Cover
ابدأ الآن مجانًا Samenvatting - Publieke Financiën.docx
Summary
# Het concept welvaart en de rol van de overheid
Dit studieonderwerp verkent het concept welvaart, de beperkingen van het BBP als welvaartsindicator, en de rol van de overheid in het creëren en verdelen van welvaart, inclusief de principes van Pareto-efficiëntie en sociale welvaartsfuncties.
## 1\. Het concept welvaart en de rol van de overheid
### 1.1 Welvaart als economisch concept
Welvaart wordt in de economie vaak benaderd vanuit het principe van schaarste, behoeften en nut. Economische agenten streven ernaar hun nut te maximaliseren met beperkte middelen, terwijl producenten winstmaximalisatie nastreven door efficiënt te produceren. De overheid speelt een centrale rol in dit economische kader, waarbij ze probeert de welvaart te maximaliseren door middel van sturing via belastingen, subsidies en regulering.
### 1.2 Indicatoren voor welvaart: het BBP en alternatieven
De meestgebruikte indicator voor welvaart is het Bruto Binnenlands Product (BBP), dat de totale waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar weergeeft. Het BBP richt zich echter primair op materiële welstand en negeert belangrijke factoren zoals:
* Ongelijke inkomensverdeling
* Milieuvervuiling en uitputting van natuurlijke hulpbronnen
* Activiteiten buiten de markt (zoals huishoudelijk werk)
* Vrije tijd
* Het onderscheid tussen gewenste economische activiteit en ongewenste gevolgen.
Om deze beperkingen te omzeilen, zijn alternatieve welvaartsindicatoren ontwikkeld, zoals:
* **Index voor Duurzame Economische Welvaart (ISEW)**: Deze index houdt meer rekening met duurzaamheid door de kosten en baten van economische activiteit in kaart te brengen.
* **Better Life Index van de OESO**: Deze index neemt factoren zoals huisvesting, onderwijs, luchtvervuiling, klimaat en levensverwachting mee.
Er wordt ook gewezen op het bestaan van "oneconomische groei", waaronder werkloze groei (economische groei zonder banencreatie), stemloze groei (economische groei zonder burgerrechten en participatie), meedogenloze groei (groei met hoge ongelijkheid), uniforme groei (met destructie van culturele diversiteit) en toekomstloze groei (uitputting van natuurlijke hulpbronnen).
### 1.3 Pareto-efficiëntie en de Pareto-frontier
De analyse van welvaartscreatie en -verdeling maakt gebruik van het concept van Pareto-efficiëntie. Een situatie is Pareto-efficiënt wanneer de welvaart van één individu niet kan toenemen zonder die van een ander individu te verminderen.
* **Pareto-frontier (nutsmogelijkhedencurve)**: Dit is een grafische weergave van alle mogelijke combinaties van welvaart (nut) voor twee individuen die dezelfde totale welvaart opleveren.
* **Punten op de frontier**: Vertegenwoordigen Pareto-efficiënte situaties.
* **Punten onder de frontier**: Vertegenwoordigen inefficiënte situaties waarin verbetering mogelijk is voor minstens één individu zonder dat de ander achteruitgaat.
* **Punten boven de frontier**: Zijn onbereikbaar.
De positie van de Pareto-frontier wordt bepaald door productiemogelijkheden, technologische vooruitgang, demografische ontwikkelingen en de beschikbaarheid van productiefactoren. De frontier zelf heeft doorgaans een dalende lijn, wat een afruil tussen de welvaart van beide individuen aangeeft: een toename van de welvaart van de één gaat ten koste van de ander. De vorm van de curve (lineair of concaaf) geeft de ruilverhouding van welvaart weer.
### 1.4 Sociale welvaartsfuncties
De analyse van welvaartsverdeling vereist normatieve keuzes over wat als een "gewenste" verdeling wordt beschouwd. Sociale welvaartsfuncties, vergelijkbaar met indifferentiecurven uit de micro-economie, representeren deze voorkeuren.
* **Sociale welvaartsfunctie**: Alle punten op zo'n curve vertegenwoordigen combinaties van welvaart voor individuen die hetzelfde sociale nut of dezelfde maatschappelijke welvaart vertegenwoordigen.
* **Verplaatsing naar buiten**: Hoe verder de sociale welvaartsfunctie van de oorsprong ligt, hoe hoger het sociale nut of de maatschappelijke welvaart.
* **Optimum**: Het punt waar de hoogst mogelijke sociale welvaartsfunctie de Pareto-frontier raakt, vertegenwoordigt het optimum waarbij de wensen van de maatschappij (sociale welvaartsfunctie) en de mogelijkheden (Pareto-frontier) in evenwicht zijn.
### 1.5 Welvaartscreatie: het eerste welvaartstheorema
Het eerste welvaartstheorema stelt dat universele perfecte concurrentie, onder bepaalde voorwaarden (veel vragers/aanbieders, volledige informatie, prijsflexibiliteit, vrije toetreding, lange-termijn winst van nul), leidt tot Pareto-efficiëntie.
* **Kenmerken van perfecte concurrentie**:
* Individuele spelers hebben geen impact op de marktprijs.
* Volledige vrije toetreding tot de markt.
* Lange-termijn winst is nul.
* Alle spelers hebben perfecte informatie.
Dit leidt tot:
* **Ruilefficiëntie**: Goederen worden zo verdeeld dat er geen ruil meer mogelijk is die tot een Pareto-verbetering leidt.
* **Productieve efficiëntie**: Goederen en diensten worden tegen de laagst mogelijke kosten geproduceerd, zonder verspilling.
* **Allocatieve efficiëntie**: Marktprijzen sturen producenten aan om de mix van goederen te produceren die consumenten wensen.
**Conclusie op basis van het eerste welvaartstheorema**: De vrije marktwerking wordt als optimaal beschouwd voor welvaartscreatie, wat de rol van de overheid theoretisch overbodig maakt. Dit is gebaseerd op een sterk vertrouwen in de marktwerking en de "onzichtbare hand".
### 1.6 Marktfalen en overheidsinterventie
Situaties waarin de markt niet naar behoren functioneert, worden "marktfalen" genoemd. In deze gevallen is overheidsinterventie gerechtvaardigd. Belangrijke vormen van marktfalen zijn:
* **Informatie-asymmetrie**: Verstoort prijsvorming en kan leiden tot afnemend aanbod.
* **Ontbrekende markt**: Activiteiten die niet rendabel of te risicovol zijn voor de private sector (overheid treedt op als tegenpartij).
* **Monopolies**: Niet-perfecte concurrentie leidt tot prijsbeïnvloeding en allocatieve inefficiëntie.
* **Externaliteiten**: Kosten of baten die niet in de marktprijs worden meegenomen (bv. milieuvervuiling).
* **Publieke goederen**: Goederen die niet-rivaliserend en niet-uitsluitbaar zijn (bv. landsverdediging).
* **Merit/Demerit goods**: Goederen waarvan de consumptie niet optimaal is voor het individu (bv. onderwijs, drugs).
De overheid kan ingrijpen door:
* Zelf als aanbieder op te treden.
* Regulering toe te passen (wetgeving, controleorganen).
* Prijsvorming te beïnvloeden (maximumprijzen).
### 1.7 Welvaartsverdeling: het tweede welvaartstheorema
Het tweede welvaartstheorema erkent de rol van de overheid in het **nivelleren van startposities** en het faciliteren van **gelijke kansen**. Dit wordt bereikt door een rechtvaardige startpositie te creëren via onderwijs, volksgezondheid en mobiliteitskansen.
**Conclusie**: De markt zorgt voor welvaartscreatie, terwijl de overheid een cruciale rol speelt in welvaartsverdeling door gelijke kansen te creëren.
### 1.8 Fiscaliteit en welvaart
Fiscaliteit (belastingen) is niet alleen een bron van overheidsinkomsten, maar ook een krachtig instrument voor:
* **Herverdeling**: Door belastingen en sociale zekerheid worden inkomens herverdeeld (Tweede Welvaartstheorema).
* **Gedragssturing**: Belastingen kunnen gedrag sturen, zoals "vergroening" van de verkeersfiscaliteit om milieu-impact te verminderen.
* **Ontrading of stimulering**: Belastingen kunnen specifieke economische activiteiten ontmoedigen (bv. registratierechten die de woningmarkt beïnvloeden) of stimuleren.
**Negatieve effecten van belastingen**:
* **Distortionary effects (deadweight losses)**: Belastingen kunnen consumptie en sparen belemmeren, wat leidt tot welvaartsverlies.
* **Lock-in effect**: Registratierechten kunnen mensen ontmoedigen te verhuizen naar gebieden met meer werkgelegenheid.
**Positieve effecten van belastingen**:
* **Productieve overheidsuitgaven**: Belastingen die productieve overheidsuitgaven financieren (onderwijs, infrastructuur) kunnen welvaart verhogende "tweede ronde" effecten hebben.
