Cover
ابدأ الآن مجانًا module 4: case België deel 1 (kort)
Summary
# Basisprincipes van fiscaal federalisme in België
De financiering van de verschillende overheidsniveaus in België is een dynamisch systeem dat gebaseerd is op een combinatie van dotaties, fiscale autonomie en verevening, met een cruciale rol voor de personenbelasting (PB) en de btw.
### 1.1 Combinatie van dotaties, fiscale autonomie en verevening
De financiering van de Belgische overheden rust op drie pijlers:
* **Dotaties:** Transfers van middelen vanuit de federale overheid naar de gewesten en gemeenschappen.
* **Fiscale autonomie:** De bevoegdheid van de gewesten en gemeenschappen om zelf belastingen te heffen of aan te passen.
* **Verevening:** Solidariteitsmechanismen die zorgen voor een herverdeling van middelen tussen de overheden om regionale verschillen in belastingcapaciteit te compenseren.
De personenbelasting is een belangrijke gedeelde belasting. De gewesten ontvangen een deel van de ontvangsten en kunnen opcentiemen heffen of kortingen toekennen, wat de PB voor hen een samengestelde belasting maakt. De gemeenschappen hebben geen fiscale bevoegdheden op de PB. Zij ontvangen daarnaast een aanzienlijk deel van de federale btw-ontvangsten via een onvoorwaardelijke, niet-doelgebonden 'block grant'. De fiscale autonomie van de gewesten wordt verder uitgebreid via diverse eigen gewestbelastingen. Verevening is ingebouwd in de toebedeelde PB aan de gewesten via een nationale solidariteitstussenkomst, die extra middelen voorziet voor regio's met een lagere belastingcapaciteit dan het nationaal gemiddelde.
### 1.2 De evoluerende financieringsstructuur
De financieringsstructuur van België is geen statisch gegeven, maar is onderhevig aan voortdurende aanpassingen, met name door opeenvolgende staatshervormingen. Drie belangrijke financiële 'momentums' zijn 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011-2013 (Vlinderakkoord). De toenemende fiscale autonomie van de gewesten en de aanpassingen aan de vereveningsmechanismen zijn centrale thema's in deze evolutie. De verbrokkelde en verwevenheid van bevoegdheden tussen de federale en regionale niveaus voedt voortdurend het debat over verdere regionalisering of herfederalisering.
### 1.3 Aanleidingen tot hervormingen
De aanleidingen voor staatshervormingen, en bijgevolg voor wijzigingen in de financieringswetten, zijn zowel politiek-institutioneel als socio-economisch van aard.
* **1989:** Noodzaak tot meer objectivering en verantwoording van de middelenverdeling naar regio's.
* **2001 (Lambermont-akkoord):** De vraag van de regio's naar meer beleidsautonomie via fiscaliteit en de onderschatting van de impact van nataliteit op onderwijsuitgaven.
* **2011 (Vlinderakkoord):** Behoefte aan meer responsabilisering van de regio's, herziening van het solidariteitsmechanisme en de uitdagingen van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) die leidden tot een nood aan herfinanciering.
Daarnaast spelen demografische prognoses, de evolutie van de arbeidsmarkt en de impact daarvan op de overheidsfinanciën een belangrijke rol in de discussies.
### 1.4 Niet enkel "meer middelen naar de regio's"
Tijdens de recente staatshervormingen werd niet enkel gestreefd naar meer middelen voor subnationale overheden, maar ook naar maatregelen die de federale overheid moesten behoeden voor toekomstige tekorten. Dit omvat regelingen rond belastingelasticiteit en het behoud van de progressiviteit van de personenbelasting bij invoering van gewestelijke opcentiemen. Een duurzaam evenwicht tussen de financiering van de federale overheid en de regionale niveaus is cruciaal.
### 1.5 Voorkomen van belastingconcurrentie
Een belangrijk aandachtspunt bij hervormingen van de financieringswetten is het vermijden van belastingconcurrentie tussen de regio's. Beperkingen omvatten het verbod op het inkrimpen van belastbare grondslagen of het toestaan van grote belastingaftrekken met het specifieke oogmerk om belastinggrondslag weg te trekken uit andere gewesten. De vennootschapsbelasting blijft federaal om concurrentie tussen regio's te vermijden, gezien de potentiële aantrekkingskracht van regio's met een betere begrotingspositie om maatschappelijke zetels aan te trekken.
### 1.6 Transfers en algemene middelen (PB en BTW)
Transfers vanuit de federale overheid worden gefinancierd uit algemene middelen, waarvan de personenbelasting en de btw de belangrijkste bronnen zijn. De omvang van deze transfers is grotendeels losgekoppeld van de effectieve evolutie van de PB- en btw-ontvangsten, waardoor de federale overheid bij economische groei een voordeel kan behalen en regio's bij economische neergang worden beschermd tegen scherpe dalingen.
### 1.7 Gedeelde/samengevoegde PB en efficiëntie
De gedeelde of samengevoegde personenbelasting wordt in heel België op identieke wijze geheven en geïnd. Dit garandeert efficiëntievoordelen (één administratie) en horizontale rechtvaardigheid (gelijke behandeling van belastingplichtigen). De federale FOD Financiën blijft instaan voor de inning, beheer, regelgeving, bezwaarschriften en geschillen, wat de opbouw van expertise op federaal niveau bevordert.
### 1.8 Historische evolutie van de staatshervormingen en financiering
#### 1.8.1 Algemene situering en de Bijzondere Financieringswet (BFW)
De complexe financieringsstructuur van België is gecentreerd rond de Bijzondere Financieringswet (BFW), die sinds 1989 significant is gewijzigd. De BFW regelt de transfers van middelen tussen de federale staat en de gewesten/gemeenschappen en bepaalt de 'taxing powers' van de subnationale besturen. De belangrijkste financiële wijzigingen vonden plaats in 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011-2013 (Vlinderakkoord).
#### 1.8.2 De situatie tot 1989: beperkte fiscale autonomie
Vóór 1989 hadden de deelstaten weinig tot geen fiscale autonomie. Middelen werden ter beschikking gesteld door de federale overheid via dotaties, verdeeld op basis van behoeftencriteria zoals bevolking, oppervlakte en aandeel in de opbrengst van de personenbelasting. Dit principe van begrotingssolidariteit werd echter gekenmerkt door jaarlijkse politieke keuzes, wat langetermijnplanning bemoeilijkte en Vlaanderen een gebrek aan erkenning van zijn fiscale draagkracht deed ervaren.
#### 1.8.3 Breuklijn in 1989: invoering van 'juste retour' en solidariteit
Vanaf 1989 veranderde het principe van middelenverdeling fundamenteel. De BFW ging uit van het principe van de 'juste retour', wat betekent dat gewesten die meer personenbelasting genereren, een groter aandeel uit de PB-ontvangsten krijgen. Tegelijkertijd werd het solidariteitsmechanisme ingevoerd voor de gewesten, om regio's met een lagere fiscale capaciteit te ondersteunen. Dit solidariteitsmechanisme evolueerde van een horizontaal (tussen gewesten) naar een verticaal (via de federale overheid) systeem.
#### 1.8.4 Tweede mijlpaal: het Lambermontakkoord (2001)
Het Lambermontakkoord in 2001 bracht een herfinanciering van de gemeenschappen, die in het bestaande systeem ondergefinancierd waren, met name de Franse Gemeenschap.
* **Herfinanciering van de gemeenschappen:** Nieuwe dotaties werden toegekend (de "Lambermont-turbo"), en de btw-dotatie werd gekoppeld aan de economische groei. Vanaf 2001 werd de verdeling van de btw-dotatie niet enkel op basis van behoeftecriteria (zoals aantal leerlingen) gedaan, maar kreeg het principe van 'juste retour' (gebaseerd op het aandeel PB-inkomsten) meer gewicht.
* **Fiscale autonomie van de gewesten:** Dit akkoord leidde tot een forse uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten, met volledige bevoegdheid over onder andere registratierechten, successierechten, onroerende voorheffing, verkeersbelastingen en milieutaksen. Vóór 2001 hield de federale overheid steeds een deel van de opbrengst zelf, wat na Lambermont tot 100% van de opbrengst voor het gewest ging.
* **Gemeenschappen:** Qua fiscale bevoegdheden bleven de gemeenschappen met lege handen achter. Het enige instrument, kijk- en luistergeld, werd omgevormd tot een gewestbelasting en nadien afgeschaft. Dit resulteerde in een sterke asymmetrie: gewesten met een breed eigen belastingpakket en gemeenschappen die quasi volledig afhankelijk waren van de PB- en btw-stromen.
