Cover
ابدأ الآن مجانًا curscus brede kijk A.pdf
Summary
# Het menselijk lichaam en de werking ervan
Dit deel van de cursus biedt een gedetailleerd overzicht van de structuur en functies van het menselijk lichaam, inclusief de diverse orgaansystemen die essentieel zijn voor leven en beweging.
### 1.1 De bouw en werking van het menselijk lichaam
Het menselijk lichaam wordt beschouwd als een complexe machine die ons in staat stelt te bewegen, denken, spreken en eten. Dit studieonderdeel verkent de uiterlijke vorm en de interne werking van het lichaam, evenals de interactie tussen de verschillende systemen [13](#page=13).
### 1.2 Het skelet
Het skelet, ook wel geraamte genoemd, functioneert als een netwerk van steunbalken en pilaren dat het gewicht van de zachte weefsels draagt en voorkomt dat het lichaam instort onder zijn eigen gewicht. Daarnaast beschermt het skelet kwetsbare organen, zoals de hersenen in de schedel en hart en longen binnen de ribbenkast. Het biedt ook aanhechtingspunten voor spieren, wat essentieel is voor beweging [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 1.2.1 Kraakbeen: de schokdemper van het lichaam
Kraakbeen bekleedt de gewrichten en fungeert als een schokdemper, waardoor zware schokken bij activiteiten zoals springen en lopen worden opgevangen zonder directe impact op het bot. Kraakbeen is taai, sterk, buigzaam en veerkrachtig [15](#page=15).
#### 1.2.2 Soorten gewrichten
Gewrichten maken beweging tussen twee of meer botten mogelijk. De uiteinden van de botten in de meeste gewrichten zijn bekleed met kraakbeen. Een gewrichtskapsel omgeeft het gewricht en bevat een gewrichtsholte met stroperige vloeistof die zorgt voor soepele beweging [16](#page=16).
* **Scharniergewricht:** Beweegt in één richting, zoals in de elleboog [16](#page=16).
* **Rolgewricht:** Twee botten rollen over elkaar heen, zoals in de onderarm, wat rotatie van de hand mogelijk maakt [16](#page=16).
* **Kogelgewricht:** Bestaat uit een kogel en een kom, waardoor beweging in meerdere richtingen mogelijk is, zoals in de schouder en heup [16](#page=16).
Extra structuren zoals de meniscus, discus en slijmbeurzen beschermen de botten en bevorderen soepele bewegingen. Gewrichtsbanden (ligamenten) zorgen ervoor dat botten in een gewricht bij elkaar blijven [16](#page=16).
### 1.3 Het beweging- en spierstelsel
Botten en spieren vormen samen een levend hefbomensysteem dat beweging, zoals lopen, rennen en het optillen van voorwerpen, mogelijk maakt. Spieren bestaan uit vezels die kunnen samentrekken en kracht kunnen uitoefenen. Spieren kunnen alleen trekken, niet duwen, en daarom zitten er aan elk beweeglijk bot twee spieren die in tegengestelde richting werken. Spieren zitten aan botten vast met pezen. Naast het mogelijk maken van beweging, houden spieren lichaamsdelen op hun plaats en ondersteunen ze de functie van organen, zoals de hartspier die bloed voortstuwt [16](#page=16) [17](#page=17).
### 1.4 Het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel, bestaande uit de hersenen, het ruggenmerg en de zenuwen, stuurt het bewegingsapparaat aan. Het zorgt voor verbindingen tussen hersengebieden onderling en tussen de hersenen en de rest van het lichaam. Het zenuwstelsel speelt een coördinerende rol bij handelingen, de verwerking van zintuiglijke prikkels en emotionele en verstandelijke processen [18](#page=18).
#### 1.4.1 Het centrale zenuwstelsel
Het centrale zenuwstelsel omvat de grote hersenen, de kleine hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg [18](#page=18).
* **Grote hersenen:** Verwerken sensorische impulsen, reguleren vrijwillige bewegingen en zijn de zetel van emotionele en verstandelijke processen zoals redeneren, plannen, geheugen en emotie [18](#page=18).
* **Kleine hersenen:** Coördineren bewegingen en bewaren het evenwicht. Een test om de functie te beoordelen is het aanraken van de neus met gesloten ogen [18](#page=18).
* **Hersenstam:** Verbindt de hersenen met het ruggenmerg en reguleert bewustzijn, hartslag, ademhaling, lichaamstemperatuur en bloeddruk, en is verantwoordelijk voor automatische reflexen [19](#page=19).
* **Ruggenmerg:** Een bundel zenuwbanen in de wervelkolom die prikkels geleidt tussen de hersenen en het lichaam [19](#page=19).
#### 1.4.2 Perifere zenuwstelsel
Het perifere zenuwstelsel bestaat uit motorische en sensorische zenuwen. Motorische zenuwen geven informatie van de hersenen aan de spieren door, terwijl sensorische zenuwen informatie over pijn, temperatuur en ledemaatpositie aan de hersenen doorgeven [19](#page=19).
### 1.5 De huid
De huid wordt behandeld in het onderdeel "de zintuigen" [19](#page=19).
### 1.6 Het hormonenstelsel
Hormonen zijn chemische stoffen die via het bloed worden getransporteerd en specifieke functies hebben voor organen en weefsels. De schildklier, gelegen aan de voorkant van de hals, produceert hormonen die de energievoorziening van het lichaam regelen. Deze hormonen beïnvloeden het energiegebruik in lichaamscellen, de stofwisseling, de groei van haar en botten, lichaamsgewicht, energieniveau en het functioneren van hart en spijsvertering [19](#page=19).
### 1.7 Het spijsverteringsstelsel
De voedselafbraak begint in de mond, waar voedsel wordt gemengd met speeksel en door de tong en het gebit wordt verdeeld in kleinere stukken. Via de slokdarm bereikt het voedsel de maag. Voedsel wordt door het spijsverteringskanaal voortbewogen door ritmische samentrekkingen van de darmwandspieren (peristaltische bewegingen) [20](#page=20).
* **Maag:** Een gespierde zak die voedsel mengt met zoutzuur om ziektekiemen te doden en eiwitten af te breken. Slijm wordt toegevoegd voor smering, wat resulteert in een halfvloeibare massa [21](#page=21).
* **Dunne darm:** Hier wordt het voedsel aangevuld met spijsverteringssappen en enzymen, en wordt de vertering voltooid. Darmvlokken aan de wand vergroten het oppervlak voor absorptie van voedingsstoffen en water [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Dikke darm:** Speelt een belangrijke rol bij waterabsorptie. Het bestaat uit onverteerbare voedselresten en galbestanddelen. De dikke darm heeft geen darmvlokken, maar wel veel bloedvaten die opgenomen water wegvoeren. De dikke darm mondt uit in de endeldarm en dan via de anus naar buiten [21](#page=21) [22](#page=22).
### 1.8 De bloedsomloop (hart en bloedvaten)
Bloed voorziet weefsels van zuurstof, neemt voedingsstoffen op uit het spijsverteringsstelsel en transporteert afvalstoffen naar de lever en nieren voor uitscheiding. Het hart is een spier die fungeert als een pomp en bloed door het lichaam stuurt [22](#page=22).
* **Hart:** Bestaat uit vier holten: twee boezems (linker en rechter) en twee kamers (linker en rechter). De boezems nemen bloed op uit de aders en persen het door naar de kamers, die het bloed vervolgens naar de slagaders stuwen. De rechterhelft stuurt bloed naar de longen, waar zuurstof wordt opgenomen en koolstofdioxide wordt afgegeven. De linkerhelft pompt zuurstofrijk bloed naar het lichaam via de aorta. In rust pompt het hart 60 tot 80 keer per minuut [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Bloedvaten:**
* **Slagaders (arteries):** Transporteren zuurstofrijk bloed van het hart naar de weefsels. De aorta is de grootste slagader [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Aders (venen):** Brengen zuurstofarm bloed terug naar het hart [22](#page=22).
* **Haarvaten (capillairen):** Kleine bloedvaten waar uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen plaatsvindt tussen bloed en weefsels [22](#page=22).
#### 1.8.1 De grote slagader of aorta
De aorta vertrekt vanuit het hart en tak af naar de armen, het hoofd, de longen, de borstkas, de buikholte (naar maag, darmen, lever, nieren) en het bekken (naar darmen, blaas, geslachtsorganen en benen) [24](#page=24).
#### 1.8.2 Andere belangrijke slagaders
* Bekkenslagaders worden in de lies beenslagaders, en in de kniekuil de knieslagader [24](#page=24).
* Halsslagaders voorzien de hersenen van zuurstofrijk bloed [25](#page=25).
### 1.9 Het ademhalingsstelsel
Het ademhalingsstelsel zorgt voor de opname van zuurstof (nodig voor verbranding) en de afgifte van koolstofdioxide (een verbrandingsproduct). Lucht komt via de neus of mond binnen, gaat door de keelholte en strottenhoofd naar de luchtpijp, bronchiën en luchtpijptakjes, om uiteindelijk in de longblaasjes te belanden. Hier vindt gasuitwisseling plaats tussen bloed en lucht [25](#page=25).
* **Ribademhaling:** De ribben en het borstbeen bewegen omhoog en omlaag, waardoor de borstholte groter of kleiner wordt en lucht wordt ingezogen of uitgeperst [26](#page=26).
* **Middenrifademhaling:** Het middenrif en de buikwand bewegen; het middenrif beweegt omlaag bij inademing, waardoor de borstholte groter wordt en lucht wordt ingezogen [26](#page=26).
### 1.10 Voortplantingsstelsel
Voortplanting is essentieel voor alle levende organismen. Bij mensen gebeurt de voortplanting door de bevruchting van een eicel met een zaadcel [26](#page=26).
#### 1.10.1 Een wonder gebeurt
De bevruchting bij de mens verloopt als volgt [27](#page=27):
1. Zaadcellen worden via de spermaleiders en de penis naar buiten gedreven [27](#page=27).
2. Een eicel maakt zich vrij uit de eierstokken [27](#page=27).
3. Spermacellen en de eicel ontmoeten elkaar; slechts één zaadcel kan de eicel bevruchten [27](#page=27).
4. De bevruchte eicel nestelt zich in de baarmoederwand en ontwikkelt zich tot een foetus [27](#page=27).
---
# De zintuigen en hun functies
*Summary generation failed for this topic.*
---
# Gezondheidseducatie en preventie
Dit onderdeel van de cursus behandelt gezondheidseducatie en preventie, met een focus op het begrijpen van gezondheid en ziekte, de rol van educatie daarin, de samenwerking tussen thuis en school, diverse ziektebeelden, en de verdedigingsmechanismen van het lichaam, evenals preventieve maatregelen zoals mondhygiëne, voeding en beweging.
## 3 Gezondheidseducatie: gezondheid & ziekte
Gezondheidseducatie is een cruciaal onderdeel van het curriculum, met als doel toekomstige leerkrachten voor te bereiden op het bijbrengen van gezonde gewoonten bij jonge kinderen. Dit omvat het begrip van wat gezondheid en ziekte inhoudt, hoe kinderen besmet kunnen raken en hoe dit te voorkomen is, en de rol van preventie door middel van mondhygiëne, gezonde voeding en beweging.
### 3.1 Wat ons gezond en ziek maakt
#### 3.1.1 Gezondheid
**Definitie van gezondheid**
Gezondheid wordt tegenwoordig veel breder gezien dan enkel de afwezigheid van ziekte. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is gezondheid een staat van optimaal fysiek, mentaal en sociaal welbevinden, waarbij iedereen de kans krijgt om zijn capaciteiten te ontwikkelen en te gebruiken met maximale vrijheidsgraden en keuzemogelijkheden .
* **Ruim begrip:** Gezondheid omvat fysiek, mentaal en sociaal welbevinden .
* **Fysiek of lichamelijk welbevinden:** Dit houdt een harmonisch evenwicht tussen organen en hun functies in, een evenwicht met de omgeving (aangepast reageren op invloeden) en de kracht om arbeid te verrichten .
* **Mentaal of geestelijk welbevinden:** Dit is een staat van optimale psychische, intellectuele, affectieve en relationele ontwikkeling, verenigbaar met anderen. Het is meer dan de afwezigheid van geestesziekten en omvat een evenwichtige relatie met medemensen .
* **Sociaal welbevinden en materiële welvaart:** Sociaal welzijn vereist een levensstandaard die gezondheid behoudt. Lagere sociale klassen hebben vaak hogere morbiditeits- en mortaliteitscijfers door blootstelling aan risico's. Materiële welvaart is een middel tot bevrediging van gezondheidsbehoeften .
* **Relatief begrip:** Gezondheid wordt door iedereen anders ervaren en is niet objectief meetbaar .
* **Dynamisch begrip:** Gezondheid is een wisselend proces, geen vaste toestand .
* **Emancipatorisch begrip:** Ieder individu draagt zelf verantwoordelijkheid voor zijn gezondheid, mits de juiste voorwaarden gecreëerd zijn .
**Gezondheidseducatie**
Gezondheidseducatie heeft als doel kennis en vaardigheden aan te bieden, zodat individuen en groepen gezonde keuzes kunnen maken en ernaar kunnen handelen. Dit gebeurt door middel van informeren, sensibiliseren en opvoeden, op een intentionele en planmatige wijze, met een positieve boodschap en rekening houdend met de leefomgeving. Belangrijk hierbij is het geven van een goed voorbeeld door volwassenen en het wekken van belangstelling op het juiste moment .