## 2\. Maatstaven van inkomensverdeling
### 2.1 Primaire en secundaire inkomensverdeling
* **Primaire inkomensverdeling**: De verdeling van inkomens die voortvloeien uit de inzet van productiefactoren (loon, winst, kapitaal). Deze is de facto vaak ongelijk door factoren als talent, sociaal milieu en gezondheid.
* **Secundaire inkomensverdeling**: De verdeling van inkomens na overheidsinterventie via sociale uitkeringen, gratis diensten en belastingen.
### 2.2 Maten van inkomensverdeling
* **Centrummaten en spreidingsmaten**:
* **Gemiddelde**: Gevoelig voor extreme waarden.
* **Mediaan**: De middelste waarde; minder gevoelig voor uitschieters en een betere indicator voor de typische inkomenssituatie.
* **Standaarddeviatie**: Geeft de spreiding van inkomens weer.
* **Scheefheid**: Beschrijft of de verdeling meer geconcentreerd is aan de lage (rechtsscheef) of hoge (linksscheef) kant.
* **Deciel- en percentielverdeling**: De bevolking wordt opgedeeld in tien (decielen) of honderd (percentielen) gelijke groepen op basis van inkomen. Dit geeft inzicht in de inkomensverdeling tussen verschillende groepen.
* **Lorenzcurve**: Een grafische weergave waarbij de cumulatieve aandelen van de bevolking op de x-as worden uitgezet tegenover de cumulatieve aandelen van de inkomens op de y-as.
* De **45°-lijn** vertegenwoordigt perfecte inkomensgelijkheid.
* Curven onder de diagonaal duiden op ongelijke verdeling; hoe groter de zone tussen de curve en de diagonaal, hoe ongelijker de verdeling.
* **Gini-coëfficiënt**: Een numerieke maatstaf die de ongelijksheid weergeeft, gebaseerd op de Lorenzcurve. Een waarde van 0 staat voor volledige gelijkheid, en 1 voor volledige ongelijkheid.
* **Percentielratio (P90/P10)**: De verhouding tussen de inkomensgrenzen van het 90ste en 10de percentiel, wat een indicatie geeft van de ongelijkheid tussen hogere en lagere inkomensgroepen.
## 3\. Herverdeling via belastingen en sociale zekerheid
Herverdeling is nodig omdat de primaire inkomensverdeling vaak als maatschappelijk ongewenst wordt beschouwd. De overheid gebruikt fiscale en parafiscale instrumenten om de inkomensverdeling te beïnvloeden.
* **Mate van herverdeling (R)**: Gedefinieerd als het verschil tussen de Gini-coëfficiënt vóór (Gb) en na (Ga) herverdeling: $R = G\_b - G\_a$.
* **Herverdelende kracht van belastingen**: Hangt af van:
* **Gemiddeld tarief (t)**: Het totale belastingbedrag gedeeld door het totale inkomen.
* **Progressiviteit van de heffing (P)**: De mate waarin het belastingtarief stijgt met het inkomen. Progressieve belastingen, zoals de personenbelasting, dragen sterk bij aan herverdeling.
* De **progressiviteitsindex (Kakwani-index)** meet het verschil tussen de Gini-coëfficiënt van de belastingverdeling en de Gini-coëfficiënt van de inkomensverdeling vóór belastingen.
* **Factoren die progressiviteit verminderen**: Belastingvrije sommen, aftrekken, verminderingen en belastingkredieten kunnen de progressiviteit van het systeem beïnvloeden. Hoewel voordelen van fiscale uitgaven soms geconcentreerd zijn in hogere inkomensdecielen, is hun impact op de totale progressiviteit van de personenbelasting vaak beperkt.
* **Taks-benefit systeem**: Het geheel van belastingen, sociale bijdragen en uitkeringen. België heeft een omvangrijk taks-benefit systeem met aanzienlijke herverdelende effecten, vooral voor de laagste inkomens.
* **Afweging efficiëntie versus equity**: Progressievere belastingen leiden tot meer herverdeling, maar kunnen ten koste gaan van economische efficiëntie (bv. ontmoediging om meer te werken).
* **Indirecte belastingen (BTW, accijnzen)**:
* **BTW**: Kan progressief zijn in verhouding tot bestedingen (door gedifferentieerde tarieven), maar regressief in verhouding tot inkomen.
* **Accijnzen**: Vaak regressief in verhouding tot zowel bestedingen als inkomen.
* **Publieke uitgaven en herverdeling**: Hogere overheidsuitgaven hebben vaak een positieve impact op lagere inkomensdecielen en een negatieve impact op hogere inkomensdecielen, met name via vervangingsinkomens en overheidsdiensten.
## 4\. Fiscal federalism en overheidsfinanciën
Fiscal federalism (fiscale decentralisatie) onderzoekt de verdeling van fiscale bevoegdheden tussen verschillende overheidsniveaus.
### 4.1 Fiscale decentralisatie: definities en indicatoren
* **Fiscaal federalisme (FF)**: Decentralisatie van fiscale bevoegdheden en autonomie over belastingen en uitgaven voor subnationale overheden (SCG - subcentral governments).
* **Klassieke indicatoren**:
* **Aandeel van SCG in belastingontvangsten**: Geeft de fiscale autonomie aan.
* **Aandeel van SCG in totale uitgaven**: Geeft de omvang van de uitgavenbevoegdheden weer.
* **Vertical fiscal balance/imbalance**: Het verschil tussen het aandeel van SCG in belastingontvangsten en uitgaven. Een grote verticale kloof duidt op een gebrek aan financiële autonomie.
* **Additionele aspecten**:
* **Subcentral tax revenue autonomy**: Bevoegdheid over belastbare grondslag, tarief, aftrekken en verminderingen.
* **Dotaties (grants)**: Overdrachten van hogere naar lagere overheden, essentieel voor horizontale en verticale verevening.
### 4.2 Fiscale autonomie in België
* **Gewesten en gemeenschappen**: Hebben beperkte fiscale autonomie, voornamelijk via opcentiemen op de personenbelasting en eigen gewestelijke belastingen (bv. registratierechten).
* **Lokale besturen**: Hebben vooral autonomie over de tarieven van lokale belastingen (bv. aanvullende personenbelasting).
* **Belastingconcurrentie**: De EU is terughoudend ten aanzien van te verregaande decentralisatie om marktverstoringen te vermijden. Zeer mobiele belastbare grondslagen (bv. financiële activa) blijven best federaal.
### 4.3 Dotaties en verevening
* **Dotaties (grants)**: Nodig voor:
* **Horizontale verevening**: Nivelleren van fiscale capaciteitsverschillen tussen overheden van hetzelfde niveau (bv. gemeentefonds).
* **Verticale verevening**: Compenseren van lagere overheden die opdrachten uitvoeren maar niet voldoende eigen inkomsten hebben.
* **Stimuleren van merit goods**: Hogere overheden kunnen lagere besturen stimuleren via "matching grants".
* **Bevorderen van allocatieve efficiëntie**: Beperken van externe effecten van uitgaven- en belastingbeleid.
* **Soorten dotaties**: Earmarked (specifiek bestemd) versus non-earmarked (vrije besteding), mandatory (wettelijk vastgelegd) versus discretionary (vrijwillig toegekend), matching (voorwaardelijk) versus non-matching.
* **Gevaren van dotaties**: Kunnen de inspanningen van lagere overheden om zelf inkomsten te genereren verminderen, leiden tot hogere uitgaven ("flypaper effect") en destabiliseren de conjunctuur.
### 4.4 De Belgische staatshervormingen en fiscaliteit
België's federale structuur heeft geleid tot een geleidelijke overdracht van bevoegdheden en financiering naar gewesten en gemeenschappen, voornamelijk via de Bijzondere Financieringswet (BFW).
* **Evolutie van de financiering**: Vanaf 1989 werd de verdeling van middelen meer gebaseerd op het "juste retour" principe (inkomsten uit een gewest blijven grotendeels in dat gewest).
* **Fiscale autonomie**: De fiscale autonomie van de gewesten is sindsdien toegenomen, met name via de personenbelasting.
* **Solidariteitsmechanisme**: Ontworpen om gewesten met een lagere fiscale capaciteit te ondersteunen, maar heeft in het verleden geleid tot een "solidariteitsval" waarbij economische groei in een gewest de solidariteitsbijdrage kon verminderen.
### 4.5 De 6e Staatshervorming
Deze hervorming heeft geleid tot aanzienlijke verschuivingen in bevoegdheden en financiering:
* **Nieuwe bevoegdheden**: Overdracht van o.a. arbeidsmarktbeleid, gezondheidszorg, gezinsbijslagen en justitie naar de deelstaten.