#### 1.8.5 Cijfers rond 2010: federale inkomsten en regionale stromen
In 2010 bedroegen de federale ontvangsten uit PB ongeveer 34,3 miljard euro en uit btw circa 25 miljard euro. Een substantieel deel hiervan vloeide terug naar de regio's:
* **Personenbelasting (PB):** 37,5% ging naar de gewesten en 17,4% naar de gemeenschappen, na correcties via de solidariteitsbijdrage en negatieve termen.
* **BTW:** Bijna 12 miljard euro ging naar de gemeenschappen, aangevuld met de "Lambermont-turbo".
* Totaal stroomde circa 28 miljard euro door naar gewesten en gemeenschappen, met de gewesten voornamelijk gefinancierd uit de PB-dotatie en de gemeenschappen uit de btw-dotatie.
#### 1.8.6 Financiering van de Gewesten vóór de 6e Staatshervorming
De financiering van de gewesten vóór de 6e Staatshervorming bestond uit meerdere componenten:
1. **Toegewezen PB:** Een dotatie uit een federale enveloppe, verhoogd met de solidariteitsbijdrage en verlaagd met de negatieve term. Dit vormde de kern van de financiering.
2. **Extra dotaties:** Toegekend voor overgehevelde bevoegdheden, compensatie voor de "dode hand" (verlies van onroerende voorheffing op openbare gebouwen) en de "Belgische enveloppe" voor Brussel.
3. **Eigen inkomsten:**
* **Eigen belastingen:** Via de toegenomen fiscale autonomie.
* **Schuld:** Mogelijkheid om leningen aan te gaan voor investeringen.
* **Diverse overige inkomsten:** Schenkingen, legaten, huurgelden, beleggingen, retributies.
#### 1.8.7 Wat bepaalt de omvang van de PB-transfer naar de regio's?
De PB-dotatie aan de gewesten is een vaste dotatie die evolueert met inflatie en economische groei (BBP-groei), maar niet noodzakelijk synchroon met de effectieve groei van de PB-opbrengsten zelf. Latere hervormingen hebben deze aanpassing aan economische groei deels begrensd om federale sanering te financieren, waardoor de regio's mee bijdragen aan het terugdringen van federale tekorten.
* **Basisdotatie:** Een enveloppe die historisch werd afgestemd op uitgaven van overgedragen bevoegdheden en uitgebreid werd bij nieuwe bevoegdheidsoverdrachten.
* **Verdeling via 'Juste Retour':** De PB-dotatie wordt verdeeld op basis van het aandeel PB-opbrengst van elk gewest in de totale dotatiepot. Dit principe is responsabiliserend: hoe meer PB een gewest opbrengt, hoe groter zijn deel. Dit effect wordt echter afgevlakt door de solidariteitsbijdrage en de negatieve termen.
* **Evolutie van de PB-aandelen:** Vlaanderen behoudt het grootste en stijgende aandeel, Wallonië schommelt rond 28% en Brussel kent een duidelijke daling in fiscale capaciteit, voornamelijk door pendelarbeid.
* **Woonplaatsprincipe en pendelarbeid:** Personenbelasting wordt toegewezen aan het gewest van woonplaats, niet werkplaats. Dit verklaart waarom Brussel, ondanks hoge economische productie, fiscale capaciteit verliest omdat veel werknemers elders wonen.
#### 1.8.8 De solidariteitsbijdrage
De solidariteitsbijdrage is een federale toelage voor gewesten met een lagere fiscale capaciteit per inwoner dan het Belgische gemiddelde. De bijdrage is gebaseerd op de mate waarin een gewest onder het nationale gemiddelde scoort, het aantal inwoners en een vast per inwoner geïndexeerd bedrag. Vlaanderen komt hierdoor nooit in aanmerking, terwijl Wallonië structureel ontvangt en Brussel sinds de eeuwwisseling een sterk stijgende nood heeft.
#### 1.8.9 De negatieve term
De negatieve term is een correctie op de PB-dotatie, functionerend als een omgekeerde verticale vereveningsstroom. Het compenseert de federale overheid voor de structurele inkomstenderving als gevolg van de overdracht van tax powers aan de gewesten. Er zijn twee soorten: een voor kijk- en luistergeld (historisch gemeenschapsbelasting) en een voor andere gewestbelastingen. De negatieve term groeit met inflatie en 91% van de BBP-groei, waardoor de federale overheid financieel beschermd blijft.
#### 1.8.10 Fiscale autonomie binnen de personenbelasting (6,75%)
Bij het Lambermont-akkoord kregen de gewesten beperkte fiscale autonomie binnen de PB, met de bevoegdheid om tot maximaal 6,75% van de PB-ontvangsten aan te passen. Deze autonomie werd vooral door Vlaanderen ingezet (bv. Vlaamse Jobkorting) om eigen beleidsaccenten te leggen, hoewel dit effect werd afgevlakt door de federale dominantie en budgettaire beperkingen van andere gewesten.
#### 1.8.11 Financiering van de Gemeenschappen
De financiering van de gemeenschappen is minder complex en steunt voornamelijk op de btw-dotatie, die bestaat uit een historische dotatie en de Lambermont-turbo. Deze dotaties groeien mee met inflatie en deels met economische groei. Daarnaast ontvangen gemeenschappen een deel uit de PB-dotatie en aanvullende dotaties voor specifieke sectoren. De verdeling van de btw-dotatie gebeurt via een mix van behoeftecriteria (aantal leerlingen) en het steeds belangrijker wordende principe van 'juste retour'. Gemeenschappen hebben nagenoeg geen eigen fiscale bevoegdheden.
#### 1.8.12 Conclusies over de basismechanismen en staatshervormingen
* **Juridische basis:** De financiering van gewesten en gemeenschappen is verankerd in de Grondwet, de Bijzondere Financieringswet (BFW) en de Lambermontakkoorden.
* **BFW-opbouw:** De BFW combineert dotaties (bv. btw), gedeelde belastingen (bv. PB-dotatie) en eigen regionale belastingen. Het is een complex, niet-transparant en inconsistent systeem.
* **Cruciale staatshervormingen:**
* **1989:** Invoering 'juste retour' voor PB-dotatie en solidariteitsbijdrage; begin van decentralisatie.
* **2001 (Lambermont):** Vergroting btw-dotatie voor gemeenschappen, koppeling deels aan economische groei, en sterke stijging fiscale autonomie gewesten.
* **Dynamiek van dotaties:** Alle componenten kennen inflatie-indexering; de PB-basisdotatie en negatieve termen volgen 91% van de BBP-groei, terwijl de solidariteitsbijdrage enkel prijsgeïndexeerd is.
* **Solidariteitsbijdrage:** Compensatie voor gewesten met PB-opbrengst per capita onder het rijksgemiddelde; niet welvaartsvast.
* **Negatieve term:** Compensatie aan de federale overheid voor inkomstenderving door overdracht tax powers; groeit met inflatie en 91% van BBP-groei.
* **PB-dotatie en responsabiliseren:** Verdeling via 'juste retour' is responsabiliserend, maar effect wordt afgevlakt door solidariteitsbijdrage en negatieve termen.
* **Aanpassing aan federale groei:** Dotaties volgen federale BBP-groei, wat leidt tot financiële afhankelijkheid tussen regio's.
* **Belangrijkste ontwikkelingslijnen:** Gewesten via complexe PB-dotatie en eigen belastingen; gemeenschappen sterk leunend op btw-dotatie en beperkte eigen middelen.
---
# Historische evolutie van staatshervormingen en financiering
Dit onderwerp schetst de ontwikkeling van de financieringsstructuren van de Belgische overheidsniveaus, met bijzondere aandacht voor de financiële en fiscale implicaties van de staatshervormingen van 1989, 2001 (Lambermont) en 2011-2013 (Vlinderakkoord).
### 2.1 Basisprincipes van de financiering in België
De financiering van de verschillende Belgische overheidsniveaus is een combinatie van drie elementen:
* **Dotaties (transfers):** Middelen die door de federale overheid worden overgemaakt.
* **Fiscale autonomie:** De bevoegdheid van lagere overheden om eigen belastingen te heffen of aanpassingen te doen op federale belastingen.
* **Verevening (solidariteit):** Mechanismen die zorgen voor een herverdeling van middelen tussen overheden, met name om regio's met een lagere belastingcapaciteit te ondersteunen.
De personenbelasting (PB) is een belangrijke bron die gedeeltelijk naar de gewesten vloeit. Gewesten kunnen opcentiemen heffen of kortingen toekennen, waardoor dit een samengestelde belasting wordt. Gemeenschappen hebben deze fiscale bevoegdheid niet. Gemeenschappen ontvangen ook een aanzienlijk deel van de federale BTW-ontvangsten via een onvoorwaardelijke block grant.