**Samenwerking tussen school en thuis**
Een goede samenwerking tussen school en thuis is essentieel voor het opvoedingsproces. Dit kan bevorderd worden door :
* Kennis te nemen van thuisnormen en -gewoonten (via thuisbezoek en gesprekken).
* Ouders te informeren over schoolactiviteiten.
* Specifieke observaties in de klas te melden aan ouders.
* Afspraken en mededelingen van ouders te vragen.
* Ouders aan te spreken op bevindingen na CLB-bezoek.
* Ouders uit te nodigen voor schoolactiviteiten .
#### 3.1.2 Ziekte
**Definitie van ziekte**
Ziekte is het verbreken van het fysieke, mentale of sociale evenwicht. Dit kan gebeuren door een verzwakt afweersysteem of door toenemende aanvallen van buitenaf. Soms is er een lichamelijk letsel, maar er bestaan ook psychosomatische klachten zonder fysiek letsel, veroorzaakt door stress of geestelijke ongemakken .
**Oorzaken van ziekten en soorten ziekten**
Elke ziekte heeft een oorzaak, en het wegnemen hiervan kan preventie of genezing mogelijk maken.
* **Erfelijke ziekten:** Veroorzaakt door afwijkingen in het erfelijk materiaal (bv. syndroom van Down) .
* **Aangeboren afwijkingen:** Zichtbaar bij geboorte, kunnen erfelijk zijn of veroorzaakt door omgevingsfactoren tijdens de zwangerschap (bv. roken, medicatie, slechte voeding, alcohol, besmettelijke ziekten) .
* **Vergiftigingsziekten:** Veroorzaakt door inname, inademing of huidcontact met giftige stoffen .
* **Infectieziekten:** Veroorzaakt door vreemde levende wezens zoals virussen, bacteriën, schimmels of wormen .
* **Traumatische ziekten:** Veroorzaakt door uitwendige krachten, zoals breuken of wonden .
* **Aftakelingsziekten:** Komen meestal voor bij veroudering (bv. reuma, dementie) .
* **Allergische aandoeningen:** Overgevoeligheidsreacties op uitwendige factoren (bv. eczeem, hooikoorts) .
* **Nieuwvorming (kanker):** Goedaardige en kwaadaardige woekeringen .
* **Voedingsziekten:** Ziekten gerelateerd aan voeding (bv. ondervoeding, overvoeding, vitaminetekort) .
* **Endocrinologische of hormonale aandoeningen:** Afwijkingen van het hormoonstelsel (bv. diabetes) .
* **Psychosomatische ziekten:** Veroorzaakt door verwerkte emoties die het lichaam beïnvloeden (bv. maagzweer, depressie) .
* **Iatrogene ziekten:** Ziekten veroorzaakt door medische handelingen .
**Virussen en bacteriën**
Virussen en bacteriën zijn microscopische ziektekiemen. Virussen veroorzaken o.a. verkoudheid en griep, terwijl bacteriën keelontstekingen kunnen veroorzaken. Ze vereisen verschillende bestrijdingsmethoden; antibiotica werken enkel tegen bacteriën. Overmatig gebruik van antibiotica kan leiden tot resistentie bij bacteriën .
#### 3.1.3 Natuurlijke en kunstmatige verdedigingsmiddelen
Het menselijk lichaam beschikt over verschillende verdedigingsmechanismen tegen ziekteverwekkers.
* **Lichamelijke natuurlijke afweermiddelen:**
* **Aangeboren weerstand:**
* Intacte huid en slijmvliezen (ademhalingswegen, ogen, oren, spijsverteringsstelsel, urinewegen, vagina) vormen een barrière .
* Bacteriedodende stoffen in lichaamsvochten zoals tranen en bloed .
* **Verworven weerstand en immuniteit:**
* **Natuurlijke actieve immuniteit:** Na het doormaken van een ziekte (bv. mazelen) .
* **Passieve immuniteit:** Antistoffen overgedragen van moeder op kind, ook via moedermelk .
* **Kunstmatige actieve immuniteit:** Door vaccinaties en inentingen .
* **Vaccineren:** Een preventieve methode waarbij een verzwakte ziekteverwekker wordt toegediend om het lichaam antilichamen te laten ontwikkelen. Dit beschermt tegen ziekten zoals difterie, tetanus en polio .
* **Inentingen met antiserum:** Toediening van afweerstoffen uit het bloed van genezen personen of dieren .
* **Kunstmatige verdedigingsmiddelen:**
* **Antibiotica:** Medicijnen die de vermenigvuldiging van bacteriën en schimmels remmen of ze doden. Ze zijn enkel effectief tegen bacteriën en moeten enkel gebruikt worden wanneer strikt noodzakelijk om resistentie te voorkomen .
* **Ontsmettingsmiddelen:** Middelen om micro-organismen te verwijderen of te doden .
#### 3.1.4 Hoe raakt men besmet?
Besmetting kan op verschillende manieren plaatsvinden:
* **Van mens op mens:** Via druppelinfectie (hoesten, niezen), direct contact met geïnfecteerde materialen (zakdoeken, speelgoed), inademing van besmet stof, of inname van bacteriën of wormeieren .
* **Van dier op mens:** Via zieke of gezonde dieren .
* **Van grond of voorwerp op mens:** Ziekteverwekkers in de grond kunnen verspreid worden via speeksel, urine of uitwerpselen .
**Voorzorgsmaatregelen in de klas:**
* Regelmatig schoonmaken van speelgoed en materiaal met ontsmettingsmiddelen .
* Kinderen leren handen te wassen na toiletbezoek, na contact met dieren, zand of aarde .
* Voorkomen dat zakdoeken doorgegeven worden .
* Handen voor de mond houden bij hoesten .
* Drinkbekers, appels en koeken niet wisselen .
* Wonden voldoende ontsmetten .
* Klassen voldoende verluchten .
* Tapijten regelmatig reinigen .
* Zandbakken onderhouden en afdekken .
#### 3.1.5 Stadia in het verloop van een ziekte
* **Incubatietijd:** De periode tussen besmetting en de eerste ziektetekens. Ziektekiemen vermenigvuldigen zich, en het lichaam probeert ze te bestrijden. De persoon is aan het einde van deze periode besmettelijk .
* **Ziekteperiode:** De eerste ziektetekens worden zichtbaar. Microben scheiden gifstoffen af, en het lichaam reageert, mogelijk met koorts .
* **Genezingsfase:** De koorts daalt en het lichaam herstelt .
* **Herstelperiode:** Het lichaam wint krachten terug. Dit kan variëren van kort tot maanden na een zware ziekte .
#### 3.1.6 Enkele typische kinderziekten
Kinderziekten zijn meestal besmettelijke ziekten die vooral bij kinderen voorkomen. Eens doorgemaakt, is men er levenslang immuun voor.
* **Mazelen:** Begint als een verkoudheid, gepaard gaande met koorts, neusloop, niezen en hoesten. Kenmerkend is een rode, onregelmatige huiduitslag die zich verspreidt. Kan leiden tot complicaties zoals oor- en longontsteking, en hersenontsteking .
* **Rodehond (rubella):** Meestal milde virale ziekte met koorts en huiduitslag. Kan ernstige afwijkingen veroorzaken bij zwangere vrouwen. Gezwollen lymfeklieren achter de oren en in de hals zijn kenmerkend .
* **Waterpokken (windpokken):** Virale infectie met jeukende blaasjes die vocht bevatten. Kan leiden tot littekens bij krabben. Gevaarlijk bij zuigelingen en ouderen .
* **Herpesvirussen:** Veroorzaken waterpokken (herpes zoster) en koortsblaasjes (herpes simplex). Herpesvirussen kunnen zich in zenuwen verbergen en terugkeren bij verminderde weerstand .
* **Roodvonk (scarlatina):** Veroorzaakt door een bacterie, met plotselinge koorts, braken, keelpijn en een typische huiduitslag die schilfert. Kan leiden tot nierontsteking of reumatische koorts .
* **3-dagenkoorts (exanthema subitum):** Virale infectie met hoge koorts gedurende 3-4 dagen, gevolgd door een kortstondige huiduitslag .
* **Vijfde ziekte (erythema infectiosum):** Virale infectie met een rode uitslag op de wangen ("slapende slapen"), die zich verspreidt. Kan terugkomen bij blootstelling aan koude of warmte .
* **Bof (parotitis epidemica):** Virale infectie met gezwollen oorspeekselklieren. Kan leiden tot sterilisatie bij jongens en hersenvliesontsteking. Vaccinatie is aanbevolen .
* **Kinkhoest (pertussis):** Bacteriële infectie met typische hoestbuien, die ademnood kunnen veroorzaken. Complicaties kunnen longontsteking, oorontsteking, uitdroging en vermagering zijn .
**Koorts**
Koorts ontstaat door het gevecht van het lichaam tegen ziektekiemen. Verhoogde lichaamstemperatuur is gunstig omdat ziektekiemen hier niet goed tegen kunnen .
## 4 Gezondheidseducatie: Beter voorkomen dan genezen
Dit deel focust op preventieve maatregelen om gezondheid te behouden, met nadruk op mondhygiëne, gezonde voeding en beweging.
### 4.1 Hou de mond gezond
Mondhygiëne, met name tandenpoetsen, is essentieel voor de gezondheid van het gebit. Tanden zijn nodig voor kauwen, spreken, lachen en uiten van emoties .
**Preventie van tandbederf:**
* Goed onderhoud van het gebit en hygiëne .
* Regelmatig bezoek aan de tandarts (tweemaal per jaar) .
* Gezonde voeding en voedingsgewoonten .
* Tanden sparen (voorzichtigheid met harde voorwerpen, roken, etc.) .
De ziekteverzekering voorziet in de terugbetaling van preventieve tandartsconsulten en tandsteenverwijdering .
**Melkgebit versus volwassen gebit:**
* Het melkgebit verschijnt vanaf 5-6 maanden en is volledig na 30 maanden, bestaande uit 20 tanden .
* Het volwassen gebit telt 32 tanden .
* Het melkgebit is cruciaal omdat het plaatsbereidt voor het definitieve gebit; tandbederf bij melktanden kan de definitieve tanden beïnvloeden .
**Tandopbouw:** Een tand bestaat uit verschillende lagen: glazuur (het hardste materiaal in het lichaam), tandbeen (dentine) en wortel .
**Tandbederf (cariës):**
* **Definitie:** Het wegrotten van tandglazuur en tandbeen, leidend tot gaatjes .
* **Ontstaan:**
* Aanleg voor cariës bij sommige personen.
* Schending van mondhygiëne regels.
* Vorming van tandplaque na inname van voedsel .
* **Tandplaque en tandsteen:** Bacteriën die niet verwijderd worden vormen tandplaque, wat cariës en tandvleesontsteking veroorzaakt. Verkalking van plaque leidt tot tandsteen, dat het glazuur aantast .
* **De zuurstoot:** Bacteriën vergisten koolhydraten (suikers en zetmeel) tot zuren die mineralen uit het glazuur oplossen. Speeksel neutraliseert deze zuren. Een periode van verhoogde zuurgraad heet een 'zuurstoot'. Deze kan vermeden worden door na koolhydraatconsumptie te poetsen. Suiker is de voornaamste oorzaak van tandbederf .
* **Tegen gaan van tandbederf:**
* Minimaal tweemaal daags grondig poetsen.
* Gebruik van tandpasta met fluoride.
* Verstandig omgaan met suiker- en voedselconsumptie .
* Regelmatige tandartscontroles .
* **Tanden poetsen:** Moet geleerd worden, vanaf de doorbraak van de eerste melktanden. Het aanleren in de kleuterklas kan speels en fantasievol gebeuren, met liedjes en versjes. Een systematische poetsmethode, zoals de "drie B's" (Binnenkant, Buitenkant, Bovenop), is aan te raden voor jonge kinderen .
**Eisen aan een goede tandenborstel:**
* Eigen tandenborstel per gezinslid.
* Niet te grote borstelkop, aangepast aan leeftijd.
* Rechte steel, eventueel met antislipstrookje.
* Borstelharen van synthetisch materiaal, gelijke lengte, niet te hard, niet te zacht, met voldoende tufjes.
* Vervangen om de 3 maanden .
### 4.2 Weet wat je eet
Gezonde voeding is essentieel voor het functioneren van het lichaam. Voeding levert de bouwstoffen en energie die cellen nodig hebben .
**Voedingsstoffen en voedingsmiddelen:**
* **Voedingsstoffen:** De stoffen die cellen nodig hebben (koolhydraten, eiwitten, vetten, vitaminen, mineralen, sporenelementen, water, voedingsvezels) .
* **Honger:** Ontstaat wanneer de maag leeg raakt .
* **Maag geknor:** Veroorzaakt door lucht die heen en weer wordt geduwd in de lege maag en darmen .
**Belangrijkste functies van de voeding:**
* **Brandstoffunctie:** Levert energie voor stofwisseling en activiteiten .
* **Opbouw- en herstelfunctie:** Levert bouwstenen voor groei, vorming en herstel van lichaamscellen .
* **Beschermfunctie:** Zorgt voor een goede lichaamswerking en verhoogt de weerstand tegen ziekten .
* **Sociale functie:** Brengt mensen samen en stimuleert creativiteit .
**Noodzakelijkste voedingsstoffen:**
* **Koolhydraten:** Direct bruikbare energiebronnen.
* **Enkelvoudige koolhydraten (suikers):** Snel opgenomen en snel verdwenen, leiden tot snel hongergevoel. Vooral in fruit, melk; toegevoegd aan koekjes, frisdranken. Werken tandbederf in de hand .