* **Verhoogde fiscale autonomie**: Ruimere mogelijkheden voor gewesten om opcentiemen en kortingen op de personenbelasting toe te passen.
* **Hervorming van de BFW**: Aanpassingen om de financiering van de nieuwe bevoegdheden te regelen en de responsabiliteit van de deelstaten te vergroten.
* **Financiering van Brussel**: Structurele wijzigingen om de onderfinanciering van Brussel aan te pakken.
* **Responsabilisering inzake klimaat en pensioenen**: Deelstaten worden meer betrokken bij de kosten van klimaatbeleid en de vergrijzing.
## 5\. Begroting en overheidsfinanciën
### 5.1 Functies van de begroting
De begroting is een **ramingsakte** (voorspelt inkomsten en uitgaven), een **machtigingsakte** (parlementaire goedkeuring voor uitgaven), een **wettelijke akte** (geldig voor 1 jaar) en een **beleidsakte** (weerspiegelt het regeringsbeleid).
### 5.2 Begrotingsprincipes
Belangrijke principes zijn: wettelijkheid, jaarperiodiciteit, eenheid, universaliteit, specialiteit, evenwicht, stabiliteit, waarachtigheid, transparantie, goed financieel beheer, en non-affectatie (ontvangsten dekken alle uitgaven, tenzij voor begrotingsfondsen).
### 5.3 Begrotingssaldi
* **Primaire saldi**: Ontvangsten minus uitgaven, exclusief rente op de staatsschuld.
* **Vorderingensaldi (algemeen/financieringssaldo)**: Ontvangsten minus uitgaven, inclusief rentelasten.
* **Nominale saldi**: Saldi gemeten in werkelijke bedragen, zonder correctie voor conjunctuur of eenmalige posten.
* **Structurele saldi**: Saldi gecorrigeerd voor conjuncturele effecten en eenmalige posten, om de onderliggende houdbaarheid van de overheidsfinanciën te beoordelen.
### 5.4 Begrotingstheorieën en -normen
* **Gouden regel**: Jaarlijkse begroting voor lopende uitgaven en ontvangsten in evenwicht, schuldopbouw enkel voor overheidsinvesteringen.
* **Keynesiaans begrotingsbeleid**: Overheid moet anticyclisch ingrijpen (tekorten in recessie, overschotten in hoogconjunctuur) om de economie te stabiliseren.
* **Cyclisch begrotingsevenwicht**: Begroting in evenwicht over een volledige conjunctuurcyclus, met anticyclisch beleid binnen de cyclus.
* **Begrotingsregels**: Permanente beperkingen op begrotingsbeleid (bv. 3% tekortnorm en 60% schuldnorm van het Verdrag van Maastricht, Stabiliteits- en Groeipact). Deze zijn bedoeld om de stabiliteit en houdbaarheid van overheidsfinanciën te waarborgen.
### 5.5 De publieke schuld
De publieke schuld vertegenwoordigt de totale financiële verplichtingen van de overheid. Hoge schulden kunnen leiden tot rentespiraal-effecten, crowding-out, en de houdbaarheid van overheidsfinanciën in gevaar brengen. Het verband tussen schuld en economische groei is complex en niet altijd lineair.
### 5.6 Houdbaarheid van overheidsfinanciën
Dit verwijst naar het vermogen van de overheid om op lange termijn aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Factoren zoals de rentevoet, de economische groei, de conjunctuur, en de samenstelling van de uitgaven en ontvangsten spelen hierin een cruciale rol.
## 6\. De begroting in België
* **Federale begroting**: Omvat de federale overheid en de sociale zekerheid.
* **Regionale/lokale begrotingen**: Gewesten, gemeenschappen en lokale besturen hebben hun eigen begrotingen, die in toenemende mate gefinancierd worden door eigen middelen en decentralisatie.
* **Overlegcomité**: Cruciaal voor de coördinatie van begrotingsbeleid tussen de federale overheid en de deelstaten.
* **Bijzondere Financieringswet (BFW)**: Regelt de transfers tussen de federale overheid en de deelstaten, met belangrijke aanpassingen na elke staatshervorming.
* **Begrotingskalender**: Schetst de verschillende fasen van de begrotingsopmaak, aanpassing en afsluiting.
* **Kern documenten**: Middelenbegroting (inkomsten), algemene uitgavenbegroting (uitgaven) en algemene toelichting (context en beleid).
De Vlaamse begroting valt onder de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën (VCO) en omvat een meerjarenraming, gedetailleerde ontvangsten- en uitgavenbegrotingen, en een beleids- en begrotingstoelichting (BBT) die stappen zet richting een prestatiebegroting.
De Belgische overheidsfinanciën worden nauwlettend gevolgd door Europese normen (bv. het Stabiliteits- en Groeipact) en hebben te kampen met uitdagingen zoals de vergrijzing, de hoge overheidsschuld en de noodzaak van structurele hervormingen.
* * *
# Marktfalen en overheidsinterventie
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "Marktfalen en overheidsinterventie", bedoeld als examenvoorbereidend studiemateriaal.
## 2\. Marktfalen en overheidsinterventie
Situaties waarin de markt niet optimaal functioneert leiden tot marktfalen, wat de rechtvaardiging vormt voor overheidsinterventie.
### 2.1 Situaties van marktfalen
Marktfalen treedt op wanneer de vrije markt niet leidt tot Pareto-efficiëntie, de toestand waarin de welvaart van niemand kan toenemen zonder die van een ander te verminderen. De klassieke vrije marktwerking wordt beschouwd als optimaal voor welvaartscreatie, maar wanneer deze niet naar behoren functioneert, is overheidsingrijpen gerechtvaardigd.
#### 2.1.1 Informatie-asymmetrie
Dit treedt op wanneer spelers op de markt niet over perfecte informatie beschikken. Dit verstoort de prijsvorming en kan leiden tot een afname van het marktaanbod.
#### 2.1.2 Ontbrekende markt
In sommige contexten is een activiteit niet rendabel of brengt deze te veel economische risico's met zich mee. In dergelijke gevallen kan de overheid de rol van tegenpartij op zich nemen.
#### 2.1.3 Monopoliemarkten
Op markten die niet perfect concurrentieel zijn, kunnen spelers invloed uitoefenen op de prijs. Dit resulteert in allocatieve inefficiëntie, waarbij het aanbod kunstmatig laag wordt gehouden om de prijzen te verhogen.
#### 2.1.4 Externe effecten
Externe effecten ontstaan wanneer de prijs van goederen en diensten niet alle kosten en vergoedingen voor productiefactoren dekt. Productie kan gepaard gaan met externe effecten waarvoor de consument niet betaalt. Negatieve externe effecten zijn bijvoorbeeld milieuschade.
#### 2.1.5 Publieke goederen
Overheidsingrijpen is gerechtvaardigd bij zuivere publieke goederen en vaak ook bij quasi-publieke goederen. Voor de bepaling van het type goed zijn twee criteria van belang:
* **Rivaliteit:** Verdrijft het goed na individuele consumptie?
* **Uitsluitbaarheid/deelbaarheid:** Kan men verhinderen dat iemand consumeert zonder ervoor te betalen?
Hieruit kunnen vier categorieën van goederen worden afgeleid:
1. **Private goederen:** Riviëel en uitsluitbaar (bv. brood).
2. **Publieke goederen (zuiver):** Niet-riviëel en niet-uitsluitbaar (bv. landsverdediging, straatverlichting).
3. **Toll goods (quasi-publieke goederen):** Niet-riviëel maar wel uitsluitbaar (bv. kabeltelevisie, tol op een snelweg).
4. **Common pool resources:** Riviëel maar niet-uitsluitbaar (bv. visvangst op volle zee, schone lucht).
#### 2.1.6 Merit goods en demerit goods
* **Merit goods:** Goederen die de overheid promoot omdat ze als wenselijk worden beschouwd, ook al is de consument niet altijd rationeel (bv. onderwijs, vaccinaties).
* **Demerit goods:** Goederen waarvan de consumptie als schadelijk wordt beschouwd, ondanks mogelijke rationele keuzes van de consument (bv. tabak, alcohol).
### 2.2 Overheidsinstrumenten bij marktfalen
De overheid beschikt over diverse instrumenten om op te treden bij marktfalen:
* **Aanbod:** De overheid kan zelf als aanbieder op de markt actief worden.
* **Regulering:** Wetgeving en controleorganen kunnen voorkomen dat de markt ontspoort.
* **Prijsinterventie:** De overheid kan direct ingrijpen in de prijsvorming door maximumprijzen op te leggen.
* **Belastingen en subsidies:** Belastingen kunnen worden ingezet om ongewenst gedrag te ontmoedigen (bv. accijnzen op tabak) of subsidies om gewenst gedrag te stimuleren (bv. subsidies voor energiebesparende maatregelen).