De fiscale autonomie van de gewesten is door de jaren heen toegenomen via eigen gewestbelastingen en de mogelijkheid om opcentiemen in te zetten op de PB. Vereveningsmechanismen, met name de nationale solidariteitstussenkomst, zorgen ervoor dat regio's met een lagere fiscale capaciteit extra middelen ontvangen.
### 2.2 Evolutie van de financieringsstructuur
De financieringsstructuur in België is continu in beweging, mede door zes staatshervormingen (SH). Drie daarvan waren financiële keerpunten: 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011-2013 (Vlinderakkoord). Door de verwevenheid van bevoegdheden blijven er discussies over verdere hervormingen.
#### 2.2.1 Aanleidingen tot staatshervormingen
De aanleidingen voor hervormingen zijn zowel politiek-institutioneel als socio-economisch:
* **1989:** Nood aan objectivering van middelenallocatie naar regio's.
* **2001 (Lambermont-akkoord):** De wens van regio's om via fiscaliteit eigen beleidsaccenten te leggen, mede ingegeven door onderschatte impact van nataliteit op onderwijsuitgaven.
* **2011 (Vlinderakkoord):** Behoefte aan meer responsabilisering van regio's, herziening van solidariteitsmechanismen en aanpassing aan de evolutie van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG).
Extra factoren die de discussie voeden zijn de moeilijk voorspelbare impact van demografie en nataliteit, en de verschuiving van arbeidsmarktbeleid naar de regio's.
#### 2.2.2 Niet enkel meer middelen naar regio's
Tijdens de laatste hervormingsfasen is er ook gekeken naar het behoud van middelen voor de federale overheid. Dit omvat regelingen rond belastingelasticiteit en het behoud van de progressiviteit van de PB. Een duurzaam evenwicht tussen de financiering van het federale en de regionale niveaus is cruciaal.
#### 2.2.3 Voorkomen van belastingconcurrentie
Bij hervormingen wordt gewaakt voor belastingconcurrentie tussen regio's. Dit betekent dat de basis van belastingen niet mag worden ingeperkt of dat grote belastingaftrekken die grondslag kunnen wegnemen, federaal blijven. De vennootschapsbelasting (VB) blijft federaal om concurrentie te vermijden, aangezien de locatie van de zetel niet steeds de locatie van economische activiteit weerspiegelt.
#### 2.2.4 Transfers en algemene middelen (PB en BTW)
Transfers van de federale overheid worden gefinancierd uit algemene middelen, waarbij PB en BTW cruciaal zijn. De omvang van de dotaties staat los van de effectieve evolutie van de PB- en BTW-ontvangsten, wat kan leiden tot voordelen voor de federale overheid bij economische groei en tot afvlakking van dalingen bij economische neergang voor de regio's.
#### 2.2.5 Gedeelde/samengevoegde PB en efficiëntie
De gedeelde PB wordt uniform geheven en geïnd, wat efficiëntievoordelen (één administratie) en horizontale rechtvaardigheid (gelijke behandeling) garandeert. De federale FOD Financiën int de PB en beheert de regelgeving, wat bijdraagt aan juridische en administratieve expertise.
#### 2.2.6 Staatshervormingen en financiering: een overzicht
België kent een complexe institutionele structuur met meerdere bestuurslagen. Elke staatshervorming is een onderhandeling over bevoegdheden, budgetten en middelen. De communautaire logica en zware constitutionele procedures maken hervormingen traag en complex. Er bestaan twee tegengestelde visies: verdere regionalisering of herfederalisering. De versnippering van bevoegdheden maakt hervormingen noodzakelijk maar ook ingewikkeld.
### 2.3 De bijzondere financieringswet (BFW)
De BFW regelt de transfers van middelen tussen de federale staat en de gewesten/gemeenschappen, en definieert de zogenaamde 'taxing powers' van subnationale besturen. De BFW heeft ingrijpende wijzigingen ondergaan in 1989, 1993, 2001 en 2011-2013.
#### 2.3.1 Situatie tot 1989: beperkte fiscale autonomie
Vóór 1989 hadden deelstaten weinig fiscale autonomie. Middelen werden via dotaties door de federale overheid ter beschikking gesteld. De verdeling van deze dotaties was gebaseerd op behoeftencriteria zoals bevolking en oppervlakte, en op het aandeel in de opbrengst van de personenbelasting. Dit systeem had als nadeel dat de criteria jaarlijks opnieuw bepaald moesten worden, wat langetermijnplanning onmogelijk maakte.
#### 2.3.2 Evolutie vanaf 1989: breuklijn en nieuwe principes
Vanaf 1989 werd de BFW fundamenteel gewijzigd. De principes van *juste retour* en een solidariteitsmechanisme voor de gewesten werden ingevoerd.
* **Juste retour:** De gewesten die meer personenbelasting genereren, ontvangen een groter aandeel uit de ontvangsten.
* **Solidariteitsmechanisme:** Een vereveningsmechanisme om regio's met een lagere fiscale capaciteit te ondersteunen. Initieel horizontaal (tussen gewesten), nadien verticaal (gef inancierd door de federale overheid).
De BFW regelt ook de relaties met de EU en de mogelijkheden tot schuldfinanciering van subnationale besturen.
### 2.4 Het Lambermontakkoord (2001)
Het Lambermontakkoord van 2001 bracht een belangrijke hervorming van de BFW teweeg, voornamelijk om de onderfinanciering van de gemeenschappen (met name de Franse Gemeenschap) aan te pakken.
#### 2.4.1 Herfinanciering van de gemeenschappen
* **Nieuwe dotaties (Lambermont-turbo):** Een extra enveloppe werd toegekend, gekoppeld aan de economische groei.
* **BTW-dotatie:** Vanaf 2001 evolueerde de BTW-dotatie mee met de economische groei en werd deze, naast behoeftecriteria, ook deels verdeeld volgens het principe van *juste retour*. De berekening van de *juste retour* voor de BTW-dotatie baseert zich op het aandeel van de PB-inkomsten per gewest.
#### 2.4.2 Fiscale autonomie van de gewesten
Het Lambermontakkoord betekende een aanzienlijke uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten. Zij kregen de *taxing powers* voor diverse belastingen, waaronder:
* Registratierechten
* Successierechten en recht van overgang bij overlijden
* Onroerende voorheffing
* Verkeersbelasting op autovoertuigen
* Milieutaksen, etc.
Voorheen hield de federale overheid steeds een deel van de opbrengsten zelf bij. Na Lambermont gaat 100% van de opbrengst naar het gewest, met uitzondering van administratieve kosten.
#### 2.4.3 Gemeenschappen: nauwelijks fiscale autonomie
De gemeenschappen bleven qua fiscale bevoegdheden met lege handen achter. Het enige instrument, het kijk- en luistergeld, werd omgevormd tot een gewestbelasting en later afgeschaft. Dit resulteerde in een grote asymmetrie: gewesten konden zich gedifferentieerd financieren, terwijl gemeenschappen fiscaal quasi volledig afhankelijk bleven van de PB- en BTW-stromen.
#### 2.4.4 Cijfers rond 2010: een momentopname
Voorafgaand aan de 6e Staatshervorming stroomde een substantieel deel van de PB- en BTW-ontvangsten terug naar de regio's.
* **Personenbelasting (PB):** Totaal 34,3 miljard euro. Een deel ging naar gewesten en gemeenschappen.
* **BTW:** Totaal 25 miljard euro. Een aanzienlijk deel ging naar de gemeenschappen.
De financiering van de gewesten berustte voornamelijk op de toegewezen PB, aangevuld met solidariteitsbijdragen en gecorrigeerd door negatieve termen. Gemeenschappen werden vooral gefinancierd uit de BTW-dotatie.
### 2.5 De financiering van de gewesten vóór de 6e Staatshervorming
De financiering van de gewesten bestond uit meerdere componenten:
#### 2.5.1 Financiering uit de Personenbelasting (PB): de “toegewezen PB”
De gewesten ontvingen een dotatie uit een federale enveloppe, gebaseerd op de toegewezen PB. Deze basisdotatie werd verhoogd met de solidariteitsbijdrage en verlaagd met de negatieve term.
* **Basisdotatie:** Een enveloppe die geëvolueerd is met de overgedragen bevoegdheden, inflatie en economische groei.
* **Solidariteitsbijdrage:** Een federale bijpassing voor gewesten met een lagere fiscale capaciteit per inwoner dan het Belgische gemiddelde. Deze bijdrage is enkel prijsgeïndexeerd en dus niet welvaartsvast.