* **Meervoudige koolhydraten (zetmeel):** Verteren trager, stillen honger beter. In brood, graanproducten, aardappelen. Bevatten ook vezels, vitaminen en mineralen .
* **Overmaat:** Wordt opgeslagen als vet .
* **Vetten (lipiden):** Leveren energie (meer dan koolhydraten en eiwitten) .
* **Essentiële vetzuren:** Nodig voor groei, voortplanting, gezonde huid .
* **Verzadigde vetten:** Kunnen cholesterolgehalte verhogen, verhoogt risico op hart- en vaatziekten. Gestold bij kamertemperatuur (bv. boter, vet vlees) .
* **Onverzadigde vetten:** Kunnen cholesterolgehalte verlagen. Vloeibaar bij kamertemperatuur (bv. plantaardige oliën, vette vis) .
* **Cholesterol:** Nodig voor het lichaam; te veel kan leiden tot verstopping van slagaders .
* **Overmaat:** Opslag als lichaamsvet, leidt tot zwaarlijvigheid en verhoogd risico op ziektes .
* **Eiwitten (proteïnen):** Bouwstoffen voor groei en herstel van weefsel, opbouw van antistoffen. Bestaan uit aminozuren. Dierlijke eiwitbronnen (vlees, vis, eieren) hebben hoge biologische waarde. Plantaardige eiwitbronnen (peulvruchten, noten, granen) moeten goed gecombineerd worden .
* **Vitaminen:** Noodzakelijk in geringe mate voor groei, leven en weerstand tegen ziektes. Geen energiebron, maar faciliteren chemische reacties. Tekorten kunnen ziekte veroorzaken, overdosissen kunnen schadelijk zijn. Vetoplosbare vitaminen (A, D, E, K) blijven in het lichaam, wateroplosbare verlaten het lichaam gemakkelijker .
* **Mineralen en sporenelementen:** Belangrijk als bouw- en beschermende stoffen. Elk heeft specifieke werking .
* **Voedingsvezels (cellulose):** Enkel in plantaardige voedingsmiddelen. Niet verteerd, maar bevorderen de spijsvertering, reguleren bloedsuiker en cholesterolopname .
* **Water:** Essentieel voor leven, vervoer van voedingsstoffen en eliminatie van afvalstoffen. De dagelijkse behoefte is ongeveer 2,5 liter .
**De voedingsdriehoek:** Een model voor gezonde en duurzame voeding, gebaseerd op plantaardige voeding, vermijden van ultrabewerkte voeding en matiging van consumptie .
* **Uitgangspunten:** Meer plantaardige dan dierlijke voeding, vermijden van ultrabewerkte voeding, geen voedsel verspillen .
* **Zones:**
* **Blauwe zone (bovenaan):** Water, thee, koffie (zonder suiker) .
* **Donkergroen:** Plantaardige producten (groenten, fruit, volle granen, peulvruchten, noten, zaden, plantaardige oliën) .
* **Lichtgroen:** Dierlijke producten met gunstig/neutraal effect (vis, yoghurt, melk, kaas, gevogelte, eieren) .
* **Oranje:** Dierlijke of plantaardige producten bij hoge consumptie ongunstig (rood vlees, boter, kokos- en palmolie) .
* **Rood (los van driehoek):** Ultrabewerkte producten met veel suiker, vet, zout (snoep, frisdrank, snacks, fastfood) .
**De grote voedingsfouten:**
* Slecht voedingsevenwicht en te veel eten, met welvaartsziekten als gevolg .
* Onvoldoende verbruik van melk en melkproducten (calcium, vitamine B2) .
* Overmatig gebruik van vetten (zichtbaar en onzichtbaar) .
* Overmatig gebruik van suiker, vaak in tussendoortjes .
* Onvoldoende verbruik van fruit en groenten (vitaminen, mineralen, vezels) .
* Overmatig gebruik van zout .
* Verwaarlozing van het ontbijt (belangrijk voor energie en prestatievermogen) .
* Ongunstige sfeer bij de maaltijden (hinderlijk voor kauwen en vertering) .
**Voedselbesmetting en voedselvergiftiging:**
* **Voedselbesmetting:** Besmetting van voedsel door bacteriën, virussen of wormen, veroorzaakt maag- en darmklachten.
* **Salmonella:** Veroorzaakt door bacteriën, met symptomen als overgeven, buikpijn, diarree. Voorkomen door handen wassen, goed koken en braden .
* **Wormbesmetting:**
* **Lintwormen:** Door eten van onvoldoende gekookt/gebraden vlees. Voorkomen door vlees goed te bereiden .
* **Aarswormen:** Zelfbesmetting door ongewassen handen, besmet speelgoed. Voorkomen door goede handhygiëne en schoonmaken van speelgoed .
* **Voedselvergiftiging:** Gevaarlijker dan besmetting; ziekteverwekkende bacteriën scheiden gifstoffen af die de symptomen veroorzaken .
### 4.3 Beweeg je fit met de bewegingsdriehoek
Naast de voedingsdriehoek is de bewegingsdriehoek een belangrijk instrument voor een gezonde levensstijl .
**Bewegingsdriehoek: Minder zitten en meer bewegen**
Een gezonde mix van zitten, staan en bewegen is cruciaal .
* **Zit minder lang stil:** Lange periodes van zitten moeten regelmatig onderbroken worden door recht te staan of te wandelen .
* **Zet stap voor stap:** Geleidelijk minder stilzitten en meer bewegen. Elk beetje beweging telt .
* **Ga elke dag voor een gezonde mix:** Wissel zitten, staan en bewegen af. Streef naar licht intensieve beweging gedurende de dag, matige intensiteit voor langere periodes en wekelijks hoog intensieve beweging .
* **Varieer waar je beweegt en minder zit:** Zoek kansen om te bewegen op school, thuis en onderweg .
* **Ruil minder gezonde keuzes in voor gezonde gewoontes:** Vervang stilzitten door beweging, bijvoorbeeld fietsen in plaats van surfen .
* **Voel je goed:** Beweging leidt tot een beter en fitter gevoel. Beloon jezelf voor gezonde keuzes .
* **Denk vooruit en plan:** Stel doelen en maak afspraken over beweging .
* **Pas je omgeving aan:** Richt je omgeving zo in dat de gezonde keuze de makkelijkste is .
**Bewegingsdriehoek in kleur:**
* **Oranje zone:** Sedentair gedrag (lang stilzitten) .
* **Lichtgroene zone:** Licht intensieve beweging (huishoudelijke taken, staand computeren, trap nemen) .
* **Middelste groene zone:** Matig intensieve beweging (stevig wandelen, tuinieren, fietsen) .
* **Donkergroene zone:** Hoog intensieve beweging (lopen, sporten), spiertraining .
**Waarom bewegen met kinderen?**
Kinderen bewegen van nature graag, maar hun beweging kan worden onderdrukt door gebrek aan ruimte, sedentaire activiteiten (tv, computerspellen), verkeer, gebrek aan slaap en lange periodes van zitten op school. Elementaire bewegingen moeten aangeleerd worden, wat een belangrijke taak is voor de kleuterklas. Onvoldoende beweging kan leiden tot gezondheidsproblemen, zoals rugklachten .
**Wat is fitheid?**
Fitheid is het vermogen om op een bevredigende wijze spierarbeid te verrichten. Het draagt bij aan levensverwachting, ziektepreventie en een gezonde levensstijl .
* **Fysieke activiteit:** Alle activiteiten die lichaam en spieren bewegen (sport, training, verplaatsingen) .
* **Rust:** Noodzakelijk na fysieke inspanning voor herstel en gezondheid .
### 4.4 Slaap wel
Slaap is essentieel voor het lichaam om te functioneren, fysiek en mentaal te herstellen, en voor normale lichaamsontwikkeling .
**Waarom slapen?**
* Geeft het lichaam rust en laadt de 'batterijen' op .
* Noodzakelijk voor de normale lichaamsontwikkeling (groeihormoon wordt tijdens slaap afgescheiden) .
* Herstel van psychisch evenwicht; hersenen verwerken en ordenen informatie .
**Verloop van de slaap:** Vijf slaapfasen, met lichte slaap (stadia 1 & 2), diepe slaap (stadia 3 & 4) en REM-slaap (droomslaap). De diepe slaap is het belangrijkst voor herstel, terwijl REM-slaap bijdraagt aan psychisch evenwicht en geheugen .
* **Dromen:** Gebeuren tijdens REM-slaap, mogelijk gerelateerd aan dagelijkse gebeurtenissen of emoties .
* **Praten in slaap:** Gebeurt meestal tijdens het dromen .
* **Slaapwandelen:** Een staat waarbij men slaapt en tegelijkertijd 'wakker' is en beweegt. Komt vaker voor bij spannende situaties of veranderingen .
**Factoren die de slaap kunnen beïnvloeden:**
* **Middagdutje:** Korte dutjes (< 30 minuten) kunnen de waakzaamheid en het welzijn verbeteren .
* **Interne klok:** Het lichaam heeft een 24-uursritme dat beïnvloed wordt door licht/duisternis. Regelmatige slaap- en waaktijden zijn belangrijk .
* **Eigen slaappatroon:** Ieder mens heeft een uniek slaappatroon (korte slapers, lange slapers) .
* **Leeftijd:** Baby's hebben meer slaap nodig dan volwassenen. Slaappatroon verandert vanaf ongeveer 50 jaar .
* **Geslacht:** Verschillen in slaappatronen tussen jongens en meisjes, en mannen en vrouwen .
**Misvattingen over slaap:**
* Niet iedereen heeft acht uur slaap nodig; de gemiddelde behoefte is ongeveer 7 uur .
* Verloren slaap kan relatief snel hersteld worden .
* Ouderen hebben niet per se evenveel slaap nodig als jongeren; slaap wordt vaak lichter en onderbroken .
* De volkswijsheid dat uren voor middernacht dubbel tellen is gedeeltelijk waar; de eerste uren van slaap zijn het diepst .
**Slaaptips:**
* **Regelmaat:** Houd een vast tijdstip aan voor slapengaan en opstaan .
* **Eigen slaappatroon volgen:** Vermijd te lang uitslapen, vooral in het weekend .
* **Optimale slaapomstandigheden:** Zorg voor een goed verluchte kamer, minimale licht- en geluidsoverlast, en een aangename temperatuur (16-18°C) .
* **Ontspannen naar bed gaan:** Een warm bad, rustige muziek, en vermijden van stimulerende activiteiten vlak voor het slapengaan kunnen helpen .
* **Instelling om te slapen:** Angst om niet te kunnen slapen kan slaapproblemen veroorzaken. Een vast ritueel en ontspanningsoefeningen zijn nuttig .
* **Lichaamsbeweging overdag:** Regelmatige beweging bevordert diepere slaap .
* **Letten op voeding, drank en roken:** Vermijd cafeïne, alcohol en zware maaltijden vlak voor het slapengaan .
**Waarom geeuw je?** Geeuwen helpt zuurstof naar de hersenen te transporteren wanneer de toevoer vertraagt. Tranen tijdens het geeuwen zijn het gevolg van druk op de traanzakjes door gezichtsspieren .
---
# Relationele en seksuele opvoeding bij jonge kinderen
Dit deel behandelt de ontwikkeling van seksualiteit bij jonge kinderen, hoe hierover te praten, de verschillen tussen jongens en meisjes, verliefdheid, zoenen en knuffelen, vrijen, de oorsprong van baby's, en gezinsvormen met twee mama's of twee papa's .
### 4.1 Wat is kinderseksualiteit?
#### 4.1.1 Seksualiteit, wat is dat eigenlijk?
Seksualiteit is een moeilijk te definiëren begrip dat te maken heeft met lichamelijkheid, intimiteit, lust en bepaalde gevoelens. Een mogelijke definitie is: alle gedragingen en gevoelens die te maken hebben met je eigen lichaam en dat van een ander en die dat speciale (spannende, opgewonden, prettige) gevoel bij jezelf of bij die ander veroorzaken. Dit begrip is zeer persoonlijk en wordt gekleurd door eigen ervaringen. Seksualiteit omvat dus meer dan alleen vrijen of geslachtsgemeenschap; het kan ook gaan om kijken naar een mooi lichaam of opgewonden raken van een klaargemaakte maaltijd .
#### 4.1.2 Seksualiteit en volwassenen
Voor veel volwassenen heeft seksualiteit een lichamelijke betekenis, zoals vrijen, aanraken, strelen, kijken, zoenen, geslachtsgemeenschap en orgasme. Daarnaast heeft het ook een emotionele betekenis, kan het een vorm van communicatie zijn om liefde te tonen, en kan het bijdragen aan een gevoel van veiligheid of ontspanning. Seksualiteit kan geuit worden in woorden, flirten, een oogopslag, kleding, zoenen en strelen .
#### 4.1.3 Seksualiteit, bestaat dat bij kinderen?
Gezien volwassenen seksualiteit vaak associëren met vrijen, geslachtsgemeenschap en orgasme, is het begrijpelijk dat men zich niet kan voorstellen dat dit bij kinderen bestaat. Seksualiteit bij kinderen is lange tijd ontkend, wat de conclusie deed ontstaan dat het niet bestaat, omdat de volwassen uitingen ervan niet tot kindergedrag behoren. Echter, vanuit een bredere definitie omvat kinderseksualiteit gedragingen en gevoelens gerelateerd aan het eigen lichaam en dat van een ander die een speciaal gevoel veroorzaken. Dit omvat bijvoorbeeld naar elkaars lichamen kijken, geslachtsdelen aanraken, zelf masturberen of spelletjes zoals 'doktertje spelen' .