### 2.3 Niet-marktfalen
Het is belangrijk te erkennen dat overheidsinterventie zelf ook tot inefficiëntie kan leiden, bekend als niet-marktfalen. Dit kan voortkomen uit:
* Te grote, inefficiënte overheid, wat leidt tot hoge kostprijzen en een te hoge fiscale druk.
* Overheidsmonopolies die te politiek gestuurd zijn.
* Een te rigide overheid die traag innoveert.
### 2.4 Welvaartsverdeling en het tweede welvaartstheorema
Het tweede welvaartstheorema stelt dat welvaartsverdeling niet noodzakelijk een taak van de markt is. De overheid kan een cruciale rol spelen in het nivelleren van de startposities van individuen door gelijke kansen te creëren, bijvoorbeeld via onderwijs en gezondheidszorg. Dit draagt bij aan een betere verdeling van welvaart.
> **Tip:** Hoewel de vrije markt cruciaal is voor welvaartscreatie, is overheidsinterventie bij marktfalen noodzakelijk voor welvaartsverdeling en het corrigeren van marktimperfecties.
#### 2.4.1 Instrumenten voor welvaartsverdeling
* **Fiscaliteit:** Belastingen kunnen worden ingezet als een krachtig herverdelingsinstrument.
* **Sociale zekerheid:** Uitkeringen en sociale voordelen dragen bij aan een eerlijkere verdeling van inkomens.
* **Publieke uitgaven:** Investeringen in onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur creëren gelijke kansen.
* * *
# Welvaartsverdeling en de rol van fiscaliteit
Dit gedeelte bespreekt de primaire en secundaire inkomensverdeling, meetmethoden zoals de Lorenzcurve en Gini-coëfficiënt, en de herverdelende rol van fiscaliteit en sociale zekerheid.
## 3\. Welvaartsverdeling en de rol van fiscaliteit
### 3.1 Primaire en secundaire inkomensverdeling
De primaire inkomensverdeling verwijst naar de verdeling van inkomens die voortkomen uit de beschikbaarheid van productiefactoren zoals arbeid en kapitaal. Dit omvat inkomens uit loonarbeid, zelfstandige arbeid, en opbrengsten van financieel en natuurlijk kapitaal. Deze verdeling is vaak ongelijk en wordt beïnvloed door factoren zoals talent, sociale achtergrond, gezondheid en leeftijd.
De secundaire inkomensverdeling houdt rekening met de herverdelende rol van de overheid via sociale uitkeringen, gratis goederen en diensten, consumentenbescherming en belastingen. Dit is de verdeling van inkomens na overheidsinterventie.
### 3.2 Maatstaven van inkomensverdeling
Verschillende methoden worden gebruikt om de inkomensverdeling te meten en te vergelijken:
* **Centrum- en spreidingsmaten:**
* **Gemiddelde:** Geeft een indicatie van het inkomen, maar is gevoelig voor extreme waarden.
* **Mediaan:** De middelste waarde in een geordende inkomensverdeling, minder gevoelig voor uitschieters.
* **Standaarddeviatie:** Geeft een beeld van de spreiding van inkomens rond het gemiddelde.
* **Scheefheid:** Beschrijft de asymmetrie van de verdeling. Een rechtsscheve verdeling betekent een concentratie van inkomens in de lagere segmenten, een linksscheve verdeling een concentratie in de hogere segmenten.
* **Decielverdeling:** De bevolking wordt onderverdeeld in tien gelijke groepen (decielen) op basis van inkomen, van laag naar hoog. Dit geeft inzicht in de inkomensgrenzen van deze groepen. Percentielen (1%) en kwintielen (20%) zijn vergelijkbare onderverdelingen.
* **Lorenzcurve:**
* Deze curve zet op de horizontale as het cumulatieve percentage van de bevolking uit (geordend naar inkomen) en op de verticale as het cumulatieve percentage van het totale inkomen dat deze bevolkingsgroepen ontvangen.
* De 45°-diagonaal (deellijn) vertegenwoordigt perfecte gelijkheid, waarbij elke groep van de bevolking hetzelfde percentage van het totale inkomen ontvangt.
* Curven onder de diagonaal geven een ongelijke inkomensverdeling aan. Hoe groter de oppervlakte tussen de diagonaal en de Lorenzcurve, hoe groter de ongelijkheid.
* Internationale vergelijkingen zijn nuttig, maar problematisch wanneer de curven elkaar snijden.
* **Gini-coëfficiënt:**
* Een numerieke maatstaf die nauw verband houdt met de Lorenzcurve.
* Het wordt berekend als de verhouding tussen de oppervlakte tussen de Lorenzcurve en de deellijn en de totale oppervlakte onder de deellijn.
* De waarde varieert tussen 0 (volledige gelijkheid) en 1 (volledige ongelijkheid). Een hogere coëfficiënt duidt op grotere inkomensongelijkheid.
* De formule is: $$ G = \\frac{\\text{Oppervlakte tussen deellijn en Lorenzcurve}}{\\text{Totale oppervlakte onder de deellijn}} $$
* **Percentielratio (P90/P10):**
* De verhouding tussen de inkomensgrens van het negende deciel (90ste percentiel) en de inkomensgrens van het eerste deciel (10de percentiel).
* Gebruikt door o.a. de Wereldbank en Piketty om de inkomensongelijkheid te meten.
### 3.3 Herverdeling via belastingen en sociale zekerheid
Herverdeling is noodzakelijk omdat startposities in het leven niet gelijk verdeeld zijn. De overheid gebruikt fiscaliteit en sociale zekerheid om inkomens te herverdelen en ongelijkheid te verminderen.
* **Mate van herverdeling (R):** Dit wordt berekend als het verschil tussen de Gini-coëfficiënt vóór herverdeling ($G\_b$) en na herverdeling ($G\_a$). $$ R = G\_b - G\_a $$ Een hogere $R$ duidt op een grotere herverdelende kracht.
* **Effectiviteit van herverdeling:** De herverdelende kracht van belastingen en sociale zekerheid hangt af van:
* **Het gemiddeld tarief ($t$):** Het betaalde belastingpercentage in verhouding tot het totale inkomen. Een hoger gemiddeld tarief leidt tot meer herverdeling.
* **De progressiviteit van de heffing ($P$):** De mate waarin de belastingdruk stijgt met een stijgend inkomen. Progressieve belastingen zorgen voor een grotere herverdeling. De progressiviteit kan worden gemeten met de **progressiviteitsindex** (ook wel Kakwani-index genoemd), het verschil tussen de Gini-coëfficiënt van de belastingverdeling en de Gini-coëfficiënt van de inkomensverdeling vóór belastingen. $$ \\text{Progressiviteitsindex} = G\_{\\text{belastingen}} - G\_{\\text{inkomen}} $$
* **Factoren die progressiviteit kunnen verminderen:**
* **Belastingaftrekken en -verminderingen:** Voordelen die vooral hogere inkomens ten goede komen, kunnen de progressiviteit van het belastingsysteem ondermijnen.
* **Lokale aanvullende personenbelasting:** Deze belastingen zijn vaak regressief omdat ze lager zijn in gemeenten met hogere inkomens.
* **Taks Benefit Systeem (TB):** Dit omvat alle voordelen (sociale uitkeringen, belastingvoordelen) en lasten (belastingen, sociale bijdragen) als percentage van het beschikbaar inkomen. België heeft een omvangrijk TB-systeem, waarbij zowel de voordelen als de lasten hoog zijn. Het belastingsysteem zelf speelt een belangrijke rol in de herverdeling, meer dan de progressiviteit op zich.
* **Indirecte belastingen:**
* **BTW:** Progressief in verhouding tot bestedingen, maar regressief in verhouding tot inkomen, vooral voor lagere inkomens.
* **Accijnzen:** Over het algemeen regressief in verhouding tot zowel bestedingen als inkomen.
* **Overheidsuitgaven:** De omvang van de overheid en de bestedingen, met name vervangingsinkomens en subsidies, hebben een significant herverdelend effect. Hogere overheidsuitgaven beïnvloeden lagere inkomensdecielen positief en hogere decielen negatief.
### 3.4 Belgische context van welvaartsverdeling en fiscaliteit
* **Primaire inkomensongelijkheid:** In België is de primaire inkomensongelijkheid relatief beperkt ($G\_b - G\_a = 0.21$).
* **Herverdeling:** De belangrijkste herverdeling in België vindt plaats via sociale uitkeringen.
* **Progressiviteit:** De progressiviteit van het personenbelastingstelsel wordt afgetopt door diverse aftrekken en de regressieve aard van gemeentelijke opcentiemen en aanvullende belastingen.
* **Indirecte belastingen:** Accijnzen en BTW hebben een genuanceerde regressieve impact.