* **Negatieve term:** Een aftrek die bij bepaalde gewesten wordt toegepast om te compenseren voor de structurele federale inkomstenverliezen door de overdracht van *taxing powers* bij eerdere staatshervormingen. De negatieve term is wel aangepast aan inflatie en voor 91% aan de BBP-groei.
#### 2.5.2 Extra dotaties vanuit de financieringswet
Naast de PB-dotatie ontvingen gewesten bijkomende dotaties voor:
* Overgehevelde bevoegdheden (bv. tewerkstelling).
* Compensatie voor de "dode hand" (verlies van onroerende voorheffing op overheidsgebouwen).
* De "Belgische enveloppe" voor Brussel (investeringen).
#### 2.5.3 Andere bronnen van inkomsten voor de gewesten
Naast de financieringswet beschikten gewesten over:
* **Eigen belastingen:** Aanzienlijke inkomstenbron door fiscale autonomie.
* **Schuld:** Mogelijkheid om schuld aan te gaan voor investeringen.
* **Diverse overige inkomsten:** Schenkingen, legaten, huurgelden, intresten, etc.
#### 2.5.4 De omvang van de PB-transfer
De PB-dotatie voor gewesten is een vaste dotatie die met inflatie en economische groei evolueert, maar niet noodzakelijk in lijn met de effectieve PB-opbrengsten. Latere hervormingen hebben de aanpassing aan economische groei deels begrensd om federale sanering te financieren, waardoor regio's bijdragen aan federale tekorten.
#### 2.5.5 Verdeling van de PB via Juste Retour
De verdeling van de PB-dotatie gebeurt via *juste retour*: elk gewest krijgt een aandeel in verhouding tot het PB-opbrengst op haar grondgebied. Dit mechanisme responsabiliseert gewesten met meer werkenden. Dit effect wordt echter afgevlakt door de solidariteitsbijdrage en negatieve termen.
#### 2.5.6 Evolutie van de PB-aandelen
* **Vlaanderen:** Had altijd het grootste aandeel in de PB-opbrengst, dat geleidelijk bleef stijgen.
* **Brussel:** Startte met een hoger aandeel, maar dit is sterk gedaald, wat wijst op een fiscale verzwakking.
* **Wallonië:** Schommelde rond 28% en bleef relatief stabiel.
Deze divergerende evolutie werd verklaard door de afwijkende evolutie van primaire inkomens en door pendelarbeid.
#### 2.5.7 Woonplaatsprincipe en pendelarbeid
Het woonplaatsprincipe (belasting op basis van domicilie, niet werkplaats) verklaart mede de fiscale asymmetrie. Veel mensen werken in Brussel maar wonen elders, waardoor hun PB-opbrengsten niet naar Brussel vloeien. Dit leidt tot een verlies aan fiscale capaciteit voor Brussel en een winst voor omliggende regio's.
### 2.6 De financiering van de gemeenschappen
De financiering van de gemeenschappen is minder complex dan die van de gewesten. Hun belangrijkste bron is de BTW-dotatie, aangevuld met een deel uit de PB.
#### 2.6.1 Opbouw van de BTW-dotatie
De BTW-dotatie bestaat uit:
* **Historische BTW-dotatie (sinds 1989):** Gekoppeld aan inflatie.
* **Lambermont-turbo (vanaf 2001):** Gekoppeld aan inflatie en voor 91% aan de economische groei en nataliteit.
Aanvullende dotaties zijn er onder andere voor de Plantentuin Meise, buitenlandse studenten, Lotto-middelen, sport, universiteiten, cultuur en compensatie voor kijk- en luistergeld.
#### 2.6.2 Verdeling van de BTW-dotatie
De verdeling gebeurt via:
* **Behoeftecriteria:** Dominant vóór Lambermont (bv. aantal leerlingen).
* ***Juste retour*:** Vanaf Lambermont kreeg dit criterium meer gewicht, met de bedoeling middelen af te stemmen op de generatie van personenbelasting. Vanaf 2012 is er voor de turbo-dotatie sprake van volledige *juste retour*.
#### 2.6.3 Eigen middelen van de Gemeenschappen
Gemeenschappen hebben beperkte eigen inkomsten (bv. inschrijvingsgelden), maar hun fiscale autonomie is nagenoeg onbestaande.
### 2.7 Kernconclusies van de hervormingen
* **Staatshervorming 1989:** Invoering van *juste retour* voor PB-dotatie en solidariteitsbijdrage, begin van financiële decentralisatie.
* **Staatshervorming 2001 (Lambermont):** Vergroting van de BTW-dotatie voor gemeenschappen, koppeling van BTW-dotatie aan economische groei, sterke toename van de fiscale autonomie van gewesten.
* **Dynamiek van dotaties:** De dotaties volgen inflatie en economische groei, maar op inconsistente wijze door de werking van solidariteitsbijdrage en negatieve termen.
* **PB-dotatie en responsabilisering:** De verdeling via *juste retour* responsabiliseert gewesten, maar dit effect wordt afgevlakt door solidariteitsbijdrage en negatieve termen.
* **Aanpassing aan federale groei:** Dotaties volgen de groei van het federale BBP, niet de regionale groei, wat leidt tot financiële afhankelijkheid tussen regio's.
De financieringswet is complex, niet-transparant en inconsistent, waarbij niet de actuele ontvangsten, maar historisch vastgelegde dotaties worden verdeeld.
---
# Financiering van gewesten en gemeenschappen
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over de financiering van gewesten en gemeenschappen in België, bedoeld als studiemateriaal voor examens.
## 3. Financiering van gewesten en gemeenschappen
Dit onderwerp behandelt de mechanismen waarmee de Belgische gewesten en gemeenschappen worden gefinancierd, waarbij de nadruk ligt op de rol van dotaties, fiscale autonomie, vereveningsmechanismen en de evolutie van de bijzondere financieringswet.
### 3.1 Basisprincipes van de financiering
De financiering van de verschillende Belgische overheidsniveaus is een combinatie van drie pijlers:
* **Dotaties (transfers):** Middelen die vanuit de federale overheid naar de gewesten en gemeenschappen stromen.
* **Fiscale autonomie:** De bevoegdheid van gewesten en gemeenschappen om zelf belastingen te heffen of aan te passen.
* **Verevening (solidariteit):** Mechanismen die zorgen voor een zekere mate van financiële gelijkheid tussen de verschillende regio's.
#### 3.1.1 Personenbelasting (PB)
Zowel gewesten als gemeenschappen hebben recht op een deel van de ontvangsten van de personenbelasting.
* **Gewesten:** Kunnen de personenbelasting gedeeltelijk autonoom behandelen door opcentiemen te heffen of kortingen toe te staan (zoals de jobkorting). Hierdoor wordt de PB voor de gewesten een "samengevoegde belasting".
* **Gemeenschappen:** Hebben geen fiscale bevoegdheden op de personenbelasting; voor hen blijft het een gedeelde belasting waarbij de federale overheid de grondslag, tarieven, aftrekken en vrijstellingen bepaalt.
#### 3.1.2 BTW en block grants
Gemeenschappen ontvangen een aanzienlijk deel van hun middelen via federale BTW-ontvangsten. Dit gebeurt via een "block grant", wat betekent dat de middelen onvoorwaardelijk en niet specifiek voor bepaalde uitgaven bestemd zijn.
#### 3.1.3 Fiscale autonomie van de gewesten
De fiscale autonomie van de gewesten is in de loop der tijd toegenomen, met de invoering van diverse eigen gewestbelastingen. Hun autonomie in de personenbelasting is echter beperkt tot een specifiek gedeelte van de federale opbrengsten.
#### 3.1.4 Verevening / solidariteit
Een ingebouwd solidariteitsmechanisme zorgt ervoor dat regio's met een lagere belastingcapaciteit dan het nationaal gemiddelde extra middelen ontvangen via de personenbelasting-dotatie.
### 3.2 Evolutie van de financieringsstructuur
De financieringsstructuur in België is niet statisch, maar is voortdurend in ontwikkeling door opeenvolgende staatshervormingen. Drie belangrijke financiële "momentums" zijn: 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011-2013 (Vlinderakkoord). Deze hervormingen wijzigden de fiscale autonomie en de mechanismen van verevening en solidariteit.
#### 3.2.1 Aanleidingen tot hervormingen
* **1989:** Noodzaak tot objectivering en verantwoording van middelenallocatie naar regio's.
* **2001 (Lambermont-akkoord):** Verzoek van regio's om via fiscaliteit eigen beleidsaccenten te kunnen leggen; aanpassingen wegens onderschatting van de impact van nataliteit op onderwijsuitgaven.