Kinderseksualiteit kent lichamelijke en emotionele aspecten en kan op verschillende manieren geuit worden, hoewel kinderen deze nog niet met de volwassen concepten van geslachtsgemeenschap of orgasme verbinden. Hoewel kinderen een orgasme kunnen bereiken (ongeveer tien procent onder twaalf jaar), is dit nooit het doel van hun seksuele gedrag en leggen ze er nog geen verband mee. Geslachtsgemeenschap behoort niet tot geaccepteerd kindergedrag; kinderen zien dit als iets voor volwassenen. Seksualiteit bij kinderen richt zich meer op het ontdekken van het eigen lichaam en gevoelens, waarbij later een relationeel aspect en lichamelijke aantrekkingskracht bij komen .
Voorbeelden die dit illustreren zijn:
* Baby-erecties kunnen duiden op seksueel welbehagen, hoewel sommigen dit toeschrijven aan druk op de blaas .
* Huidcontact en kriebelen geven kinderen een prettig en veilig gevoel, wat bijdraagt aan een positieve lichaamswaardering en ontwikkeling .
* Het gezamenlijk uitkleden en bekijken van elkaars lichamen op drie- tot vierjarige leeftijd is normaal gedrag voortkomend uit nieuwsgierigheid en kan prettig spannende gevoelens opwekken die als seksueel betiteld kunnen worden .
* Kinderen ontdekken al jong dat het aanraken van geslachtsdelen een aangenaam gevoel geeft, en zoeken dit op door te wrijven tegen voorwerpen .
#### 4.1.4 Weinig onderzoek naar seksuele ontwikkeling van kinderen
Er is weinig onderzoek gedaan naar de seksuele ontwikkeling van kinderen, mede doordat seksualiteit lange tijd ontkend werd en de onderzoeksmethoden (vragenlijsten, interviews, observaties) problematisch zijn. Veel bestaande kennis is gebaseerd op retrospectieve herinneringen van volwassenen, wat niet altijd betrouwbaar is, zeker niet voor de eerste levensjaren .
### 4.2 De psychoseksuele ontwikkeling
Deze theorie, gebaseerd op Freud, stelt dat de seksuele drift vanaf de geboorte aanwezig is. Speciale lichaamszones, de erogene zones, worden bronnen van genot en spelen een belangrijke rol in de seksuele ontwikkeling. Deze zones zijn de orale, anale en fallische zones, die corresponderen met de verschillende fasen .
#### 4.2.1 De orale fase (van geboorte tot anderhalf jaar)
Gekenmerkt door de mondzone, waarbij zuigen aan de moederborst leidt tot voldaanheid en lust. De mond is de eerste erogene zone door de associatie met voedselopname. Het kind gebruikt het eigen lichaam om lust te herhalen. Behoeftebevrediging is het basisthema, met een angst om verlaten te worden .
#### 4.2.2 De anale fase (van anderhalf jaar tot 3 jaar)
De anale zone wordt geprikkeld tijdens de stoelgang, wat naast pijn ook lust kan opwekken. Kinderen kunnen hun stoelgang inhouden om deze prikkeling te vergroten, of gebruiken het als communicatiemiddel met verzorgers (geven = volgzaamheid, weigeren = protest) .
#### 4.2.3 De fallische fase en het Oedipuscomplex (van 3 tot 5 à 6 jaar)
Deze fase draait om de penis en de clitoris .
* **Masturbatie:** Zelfbevrediging, nog zonder orgasme, gepaard gaand met fantasieën over "indringen" en de wens een kind te verwekken, vaak met ouders als object .
* **Castratiecomplex:** Angsten gerelateerd aan het verlies van de penis, versterkt door het besef dat meisjes geen penis hebben. Dit uit zich als angst voor lichamelijke tekorten, zoals bij het knippen van haar of trekken van een tand .
* **Seksuele nieuwsgierigheid:** Sterke interesse in elkaars lichamen en geslachtsdelen, wat zich uit in spelletjes als 'doktertje spelen' en samen in bad gaan. Ook de vraag waar baby's vandaan komen, komt hier naar voren .
* **Het Oedipuscomplex:** Een centraal concept in de psychoanalyse, beschreven door Freud .
* **Jongen:** Seksuele strevingen richten zich op de moeder als object, met rivaliteit en vijandigheid tegenover de vader. Identificatie vindt plaats met de ouder van hetzelfde geslacht .
* **Meisje (volgens Freuds latere theorie):** Complexer dan bij jongens. Moeder is het eerste object, maar meisje is boos omdat ze geen penis heeft (penisnijd). Vader wordt het liefdesobject, moeder de rivaal. Er is geen duidelijk motief voor opheffing; het complex kan geleidelijk verlaten of verdrongen worden .
* **Jongen (vervolg):** Richt zich op de moeder en identificeert zich met de vader als ideaal. Rivaliteit met de vader ontstaat door de wens de moeder te 'pakken'. Angst voor castratie door de vader (door het besef dat meisjes geen penis hebben, wat mogelijk aan de vader wordt toegeschreven) leidt tot identificatie met de vader om boosheid te vermijden .
#### 4.2.4 De latentiefase (van 6 tot 11 jaar)
In deze fase verschuift de aandacht naar nieuwe, sociaal nuttige doelen; seksuele ontwikkeling en activiteit vallen grotendeels stil .
#### 4.2.5 Tot slot
De seksuele ontwikkeling verloopt in fasen, waarbij leeftijdsgrenzen indicatief zijn. Gedrag en emoties die bij een fase horen, zijn niet per se de norm, en er zijn overlappingen en individuele ontwikkelingen .
### 4.3 Praten met kinderen over seksualiteit
Kinderen stellen vanaf jonge leeftijd vragen over hun lichaam en de wereld om hen heen, waaronder over seksualiteit. Volwassenen vinden dit onderwerp vaak moeilijk, weten niet wat te vertellen of hoe, en zwijgen daardoor soms .
#### 4.3.1 Praten over seksualiteit is belangrijk
* **Inzicht:** Praten geeft inzicht in wat kinderen denken, weten en waar eventuele problemen liggen .
* **Juiste informatie:** Ouders kunnen zorgen voor correcte, volledige en juiste informatie .
* **Waarden en normen:** Eigen waarden en normen kunnen worden overgebracht .
* **Weerbaarheid:** Kinderen die in een open en positieve sfeer over seksualiteit worden voorgelicht, hebben later minder seksuele problemen, zijn tevredener over hun relaties en zijn weerbaarder tegen seksueel misbruik. Ze zullen ook sneller hulp zoeken bij misbruik .
#### 4.3.2 Je eigen opvoeding telt mee
De eigen opvoeding en ervaringen met seksualiteit beïnvloeden iemands huidige opvattingen en houdingen. Bewustzijn van dit proces helpt bij het begrijpen van eigen reacties en het kiezen van passende woorden .
#### 4.3.3 Mening van ouders en de school
Het bespreekbaar maken van seksualiteit in het onderwijs is complex vanwege de mening van ouders en collega's. Veel scholen besteden weinig aandacht aan seksualiteit uit angst voor negatieve reacties van ouders of onzekerheid bij leerkrachten. Een school zou een duidelijk, bij voorkeur schriftelijk, standpunt moeten innemen over hoe zij omgaan met seksualiteit bij kinderen, net zoals bij andere opvoedkundige thema's. Dit creëert duidelijkheid en richtlijnen voor zowel ouders als leerkrachten .
#### 4.3.4 De beste leeftijd om erover te praten
Op elke leeftijd kan erover seksualiteit gesproken worden, aangezien kinderen uit nieuwsgierigheid vragen stellen. Volwassenen maken van seksualiteit vaak een apart, soms schaamtevol, onderwerp, wat kinderen via hun reacties merken. Het is belangrijk om duidelijke, op de vraag afgestemde antwoorden te geven, zonder uitgebreide verhandelingen .
### 4.4 Ben je een jongen of een meisje?
#### 4.4.1 Ontdekkingsmomenten in de kleuterklas
Kinderen in de kleuterklas tonen grote interesse in hun eigen lichaam en dat van anderen, wat zich uit in het bestuderen van geslachtsdelen en het ervaren van aanraking. Ze ontdekken de impact van woorden en de 'vieze woorden'-fase dient vaak ter provocatie of als scheldwoord. De ontdekkingsdrang wordt beïnvloed door de thuissituatie en openheid daar .
**Voorbeeldverhaal:** "Samen in het bad" illustreert hoe kinderen verschillende opvattingen kunnen hebben over naaktheid en gedeelde badmomenten, afhankelijk van hun thuissituatie en gevoelens van schaamte .
* **Toiletbezoeken:** Deze bieden spontane mogelijkheden om verschillen tussen jongens en meisjes te benoemen en te laten ontdekken. Kinderen experimenteren met rechtstaand plassen .
* **Omkleedmomenten:** Zwem- en omkleedmomenten zijn natuurlijke momenten voor ontdekking en het stellen van vragen over hoe de ander eruitziet, wat bijdraagt aan identiteitsvorming. Een sfeer van vertrouwen en openheid is hierbij essentieel .
* **Met een hand in het broekje:** Kinderen ontdekken de prettige gevoelens die aanraking van de geslachtsdelen geven. Het afleren van dit gedrag kan leiden tot schuldgevoelens; het is belangrijker om duidelijk te maken *wanneer* het niet kan, zonder het kind te veroordelen. De reactie van de opvoeder zendt een boodschap uit naar het kind .
* **Seksuele spelletjes:** Spelletjes zoals 'doktertje spelen' of 'vadertje en moedertje' zijn normaal en voortkomend uit nieuwsgierigheid naar elkaars lichaam en rolgedrag. Er zijn echter grenzen :
* Een groter leeftijdsverschil bij lichamelijke spelletjes kan leiden tot manipulatie of dwang, omdat het oudere kind andere seksuele gevoelens en behoeften heeft .
* Kinderen, ongeacht leeftijd, mogen elkaar geen pijn doen of iets doen wat de ander niet wil. Kinderen leren hierdoor dat seksualiteit niet samengaat met pijn of dwang, en dat ze hierover kunnen praten .
#### 4.4.2 Seksueel (on)toelaatbaar gedrag
Sensoa hanteert zes criteria om seksueel gedrag te beoordelen:
1. **Wederzijdse toestemming:** Alle betrokkenen gaan akkoord en voelen zich prettig .
2. **Vrijwilligheid:** Geen beloning, misleiding, druk of dwang .
3. **Gelijkwaardigheid:** Tussen gelijkwaardige partners qua leeftijd, kennis, macht, etc. .
4. **Leeftijd of ontwikkeling:** Gedrag past bij de ontwikkelingsfase .
5. **Context:** Gedrag is aangepast aan de situatie en omgeving .
6. **Impact:** Gedrag is niet schadelijk en laat een goed gevoel achter .
#### 4.4.3 Biologische verschillen
Naast uiterlijke verschillen zijn er ook biologische verschillen tussen jongens en meisjes door hormoonwerking, die het lichamelijke gestel beïnvloeden. Direct na geboorte zijn er verschillen in beendergestel, lengte, gewicht en stofwisseling .
#### 4.4.4 Genderverschillen
Gender verwijst naar ideeën en verwachtingen over hoe mannen en vrouwen zich horen te gedragen. Deze ideeën worden als kind ontdekt en vormen de sociale identiteit. Genderverschillen zijn niet vaststaand en kunnen versterkt of afgezwakt worden in de opvoeding. Het is belangrijk om niet te staren op verschillen, maar ook overeenkomsten te benadrukken. Het benadrukken van categorieën zoals geslacht kan leiden tot hokjesdenken en stereotypen. Het besef van eigen geslacht ontwikkelt zich tussen twee en vier jaar, aanvankelijk gebaseerd op uiterlijke kenmerken. Sekserolgedrag is duidelijk vanaf drie jaar. Opvoeders moeten waken voor het veroordelen van traditioneel afwijkend gedrag .
#### 4.4.5 MVX (Meer dan 'man' of 'vrouw')
Er bestaat een diversiteit aan genderidentiteiten die niet altijd binnen de klassieke hokjes van man of vrouw vallen. Transpersonen voelen zich meer thuis bij een andere identiteit dan die waarmee ze geboren zijn, of voelen zich ergens tussen man en vrouw in. Transpersonen confronteren ons met de vraag wat mannelijkheid en vrouwelijkheid werkelijk betekenen, en benadrukken dat elk individu een unieke samenstelling is van menselijke kwaliteiten .
### 4.5 Ben je verliefd?
Verliefdheid en verkering bij jonge kinderen worden vaak niet serieus genomen, terwijl het voor hen wel degelijk heftig is. De invulling ervan is echter anders dan bij volwassenen; kinderen zoeken geen lichamelijk contact of tongzoenen .
* Een vierjarig kind dat zegt verliefd te zijn, bedoelt een speciale vriendschap en toont dit door meer te spelen met die persoon of iets te geven .
* Een zevenjarig kind kan verliefdheid onderscheiden van vriendschap en wordt hierdoor verlegen .
* Een tienjarig kind weet dat verliefdheid gepaard gaat met de behoefte om vaak bij elkaar te zijn en een vluchtige aanraking spannend kan vinden .
Verliefdheid bij kinderen heeft, binnen de brede opvatting van seksualiteit, wel degelijk met seksualiteit te maken .
#### 4.5.1 Prentenboeken die aansluiten bij verliefdheid
* *Ik vind jou lief* (Sanderijn Van der Doef): Beschrijft het verschil tussen houden van en verliefd zijn, en illustreert met tekeningen wat je doet als je verliefd bent .