* **Vermogen vs. inkomen:** De analyse van welvaartsverdeling wordt steeds vaker uitgebreid met vermogensverdeling, waar de ongelijkheid doorgaans groter is dan bij inkomens. België kent een relatief gelijke vermogensverdeling vergeleken met andere landen, ondanks het hoge gemiddeld netto-vermogen.
### 3.5 Het dilemma tussen efficiëntie en equity
Bij het ontwerpen van belastingsystemen moet een overheid een afweging maken tussen efficiëntie (het minimaliseren van economische verstoringen) en equity (rechtvaardige verdeling). Een hogere progressiviteit leidt tot meer herverdeling, maar kan ten koste gaan van de efficiëntie door ontmoediging van inkomenverwerving.
### 3.6 Progressiviteit en het herverdelend karakter van belastingen
* **Verticale rechtvaardigheid:** Belastingen moeten rekening houden met de draagkracht van belastingplichtigen, waarbij sterkere schouders zwaardere lasten dragen. Dit wordt nagestreefd door progressieve belastingen.
* **Aftwenteling van belastingen:** De uiteindelijke belastingdruk hangt niet alleen af van wie de belastingaangifte doet, maar ook van de mogelijkheid om de belasting af te wentelen op anderen. Dit wordt beïnvloed door de zichtbaarheid van de heffing en de kennis van de prijsstructuur.
* **Ontwijking en ontduiking:** Mogelijke fiscale ontwijking (legaal) en ontduiking (illegaal) beïnvloeden de herverdeling. Factoren zoals boetes, pakkans, tarieven en maatschappelijke tolerantie spelen hierbij een rol.
* **Erfbelasting:** Deze belasting is progressief en herverdeelt vermogen, maar is omstreden wegens mogelijke confiscatie en ontwijkingsmogelijkheden.
* **Deadweight losses:** Belastingen veroorzaken welvaartsverlies door het ontmoedigen van economische activiteit.
* **Neutraliteit:** Niet-neutrale belastingen beïnvloeden de keuze van belastinggrondslagen.
* **Transparantie en eenvoud:** Eenvoudige en transparante belastingsystemen zijn wenselijk, maar complexiteit ontstaat vaak door het nastreven van diverse beleidsdoelstellingen en de gelaagde staatsstructuur.
### 3.7 De rol van fiscaliteit in de Belgische context
* **Personenbelasting:** Wordt in België als internationaal relatief hoog beschouwd en kan de economische groei en werkgelegenheid fnuiken. Hervormingsvoorstellen variëren sterk tussen politieke partijen.
* **Gewestelijke autonomie:** De gewesten hebben beperkte fiscale autonomie, voornamelijk via opcentiemen en kortingen op de personenbelasting.
* **Verdeling van belastingen:** De basis van de personenbelasting blijft federaal, maar de gewesten kunnen via opcentiemen de fiscale druk beïnvloeden. Dit leidt tot een toename van de fiscale autonomie van de gewesten.
* **Onroerende voorheffing:** De lokale aanvullende personenbelasting (APB) heeft een regressief karakter en de tarieven zijn lager in gemeenten met hogere inkomens.
* **Verkeersfiscaliteit:** Wordt ingezet als gedragssturend instrument, met een focus op vergroening en het laten meebetalen van vrachtvervoer.
* **Accijnzen en BTW:** Hebben een gemengd herverdelend effect, afhankelijk van de grondslag van de analyse (bestedingen versus inkomen).
### 3.8 De impact van de 6e Staatshervorming op de financiering
De 6e staatshervorming heeft geleid tot significante wijzigingen in de financiering van de deelstaten. De fiscale autonomie van de gewesten is aanzienlijk toegenomen, met name via de personenbelasting. Dit creëert meer responsabilisering, maar ook uitdagingen met betrekking tot transparantie en de complexiteit van het financieringssysteem. De herziening van het solidariteitsmechanisme en de invoering van klimaatspecifieke en pensioen-gerelateerde responsabiliseringsbijdragen zijn belangrijke vernieuwingen. De financiering van Brussel blijft een complex knelpunt.
* * *
# Overheidsuitgaven: omvang, determinanten en efficiëntie
Dit onderwerp behandelt de omvang, drijfveren en efficiëntie van overheidsuitgaven, met speciale aandacht voor de methoden om deze efficiëntie te meten en de factoren die eraan bijdragen.
## 4\. Overheidsuitgaven: omvang, determinanten en efficiëntie
### 4.1 De omvang van overheidsuitgaven
Overheidsuitgaven vloeien voort uit de publieke dienstverlening en inkomensondersteuning. Hun belang wordt doorgaans uitgedrukt als een percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP), exclusief rentelasten op publieke schuld (primaire uitgavendruk). In 2019 bedroeg deze druk in België 52,1%, oplopend tot 53,9% in 2021, mede door COVID-19 maatregelen. België kent een van de hoogste primaire uitgaven in de Eurozone, na Frankrijk en Finland.
Eurostat classificeert overheidsuitgaven op twee manieren:
* **Naar aard van de uitgaven:**
* Subsidies
* Inkomenssteun aan werknemers
* Intermediaire consumptie
* Sociale voordelen
* Bruto kapitaalvorming
* Andere transfers
* **Naar functie van de overheid (COFOG-classificatie):**
* Algemene publieke dienstverlening
* Defensie
* Publieke veiligheid
* Economische zaken
* Bescherming van het leefmilieu
* Woonbeleid
* Gezondheidszorg
* Recreatie, cultuur en religie
* Onderwijs
* Sociale bescherming
De uitgaven voor sociale bescherming en gezondheidszorg vertegenwoordigen meer dan 50% van de totale overheidsuitgaven. Algemene publieke dienstverlening, onderwijs en economisch beleid nemen elk ongeveer 12-13% voor hun rekening.
België geeft, vergeleken met ons omringende landen, 4,5 procentpunten van het BBP meer uit. De hogere uitgaven situeren zich vooral bij algemene overheidsdienstverlening (+1,8 pp BBP), economisch beleid (+2,3 pp BBP) en onderwijs (+1,3 pp BBP). Op defensie en gezondheidszorg geeft België minder uit dan de referentiegroep (ca. 0,5 procentpunt BBP).
De overheidsuitgaven worden opgesplitst per niveau:
* **Entiteit 1:** Federale overheid en sociale zekerheid.
* **Entiteit 2:** Gewesten, gemeenschappen en lokale besturen.
In 2019 vertegenwoordigde entiteit 2 47% van de totale Belgische overheidsuitgaven. Twee van de drie COFOG-functies met hogere uitgaven in België (onderwijs en economisch beleid) vallen onder entiteit 2. Het zwaartepunt van de algemene overheidsdienstverlening ligt bij entiteit 1, voornamelijk door de delging van de publieke schuld.
### 4.2 Economische theorieën over de evolutie van uitgaven
Sinds de Tweede Wereldoorlog vertonen de overheidsuitgaven als percentage van het BBP wereldwijd een stijgende trend. In België was deze groei voornamelijk merkbaar in de jaren '70, de periode 2008-2010 en vanaf 2020, periodes die gekenmerkt werden door economische, financiële of gezondheidscrises. Diverse economische, politieke en sociale factoren verklaren deze groei:
* **Wet van A. Wagner:** Toenemende industrialisatie en inkomen leiden tot meer behoeften aan orde, veiligheid, welzijn en infrastructuur, wat hogere overheidsuitgaven vereist.
* **Displacement effect (A. Peacock & Wiseman):** Overheidsuitgaven stijgen tijdens crises (bv. oorlogen) en blijven daarna op een hoger niveau door de geaccepteerde hogere belastingdruk en de gewenste diensten.
* **Unbalanced growth hypothesis (W. Baumol):** De productiviteit in de publieke sector stijgt minder snel dan in de private sector, terwijl de lonen wel meestijgen, wat leidt tot hogere uitgaven.
* **Concentration effect (W. Oates):** Overheden richten zich op kapitaalintensieve investeringen in transport, energie, infrastructuur en communicatie om technologische vooruitgang te ondersteunen en private monopolies te vermijden.
* **Low Efficiency Hypothesis:** De overheid wordt gekenmerkt door lagere efficiëntie dan de private sector, wat resulteert in hogere uitgaven.
* **T. Borcherding hypothese:** Stijging van overheidsuitgaven is te wijten aan economische groei, inflatie en bevolkingsgroei.
* **S. Peltzman hypothese:** Inkomensongelijkheid leidt tot druk op de overheidsuitgaven.
* **Fiscale illusie (J. Buchanan):** Overheidsuitgaven kunnen blijven groeien omdat belastingbetalers geen getrouw beeld hebben van de fiscale kostprijs van overheidsdiensten.
* **Electoral cycle hypothesis:** Overheidsuitgaven stijgen in de aanloop naar verkiezingen om kiezers te bevoordelen.
* **Logrolling hypothese:** Dossiers worden politiek aan elkaar gekoppeld in plaats van te kiezen tussen dossiers, wat leidt tot hogere uitgaven.