* **2011 (Vlinderakkoord):** Behoefte aan meer responsabilisering van regio's; herziening van het solidariteitsmechanisme; evolutie van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG).
#### 3.2.2 Niet enkel "meer middelen naar de regio's"
Niet elke staatshervorming leidt tot een verschuiving van middelen naar subnationale overheden. Met name tijdens het Vlinderakkoord zijn er maatregelen genomen om de federale overheid te beschermen tegen toekomstige bail-outs, gezien grote verwachte uitgavestijgingen (vergrijzing, pensioenen). Dit vereist een duurzaam evenwicht tussen federale en regionale financiering.
#### 3.2.3 Voorkomen van belastingconcurrentie
Bij elke hervorming wordt gewaakt over het ontstaan van schadelijke belastingconcurrentie tussen regio's. Dit gebeurt door beperkingen op het inperken van belastbare grondslagen of het toestaan van grote belastingaftrekken. De vennootschapsbelasting blijft federaal om concurrentie te vermijden.
#### 3.2.4 Transfers en algemene middelen (PB en BTW)
Transfers van de federale overheid worden gefinancierd uit algemene middelen, voornamelijk de PB en BTW. De omvang van deze transfers staat echter los van de effectieve evolutie van de federale PB- en BTW-ontvangsten, omdat er met vaste parameters en dotaties wordt gewerkt. Dit kan leiden tot voordelen voor de federale overheid bij sterke economische groei, en tot afgevlakte dalingen bij economische tegenspoed voor de regio's.
#### 3.2.5 Gedeelde/samengevoegde PB en efficiëntie
De gedeelde of samengevoegde PB garandeert efficiëntievoordelen (één administratie voor inning), horizontale rechtvaardigheid (gelijke behandeling) en fiscale transparantie. De federale FOD Financiën blijft doorgaans instaan voor de inning, beheer en geschillen, wat administratieve expertise op federaal niveau concentreert.
### 3.3 De bijzondere financieringswet (BFW)
De BFW regelt de financiële stromen tussen de federale staat en de gewesten/gemeenschappen, inclusief de "taxing powers" van de subnationale besturen.
#### 3.3.1 Historische evolutie van de BFW
* **Tot 1989:** Beperkte fiscale autonomie. Middelen werden via dotaties door de federale overheid ter beschikking gesteld, verdeeld op basis van behoeftecriteria (bevolking, oppervlakte, opbrengst PB). Er waren geen vaste sleutels, wat langetermijnplanning bemoeilijkte en leidde tot ontevredenheid bij regio's met een hoge fiscale draagkracht.
* **1989 (eerste Staatshervorming):**
* **Breuklijn:** Invoering van het principe van de "juste retour" (billijkheidsprincipe), waarbij gewesten die meer PB genereren, een groter aandeel uit de ontvangsten krijgen.
* **Invoering solidariteitsmechanisme (voor Gewesten):** Dit vereveningsmechanisme voorziet in extra toelagen voor regio's met een lagere fiscale capaciteit om hun beleid te kunnen realiseren. Initieel was dit een horizontaal mechanisme (rijkere gewesten dragen bij aan armere), maar sinds 2000 is het een verticaal mechanisme dat door de federale overheid wordt gefinancierd (verticale equalisation grant).
* **Andere bepalingen:** De BFW regelt ook de relaties met de EU en de schuldfinancieringsmogelijkheden van subnationale besturen.
* **2001 (Lambermont-akkoord):**
* **Aanleiding:** Gemeenschappen bleken ondergefinancierd, met name de Franse Gemeenschap kampte met betalingsmoeilijkheden in het onderwijs door onderschatte leerlingengroei.
* **Herfinanciering van gemeenschappen:** Introductie van de "Lambermont-turbo", een extra BTW-dotatie die mee evolueert met de economische groei. De BTW-dotatie wordt vanaf dan niet meer uitsluitend op basis van behoeftecriteria verdeeld, maar ook via "juste retour", gebaseerd op de PB-opbrengsten per regio.
* **Fiscale autonomie gewesten:** Aanzienlijke uitbreiding van de fiscale autonomie, waaronder bevoegdheden voor registratierechten, successierechten, onroerende voorheffing, verkeersbelasting, milieutaksen, etc. De volledige opbrengst van deze heffingen gaat sindsdien naar de gewesten.
* **Gemeenschappen:** Bleven fiscaal nagenoeg zonder bevoegdheden; het kijk- en luistergeld werd omgevormd tot een gewestbelasting en later afgeschaft. Dit resulteerde in een sterke asymmetrie tussen de brede fiscale autonomie van de gewesten en de afhankelijkheid van gemeenschappen van PB- en BTW-stromen.
#### 3.3.2 Financiering van de Gewesten (situatie vóór 6e Staatshervorming)
De financiering van de gewesten bestond uit meerdere componenten:
1. **Personenbelasting (PB): de "toegewezen PB"**:
* Dit is geen directe ontvangst van PB, maar een federale dotatie die een basisbedrag omvat.
* Deze basisdotatie wordt gecorrigeerd door:
* **Solidariteitsbijdrage:** Een extra toelage voor gewesten met een lagere fiscale capaciteit per inwoner dan het rijksgemiddelde. Deze bijdrage groeit enkel met de inflatie. Vlaanderen komt hierdoor nooit in aanmerking. Wallonië en Brussel ontvangen deze bijdrage structureel, waarbij de nood voor Brussel sterk toenam sinds de eeuwwisseling.
* **Negatieve term:** Een aftrek die de compensatie vertegenwoordigt voor de federale overheid die inkomsten verloor door de overdracht van fiscale bevoegdheden aan de gewesten (via Lambermont). Deze term wordt jaarlijks aangepast aan de inflatie en voor 91% aan de BBP-groei. Dit mechanisme beschermt de federale overheid tegen verarming.
* De basisdotatie zelf evolueert met inflatie en (een deel van) de economische groei.
2. **Extra dotaties vanuit de financieringswet:**
* Dotaties voor overgehevelde bevoegdheden (bv. tewerkstellingsprogramma's).
* Compensatie voor de "dode hand" (federale compensatie voor regio's met veel overheidsgebouwen waar geen onroerende voorheffing wordt betaald).
* De "Belgische enveloppe" voor Brussel (extra middelen voor investeringen).
3. **Andere bronnen van inkomsten voor de gewesten:**
* **Eigen belastingen:** Aanzienlijke inkomsten door de fiscale autonomie.
* **Schuld:** Mogelijkheid om schuld aan te gaan voor investeringen.
* **Diverse overige inkomsten:** Schenkingen, legaten, huurgelden, inkomsten uit beleggingen, retributies voor dienstverlening (kleine omvang).
#### 3.3.3 Verdeling van de Personenbelasting (PB)
De verdeling van de PB-dotatie gebeurt via het principe van **"juste retour"**: elk gewest krijgt een aandeel evenredig aan het deel van de PB-opbrengst dat op zijn grondgebied wordt gegenereerd. Dit is een responsabiliserend mechanisme. De werking van dit principe wordt echter afgevlakt door de solidariteitsbijdrage en de negatieve term.
* **Evolutie van PB-aandelen:**
* **Vlaanderen:** Grootste en stijgende aandeel door hogere inkomensmassa per inwoner.
* **Wallonië:** Stabiel aandeel rond 28%.
* **Brussel (BHG):** Duidelijke daling van het aandeel door een verzwakkende fiscale capaciteit (dalende primaire en beschikbare inkomens per inwoner).
#### 3.3.4 Woonplaatsprincipe & Pendelarbeid
Het **woonplaatsprincipe** is cruciaal: PB wordt toegewezen aan het gewest van de woonplaats, niet de werkplaats. Dit verklaart de fiscale capaciteitsdaling in Brussel: veel pendelaars werken er wel, maar wonen elders, waardoor hun PB naar Vlaanderen of Wallonië vloeit. Brussel genereert veel bruto toegevoegde waarde, maar lagere primaire inkomens per inwoner dan het rijksgemiddelde, mede door deze pendelstromen.
#### 3.3.5 Beperkte fiscale autonomie binnen de personenbelasting (6,75%)
Sinds het Lambermont-akkoord mogen gewesten een deel van de PB-ontvangsten (maximaal 6,75%) aanpassen. Dit creëert een beperkte beleidsruimte, die in de praktijk voornamelijk door Vlaanderen werd benut (bv. Vlaamse Jobkorting). De federale structuur blijft hierbij dominant.
### 3.4 Financiering van de Gemeenschappen
De financiering van de gemeenschappen is eenvoudiger dan die van de gewesten, met een sterke nadruk op de **BTW-dotatie**.
