleidingsprogramma's, vaak vertaald naar kernrollen voor de leerkracht. |
| Ouderbetrokkenheid | De betrokkenheid van ouders bij de schoolse prestaties, het sociaal functioneren en het welzijn van hun kinderen, wat een belangrijke factor is voor het dichten van onderwijskloven en het bevorderen van schoolsucces. |
| Wederkerigheid | Het principe dat de relatie tussen school en ouders in twee richtingen gaat, waarbij de kennis en ervaring van zowel de leerkracht als de ouder als even waardevol worden erkend, met als gemeenschappelijk doel de maximale ontwikkelingskansen voor het kind. |
| Loyaliteit (verticaal) | De onvoorwaardelijke, existentiële band die ontstaat door geboorte, met name tussen ouder en kind, die fundamenteel en blijvend is en zorgt voor diepe wederzijdse verbondenheid. |
| Loyaliteit (horizontaal) | Een vrijwillige, opgebouwde verbintenis tussen gelijken, zoals tussen school en ouders of vrienden, die moet worden opgebouwd via wederzijds vertrouwen en respect, en die een bewuste keuze is die kan veranderen. |
| Participatiehuis | Een visueel model dat ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie op school in kaart brengt, met assen voor mate van betrokkenheid (van meeleven tot meebepalen) en focus (eigen kind tot schoolcontext). |
| Warme schoolvisie | Een schoolcultuur die gekenmerkt wordt door openheid, welkom heten van ouders, aandacht voor drempels, een niet-veroordelende houding en wederzijdse verwachtingen, wat de basis vormt voor succesvolle ouderparticipatie. |
| Ouderparticipatie | Een formelere vorm van betrokkenheid waarbij ouders zich concreet en zichtbaar engageren in schoolse activiteiten, met als doel het schoolklimaat voor alle kinderen te verbeteren. |
| Thuisbetrokkenheid | De betrokkenheid van ouders bij het onderwijs en de ontwikkeling van hun kind in de thuissituatie, wat de meest effectieve vorm van betrokkenheid is en de grootste impact heeft op schoolsucces. |
| Schoolbetrokkenheid | Zichtbare betrokkenheid van ouders in de schoolcontext, specifiek gericht op hun eigen kind, en de communicatie en samenwerking tussen ouders en school over het welzijn en de leerontwikkeling van dat kind. |
| Onderwijsstromingen | Verschillende visies op 'het beste onderwijs', die theoretische principes combineren met concrete klaspraktijken, zoals de nieuwe schoolbeweging, Montessori, Steiner, Dalton, Freinet, Jenaplan, Leefscholen, Ervaringsgericht Onderwijs en Basisontwikkeling. |
| Reformpedagogiek | Een beweging binnen het onderwijs die de noden, het welbevinden en de betrokkenheid van het kind centraal stelt, met inspraak voor kinderen en een focus op hun natuurlijke ontwikkeling. |
| Montessori-methode | Een onderwijsmethode gebaseerd op de principes van Maria Montessori, die de nadruk legt op de eigen activiteit van het kind, leren op eigen tempo, gebruik van zintuiglijk materiaal, vrije keuze en respect voor het ontwikkelingsniveau. |
| Steiner-pedagogiek (antroposofie) | Een onderwijsvisie gebaseerd op de antroposofie van Rudolf Steiner, die streeft naar de vorming van vrije, zelfbewuste mensen met een evenwichtige ontwikkeling van denken, voelen en willen, en die de ontwikkeling in zevenjaarcycli indeelt. |
| Daltonplan | Een onderwijsmethode ontwikkeld door Helen Parkhurst, gebaseerd op de principes van vrijheid in gebondenheid, zelfwerkzaamheid en samenwerking, met als doel meer onderwijsefficiëntie en betere sociale vorming. |
| Freinetonderwijs | Een onderwijsmethode ontwikkeld door Célestin Freinet, die leert door ervaringen in de eigen leefwereld, met de klasdrukpers als sleuteltechniek, en die streeft naar een coöperatieve leef- en werkgemeenschap. |
| Jenaplanonderwijs | Een schoolmodel ontwikkeld door Peter Petersen, dat de school ziet als een vrije algemene volksschool en gemeenschapsschool, met nadruk op samenwerking, wisselende rollen en afbouw van het jaarklassensysteem. |
| Leefscholen | Een onderwijsvisie gebaseerd op ontwikkelingspsychologische benaderingen, die een leef- en leeromgeving creëert op basis van 5 ontwikkelingsfasen, met een focus op veiligheid, verbinding, exploratie, ordening en initiatief. |
| Ervaringsgericht Onderwijs (EGO) | Een onderwijsvorm ontwikkeld door Ferre Laevers, waarbij welbevinden en betrokkenheid centraal staan, met een ervaringsgerichte basishouding van de leerkracht en 10 actiepunten om welbevinden en betrokkenheid te verhogen. |
| Basisontwikkeling of Ontwikkelingsgericht Onderwijs (OGO) | Een onderwijsvorm voor kinderen van 3 tot 8 jaar, gebaseerd op de socioculturele theorie van Vygotsky, met spel als belangrijkste aanpak en de 'zone van de naaste ontwikkeling' als kernconcept. |
| Groene pedagogiek | Een onderwijsvisie die natuur integreert in het leren en ontwikkelen van kinderen, met het principe 'leren leven met de natuur' door middel van directe ontmoetingen en ervaringen. |
| Curriculum | Een gepland geheel van leerdoelen, inhoud, activiteiten, methoden en evaluatie dat een school of onderwijssysteem aanbiedt, gebaseerd op overtuigingen over kinderen, leerkrachten, ouders en de samenleving. |