* **Partisan hypothese:** Linkse partijen laten overheidsuitgaven sterker oplopen omwille van voorkeuren voor inkomensondersteuning en publieke dienstverlening.
* **Niskanen hypothese:** Groei van overheidsuitgaven is het gevolg van bureaucratieën die streven naar macht en aanzien door de omvang van hun diensten te vergroten.
* **Pressure groups hypothese:** Bestuurders kunnen de druk van lobby's en drukkingsgroepen niet weerstaan, wat leidt tot stijgende uitgaven.
### 4.3 Het verband tussen overheidsuitgaven en economische groei
De relatie tussen de omvang van de overheid en economische groei wordt de 'Armey curve' genoemd. Hoewel wijzigingen in overheidsuitgaven het BBP-niveau op lange termijn kunnen beïnvloeden, is de impact op de economische grotere groeivoet omstreden. Onderzoek suggereert dat de impact niet lineair is, wat resulteert in een omgekeerde U-vormige curve (inverted U-shaped curve). In de eerste fase stimuleren toenemende overheidsuitgaven de economische groei, maar na een bepaald 'tipping point' (geïdentificeerd rond 24,31% van het BBP) leidt verdere stijging van de publieke uitgaven tot een reductie van de economische groei.
### 4.4 Efficiëntie van de overheid
Belangrijker dan de omvang van de overheidsuitgaven is de mate waarin overheden met hun middelen de gewenste resultaten bereiken. Efficiëntie meet de verhouding tussen ingezette middelen (inputs) en gerealiseerde output.
* **Efficiëntie:** Maximale output bij een gegeven input, of minimale input bij een gegeven output.
* **Inputs:** Eigen uitgaven, met aftrek van burgersupplementen.
* **Outputs:** Vaak een gewogen geaggregeerde indicator van overheidsdiensten.
Economen gebruiken methodologieën zoals Data Envelopment Analysis (DEA) om de 'efficiency frontier' (efficiëntiegrens) te bepalen. Deze grens vertegenwoordigt de best mogelijke input-output combinaties die door de geanalyseerde overheden worden bereikt. Overheden onder deze grens kunnen efficiëntiewinst boeken. Een DEA-efficiëntiescore varieert tussen 0 en 1; scores van 1 duiden op efficiëntie.
**Meten van inputs en outputs:**
* **Inputs:** Nationale rekeningen met overheidsuitgaven.
* **Outputs:** Complexer te kwantificeren omdat overheidsdiensten zelden een prijs hebben. Methoden omvatten Musgrave-indicatoren (gekoppeld aan klassieke overheidsfuncties: allocatie, stabilisatie, verdeling) en opportuniteitsindicatoren. Vaak wordt een gewogen, geaggregeerde indicator gebruikt.
In een studie naar 23 OESO-landen (2009-2013) was de gemiddelde efficiëntiescore 0,637, met Zwitserland als enige land op de frontier. België bevond zich op de 16e plaats. Specifieke studies naar België tonen relatief zwakke scores op het vlak van vervoer, maar goedere prestaties in gezondheidszorg (qua wachttijden, tevredenheid) en onderwijs.
#### 4.4.1 Determinanten van efficiëntie
Onderzoek naar lokale besturen wijst op diverse determinanten van efficiëntie:
* **Positieve invloed:** Groter inwoneraantal, hoger opleidingsniveau van inwoners, uitgebreidere commerciële sector, hogere kiesbetrokkenheid.
* **Negatieve invloed:** Hogere fiscale draagkracht (hoger inkomen/capita), meer belastingontvangsten, meer beschikbare financiële middelen (door gebrek aan budgettaire druk), hoge bevolkingsdichtheid (complexiteit van infrastructuurbeheer).
* **Politieke factoren:** Linkse coalities en politieke fragmentatie vertonen wisselende resultaten.
Voor Belgische gemeenten blijken de schaal van de gemeente, het gemiddeld opleidingsniveau, de tarieven van de onroerende voorheffing, het gemeentefonds, het gemiddeld mediaaninkomen, de bevolkingsdichtheid, fusies en publieke schuld significante factoren te zijn.
**Conclusie:** De overheidsuitgaven in België zijn hoog, maar de institutionele prestaties zijn gemiddeld. Er is dus aanzienlijke ruimte voor efficiëntiewinsten door kostenbeheersing en verbetering van de dienstverlening.
* * *
# Fiscal federalism en de Belgische staatsstructuur
Hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting van "Fiscal federalism en de Belgische staatsstructuur", opgesteld volgens uw instructies.
## 5\. Fiscaal federalisme en de Belgische staatsstructuur
Dit deel onderzoekt de principes van fiscaal federalisme, de decentrale autonomie van subcentrale overheden, en de klassieke indicatoren hiervan, met een gedetailleerde analyse van de Belgische situatie en de rol van de bijzondere financieringswet in opeenvolgende staatshervormingen.
### 5.1 De concepten van fiscaal federalisme
Fiscaal federalisme (FF) verwijst naar de decentralisatie van fiscale bevoegdheden en de fiscale autonomie van subcentrale overheden (SCG). Dit impliceert autonomie over zowel belastingen (inkomsten) als uitgaven. Ware fiscale decentralisatie vereist dat subcentrale overheden vrij zijn in hun beslissingen over de inkomsten die ze genereren en hoe ze hun beschikbare middelen besteden. Zonder deze capaciteiten zouden de voordelen van decentralisatie op het vlak van efficiëntie en verantwoording afnemen. Subcentrale overheden omvatten alle overheden onder het centrale/federale niveau, inclusief lokale besturen, provincies, etc.
#### 5.1.1 Klassieke indicatoren van fiscaal federalisme
Er zijn drie klassieke indicatoren om fiscaal federalisme te meten:
* **Aandeel van subnationale overheden in belastingontvangsten:** Dit meet welk percentage van de totale belastinginkomsten door subnationale overheden wordt geïnd.
* Top 5 landen (indicatief): Canada, Zwitserland, VSA, Duitsland, Spanje.
* België: Een aandeel van ongeveer 16,14% (specifieke cijfers kunnen variëren afhankelijk van het jaar van analyse).
* **Kanttekening:** Grote verschillen in de fiscale impact van overheidsniveaus bestaan, zelfs binnen landen. Ook in unitaire staten (zoals Zweden en Denemarken) kunnen subcentrale overheden een significant aandeel hebben in de belastingsontvangsten. De aandelen zijn over het algemeen stabiel over de tijd.
* **Aandeel van subnationale overheden in totale overheidsuitgaven:** Dit geeft een beeld van de omvang van de uitgaven die op descentraal niveau worden beheerd.
* Top 5 landen (indicatief): Canada, Zwitserland, België, Australië, Spanje.
* België: Een aandeel van ongeveer 44,37%.
* **Opmerking:** Er zijn grote verschillen tussen de deelstaten/regio's binnen landen. In België is het uitgaveniveau op dit niveau vergelijkbaar met Mexico en Spanje, maar lager dan in Canada, Australië of de VS.
* **Verticale fiscale balans/imbalans:** Dit wordt berekend als het verschil tussen het procentuele aandeel van subnationale overheden in de belastingontvangsten en hun aandeel in de uitgaven.
* Formule: $ \\text{Verticale fiscale imbalans} = (% \\text{ aandeel SCG in belastingontvangsten}) - (% \\text{ aandeel SCG in uitgaven}) $
* **Observatie:** Subcentrale overheden hebben vaker uitgavenbevoegdheden dan fiscale bevoegdheden. Dit geldt ook voor België. Een beperktere verticale kloof betekent dat subcentrale overheden hun uitgaven beter zelf kunnen financieren met eigen belastingen, wat de legitimiteit ten goede komt omdat kiezers hen kunnen afrekenen op hun fiscale keuzes.
#### 5.1.2 Additionele aspecten van fiscaal federalisme
De klassieke indicatoren volstaan niet om fiscaal federalisme volledig te begrijpen. Bijkomende aspecten zijn essentieel:
* **Echte fiscale autonomie:** De mate waarin subcentrale overheden zelf kunnen beslissen over hun belastinggrondslagen (waarop ze belasten), tarieven (hoeveel ze belasten), belastingaftrek (elementen die de grondslag reduceren), belastingvermindering/vrijstelling (elementen die de belasting kunnen reduceren) en belastingkredieten (voordelen die ook genoten kunnen worden zonder belasting te betalen). De OESO hanteert een classificatiesysteem (codes A-F) om de mate van fiscale autonomie te positioneren.
* **Vrije bestedingsmarge gekoppeld aan dotaties:** De mate waarin subsidies ('grants') door de subcentrale overheid vrij kunnen worden aangewend.
* **Andere restricties op de fiscale autonomie:** Zoals 'taks- en expenditures limits' (TEL), die door hogere overheden kunnen worden opgelegd.