* *Kikker is verliefd* (Max Velthuijs): Kikker ervaart de vreemde gevoelens van verliefdheid, ontdekt op wie hij verliefd is en uit dit op een verlegen manier .
* *Cupido* (Babette Cole): Een verhaal over Cupido die mensen verliefd maakt met pijl en boog .
### 4.6 Zoenen en knuffelen
Knuffelen en zoenen zijn vormen van non-verbale communicatie en uiting van gevoelens die een veilig en geborgen gevoel geven. Kinderen hebben behoefte aan aanraking en knuffels, wat een belangrijke basis kan vormen voor latere relaties. Voorbeelden laten zien hoe aanraking (op schoot zitten, handen strelen) kinderen rustiger en gelukkiger kan maken .
#### 4.6.1 De lichaamstaal
Non-verbale aspecten zoals knuffelen, zoenen en aanraken zijn cruciaal. Kinderen leren een 'lichaamstaal' voor het uiten van gevoelens door aanraking .
#### 4.6.2 Prentenboeken die aansluiten bij “zoenen en knuffelen”
* *Ik vind jou lief* (Sanderijn Van der Doef): Raakt zoenen en knuffelen aan als uiting van liefde .
* *Kusjes en Knuffels* (Dr. Catherine Dolto-Tolitch): Een peuterboekje over verschillende manieren en momenten om kusjes en knuffels te geven .
### 4.7 Vrijen
De seksuele moraal is veranderd, waardoor grenzen verschuiven en seksualiteit bespreekbaarder is geworden. Er ontstaat bezorgdheid bij ouders en opvoeders over de grenzen in seksueel gedrag, mede door de toename van berichten over incest en misbruik .
#### 4.7.1 Grenzen die aangeven wat wel en niet kan op seksueel gebied
De opvoeder bepaalt zelf de grenzen van wat acceptabel is .
#### 4.7.2 Je eigen grenzen bepalen
Incestdeskundigen beschouwen erotische gevoelens bij een volwassene als gevolg van interactie met een kind als een overschrijding van de grens. Het gebruiken van seksuele gevoelens bij kinderen voor eigen bevrediging dringt volwassen seksualiteit op aan kinderen, wat ontoelaatbaar is, ook al vraagt het kind erom of wil het het zelf. Kinderen en jongeren experimenteren met leeftijdsgenoten, niet met veel oudere of jongere personen .
#### 4.7.3 De grenzen van het kind respecteren
Kinderen geven signalen aan over hun grenzen; deze moeten gerespecteerd worden. Een kind moet merken dat zijn lichaam van hem is en dat volwassenen niet zomaar mogen bepalen of zijn lichaam wordt aangeraakt. Kinderen leren nee te zeggen tegen ongewenste aanrakingen, wat hen weerbaarder maakt tegen misbruik .
#### 4.7.4 Kinderen die er zelf om vragen
Zelfs als een kind om seksueel gedrag vraagt, is het onjuist en onaanvaardbaar als een volwassene zich hierdoor laat leiden voor eigen genot. Volwassenen vrijen niet met kinderen; dit is een absolute grens. Het laten meekijken bij volwassen vrijpartijen wordt tegenwoordig afgeraden, omdat kinderen dit anders kunnen interpreteren en er bang van kunnen worden .
#### 4.7.5 Wat doe ik als kinderen proberen geslachtsgemeenschap te hebben?
Kinderen kunnen na voorlichting volwassen gedrag imiteren, zoals pogingen tot geslachtsgemeenschap (vooral onder zeven jaar) of oraal-genitaal gedrag (onder twaalf jaar). Dit is niet automatisch afwijkend, tenzij het gedrag frequent voorkomt bij dezelfde kinderen en een agressieve component bevat. Het is gevaarlijk en pijnlijk om voorwerpen in de vagina of anus te stoppen vanwege infectie- en verwondingsgevaar. Kinderen moeten leren dat ze nooit iets mogen doen bij het lichaam van een ander wat die ander niet wil .
#### 4.7.6 Prentenboek dat aansluit bij “vrijen”
* *Ik vind jou lief* (Sanderijn Van der Doef): Beschrijft wat vrijen inhoudt, inclusief de rol van zaadcel en eicel bij de conceptie .
### 4.8 Waar komen baby’s vandaan?
Kinderen hebben vaak wonderlijke ideeën over de oorsprong van baby's, zelfs als ze goed voorgelicht zijn, omdat ze informatie verwerken op een manier die past bij hun ontwikkelingsfase .
#### 4.8.1 Vier fasen in de kleuterleeftijd (volgens Anne Bernstein)
1. **Baby’s komen letterlijk ergens vandaan (3-4 jaar):** Kinderen overtuigd dat ze eerst elders waren en daarna in de buik gingen zitten. Een mogelijke uitleg: "Een mama en een papa kunnen samen een baby maken. Zo'n baby groeit een tijd in de buik van de mama tot hij groot en sterk genoeg is om in de wieg te liggen en melk te drinken." .
2. **Baby’s worden in mekaar gezet (rond 4 jaar):** Kinderen beseffen dat een baby een nieuw wezen is dat 'gemaakt' wordt, technisch of in een fabriek. Voorgelichte kinderen denken dat de moeder dingen in haar buik kan stoppen of bepaalde dingen moet eten om een baby te maken. Een mogelijke uitleg: "Een pop kan je wel op die manier maken, dan zet je armpjes en beentjes aan het lijf en een hoofd erop. Maar baby-armpjes en baby-beentjes kan je nergens kopen. Dat hoeft ook niet, want baby’s hoef je niet te maken, die kunnen groeien. Ze kunnen groeien uit dingen die papa en mama in hun buik hebben. Mama’s hebben eitjes in hun buik en papa’s zaadjes en als die bij elkaar gaan, groeit daar een baby van in de buik van mama. Maar je kan de zaadjes van de papa niet zomaar in de buik van mama ploppen. Jij kan ook zomaar niet met je handen in je buik komen en dat kunnen mama’s en papa’s ook niet, maar papa’s kunnen wel hun piemel in een gaatje tussen mama’s benen stoppen, en dan kunnen de zaadjes uit de piemel in mama’s buik komen." .
3. **Baby’s groeien zoals plantjes:** Kinderen beginnen de fysiologie te begrijpen, maar nog op hun eigen manier (zaadje groeit als zonnepit, zaad als beschermlaagje of mest). Ze hebben zelf het gevoel dat er iets niet klopt. Een mogelijke uitleg: "Je begrijpt wel dat baby’s een vader en moeder nodig hebben om voor hen te zorgen. Soms zorgt een moeder alleen voor de baby, een heel enkele keer een vader. Maar meestal doen ze het samen en je kan ook alleen maar samen een baby maken. Als je elkaar lief vindt, wil je wel heel dicht tegen elkaar aankruipen. Papa’s en mama’s doen dat ook. Zo dicht dat de piemel van de papa in de vagina van de mama komt. Dat is een gangetje van het spleetje naar een speciaal plaatsje in de buik van de mama. Uit de piemel komen een heleboel zaadjes. Als een zaadje in de buik van de mama tegen een ei aankomt, blijven ze aan elkaar zitten en die twee samen zijn dan een piepklein dingetje waaruit de baby verder groeit." .
4. **Baby’s groeien uit samensmelting van sperma en ei (rond 7 jaar):** Kinderen begrijpen logisch dat nieuw leven ontstaat uit de samensmelting van zaad en ei, ook al is het proces niet volledig duidelijk .
#### 4.8.2 Aandachtspunten bij het geven van voorlichting
* Overlaad het kind niet met kennis; vertel niet meer dan gevraagd wordt .
* Wees zuinig met details bij kleintjes, want dit kan leiden tot verwarrende fantasietjes .
* Vermijd te veel vergelijkingen met de dierenwereld, dit kan verwarring zaaien .
* Een kind kan een uitleg begrijpen die één fase verder is dan hun eigen begripsniveau .
* Informeer ouders over seksuele voorlichting in de klas, maar beperk de informatie omdat de keuze bij de ouders ligt .
#### 4.8.3 Prentenboeken die aansluiten bij het thema: “waar komen baby’s vandaan?”
* *Ik vind jou lief* (Sanderijn Van der Doef): Behandelt het verhaal van het eitje en zaadje, de groei in de moederschoot en de geboorte .
* *Het ei van mama* (Babette Cole): Kinderen geven realistische uitleg over hoe baby's worden gemaakt, met behulp van eitjes, zaadjes en de anatomie van de ouders .
* *Een wereld vol baby’s!* (Mick Manning & Brita Granström): Een informatief boek met vergelijkingen met dieren over baby's ontwikkeling en leven na de geboorte .
* *Babietjes, babietjes, babietjes* (Tessa Dahl & Siobhan Dodds): Beantwoordt vragen over menselijke en dierenbaby's aan de hand van dieren en hun jongen .
* *Kindje* (Ran Manushkin & Charles Michels): Een baby in mama's buik wil niet geboren worden, maar wordt uiteindelijk overtuigd .
* *Waar komen de baby’tjes vandaan?* (Marie Wabbes): Beschrijft de route van verliefdheid tot geboorte .
* *De buitelende baby in mama’s buik* (Thomas Svensson): Een prentenboek voor jonge kinderen over de ontwikkeling van een baby in de buik en de geboorte .
* *Het berenwonder* (Wolf Erlbruch): Een beer zoekt naar manieren om een kind te krijgen, uiteindelijk door een berin te vinden .
* *Haar op gekke plekken* (Babette Cole): Beschrijft de hormonale veranderingen bij jongens en meisjes die leiden tot volwassenheid en de mogelijkheid om kinderen te krijgen .
### 4.9 Twee mama’s of twee papa’s
De maatschappij kent steeds meer gezinsvormen dan het traditionele gezin. Kleuters met twee mama's of twee papa's moeten ook hun 'ei' kwijt kunnen op school .
#### 4.9.1 Prentenboeken die aansluiten bij het hebben van twee mama’s of twee papa’s
* *Koning en Koning* (L. de Haan & S. Nijland): Beschrijft een liefdesverhaal tussen twee prinsen .
* *De mama’s van Sterre* (G. van Beuningen): Behandelt holebi-ouderschap op een speelse en begrijpelijke manier .
* *Twee papa’s voor Tango* (E. Schreiber-Wicke): Een waargebeurd verhaal over twee mannetjespinguïns die een nest bouwen en een ei krijgen .
### 4.10 Besluit
Relationele en seksuele opvoeding is een belangrijk, maar niet eenvoudig onderwerp in de klas. Het is cruciaal om hierover te communiceren met collega's en directie, een standpunt in te nemen en ouders te informeren, ondanks mogelijke negatieve reacties .
---
# Eerste hulp bij jonge kinderen
Dit gedeelte behandelt de toepassing van eerste hulp bij jonge kinderen, inclusief schoolgezondheidsbeleid, basisprincipes en specifieke noodsituaties.
## 5. Eerste hulp bij jonge kinderen
Dit onderdeel richt zich op de toepassing van eerste hulp bij jonge kinderen, inclusief de strategieën van gezondheidsbeleid op school, principes van eerste hulp, stappenplannen voor verschillende noodsituaties, en preventieve maatregelen .
### 5.1 Leerdoelen
Na het bestuderen van deze cursus kan men:
* De vier strategieën van het gezondheidsbeleid op school opsommen en toelichten .
* De principes van eerste hulp opsommen en verklaren .
* De vier stappen bij eerste hulp in de juiste volgorde weergeven en uitleggen .
* Specifieke noodsituaties herkennen en de juiste handelingen beschrijven .
* De vereisten voor een verzorgingslokaal op school kennen en de inhoud van een eerstehulpkoffer bepalen, zowel voor schoolgebruik als voor schooluitstapjes .
* Belangrijke telefoonnummers voor noodsituaties kennen .
* Preventieve maatregelen toepassen met betrekking tot diverse risico's zoals zwemmen, groepsuitstappen, zonlicht en luizen .
### 5.2 Strategieën van gezondheidsbeleid op school
De vier strategieën van het gezondheidsbeleid op school worden niet verder gespecificeerd in de verstrekte tekst, maar vormen een leerdoel .
### 5.3 Principes van eerste hulp
De principes van eerste hulp omvatten het kennen van de juiste procedure voor diverse noodsituaties en het toepassen van preventieve maatregelen. Er wordt specifiek verwezen naar de vier stappen bij eerste hulp, die in de juiste volgorde moeten worden toegepast .
### 5.4 Stappenplannen voor noodsituaties
#### 5.4.1 Reanimeren en defibrileren
* **Reanimeren:** Een essentiële vaardigheid bij levensbedreigende situaties .
* **Borstcompressies:** Het ritmisch indrukken van de borstkas om de bloedsomloop te ondersteunen .
* **Beademingen:** Het kunstmatig toedienen van lucht om de ademhaling te ondersteunen .
* **Defibrileren:** Het toedienen van een elektrische schok om het hartritme te herstellen .
#### 5.4.2 Problemen met het bewustzijn
* **Flauwte:** Een tijdelijk bewustzijnsverlies .
* **Schokken en stuipen:** Onwillekeurige spiersamentrekkingen, vaak geassocieerd met koorts of epilepsie .
* **Ademhalingsmoeilijkheden:**
* **Hyperventilatie:** Snelle, diepe ademhaling die leidt tot een onbalans in koolstofdioxide .
* **Astma:** Een chronische aandoening van de luchtwegen die ademhalingsproblemen veroorzaakt .
#### 5.4.3 Verslikking
Situaties waarbij een voorwerp de luchtwegen blokkeert .