#### 3.4.1 Opbouw van de BTW-dotatie
De BTW-dotatie bestaat uit:
* **Historische BTW-dotatie (sinds 1989):** Grotendeels gebaseerd op behoeftecriteria (aantal leerlingen).
* **Lambermont-turbo (vanaf 2001):** Een extra dotatie die deels gekoppeld is aan de economische groei (91% van de BBP-groei) en deels aan de nataliteit. Vanaf 2012 wordt de turbo-dotatie volledig via "juste retour" verdeeld.
* **Aanvullende dotaties:** Voor specifieke instellingen of beleidsterreinen (bv. Plantentuin Meise, Lotto-middelen, sport, cultuur).
* **PB-dotatie:** Gemeenschappen ontvangen ook een deel uit de PB-dotatie, op dezelfde manier en met dezelfde verdelingscriteria als de gewesten.
#### 3.4.2 Verdeling van de BTW-dotatie
De verdeling gebeurt volgens een combinatie van:
* **Behoeftecriteria:** Dominant vóór Lambermont, met name het aantal leerlingen (6-17 jaar).
* **Juste retour:** Vanaf Lambermont krijgt dit criterium (afstemming op waar PB wordt gegenereerd) steeds meer gewicht.
#### 3.4.3 Eigen middelen van de Gemeenschappen
Gemeenschappen beschikken over zeer beperkte eigen inkomsten, zoals inschrijvingsgelden voor onderwijs en dienstverleningsinkomsten. Hun fiscale autonomie is nagenoeg onbestaande.
### 3.5 Kernconclusies en samenvatting
* De financiering van gewesten en gemeenschappen is verankerd in de Grondwet, de Bijzondere Financieringswet (BFW) en de Lambermont-akkoorden.
* De BFW combineert dotaties (bv. BTW), gedeelde belastingen (bv. PB-dotatie) en eigen regionale belastingen. De verdeling gebeurt op basis van historisch vastgelegde dotaties, niet de actuele ontvangsten.
* **Cruciale staatshervormingen:**
* **1989:** Invoering "juste retour" voor PB-dotatie en solidariteitsbijdrage; start van financiële decentralisatie.
* **2001 (Lambermont):** Vergroting BTW-dotatie voor gemeenschappen, koppeling deels aan economische groei; sterke stijging fiscale autonomie gewesten (vooral in Vlaanderen gebruikt).
* **Dynamiek van dotaties:** Algemene inflatie-indexering geldt voor de meeste componenten. Economische groei wordt deels meegenomen (91% voor negatieve term en BTW-dotaties, volledige BBP-groei voor basisdotatie PB). De solidariteitsbijdrage is enkel prijsgeïndexeerd en niet welvaartsvast.
* **Solidariteitsbijdrage:** Ondersteunt gewesten met een PB-opbrengst per capita onder het rijksgemiddelde. Groeit enkel met inflatie.
* **Negatieve term:** Compenseert de federale overheid voor verloren inkomsten door overdracht van tax powers. Groeit met inflatie en 91% van de BBP-groei.
* **PB-dotatie:** Verdeling via "juste retour" (aandeel in PB-opbrengst per gewest), maar afgevlakt door solidariteitsbijdrage en negatieve term. Dotaties volgen federale groei, wat zorgt voor wederzijdse afhankelijkheid.
* **Gewesten:** Complexe financiering via toegewezen PB (met correcties), extra dotaties, eigen belastingen en diverse kleinere inkomsten.
* **Gemeenschappen:** Leunen sterk op de BTW-dotatie (met Lambermont-turbo) en aanvullende dotaties; hebben quasi geen eigen fiscale bevoegdheden.
> **Tip:** De complexiteit van de financieringswet, met zijn verschillende indexeringsvoeten en parameters, is een belangrijk examenonderwerp. Focus op de principes achter de verschillende stromen en correctiemechanismen. Begrijp de impact van "juste retour", solidariteit en de negatieve term op de uiteindelijke financiering. De historische evolutie is ook cruciaal om de huidige structuur te plaatsen.
> **Voorbeeld:** De situatie van Brussel illustreert de impact van het woonplaatsprincipe en pendelarbeid. Ondanks een hoge bruto toegevoegde waarde, leidt de toewijzing van PB op basis van woonplaats tot een lagere fiscale capaciteit en een grotere afhankelijkheid van de solidariteitsbijdrage.
---
# De complexiteit van staatshervormingen in België
Dit onderdeel onderzoekt de institutionele en politieke mechanismen die staatshervormingen in België zo complex en moeilijk maakten, met een focus op de financieringsstructuur.
### 4.1 De Belgische financieringsstructuur: een gelaagd systeem
De financiering van de verschillende overheidsniveaus in België is een combinatie van dotaties, fiscale autonomie en verevening. Dit systeem is voortdurend in ontwikkeling, zoals blijkt uit de zes uitgevoerde staatshervormingen en de drie belangrijke financiële momentums in 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011-2013 (Vlinderakkoord).
#### 4.1.1 Componenten van de financiering
* **Dotaties:** Dit zijn transfers van middelen vanuit de federale overheid naar de lagere overheden. Cruciale bronnen hiervoor zijn de personenbelasting (PB) en de BTW.
* Gewesten ontvangen een deel van de opbrengsten uit de personenbelasting, waar ze ook opcentiemen op kunnen heffen of kortingen kunnen toekennen. Dit maakt de personenbelasting voor de gewesten een samengevoegde belasting.
* Gemeenschappen ontvangen een belangrijke stroom middelen uit de federale BTW-ontvangsten via een onvoorwaardelijke block grant.
* **Fiscale autonomie:** Gewesten beschikken over eigen gewestbelastingen en kunnen via opcentiemen in de personenbelasting hun belastingplichtigen bevoordelen of zwaarder belasten. De mate van fiscale autonomie is door de tijd heen toegenomen.
* **Verevening (solidariteit):** Dit zijn mechanismen die zorgen voor een zekere herverdeling van middelen tussen de overheden. Dit is ingebouwd in de toegewezen PB aan de gewesten via een nationale solidariteitstussenkomst, die extra middelen toekent aan regio's met een lagere belastingcapaciteit dan het nationale gemiddelde.
#### 4.1.2 Evolutie en bijsturing van de financieringsstructuur
De financieringsstructuur is nooit "af" en wordt voortdurend bijgestuurd. De mechanismen van verevening en solidariteit werden vooral bij de laatste staatshervormingen aangepast. Er zijn constante discussies over nieuwe staatshervormingen en een hervorming van de bijzondere financieringswet, mede door de verbrokkelde en vervlochten bevoegdheden tussen de verschillende niveaus.
> **Tip:** De financieringswet is extreem technisch en complex. Voor de cursus worden de details bewust op geaggregeerd niveau behandeld. De essentie is de combinatie van dotaties, fiscale autonomie en verevening, en hoe de parameters hiervan door de tijd heen veranderd zijn.
### 4.2 Aanleidingen tot staatshervormingen in de financiering
De aanleidingen voor staatshervormingen op financieel-institutioneel vlak zijn divers, zowel politiek-institutioneel als socio-economisch.
* **1989:** Nood aan verantwoording en objectivering van de middelenverdeling per regio.
* **2001 (Lambermont-akkoord):** Vraag vanuit de regio's om via fiscaliteit eigen beleidsaccenten te kunnen leggen en aanpassingen door de onderschatte impact van nataliteit op onderwijsuitgaven.
* **2011-2013 (Vlinderakkoord):** Behoefte aan meer responsabilisering van de regio's, herziening van het solidariteitsmechanisme en aanpassing aan de evolutie van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG).
Extra factoren die een rol spelen zijn de moeilijkheden bij het correct voorspellen van demografie en nataliteit, en het belang van de arbeidsmarkt omdat deze de ontvangsten uit sociale bijdragen en PB beïnvloedt.
> **Tip:** De kern van het Lambermontakkoord (2001) was een BTW-hervorming waarbij de dotatie mee groeide met de economie en een grote uitbreiding van de fiscale autonomie voor de gewesten.
### 4.3 Financiële consequenties van staatshervormingen
Staatshervormingen gaan niet enkel over het verschuiven van middelen naar subnationale overheden, maar ook over het waarborgen van de eigen financiële stabiliteit van de federale overheid.
* **Vlinderakkoord (2011-2013):** Bevat maatregelen om te vermijden dat de federale overheid zelf in de toekomst een bail-out nodig heeft, gezien grote uitgavestijgingen (vergrijzing, pensioenen) terwijl de federale middelen centraal beperkt bleven.
* **Behoud van progressiviteit:** Invoering van gewestelijke opcentiemen in de PB vereiste mechanismen om de progressiviteit van de PB te behouden.