#### 5.1.3 Tax sharing arrangements en dotaties
* **Tax sharing arrangements:** Hierbij delen verschillende overheden belastingen of maken ze gebruik van samengevoegde belastingen. Subcentrale overheden kunnen hierbij niet individueel de belastingmodaliteiten wijzigen, maar wel onderhandelen met de hogere overheid. Dit kan zowel horizontaal als verticaal georganiseerd zijn en helpt de centrale overheid controle te behouden over fiscale totalen.
* **Dotaties (Grants):** Deze zijn noodzakelijk om:
* **Horizontale verevening:** Onevenwichten tussen overheden van hetzelfde niveau te nivelleren (bijvoorbeeld tussen grootsteden en welvarende gemeenten).
* **Verticale verevening:** Subcentrale overheden te ondersteunen wanneer ze opdrachten uitvoeren waarvoor ze niet autonoom de uitgaven kunnen financieren.
* **Stimuleren van aanbod van 'merit goods':** Hogere overheden kunnen lagere besturen stimuleren via 'matching grants' voor specifieke dienstverlening (onderwijs, cultuur, etc.).
* **Bevorderen van allocatieve efficiëntie:** Door rekening te houden met externe effecten van het uitgaven- en belastingbeleid van een bestuur op andere besturen.
* **Dotaties kunnen worden ingedeeld in:**
* **Earmarked/Non-earmarked:** Bestemd of vrij aanwendbaar.
* **Mandatory/Discretionary:** Wettelijk vastgelegd of tijdelijk/discrationair.
* **Matching/Non-matching:** Waarbij de ontvangende overheid zelf bijdraagt of niet.
* **Capital/Current grants:** Voor investeringen of lopende uitgaven.
* **Vereveningsdotaties ('equalising/equalisation grants'):** Specifiek bedoeld om horizontale onevenwichten te elimineren. Deze hebben een meetbaar effect op de gelijkheid van de inkomensverdeling onder besturen. Meer fiscale autonomie voor subcentrale overheden vereist doorgaans sterkere vereveningsdotaties om te voorkomen dat de financiële posities te veel uiteenlopen.
* **Ongewenste bijeffecten van dotaties:** Kunnen de inspanningen van subcentrale overheden om zelf inkomsten te genereren verminderen, leiden tot hogere uitgavenniveaus ('flypaper effecten'), of destabiliserend werken.
#### 5.1.4 Taks & Expenditure Limits (TEL)
TEL zijn restricties op de autonomie van subcentrale overheden, opgelegd door hogere overheden, die de bestedingsmogelijkheden of de fiscale bevoegdheden beperken.
#### 5.1.5 Voor- en nadelen van fiscaal federalisme
* **Voordelen:**
* Lagere informatiekosten voor overheden.
* Minder fiscale illusie bij burgers.
* 'Peer pressure' en 'yardstick competition' tussen overheden.
* Verdeling van controle over verschillende instanties ('checks & balances').
* Legitimiteit van bestuur van lagere overheden.
* Fiscaal instrumentarium kan beter worden aangewend voor specifieke bevoegdheden (bijvoorbeeld woonbonus voor huisvesting).
* **Nadelen:**
* Verlies van schaalvoordelen bij inning.
* Risico op afbrokkelende interregionale solidariteit (herverdeling binnen regio's wordt moeilijker).
* Gevaar voor 'exit' van vermogende belastingbetalers.
* Risico op verticale externaliteiten (bijvoorbeeld impact van federale hervormingen op regionale belastingen).
* Risico op horizontale externaliteiten (belastingconcurrentie, belastingexport).
* Beperkte schaalvoordelen in regio's met homogene voorkeuren.
### 5.2 Fiscaal federalisme in de Belgische staatsstructuur
De Belgische staatsstructuur is een complex federaal systeem met meerdere overheidsniveaus die elk hun eigen bevoegdheden en financiering hebben. De evolutie van het fiscaal federalisme in België is nauw verbonden met de staatshervormingen en de bijzondere financieringswet (BFW).
#### 5.2.1 Evolutie van de Belgische financieringswetgeving
* **Voor 1989:** De middelen werden voornamelijk via dotaties van de federale overheid verdeeld op basis van behoeften (bevolking, oppervlakte, aandeel in opbrengst personenbelasting).
* **1989 - Staatshervorming (eerste grote stap):**
* Invoering van de **bijzondere financieringswet (BFW)**.
* Principes van **'juste retour'** (regionale ontvangsten uit personenbelasting naar de regio die ze genereert) en **nationale solidariteitsbijdrage** (federale steun aan regio's met lagere fiscale capaciteit) ingevoerd.
* Vlaanderen kreeg een groter deel van de personenbelasting op basis van 'juste retour'.
* Het **solidariteitsmechanisme** (initieel horizontaal, later verticaal) werd ingevoerd om regio's met een lagere fiscale capaciteit te ondersteunen.
* De bevoegdheid voor onderwijs ging volledig naar de gemeenschappen.
* **1993 - St.-Michielsakkoord:** België wordt formeel een federale staat. Gewesten en gemeenschappen krijgen meer bevoegdheden, waaronder exportpromotie voor de gewesten.
* **2001-2003 - Lambermont- en Lombardakkoorden:**
* **Herfinanciering van de gemeenschappen:** Nieuwe dotaties werden toegekend, en de BTW-dotatie begon mee te evolueren met de economische groei.
* **Toename van fiscale autonomie voor gewesten:** Ze kregen meer invloed op de personenbelasting (opcentiemen, kortingen) en op nieuwe belastingen zoals schenkingsrechten en registratierechten. Het aandeel van de gewesten in de fiscale autonomie nam fors toe.
* **Gemeenschappen bleven fiscaal gezien achter:** Ze hadden geen eigen belastingen of opcentiemen.
* **2011-2012 - Vlinderakkoord (6de Staatshervorming):**
* **Overdracht van nieuwe bevoegdheden** naar de deelstaten, o.a. arbeidsmarktbeleid, gezondheidszorg, gezinsbijslagen, justitie (gedeeltelijk), mobiliteit.
* **Grondige wijziging van de BFW:**
* **Verruiming van fiscale responsabilisering van gewesten:** Meer mogelijkheden inzake opcentiemen op de personenbelasting, met een stijging van hun autonome fiscale ontvangsten.
* **Afschaffing van het 6,75% maximum** voor gewestelijke opcentiemen op de personenbelasting, wat de fiscale autonomie verhoogde.
* **Hervorming van het solidariteitsmechanisme:** Aangepast om pervers effecten te vermijden, waarbij economische groei in een regio niet automatisch leidde tot een groter verlies aan solidariteit.
* **Responsabilisering inzake klimaat en pensioenen:** Deelstaten kregen meer verantwoordelijkheid voor de kosten van vergrijzing en klimaatdoelstellingen.
* **Financiering van Brussel:** Structurele wijzigingen, met tijdelijke extra dotaties en een compensatie voor de specifieke kosten van de hoofdstad (bv. hoofdstadfunctie, pendelarij).
* **Belastbare basis en bedrijfsvoorheffing blijven federaal:** Gewesten kunnen de fiscale druk modelleren via opcentiemen en kortingen.
* **Vereenvoudiging van de financiering van gemeenschappen:** Door integratie van de BTW-dotatie en specifieke compensaties.
* **Verhoging van de fiscale autonomie:** Voor Vlaanderen steeg het aandeel eigen fiscale ontvangsten aanzienlijk.
#### 5.2.2 De bijzondere financieringswet (BFW) en de 6de Staatshervorming in detail
De BFW regelt de financiële stromen tussen de federale overheid en de gewesten/gemeenschappen. De 6de Staatshervorming bracht significante wijzigingen met zich mee:
* **Nieuwe bevoegdhedenoverdrachten:** Arbeidsmarkt, gezondheidszorg, gezinsbijslagen, gedeeltelijk justitie, mobiliteit.
* **Fiscale autonomie van de gewesten:**
* **Verruiming via opcentiemen op personenbelasting (PB):** Gewesten kregen meer discretionaire macht over tarieven en de structuur van de PB. De maximale discretionaire macht verhoogde aanzienlijk.
* **Nieuwe dotaties:** Voor werkgelegenheid en fiscale uitgaven gerelateerd aan de nieuwe bevoegdheden.
* **Vlaamse ontvangsten:** Aandeel eigen fiscale ontvangsten steeg fors.
* **Brussel:** Relatief meer middelen uit gewestbelastingen, maar minder uitgesproken toename van fiscale autonomie vergeleken met andere gewesten.
* **Wijzigingen voor de gemeenschappen:**
* Uitbreiding van hun deel van de PB-opbrengsten en BTW-dotatie.
* Integratie van specifieke compensaties (bv. kijk- en luistergeld).
* Overdracht van nieuwe bevoegdheden met bijhorende financiering.