#### 5.4.4 Bloedingen
* **Ernstige bloeding:** Verlies van grote hoeveelheden bloed .
* **Bloedneus:** Bloeding uit de neus .
* **Afgebroken of uitgevallen tand:** Letsel aan het gebit waarbij een tand beschadigd is of uit de kaak is geraakt .
#### 5.4.5 Huid- en brandwonden
* **Schaaf-, snij-, steek- en scheurwonden:** Verschillende soorten oppervlakkige en diepere verwondingen aan de huid .
* **Groot vreemd voorwerp:** Een object dat vastzit in een wond en niet zomaar verwijderd kan worden .
* **Splinter:** Een klein, scherp voorwerp dat in de huid is gedrongen .
* **Wonde door een ritssluiting:** Letsel veroorzaakt door het vastraken van de huid in een ritssluiting .
* **Blaren als gevolg van wrijving:** Huidbeschadiging door herhaalde frictie .
* **Brandwonde:** Letsel veroorzaakt door hitte, chemicaliën of elektriciteit .
#### 5.4.6 Letsels aan hoofd en hals
* **Hoofdwonde:** Letsel aan het hoofd .
* **Wervelletsel:** Beschadiging van de wervelkolom .
* **Vreemd voorwerp in het oor:** Een object dat zich in de gehoorgang bevindt .
* **Vreemd voorwerp in de neus:** Een object dat zich in de neusholte bevindt .
#### 5.4.7 Letsels aan botten, spieren en gewrichten
* **Verstuiking:** Letsel aan een gewricht waarbij banden worden uitgerekt of gescheurd .
* **Ontwrichting:** Een gewricht dat uit zijn normale positie is geraakt .
* **Botbreuk:** Een onderbreking in de continuïteit van een bot .
#### 5.4.8 Steken en beten
* **Insectensteek:** Een steek van een insect, zoals een bij of wesp .
* **Tekenbeet:** Een beet van een teek, die ziekten kan overbrengen .
#### 5.4.9 Diabetes
Specifieke aandacht voor kinderen met diabetes en mogelijke complicaties .
#### 5.4.10 Vergiftiging
Blootstelling aan schadelijke stoffen .
#### 5.4.11 Anafylactische shock
Een ernstige, levensbedreigende allergische reactie .
#### 5.4.12 Pijnen
* **Buikpijn:** Pijn in de buikstreek .
* **Hoofdpijn:** Pijn in het hoofd .
* **Keelpijn:** Pijn in de keel .
* **Oorpijn:** Pijn in het oor .
* **Tandpijn:** Pijn aan een tand .
### 5.5 Eerste hulp op school
#### 5.5.1 Medische gegevens
Het belang van het kennen en bewaren van medische gegevens van kinderen .
#### 5.5.2 Verzorgingslokaal
Criteria waaraan een verzorgingslokaal op school moet voldoen en de benodigde uitrusting .
#### 5.5.3 EHBO-koffer
* **Inhoud:** Wat een goede eerstehulpkoffer op school moet bevatten .
* **Schooluitstap:** Welke materialen meegenomen moeten worden op schooluitstap .
#### 5.5.4 Noodnummers
Kennis van de volgende telefoonnummers is essentieel:
* Europees noodnummer .
* Politie .
* Antigifcentrum .
* Algemeen telefoonnummer van huisarts van wacht .
### 5.6 Preventieve maatregelen
Het nemen van preventieve maatregelen om ongevallen en gezondheidsproblemen te voorkomen:
* **Zwemmen:** Specifieke preventie rondom zwemactiviteiten .
* **Op stap in groep:**
* **Te voet:** Preventie bij verplaatsingen te voet .
* **Met de fiets:** Preventie bij verplaatsingen met de fiets .
* **Zon:** Bescherming tegen de zon .
* **Luizen:** Preventie en bestrijding van luizen .
---
# Tijdperceptie en historische context
Dit onderdeel van de cursus verkent het concept tijd, onderscheidt dagelijkse en historische tijd, beschrijft tijdbeleving en tijdsbegrippen, en presenteert de belangrijkste historische periodes met aandacht voor erfgoededucatie .
### 6.1 Oriëntatie op tijd
Kinderen tonen van jongs af aan nieuwsgierigheid naar de dimensies van tijd: "vroeger", "vandaag" en "later". Ze ontdekken het cyclische karakter van dagen, weken, maanden en seizoenen, evenals de lineaire opeenvolging van gebeurtenissen en hun eigen verleden. Dit cursusdeel focust op het onderscheid tussen dagelijkse en historische tijd, tijdbeleving, evolutie, en de integratie van historische tijd in het kleuteronderwijs .
### 6.2 Dagelijkse tijd versus historische tijd
Het woord "tijd" kent diverse betekenissen. Een cruciaal onderscheid is dat tussen dagelijkse en historische tijd .
#### 6.2.1 Dagelijkse tijd
Bij dagelijkse tijd ligt de nadruk op het ritme van de dag en nacht, de wisseling van de seizoenen en het levensritme van de mens. Kinderen leren hierbij begrippen zoals een jaar opgebouwd uit seizoenen en maanden, weken verdeeld in dagen, en dagen ingedeeld in uren, ochtend, middag, avond en nacht. De samenhang en inhoud van deze begrippen worden geleidelijk begrepen. Voorbeelden zijn het verband tussen licht en ochtend, donker en avond, of het observeren van de groei van een plant door de dagen heen .
Op school komen dagelijkse tijdsbegrippen aan bod door gesprekken over de weekdagen, de seizoenen (bv. via een voorjaarstafel) en het gebruik van de klok voor dagelijkse routines. De nadruk ligt op de tijd als cyclus, de regelmatige herhaling van gebeurtenissen en de volgorde daarin (bv. na lente komt zomer) .
#### 6.2.2 Historische tijd
Historische tijd daarentegen richt zich op gebeurtenissen die zich niet altijd met een vaste regelmaat herhalen, maar op het plaatsen van gebeurtenissen in de tijd: verleden, heden en toekomst. Dit wordt gestimuleerd door terug te kijken naar bijvoorbeeld geboortekaartjes en babyfoto's, of vooruit te kijken naar toekomstige gebeurtenissen. Historische tijd kenmerkt zich door een lineair, niet-herhaalbaar karakter en een driedeling: verleden, heden, toekomst. Het begrip 'vroeger' wordt door kinderen tussen vier en negen jaar begrepen, wat hen een besef geeft van een verleden .
Het belang van het werken met dagelijkse en historische tijd in de klas varieert met de leeftijd. Dagelijkse tijd is een belangrijke focus in het kleuteronderwijs, terwijl historische tijd vanaf de derde kleuterklas aan belang wint .
> **Tip:** Het concept "Wie niet weet waar hij vandaan komt, blijft voor altijd een kind" (Cicero) benadrukt het belang van het besef van het verleden .
### 6.3 Tijdbeleving en tijdsbegrippen
#### 6.3.1 Tijdbeleving
Tijdbeleving is subjectief; tijd kan "vliegen" of langzaam lijken te gaan. Het concept omvat ook het maken van tijd voor iets en genieten van momenten. Momenten waar kinderen naar uitkijken, zoals verjaardagen of Sinterklaas, illustreren dit. Een aftelkalender kan helpen om begrippen als morgen en gisteren te introduceren en stil te staan bij de tijdbeleving van kinderen, alsook om na te genieten .
#### 6.3.2 Dagelijkse tijd en tijdsbegrippen
Het ritmische karakter van tijd hoort bij dagelijkse tijd. Begrippen zoals dag, nacht, vroeger en daarna moeten functioneel en veelvuldig worden gebruikt voor jonge kinderen. Kalenders zijn een ideaal instrument om dit ritmische karakter te stimuleren en begrippen als gisteren en morgen te introduceren, alsook om vooruit- en terug te blikken. Het gebruik van kalenders sluit aan bij de cursus "Wiskundige oriëntatie" .
Tijdmeetinstrumenten zoals zandlopers en horloges kunnen worden gebruikt, wat kan leiden tot de introductie van begrippen als Romeinse cijfers en digitale klokken. Contractwerk is een organisatievorm die doelen met betrekking tot dagelijkse tijd nastreeft .
### 6.4 Historische tijd en evolutie
Alles om ons heen, inclusief onszelf, verandert en evolueert door de tijd. Het observeren van de eigen evolutie van een kleuter, bijvoorbeeld aan de hand van foto's op een levenslijn, draagt bij aan een beginnend historisch besef (#page=280, 281). Belangstelling tonen voor verleden, heden en toekomst is een generiek doel dat doorloopt van 2,5 tot 12 jaar .
Kinderen kunnen de ketting verleden-heden-toekomst herkennen in hun eigen leven, familie en schoolomgeving. De lichamelijke evolutie kan worden gevolgd met groeistokken of groeiboekjes, die ook wiskundige mogelijkheden bieden voor het werken rond lengte en oppervlakte. Groeiboekjes kunnen ook persoonlijke mijlpalen bevatten, zoals de eerste tand of het leren fietsen zonder zijwieltjes .
De natuur evolueert ook, wat geïllustreerd kan worden met zaai- en plantproefjes waarbij veranderingen in een korte tijdspanne zichtbaar zijn. De schoolomgeving verandert eveneens door menselijke ingrepen (bv. restauraties, aanleg van een rond punt) en kan worden geregistreerd met foto's en observaties. Deze veranderingen kunnen worden vastgelegd in een seizoensboek .
### 6.5 Een beetje historische informatie
Historische tijd verwijst naar het verleden, van enkele jaren tot duizenden jaren geleden. Om dit verleden behapbaar te maken, wordt de geschiedenis opgedeeld in periodes. Het Katholiek Onderwijs hanteert traditioneel een indeling in zes periodes :
* **Oudste tijden** (tot ca. 800 v.C.) - tijd van zwervers en boeren .
* **Oudheid** (ca. 800 v.C. – ca. 500 n.C.) - tijd van Grieken en Romeinen .
* **Middeleeuwen** (ca. 500 – ca. 1500) - tijd van burchten en steden .
* **Nieuwe tijd** (ca. 1500 – ca. 1800) - tijd van vorsten en ontdekkingen .
* **Nieuwste tijd** (ca. 1800 – 1945) - tijd van volkeren .
* **Eigen tijd** (1945 - …) .
De grenzen van deze periodes worden aangegeven door kernjaartallen, met het gebruik van "ca." (circa) omdat het gaat om ontwikkelingsprocessen rond die periode, niet om exacte overgangen (#page=282, 283). De aanduiding v.C. staat voor voor Christus en n.C. voor na Christus; onze jaartelling begint bij jaar 1, de geboorte van Christus (er is geen jaar 0) .
Elke periode krijgt een samenvattende bewoording om de voorstelling ervan te vergemakkelijken, hoewel dit met mate moet worden gezien .
#### 6.5.1 Eeuwen
Een eeuw is een periode van 100 jaar. De eerste eeuw liep van jaar 1 tot 100. Om de eeuw van een jaartal te bepalen:
* Als de laatste twee cijfers 00 zijn, vormen de honderdtallen het nummer van de eeuw (bv. 1500 = 15e eeuw) .
* Als de laatste twee cijfers niet 00 zijn, vormen de honderdtallen + 1 het nummer van de eeuw (bv. 1501 = 16e eeuw) .
#### 6.5.2 Oudste tijden
De oudste tijden omvatten de prehistorie, de periode vóór het schrift. De aarde ontstond 4,5 miljard jaar geleden, het eerste leven 3,5 miljard jaar geleden, en de eerste mensensoorten 1,9 miljoen jaar geleden. De prehistorie eindigt rond 3500 v.C. met de uitvinding van het schrift (#page=284, 286) .
De term "oermensen" dekt diverse mensachtigen en mensensoorten die voorafgingen aan *Homo sapiens*. Archeologische vondsten zijn de bron van kennis over hun leven. De enige overlevende mensensoort is *Homo sapiens*, die zo'n 200.000 jaar geleden in Afrika verscheen en Europa 40.000 jaar geleden bereikte (#page=284, 285). Kenmerken van vroege mensensoorten waren rechtop staan en vermoedelijk de mogelijkheid tot spreken .
Deze vroege mensen waren jager-verzamelaars of nomaden, die rondtrokken op zoek naar voedsel en in kleine groepen leefden. Ze ontwikkelden werktuigen, eerst van steen, en ontdekten het gebruik van vuur .
Een cruciale maatschappelijke verandering was de agrarische revolutie, die rond 8500 v.C. in de Vruchtbare Sikkel begon. Mensen vestigden zich op één locatie (sedentarisatie), gingen zelf voedsel verbouwen door domesticatie, en ontwikkelden nieuwe technieken zoals spinnen, weven, pottenbakken, en uitvindingen als het wiel en de boot (#page=285, 286). Dit leidde tot bevolkingsgroei, economische ongelijkheid, en een verandering in de rolverdeling tussen mannen en vrouwen .
In onze streken ontstond landbouw rond 5500 v.C. .
#### 6.5.3 Egypte
Het Oude Egypte, van 3500 v.C. tot 1000 v.C., was een hoogstaande beschaving langs de Nijl (#page=286, 287). De farao stond aan het hoofd, beschouwd als een goddelijke bemiddelaar. Egyptenaren geloofden sterk in het hiernamaals, wat leidde tot het mummificeren van lichamen, een duur proces voorbehouden aan de elite. De mummies werden begraven in grafkamers, zoals de prestigieuze piramides voor farao's .
#### 6.5.4 Oudheid
De Oudheid (ca. 800 v.C. – ca. 500 n.C.) omvat de beschavingen van de oude Grieken en de Romeinen .