* **Duurzaam evenwicht:** Elke hervorming moet streven naar een duurzaam evenwicht tussen de financiering van de federale overheid en die van de regionale niveaus.
### 4.4 Voorkomen van belastingconcurrentie
Een belangrijk principe bij elke hervorming van de financieringswetten is het vermijden van schadelijke belastingconcurrentie tussen de gewesten.
* **Beperkingen:** Regio's mogen de belastbare grondslag niet inperken of grote belastingaftrekken toestaan met het oogmerk om belastinggrondslag weg te trekken uit andere gewesten (deloyale concurrentie).
* **Vennootschapsbelasting (VB):** Deze blijft federaal om te vermijden dat regio's met gunstige tarieven de zetels van bedrijven zouden aantrekken, ten nadele van andere regio's.
### 4.5 De rol van de personenbelasting (PB) en BTW-dotaties
* **PB:** Is een gedeelde belasting waarbij gewesten een deel van de ontvangsten krijgen en er opcentiemen kunnen heffen.
* **BTW:** Gemeenschappen ontvangen een belangrijke stroom middelen uit de federale BTW-ontvangsten via een block grant.
* **Dotatie-evolutie:** De omvang van de transfers (dotaties) van de federale overheid naar de regio's staat los van de effectieve evolutie van de PB- en BTW-ontvangsten. De enveloppes evolueren volgens vastgelegde parameters, wat kan leiden tot voordelen voor de federale overheid bij economische groei, en tot een afvlakking van scherpe dalingen bij economische neergang voor de regio's.
> **Tip:** De PB-dotatie voor gewesten is een vaste enveloppe die stijgt met inflatie en economische groei, maar niet noodzakelijk in lijn met de effectieve groei van de personenbelasting.
### 4.6 Gedeelde PB en efficiëntievoordelen
De gedeelde PB wordt identiek geheven en geïnd, wat efficiëntievoordelen (één administratie) en horizontale rechtvaardigheid (gelijke behandeling) garandeert. De federale FOD Financiën blijft de inning en administratie verzorgen, wat de opbouw van juridische en administratieve expertise op federaal niveau bevordert.
### 4.7 Waarom is een staatshervorming in België zo moeilijk?
Meerdere factoren maken staatshervormingen in België bijzonder complex:
1. **Institutionele complexiteit:** België telt veel bestuurslagen (federaal, gemeenschappen, gewesten, provincies, gemeenten) met vaak gesplitste, gedeelde of verstrengelde bevoegdheden.
2. **Macht en geld:** Elke hervorming gaat over bevoegdheden en geld, wat politiek uiterst gevoelig ligt.
3. **Communautaire logica:** Hervormingen vereisen goedkeuring door beide taalgroepen, wat leidt tot moeizame onderhandelingen en compromissen.
4. **Twee tegengestelde visies:** Er bestaan conflicterende visies over de richting van de staatsstructuur: voortgaande regionalisering versus herfederalisering.
5. **Zware constitutionele procedure:** De procedure voor grondwetsherzieningen (verklaring tot herziening, verkiezingen, 2/3 meerderheid in beide taalgroepen) maakt grote hervormingen uitzonderlijk moeilijk.
6. **Versnipperde bevoegdheden:** Bevoegdheden zijn zó versnipperd (bv. klimaat, arbeidsmarkt) dat niemand volledig bevoegd is, wat tot inefficiëntie leidt.
7. **Complexiteit van hervormen door versnippering:** Juist omdat bevoegdheden al versnipperd zijn, is het moeilijk om duidelijke lijnen te trekken voor verdere hervormingen.
8. **Aanstaande staatshervorming:** De volgende staatshervorming wordt verwacht één van de moeilijkste ooit te zijn, gezien de noodzaak om te kiezen tussen regionalisering, herfederalisering of een hybride model.
9. **Politieke wil cruciaal:** De kans op een hervorming hangt meer af van politieke wil dan van institutionele logica.
> **Tip:** De belangrijkste redenen voor de complexiteit zijn de institutionele gelaagdheid, de politieke gevoeligheid rond bevoegdheden en middelen, en de noodzaak van consensus tussen de taalgroepen, versterkt door de zware constitutionele procedure.
### 4.8 Mijlpalen in de financieringswetgeving
De bijzondere financieringswet (BFW) is cruciaal voor de verdeling van middelen tussen de federale staat en de gewesten/gemeenschappen.
#### 4.8.1 Situatie tot 1989: Beperkte fiscale autonomie
* Vóór 1989 hadden deelstaten weinig tot geen fiscale autonomie; middelen werden via dotaties door de federale overheid ter beschikking gesteld.
* De verdeling van dotaties gebeurde op basis van behoeftecriteria (aandeel bevolking, oppervlakte, opbrengst PB), wat geen vaste of voorspelbare sleutels bood en langetermijnplanning bemoeilijkte. Vlaanderen vond dat er te weinig rekening werd gehouden met zijn fiscale draagkracht.
#### 4.8.2 Breuklijn in 1989: Juste Retour en Solidariteitsmechanisme
* **Principe van de Juste Retour:** Sinds 1989 krijgen de gewesten die meer personenbelasting genereren ook een groter aandeel uit de ontvangsten. Dit betekent dat een gewest een deel van de dotatie ontvangt proportioneel aan zijn aandeel in de totale PB-opbrengst.
* **Invoering van het solidariteitsmechanisme (voor Gewesten):** Dit vereveningsmechanisme zorgt ervoor dat een regio met een lagere fiscale capaciteit een extra toelage ontvangt om een minimumniveau aan dienstverlening te garanderen. Initieel was dit horizontaal (rijkere regio's betalen bij), maar sinds 2000 wordt dit gefinancierd door de federale overheid (verticale equalisation grant).
#### 4.8.3 Lambermont-akkoord (2001): Herfinanciering Gemeenschappen en Fiscale Autonomie Gewesten
* **Herfinanciering Gemeenschappen:** De gemeenschappen bleken ondergefinancierd, wat vooral in de Franse Gemeenschap leidde tot betalingsmoeilijkheden in het onderwijs.
* **Lambermont-turbo:** Een extra BTW-dotatie werd toegekend, gekoppeld aan de economische groei. Voorheen bleef alle economische groei in BTW federaal.
* **BTW-dotatie:** Vanaf 2001 werd de BTW-dotatie deels verdeeld op basis van de juste retour (aandeel PB-inkomsten), naast behoefte-indicatoren zoals het aantal leerlingen.
* **Fiscale autonomie Gewesten:** Een forse toename van de fiscale autonomie van de gewesten door de volledige overdracht van de taxing powers voor diverse belastingen (registratierechten, successierechten, onroerende voorheffing, verkeersbelasting, etc.). Vóór 2001 hield de federale overheid steeds een deel van de opbrengst zelf bij. Vanaf 2001 gaat 100% van de opbrengst naar het gewest.
* **Gemeenschappen:** Hebben nauwelijks fiscale autonomie. Het enige instrument, kijk- en luistergeld, werd omgevormd tot een gewestbelasting en later afgeschaft. Dit creëert een sterke asymmetrie tussen gewesten en gemeenschappen.
> **Tip:** Het principe van de 'juste retour' voor de verdeling van de personenbelasting betekent dat een gewest een aandeel in de dotatie krijgt dat overeenkomt met zijn aandeel in de totale PB-opbrengst. Dus: hoe meer PB een gewest opbrengt, hoe groter zijn deel van de pot.
### 4.9 Detailoverzicht van de financiering (Situatie vóór 6e Staatshervorming)
#### 4.9.1 Financiering van de Gewesten
De gewesten worden gefinancierd via een combinatie van:
1. **Toegewezen Personenbelasting (PB):** Een dotatie uit een federale enveloppe, verhoogd met de solidariteitsbijdrage en verlaagd met de negatieve term.
* **Basisdotatie:** Historisch afgestemd op uitgaven, uitgebreid bij nieuwe bevoegdheidsoverdrachten, evolueert met inflatie en economische groei.
* **Solidariteitsbijdrage:** Een federale bijpassing voor gewesten met een lagere fiscale capaciteit per inwoner dan het Belgische gemiddelde. Groeit enkel met inflatie, niet met economische groei. Vlaanderen komt hier nooit voor in aanmerking.
* **Negatieve term:** Een compensatie aan de federale overheid voor structureel verloren inkomsten door overgedragen tax powers (bv. kijk- en luistergeld, andere gewestbelastingen). Groeit met inflatie, maar slechts voor 91% mee met de BBP-groei.
2. **Extra dotaties vanuit de financieringswet:** Voor overhevelde bevoegdheden (bv. tewerkstelling, compensatie "dode hand", de "Belgische enveloppe" voor Brussel).