| Kindbeeld | De fundamentele overtuiging over de aard, mogelijkheden en behoeften van een kind, die de aanpak in het onderwijs bepaalt, variërend van 'nature good' tot 'competente burger'. |
| 'Being, Belonging, Becoming' model | Een analytisch model voor curricula dat focust op persoonsvorming (being), socialisatie (belonging) en kwalificaties (becoming) van het kind. |
| Kwalificatie (onderwijsfunctie) | De functie van onderwijs gericht op het toerusten van leerlingen met kennis, vaardigheden en attitudes waarmee ze in de samenleving kunnen functioneren. |
| Socialisatie (onderwijsfunctie) | De functie van onderwijs gericht op het laten meedoen van leerlingen in de samenleving en het toepassen van heersende waarden en normen. |
| Subjectificatie/Emancipatie (onderwijsfunctie) | De functie van onderwijs gericht op het uitdagen van leerlingen om zich te gedragen en te verhouden met eigen ideeën, meningen en standpunten, en het bevorderen van kansengelijkheid en ontwikkeling. |
| Vlaamse gemeenschap | De entiteit binnen België die bevoegd is voor persoonsgebonden materies zoals onderwijs, cultuur, welzijn en sport, en die autonoom is in het onderwijsbeleid. |
| Vlaamse onderwijsraad (VLOR) | De strategische adviesraad voor het beleidsdomein Onderwijs en Vorming in Vlaanderen, die advies verleent aan de overheid. |
| Leerplicht | Een wettelijk vastgelegd recht en plicht voor kinderen om onderwijs te volgen, van 5 tot 18 jaar, met het doel hun ontwikkeling en integratie in de samenleving te waarborgen. |
| Vrijheid van onderwijs | Een grondwettelijk recht dat de vrijheid omvat om onderwijs te organiseren (organisatievrijheid) en een school te kiezen (keuzevrijheid), wat leidt tot diverse onderwijsnetten. |
| Inrichtende macht (schoolbestuur) | De organisatie (overheid, vzw, persoon) die een school opricht, beheert en verantwoordelijk is voor de werking ervan, inclusief het personeelsbeleid. |
| Onderwijsnetten | De drie hoofdstructuren binnen het Vlaamse onderwijs: GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (officieel, neutraal), Officieel gesubsidieerd onderwijs (officieel, neutraal) en Vrij gesubsidieerd onderwijs (vrij). |
| Scholengemeenschap | Een samenwerkingsverband tussen scholen van hetzelfde onderwijsniveau, met als doel efficiëntie en ondersteuning op gebieden zoals logistiek en personeelsbeleid. |
| Scholengroep | Een bestuursniveau specifiek voor het GO!-netwerk, dat alle GO!-scholen in een bepaald gebied groepeert. |
| Gewoon Basisonderwijs | Het reguliere onderwijs voor kinderen van 2,5 tot 12 jaar, onderverdeeld in kleuteronderwijs en lager onderwijs. |
| Zorgcontinuüm | Een beleid op leerlingenbegeleiding dat alle leerlingen optimaal wil ontwikkelen door middel van verschillende fasen van zorg, van brede basiszorg tot individueel aangepast curriculum. |
| Handelingsgericht Werken (HGW) | Een methodiek voor leerlingenbegeleiding die de onderwijsbehoeften van de leerling centraal stelt, samenwerking bevordert en systematisch werkt aan de ontwikkeling van leerlingen. |
| Decreet leersteun | Wetgeving die een nieuw leersteunmodel introduceert voor het ondersteunen van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon onderwijs, gericht op het verhogen van onderwijskwaliteit en werkbaarheid. |
| Buitengewoon Onderwijs | Onderwijs op maat voor kinderen met een beperking die specifieke zorg nodig hebben, onderverdeeld in verschillende types op basis van de aard van de beperking. |
| Minimumdoelen | Vastgestelde leerdoelen door de overheid die alle leerlingen moeten bereiken, met ruimte voor scholen om inhoud en methode te kiezen. |
| Kennisrijk curriculum | Een curriculum dat een duidelijke en systematische opbouw van kennis bevordert, verbanden legt, diepe kennis nastreeft en leerondersteunende vaardigheden integreert. |
| Leerplan | Een document waarin een school of onderwijskoepel beschrijft hoe de minimumdoelen worden bereikt, met ruimte voor de eigen opvoedingsvisie en schoolcontext. |
| Schoolraad | Een formeel participatieorgaan samengesteld uit vertegenwoordigers van ouders, personeel en de lokale gemeenschap, die overlegt met het schoolbestuur en advies geeft. |
| Ouderraad | Een orgaan dat uitsluitend ouders vertegenwoordigt en het schoolbestuur kan adviseren over thema's waarover de schoolraad bevoegd is, en dat alle ouders informeert. |
| Schoolreglement | Een document dat de afspraken, rechten en plichten vastlegt voor leerlingen, ouders en de school, bestaande uit het pedagogisch project, een engagementsverklaring en praktische leefregels. |
| Acculturatie | Het proces van het overnemen van culturele kenmerken van een andere groep, wat binnen onderwijs kan verwijzen naar het aanleren van sociale normen en waarden. |
| Zone van de naaste ontwikkeling (ZNO) | Het concept van Vygotsky dat het verschil aangeeft tussen wat een kind alleen kan en wat het kan met hulp van een volwassene of bekwamer leeftijdsgenoot, wat cruciaal is voor optimaal leren. |