##### 6.5.4.1 De oude Grieken
De oude Grieken leefden in stadstaten (*poleis*) die zelfstandig beslisten. Ondanks politieke en economische verscheidenheid deelden ze een taal en godsdienst, wat leidde tot feesten en spelen ter ere van de goden. De Olympische Spelen vonden plaats vanaf 776 v.C.. De Griekse beschaving was hoogstaand op het gebied van kunst, architectuur, wetenschap en filosofie, met sporen die tot op vandaag zichtbaar zijn .
##### 6.5.4.2 Het Romeinse rijk
Het Romeinse Rijk, met Rome als hoofdstad, groeide vanaf de 2e eeuw v.C. door militaire veroveringen (#page=288, 290). Het hoogtepunt van hun macht lag in de 2e eeuw n.C.. Onze streken (Gallië) werden in 57 v.C. veroverd door Julius Caesar, wat het einde van de prehistorie daar markeerde door de introductie van het schrift .
De Romeinen bouwden villa's, tempels, wegennetwerken en aquaducten. "Brood en spelen" (gladiatorengevechten) werden georganiseerd om de bevolking tevreden te houden. De doodstraf kon de dood door wilde dieren zijn. Romeinse mannen droegen een tunica, vrouwen ook, en vrije burgers een toga. Ze aten vaak liggend en kenden onderwijs voor rijkere kinderen .
Het West-Romeinse Rijk viel in 476 n.C. door corruptie, hoge kosten van het leger en invallen van vreemde stammen .
#### 6.5.5 Middeleeuwen
De Middeleeuwen (ca. 500 – ca. 1500) worden onderverdeeld in de vroege (ca. 500-1000) en late middeleeuwen (ca. 1000-1500) .
##### 6.5.5.1 Vroege middeleeuwen
In onze streken heersten de Franken. Karel de Grote veroverde in 800 een groot rijk en introduceerde het leenstelsel, waarbij krijgsheren land in leen kregen in ruil voor diensten. Na zijn dood werd zijn rijk verdeeld, wat de basis legde voor Frankrijk en Duitsland .
Vanaf 810 vielen de Vikingen, uitstekende zeevaarders uit Scandinavië, onze streken binnen en plunderden kloosters. Een deel van hen vestigde zich later in Europa, zoals in Normandië .
Vanwege de onveilige periode begonnen lokale heren burchten te bouwen ter verdediging, die evolueerden van houten versterkingen met een motte tot stenen donjons, muren en versterkte poorten (#page=293, 294). Burchten werden strategisch gebouwd op verdedigbare locaties. Tegen het einde van de 15e eeuw maakten ze plaats voor comfortabelere kastelen .
Ridders waren geharnaste strijders te paard, die hun heer met "raad en daad" bijstonden en hiervoor land in leen kregen. De ridderstand ontwikkelde zich door opleiding van jonge pages en schildknapen, culminating in een ceremonie waarbij ze tot ridder werden geslagen en zwoeren de zwakken te verdedigen (#page=294, 295). De maatschappij was verdeeld in drie standen: geestelijken, adel en boeren/handelaars, waarbij de derde stand voornamelijk plichten had .
##### 6.5.5.2 Late middeleeuwen
De late middeleeuwen zagen een heropleving van het economische leven, mede door landbouwoverschotten en bevolkingsgroei, wat leidde tot het ontstaan van steden (#page=295, 296). Kooplieden vestigden zich op strategische locaties, nabij burchten of abdijen, en met goede transportmogelijkheden. Steden als Gent en Brugge ontstonden en groeiden uit tot belangrijke handelscentra. Middeleeuwse steden hadden vaak een belfort, dat diende voor opslag van privileges, wapens, de stadskas, een gevangenis, en als uitkijktoren. In de stad werkten ambachtslieden en handelaars .
#### 6.5.6 Nieuwe tijd
De Nieuwe Tijd (ca. 1500 – ca. 1800) kenmerkte zich door strijd om grondgebied en macht, vaak vermengd met religie .
##### 6.5.6.1 Vorsten en religie
In de 16e eeuw ontstond het Protestantisme als kritiek op de Katholieke Kerk, wat leidde tot religieuze conflicten. Arabische veroveringen in Europa vonden ook plaats .
##### 6.5.6.2 De heksenwaan
De periode kenmerkte zich door een heksenwaan, waarbij vrouwen beschuldigd werden van het bezitten van bovennatuurlijke krachten en contact met de duivel. Heksenprocessen en folteringen kwamen veelvuldig voor, vaak gebaseerd op geruchten en verdachtmakingen (#page=297, 298). Dit kan worden gezien als een uiting van antifeminisme. Een historisch voorbeeld is Tanneken Sconyncx uit Tielt .
##### 6.5.6.3 Ontdekkingen
De Nieuwe Tijd bracht een nieuwe kijk op de wereld en de mens teweeg, met belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen en uitvindingen. Copernicus introduceerde het heliocentrisme, de aarde draait om de zon. Belangrijke wetenschappers waren ook Mercator (cartografie) en Vesalius (menselijk lichaam) .
De boekdrukkunst, oorspronkelijk uit China, werd in Europa verder ontwikkeld door Gutenberg, wat de verspreiding van kennis revolutioneerde. Christoffel Plantijn richtte in Antwerpen een drukkerij op, wat bijdroeg aan het bloeiende culturele leven van de stad .
##### 6.5.6.4 Ontdekkingsreizen
Vanaf de 15e eeuw verkenden Europeanen de oceanen, wat leidde tot contacten met Azië, Afrika en Amerika en de ontdekking van nieuwe continenten. Christoffel Columbus ontdekte in 1492 Amerika, hoewel hij dacht naar Azië te varen. Deze ontdekkingen leidden tot kolonisatie, uitbuiting van grondstoffen en de inzet van Afrikaanse slaven op plantages. Piraterij, het beroven van schepen, bestond al lang en werd in deze periode aangevuld met "kaapvaart" .
#### 6.5.7 Nieuwste tijd
De Nieuwste Tijd (ca. 1800 – 1945) was een periode van revoluties, het ontstaan van België en twee wereldoorlogen .
##### 6.5.7.1 De Franse Revolutie
De Franse Revolutie verwierp het standenstelsel met de leuze "Egalité, Fraternité, Liberté". Na een turbulente periode nam Napoleon Bonaparte de macht over, maar werd in 1815 verslagen .
##### 6.5.7.2 Het ontstaan van België
Van 1815 tot 1830 maakte België deel uit van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, waarna het zich in 1830 afscheurde en een eigen natie vormde .
##### 6.5.7.3 Industriële maatschappij
De Industriële Revolutie transformeerde de economie van handgemaakt naar gemechaniseerde productie in fabrieken. Dit leidde tot uitbuiting van werknemers, lange werkdagen, slechte woonomstandigheden en kinderarbeid. Verbeteringen kwamen door het stemrecht voor mannen en vrouwen en de leerplichtwet die kinderarbeid uitroeide. Tegenwoordig spreken we van een post-industriële maatschappij .
##### 6.5.7.4 De Eerste Wereldoorlog
De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) ontstond uit spanningen tussen Europese grootmachten die allianties vormden. Na de moord op de Oostenrijkse kroonprins brak de oorlog uit tussen de "centralen" (Duitsland, Oostenrijk-Hongarije) en de "geallieerden" (Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland). België, oorspronkelijk neutraal, werd meegesleurd in de oorlog toen Duitsland door hun grondgebied trok. Het front liep vast in loopgraven, vooral in de Westhoek van België. Rusland stapte uit de oorlog in 1917, de VS sloten zich aan bij de geallieerden, en op 11 november 1918 werd een wapenstilstand getekend. Zware strafmaatregelen werden aan de centralen opgelegd in het Verdrag van Versailles .
##### 6.5.7.5 De Tweede Wereldoorlog
Adolf Hitler kwam in 1933 aan de macht in Duitsland en begon met de verovering van omliggende gebieden. In 1939 verklaarden Frankrijk en Groot-Brittannië de oorlog aan Duitsland na de invasie van Polen. De "asmogendheden" (Duitsland, Italië, Japan) stonden tegenover de "geallieerden" (Frankrijk, Groot-Brittannië, later VS). Duitsland veroverde België en een groot deel van Europa. De Holocaust, de systematische vervolging en uitroeiing van Joden, was een donkere periode. De landing van Normandië begon de bevrijding van West-Europa. De oorlog eindigde in Europa op 8 mei 1945, en wereldwijd na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki .
#### 6.5.8 Eigen tijd
De "Eigen Tijd" begon in 1945 en kenmerkt zich door veranderingen zoals het vrouwenstemrecht (vanaf 1948), de opkomst van de Europese Unie en het internet .
##### 6.5.8.1 Koude oorlog
Van 1945 tot 1990 heersten er grote spanningen tussen het kapitalistische Westen (VS) en het communistische Oosten (Sovjet-Unie) tijdens de Koude Oorlog. Beide grootmachten beschikten over kernwapens, maar een direct gewapend conflict bleef uit .
### 6.6 Erfgoed (ook in de kleuterklas)
Erfgoed omvat sporen uit het verleden die worden overgeleverd in het heden en bewaard voor de toekomst (#page=304, 305). Dit gaat verder dan enkel grote monumenten en museumstukken; het omvat ook tradities, gebruiken, rituelen, alledaagse objecten, het landschap en zelfs straatnamen. Erfgoed is persoonlijk, afhankelijk van smaak, tijd en cultuur, en evolueert voortdurend. Het vormt een link tussen verleden, heden en toekomst .
#### 6.6.1 Wat is erfgoed?
Erfgoed wordt verdeeld in drie categorieën:
* **Roerend erfgoed:** tastbare voorwerpen (bv. munten, documenten) .
* **Onroerend erfgoed:** gebouwen, monumenten, landschapskenmerken .
* **Immaterieel erfgoed:** gebruiken, rituelen, verhalen .
> **Tip:** Om te bepalen tot welk soort erfgoed iets behoort, kan men zich afvragen: kan ik het aanraken (roerend/onroerend vs. immaterieel)? Kan ik het vastnemen (roerend vs. onroerend)? (#page=305, 306) .
#### 6.6.2 Erfgoed in de schoolbuurt
Erfgoed is ook te vinden in de directe omgeving van de school, zoals straatnamen, gebouwen en lokale verhalen. Dit erfgoed is gratis toegankelijk en maakt het verleden concreter en dichterbij voor kinderen. Het sluit perfect aan bij omgevingsonderwijs .
#### 6.6.3 Erfgoed om de wereld rondom ons te begrijpen
Erfgoed helpt kinderen te beseffen dat de huidige inrichting van het leven het resultaat is van voorgaande generaties en dat alles om hen heen een verleden heeft. Het bevordert historisch besef door verbanden te leggen tussen vroeger en nu. Erfgoed is het DNA van onze samenleving en helpt bij het begrijpen van de identiteit en het karakter van een gemeenschap .
Erfgoededucatie stelt jongeren in staat mee vorm te geven aan de wereld en stil te staan bij de waarde van erfgoed en de zorg die van generatie op generatie wordt doorgegeven. Het toont aan dat er voor problemen meerdere, tijdelijke oplossingen mogelijk zijn .
#### 6.6.4 Glokale erfgoed
Erfgoed bepaalt mede de identiteit en wordt doorgegeven via tradities en gewoonten. Erfgoededucatie moedigt aan om de eigen omgeving te "lezen" en het verhaal achter erfgoed te onderzoeken, maar plaatst dit steeds in een bredere context (Belgisch, Europees, wereldwijd) - "glokale" erfgoed (globaal en lokaal). Het rekening houden met diverse en interculturele achtergronden is belangrijk, waarbij erfgoed een ideaal startpunt is om de culturele identiteit van anderen te ontdekken. Eten en eetrituelen zijn een goed voorbeeld van dit glokale erfgoed .
#### 6.6.5 Wat is erfgoededucatie?
Erfgoededucatie is onderwijs dat uitgaat van sporen uit het verleden in het heden, deze inbedt in een context, en een "erfgoedervaring" teweegbrengt. Het doel is niet enkel kennisoverdracht, maar ook het doorgeven van zorg voor erfgoed en het aanzetten tot actieve betrokkenheid en zelf-eigening van erfgoed .
#### 6.6.6 Onderzoekend op pad
Voor het ontdekken van erfgoed is het essentieel om op pad te gaan in de omgeving of concrete erfgoedsporen naar de klas te brengen. Een onderzoekende houding is cruciaal: kinderen worden aangemoedigd om te kijken, denken, redeneren, fantaseren, experimenteren, overleggen en waarnemen met alle zintuigen. Erfgoededucatie stimuleert kennis, inzichten en attitudes, betrekt kinderen actief en enthousiasmeert hen voor erfgoed. Het moedigt creatief en kritisch denken aan en het ontdekken van samenhang .
#### 6.6.7 Multiperspectief
Erfgoededucatie, nauw verbonden met tijdoriëntatie, kan vanuit diverse perspectieven worden benaderd. Het bestuderen van kaarten, standbeelden, verhalen en landschappen brengt culturele en persoonsgebonden ontwikkelvelden aan bod .
---
# Wiskundige concepten en toepassingen
Dit onderdeel verkent de fundamentele wiskundige concepten die essentieel zijn voor logisch denken, getallenbegrip, meetkunde en meten.
### 7.1 Leerdoelen
Na het bestuderen van dit onderdeel kunt u de volgende begrippen omschrijven :
#### 7.1.1 Logisch en wiskundig denken
Dit omvat het begrijpen van:
* Relaties .