3. **Andere inkomstenbronnen:** Eigen belastingen (vanuit fiscale autonomie), schuld aangaan, en diverse kleine inkomsten (schenkingen, huurgelden, intresten, retributies).
> **Tip:** Het woonplaatsprincipe, waarbij personenbelasting wordt toegewezen aan het gewest waar de belastingplichtige woont (niet werkt), verklaart deels de fiscale asymmetrie, met name het verlies aan fiscale capaciteit voor Brussel.
#### 4.9.2 Financiering van de Gemeenschappen
* **Minder complex dan gewesten:** Hun belangrijkste bron is de BTW-dotatie.
* **BTW-dotatie:** Bestaat uit een historische dotatie (sinds 1989) en de Lambermont-turbo (sinds 2001). Beide groeien mee met inflatie en deels met economische groei.
* **Verdelingscriteria BTW-dotatie:** Een mix van behoeftecriteria (bv. aantal leerlingen) en steeds meer de 'juste retour' (fiscale capaciteit).
* **Aanvullende dotaties:** Voor specifieke instellingen of doeleinden (bv. Plantentuin Meise, sport, cultuur).
* **Eigen middelen:** Zeer beperkt (inschrijvingsgelden, dienstverleningsinkomsten). Fiscale autonomie is nagenoeg onbestaande.
### 4.10 Kerninzichten en conclusies
* De BFW is een combinatie van dotaties, gedeelde belastingen en eigen regionale belastingen, en wordt gekenmerkt door complexiteit, niet-transparantie en inconsistentie in indexeringsmechanismen.
* Staatshervormingen van 1989 en 2001 waren cruciaal: de invoering van de 'juste retour' en solidariteitsbijdrage (1989), en de vergroting van de BTW-dotatie en fiscale autonomie van de gewesten (2001).
* De financiering van de potten (enveloppes) groeit op verschillende manieren: algemene inflatie-indexering, gedeeltelijke koppeling aan BBP-groei (91%), of enkel prijsindexering (solidariteitsbijdrage).
* De PB-dotatie wordt verdeeld via 'juste retour', wat een responsabiliserend effect heeft: meer werkenden leiden tot hogere belastingcapaciteit en dus hogere dotatie. Dit effect wordt echter afgezwakt door de solidariteitsbijdrage en de negatieve term.
* Dotaties volgen de groei van het federale BBP, niet de regionale groei, wat leidt tot financiële afhankelijkheid tussen de regio's.
* **Gewesten:** Financiële complexiteit door toegewezen PB (met correcties), extra dotaties, eigen belastingen en diverse andere inkomsten.
* **Gemeenschappen:** Steunen sterk op de BTW-dotatie en aanvullende dotaties, met beperkte eigen middelen en quasi geen fiscale autonomie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fiscaal federalisme | Een systeem waarbij de bevoegdheid om belastingen te heffen en uitgaven te doen, is verdeeld over verschillende overheidsniveaus, zoals de federale overheid, gewesten en gemeenschappen, wat leidt tot gedecentraliseerde budgettaire structuren. |
| Dotaties | Financiële transfers die de ene overheid (meestal de federale) verstrekt aan een andere overheid (regionaal of gemeenschapsniveau) om hun bevoegdheden en uitgaven te financieren. |
| Fiscale autonomie | De mate waarin lagere overheden (zoals gewesten en gemeenschappen) de vrijheid hebben om hun eigen belastingen te bepalen, vast te stellen en te innen, waardoor ze eigen beleidsaccenten kunnen leggen. |
| Verevening / Solidariteit | Mechanismen die een herverdeling van middelen tussen overheden beogen, met als doel inkomensverschillen te verkleinen en ervoor te zorgen dat regio's met een lagere fiscale capaciteit toch een bepaald niveau aan openbare dienstverlening kunnen garanderen. |
| Personenbelasting (PB) | Een directe belasting op de inkomsten van natuurlijke personen, waarvan de opbrengsten in België deels verdeeld worden tussen het federale niveau en de gewesten. |
| BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde) | Een indirecte verbruiksbelasting die wordt geheven op de verkoop van goederen en diensten, en die een belangrijke financieringsbron vormt voor zowel de federale overheid als de gemeenschappen. |
| Block grant | Een onvoorwaardelijke, niet-bestemde overheidstransfer, wat betekent dat de ontvangende overheid de middelen vrij kan besteden zonder specifieke beperkingen of voorwaarden. |
| Opcentiemen | Een percentage dat de gewesten kunnen heffen bovenop een federale belasting, zoals de personenbelasting, waardoor ze een deel van de ontvangsten kunnen aanpassen aan hun eigen beleid en noden. |
| Juste retour | Het principe van de billijke teruggave, waarbij een gewest of gemeenschap recht heeft op een aandeel in de belastinginkomsten dat overeenkomt met het aandeel dat zij genereert in de totale opbrengst. |
| Bijzondere Financieringswet (BFW) | De wet die de verdeling van de inkomsten uit bepaalde belastingen en de omvang van de dotaties tussen de federale overheid, de gewesten en de gemeenschappen regelt. |
| Staatshervorming | Een proces waarbij de bevoegdheden en structuren van de Belgische staat worden gewijzigd, wat vaak leidt tot een herverdeling van macht en middelen tussen de federale overheid en de deelstaten. |
| Lambermont-akkoord | Een belangrijke staatshervorming in 2001 die de fiscale autonomie van de gewesten aanzienlijk uitbreidde en de financiering van de gemeenschappen aanpaste, met name via de BTW. |
| Vlinderakkoord | Een reeks akkoorden rond 2011-2013 die voortbouwden op eerdere staatshervormingen en de financiële betrekkingen tussen de verschillende overheden verder verfijnden, met een focus op de herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. |
| Taxing powers | De bevoegdheden die overheden hebben om belastingen te heffen, inclusief het bepalen van de belastbare grondslag, de tarieven en de inning van deze belastingen. |
| Negatieve term | Een correctiemechanisme binnen de personenbelastingdotatie waarbij de federale overheid een compensatie ontvangt van de gewesten om te voorkomen dat haar begroting verarmt door de overdracht van belastingbevoegdheden. |
| Solidariteitsbijdrage / Nationale solidariteitstussenkomst | Een federale toelage aan gewesten met een lagere fiscale capaciteit dan het rijksgemiddelde, bedoeld om hen in staat te stellen een minimaal dienstverleningsniveau te garanderen. |
| Verkeersbelasting | Een belasting die wordt geheven op het bezit en gebruik van motorvoertuigen, en die sinds de Lambermont-akkoord grotendeels een gewestelijke bevoegdheid is geworden. |
| Registratierechten | Belastingen die worden geheven op de registratie van bepaalde rechtshandelingen, zoals de overdracht van onroerend goed, en die grotendeels een gewestelijke bevoegdheid zijn geworden. |
| Successierechten | Belastingen die worden geheven op de nalatenschap die wordt overgedragen aan erfgenamen, en die sinds de Lambermont-akkoord grotendeels een gewestelijke bevoegdheid zijn geworden. |
| FOM (Fonds voor de Overheidsinvesteringen) | Een financieringsmechanisme dat de federale overheid kan gebruiken voor investeringen, en waarvan de middelen mede afhankelijk zijn van de algemene economische situatie. |
| Fiscale capaciteit | Het vermogen van een overheid om belastinginkomsten te genereren, wat afhangt van factoren zoals de economische activiteit, het inkomen en de werkgelegenheid in haar rechtsgebied. |
| Woonplaatsprincipe | Het principe volgens hetwelk de personenbelasting wordt toegewezen aan het gewest waar de belastingplichtige woont, en niet aan het gewest waar het inkomen wordt verdiend. |
| Pendelarbeid | Het dagelijks reizen van werknemers van hun woonplaats naar hun werkplek in een ander gebied, wat een aanzienlijke impact kan hebben op de fiscale capaciteit van verschillende gewesten. |
| Bruto Toegevoegde Waarde (BTWa) | De economische waarde die wordt gecreëerd door bedrijven en overheidsdiensten binnen een bepaald geografisch gebied, zonder rekening te houden met de inkomsten die naar buiten vloeien door bijvoorbeeld pendelarbeid. |
| Primair inkomen | Het inkomen dat rechtstreeks wordt verdiend door economische activiteit, zoals lonen en winsten, voordat belastingen en sociale bijdragen worden afgetrokken. |
| Beschikbaar inkomen | Het inkomen dat een huishouden heeft nadat belastingen en sociale bijdragen zijn betaald, en dat kan worden besteed aan consumptie of besparingen. |