* Redeneren .
* Patronen .
* Algoritmisch denken .
* Heuristieken .
#### 7.1.2 Getallenkennis
Dit omvat de volgende aspecten van getallen:
* **Getallen:**
* Het concept van een getal .
* Soorten getallen, waaronder natuurlijke getallen en gehele getallen .
* **Noteren van getallen:**
* Talstelsels, met specifieke aandacht voor het tiendelige talstelsel, Romeinse cijfers en het binaire talstelsel .
* **Getalbeeld:** Het vermogen om getallen mentaal te visualiseren en te manipuleren .
* **Turven:** Een methode om aantallen bij te houden, vaak met streepjes .
* **Functies van getallen:**
* Getal als aanduiding van een hoeveelheid .
* Getal als aanduiding van een rangorde .
* Getal als aanduiding van verhouding/maatgetal .
* Getal als code .
* **Handelen met getallen:**
* Subiteren: Het direct waarnemen van kleine aantallen zonder te tellen .
* Vergelijken en sorteren .
* Tellen .
* Bewerkingen (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen) .
* Het interpreteren van tabellen, grafieken en diagrammen .
* Conserveren: Het begrijpen dat de hoeveelheid gelijk blijft, ongeacht de vorm waarin deze wordt gepresenteerd .
#### 7.1.3 Meetkunde
Dit deelgebied omvat:
* **Ruimtelijke oriëntatie:** Het vermogen om objecten en posities in de ruimte te plaatsen en te begrijpen, inclusief begrippen als horizontaal, verticaal en diagonaal .
* **Meetkundige objecten:**
* Een punt .
* Een rechte lijn .
* Een vlak .
* Een hoek .
* Vlakke figuren (2D-vormen) .
* Ruimtelijke figuren (3D-vormen) .
* Het onderscheid tussen 2D en 3D .
* **Meetkundige relaties:**
* Evenwijdigheid .
* Loodrechtheid .
* Symmetrie .
* Gelijkheid van vorm en grootte .
* Gelijkvormigheid (gelijke vorm, mogelijk verschillende grootte) .
#### 7.1.4 Meten en metend rekenen
Dit omvat:
* **Vergelijken:**
* Kwalitatief vergelijken (bijvoorbeeld langer dan, zwaarder dan) .
* Kwantitatief vergelijken (met behulp van meeteenheden) .
* **Meten:**
* Grootheden (bijvoorbeeld lengte, massa, tijd) .
* Maateenheden (bijvoorbeeld meter, kilogram, seconde) .
* Standaardmaten (internationaal afgesproken maten) .
* Natuurlijke maten (maten gebaseerd op lichaamsdelen of alledaagse objecten, zoals voet of handbreedte) .
* **Aan de slag na het vergelijken/meten:**
* Sorteren en classificeren op basis van gemeten of vergeleken eigenschappen .
* Rangschikken en seriëren van objecten op basis van een bepaalde eigenschap .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Het menselijk lichaam | Het complexe organisme bestaande uit verschillende organen, systemen en weefsels, verantwoordelijk voor alle levensfuncties. |
| Skelet | Het geraamte van het menselijk lichaam dat steun, bescherming en aanhechtingspunten voor spieren biedt, bestaande uit botten en kraakbeen. |
| Kraakbeen | Taai, sterk en buigzaam weefsel dat als schokdemper dient in gewrichten en ook voorkomt in o.a. de oorschelp en neusvleugels. |
| Gewricht | Het contactpunt tussen twee of meer botten, dat beweging tussen deze botten mogelijk maakt en vaak bekleed is met kraakbeen. |
| Spierstelsel | Het geheel van spieren die, door samen te trekken en te ontspannen, beweging en houding van het lichaam mogelijk maken. |
| Zenuwstelsel | Het communicatienetwerk van het lichaam, bestaande uit hersenen, ruggenmerg en zenuwen, dat prikkels verwerkt en coördineert. |
| Centrale zenuwstelsel | Het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg, verantwoordelijk voor verwerking en coördinatie van informatie. |
| Perifere zenuwstelsel | Het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit zenuwen buiten het centrale zenuwstelsel, verantwoordelijk voor het doorgeven van signalen tussen het CZS en de rest van het lichaam. |
| Huid | Het grootste orgaan van het lichaam, dat beschermt, temperatuur reguleert, zintuiglijke informatie opvangt en afvalstoffen uitscheidt. |
| Hormonenstelsel | Een systeem van klieren die hormonen produceren, chemische boodschappers die via het bloed worden vervoerd en verschillende lichaamsfuncties reguleren. |
| Schildklier | Een klier in de hals die hormonen produceert die de stofwisseling, energievoorziening en groei reguleren. |
| Spijsverteringsstelsel | Het systeem dat verantwoordelijk is voor het afbreken van voedsel tot voedingsstoffen die het lichaam kan opnemen. |
| Bloedsomloop | Het systeem van hart en bloedvaten dat bloed door het lichaam transporteert om zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen te leveren en af te voeren. |
| Hart | De pomp die het bloed door het lichaam stuurt, bestaande uit vier holtes: twee boezems en twee kamers. |
| Slagaders (arteries) | Bloedvaten die zuurstofrijk bloed van het hart naar de weefsels transporteren. |
| Aders (venen) | Bloedvaten die zuurstofarm bloed van de weefsels terug naar het hart transporteren. |
| Ademhalingsstelsel | Het systeem dat verantwoordelijk is voor de opname van zuurstof en de afgifte van koolstofdioxide via de longen. |
| Longblaasjes | Kleine zakjes in de longen waar de gasuitwisseling tussen lucht en bloed plaatsvindt. |
| Voortplantingsstelsel | Het systeem van organen dat verantwoordelijk is voor de voortplanting van het menselijk ras. |
| Zintuigen | Organen die prikkels uit de omgeving opvangen en doorgeven aan de hersenen voor interpretatie. |
| Oog | Het zintuig voor het zien, dat licht kan waarnemen en beelden vormt op het netvlies. |
| Netvlies | Het binnenste oogvlies met lichtgevoelige cellen (kegeltjes en staafjes) die lichtprikkels omzetten in signalen. |
| Oor | Het zintuig voor het horen en het bewaren van evenwicht, bestaande uit uitwendig, midden- en inwendig oor. |
| Trommelvlies | Een dun vlies aan het einde van de gehoorgang dat trilt wanneer geluidsgolven het binnendringen en de trillingen doorgeeft aan de gehoorbeentjes. |
| Gehoorbeentjes | De drie kleinste botjes in het middenoor (hamer, aambeeld, stijgbeugel) die trillingen versterken en overbrengen naar het inwendig oor. |
| Slakkenhuis | Het spiraalvormige deel van het inwendig oor dat de gehoorzenuw bevat en trillingen omzet in elektrische signalen. |
| Evenwichtsorgaan | Het deel van het inwendig oor dat verantwoordelijk is voor het bewaren van het evenwicht, bestaande uit drie halfcirkelvormige kanalen. |
| Huid | Het grootste orgaan van het lichaam, dat beschermt, temperatuur reguleert, zintuiglijke informatie opvangt en afvalstoffen uitscheidt. |
| Tastzintuigen | Zenuwuiteinden in de huid die gevoelig zijn voor aanraking en drukverschillen. |
| Tong | Het gespierde orgaan in de mond dat betrokken is bij proeven, spreken, kauwen en slikken. |
| Smaakpapillen | Kleine structuren op de tong die smaakprikkels opvangen en doorgeven aan de smaakzenuw. |
| Neus | Het orgaan voor de reuk, dat ook betrokken is bij de zuivering, verwarming en bevochtiging van ingeademde lucht. |
| Neusslijmvlies | Het slijmvlies dat de neusholte bekleedt en reukprikkels opvangt. |
| Gezondheidseducatie | Het proces van het aanbieden van kennis en vaardigheden om gezonde keuzes te maken en ernaar te handelen, door middel van informeren, sensibiliseren en opvoeden. |
| Gezondheid | Een toestand van optimaal fysiek, mentaal en sociaal welbevinden, waarbij men de kans heeft om capaciteiten te ontwikkelen en te gebruiken. |
| Ziekte | Het verbreken van het fysieke, mentale of sociale evenwicht, veroorzaakt door interne of externe factoren. |
| Infectieziekten | Ziekten veroorzaakt door micro-organismen zoals virussen, bacteriën of schimmels, die vaak besmettelijk zijn. |
| Vaccinatie | Een preventieve methode waarbij een verzwakte of kunstmatig aangemaakte ziekteverwekker wordt toegediend om het lichaam antilichamen te laten ontwikkelen tegen de ziekte. |
| Antibiotica | Medicijnen die infecties veroorzaakt door bacteriën en schimmels bestrijden door hun vermenigvuldiging te remmen of ze te doden. |
| Tandbederf (cariës) | Het wegrotten van tandglazuur en tandbeen, meestal veroorzaakt door zuren geproduceerd door bacteriën in de mond. |
| Tandplaque | Een kleverige laag bacteriën die zich op de tanden vormt na het eten en drinken en die de oorzaak is van tandcariës en tandvleesontsteking. |
| Tandsteen | Verkalkte tandplaque die zich vastzet op het glazuur en het tandglazuur aantast. |
| Voedingsstoffen | Stoffen die het lichaam nodig heeft voor energie, groei, herstel en bescherming, zoals koolhydraten, vetten, eiwitten, vitaminen, mineralen en water. |
| Koolhydraten | Direct bruikbare energiebronnen die het lichaam nodig heeft voor dagelijkse activiteiten. |
| Vetten | Brandstoffen die veel energie leveren, essentiële vetzuren bevatten en vetoplosbare vitaminen transporteren. |
| Eiwitten (proteïnen) | Bouwstoffen die het lichaam nodig heeft voor de groei en het herstel van weefsels, en voor de opbouw van antistoffen. |
| Vitaminen | Stoffen die het lichaam in geringe mate nodig heeft voor normale groei en bescherming tegen ziekten, en die de werking van chemische reacties bevorderen. |
| Mineralen en sporenelementen | Stoffen die vooral belangrijk zijn als bouw- en/of beschermende stoffen, met specifieke functies in het lichaam. |
| Voedingsvezels (cellulose) | Plantaardige stoffen die niet verteerd of opgenomen worden, maar een belangrijke rol spelen in de spijsvertering en de darmwerking bevorderen. |
| Water | Een essentieel element voor het leven, dat dient als vervoermiddel voor voedingsstoffen en afvalstoffen, en essentieel is voor lichaamsfuncties. |
| Bewegingsdriehoek | Een model dat richtlijnen geeft voor gezonde beweging en het beperken van sedentair gedrag. |
| Fitheid | Het vermogen om op een bevredigende wijze spierarbeid te verrichten, essentieel voor gezondheid en welbevinden. |
| Slaap | Een natuurlijke toestand van rust waarbij het lichaam en de hersenen herstellen en informatie verwerken, essentieel voor fysieke en mentale gezondheid. |
| Psychoseksuele ontwikkeling | De ontwikkeling van seksualiteit bij het individu, onderverdeeld in verschillende fasen (oraal, anaal, fallisch, latentie) volgens Freud. |
| Erogene zone | Een huid- of slijmhuidzone die bijzonder gevoelig is voor stimulatie en een lustervaring oproept, zoals de mond, anus of genitaliën. |
| Oedipuscomplex | Een psychoseksueel concept waarbij een kind (vooral jongens) zich seksueel aangetrokken voelt tot de ouder van het andere geslacht en rivaliteit ervaart met de ouder van hetzelfde geslacht. |
| Genderverschillen | Ideeën en verwachtingen over hoe mannen en vrouwen zich horen te gedragen, die cultureel bepaald zijn en kunnen verschillen van biologische verschillen. |
| Erfgoed | Sporen uit het verleden die zijn overgeleverd in het heden en die bewaard moeten worden voor de toekomst, zoals tastbare objecten, tradities of verhalen. |
| Roerend erfgoed | Tastbare voorwerpen uit het verleden, zoals oude munten, documenten of kunstwerken. |
| Onroerend erfgoed | Gebouwen, monumenten, landschappen en andere vaste structuren uit het verleden. |
| Immaterieel erfgoed | Tradities, gebruiken, rituelen, verhalen en kennis die van generatie op generatie worden doorgegeven. |
| Erfgoededucatie | Onderwijs dat gebruikmaakt van sporen uit het verleden, ingebed in een context, om een ervaring te creëren die naar het verleden verwijst en zorg voor erfgoed bevordert. |
| Historische tijd | De opeenvolging van gebeurtenissen in het verleden, onderverdeeld in periodes (oudste tijden, oudheid, middeleeuwen, etc.) om het verleden beter te begrijpen. |
| Dagelijkse tijd | Het ritme van dag en nacht, de wisseling van seizoenen en het levensritme van de mens, met begrippen zoals dagen, weken, maanden en uren. |
| Logisch en wiskundig denken | Het vermogen om relaties te leggen, te redeneren, patronen te herkennen, algoritmisch te denken en heuristieken toe te passen. |
| Getallenkennis | Het begrip van getallen, hun functies (hoeveelheid, rangorde, verhouding, code) en hoe ermee te handelen (subiteren, tellen, vergelijken, sorteren, bewerkingen). |
| Meetkunde | Het bestuderen van vormen, ruimtelijke relaties en eigenschappen, inclusief punten, lijnen, vlakken, hoeken, figuren en hun onderlinge verbanden. |
| Meten en metend rekenen | Het proces van het vergelijken, kwantificeren en uitdrukken van grootheden met behulp van gestandaardiseerde of natuurlijke maateenheden. |