* **Hervorming van het solidariteitsmechanisme:** De berekeningswijze werd aangepast om perverse effecten te vermijden, waarbij economische groei niet automatisch leidde tot een te sterke afbouw van de solidariteitsbijdrage.
* **Responsabilisering inzake pensioenen en klimaat:** Deelstaten kregen meer financiële verantwoordelijkheid voor deze domeinen.
* **Financiering van Brussel:** Structurele aanpassingen om de specifieke uitgaven en behoeften van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) beter te dekken.
* **Elasticiteitswinsten:** De gewesten profiteren meer van de groei van de PB-ontvangsten, terwijl de federale overheid deels gecompenseerd wordt doordat dotaties minder snel meestijgen met de BBP-groei.
* **'Solidariteitsval' / 'Development trap':** Een problematisch mechanisme waarbij economische groei in een regio kon leiden tot een nettoverlies aan middelen door de sterk afnemende solidariteitsbijdrage. De 6de staatshervorming beoogt dit te verhelpen.
#### 5.2.3 Knelpunten en uitdagingen
* **Onderfinanciering van Brussel:** De specifieke demografische samenstelling, de hoofdstadfunctie en pendelarij leiden tot hogere kosten en een afkalvende fiscale draagkracht.
* **Verarming van de federale staat:** Door continue transfer van middelen naar de deelstaten, terwijl de federale overheid geconfronteerd wordt met stijgende uitgaven (vergrijzing, volksgezondheid) en conjuncturele schokken.
* **Fiscale kloof:** Ondanks de toename van fiscale autonomie, blijft er voor veel deelstaten een aanzienlijke verticale fiscale imbalans bestaan, wat duidt op een beperktere eigen financieringscapaciteit.
* **Complexiteit en transparantie:** De BFW is complex, niet altijd transparant, en de koppeling tussen historische dotaties en de reële belastinginkomsten is niet altijd duidelijk.
### 5.3 De rol van de bijzondere financieringswet in de Belgische staatsstructuur
De BFW is het cruciale instrument dat de financiële relaties tussen de federale overheid en de deelstaten regelt. Ze bepaalt de omvang en de verdeling van de middelen die van het federale niveau naar de gewesten en gemeenschappen stromen.
* **Kerncomponenten van de BFW:**
* **Dotaties:** Financiële transfers vanuit de federale overheid, voornamelijk gefinancierd uit de personenbelasting (PB) en BTW.
* **Gedeelde belastingen:** Zoals de personenbelasting, waarvoor de gewesten (maar niet de gemeenschappen) opcentiemen of kortingen kunnen toepassen.
* **Eigen regionale belastingen:** De gewesten hebben ook autonomie over bepaalde eigen belastingen (bv. Vlaamse registratierechten).
* **Staats hervormingen als drijvende kracht:** De BFW is herhaaldelijk aangepast als gevolg van de opeenvolgende staatshervormingen, die bevoegdheidsoverdrachten met zich meebrachten en een aangepaste financiering vereisten.
* **Principe van 'juste retour' en solidariteit:** De verdeling van middelen is gebaseerd op het principe van 'juste retour' (regionale bijdrage aan de opbrengst) en solidariteitsmechanismen om horizontale en verticale onevenwichten te corrigeren.
* **Doelstellingen:** De BFW beoogt een evenwicht te vinden tussen de financiering van de federale overheid en de deelstaten, fiscale autonomie te vergroten waar mogelijk, solidariteit te waarborgen en de stabiliteit van de overheidsfinanciën te verzekeren.
De BFW is een dynamisch instrument dat voortdurend evolueert met de politieke en economische context van België, waarbij een delicate balans wordt gezocht tussen fiscale decentralisatie, fiscale rechtvaardigheid en financiële houdbaarheid.
* * *
# De begroting: beginselen, theorieën en saldi
Hier is een gedetailleerde en uitgebreide studiegids voor het onderwerp "De begroting: beginselen, theorieën en saldi", gebaseerd op de verstrekte documentatie en volgens de gestelde instructies.
## 6\. De begroting: beginselen, theorieën en saldi
Dit onderwerp behandelt de fundamentele beginselen, theoretische achtergronden en diverse saldi die centraal staan bij de opstelling en analyse van overheidsbegrotingen.
### 6.1 De begroting: algemene beginselen en begrippen
De begroting is een veelzijdig document dat dient als raming van ontvangsten en uitgaven voor een specifieke periode, doorgaans een begrotingsjaar. Het fungeert als machtiging voor de overheid om uitgaven te doen en inkomsten te innen, en heeft een wettelijk karakter, hoewel het geen algemene rechtsbron is en een beperkte geldigheidsduur heeft. Daarenboven is de begroting een beleidsinstrument dat het voorgenomen actieprogramma van de regering weerspiegelt en de goedkeuring van het parlement vereist.
#### 6.1.1 De functies van de begroting
De begroting vervult drie cruciale functies:
* **Allocatie:** De begroting bepaalt hoe overheidsmiddelen worden toegewezen aan verschillende publieke goederen en diensten.
* **Herverdeling:** Via de begroting kan de overheid inkomen en vermogen herverdelen om de maatschappelijke ongelijkheid te verminderen.
* **Stabilisatie:** De budgettaire politiek, die de overheidsinkomsten en -uitgaven manipuleert, beoogt de economische stabiliteit, zoals de trendmatige stijging van het BBP, volledige tewerkstelling en inflatiebeheersing. Dit gebeurt via automatische stabilisatoren en discretionair begrotingsbeleid.
##### 6.1.1.1 Automatische stabilisatoren
Automatische stabilisatoren zijn ingebouwde regelingen die, zonder directe overheidsinterventie, de conjunctuur helpen stabiliseren. Bij een recessie verhogen uitkeringen en dalen belastingen door de progressieve aard van de personenbelasting, wat de koopkracht ondersteunt en verdere krimp van het BBP tegengaat.
* **Voorbeeld:** Bij een economische neergang leiden hogere werkloosheidsuitkeringen en een lagere personenbelasting tot een automatisch verbeterde overheidsfinanciële positie, die de economische terugval dempt.
##### 6.1.1.2 Discretionair begrotingsbeleid
Discretionair begrotingsbeleid omvat aanvullende maatregelen die de overheid bewust neemt om de economie en bevolking te ondersteunen tijdens recessies of economische krimp.
#### 6.1.2 De algemene begrotingsprincipes
De opstelling van de begroting is gebonden aan een reeks algemene principes:
* **Wettelijkheid:** Het parlement stemt de begroting, die de vorm aanneemt van een ordonnantie.
* **Jaarperiodiciteit:** De begroting is geldig voor één jaar, van 1 januari tot 31 december.
* **Eenheid:** Er wordt één enkele begroting opgesteld voor alle overheidsontvangsten en -uitgaven.
* **Universaliteit:** Alle ontvangsten en uitgaven moeten in de begroting worden opgenomen.
* **Specialiteit:** Ontvangsten en uitgaven worden gegroepeerd per programma of hoofdgroep, met vermelding van de basisallocaties.
* **Evenwicht:** Dit principe is flexibel en wordt in de tijd aangepast, rekening houdend met aangegane verbintenissen en de politieke realiteit.
* **Stabiliteit:** De begroting moet bijdragen aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn.
* **Waarachtigheid:** De ramingen moeten redelijk zijn, gebaseerd op de beschikbare informatie.
* **Transparantie:** De begroting moet duidelijk en inzichtelijk zijn.
* **Goed financieel beheer:** Het beleid moet doeltreffend en zuinig zijn.
* **Kaseenheid:** Alle financiële transacties worden geconcentreerd bij één actor, de centrale rekenplichtige.
* **Non-affectieprincipe:** Alle ontvangsten dienen voor alle uitgaven, met uitzondering van specifieke begrotingsfondsen.
* **Homogeniteit:** Bepalingen die geen budgettair karakter hebben, worden uitgesloten van de begrotingswet.
#### 6.1.3 Het toepassingsgebied en de consolidatieperimeter
De begroting heeft betrekking op de federale overheid, de deelstaatoverheid (gewesten en gemeenschappen), de lagere overheid (provincies, gemeenten, OCMW's, politiezones) en de wettelijke sociale zekerheidsinstellingen. De consolidatieperimeter omvat alle entiteiten die als overheidsinstanties worden beschouwd volgens de Europese Systeem van de Rekeningen (ESR)-verordening, waarbij rechtspersonen als zodanig worden opgenomen indien zij voldoen aan criteria zoals een identiteit, rechtsvorm en controlerende overheidsinvloed.
#### 6.1.4 De begroting van de Europese lidstaat België
België, als federale staat, kent een geconsolideerde begroting die het aggregaat is van de begrotingen van entiteit 1 (federale overheid en sociale zekerheid) en entiteit 2 (gewesten, gemeenschappen en lokale besturen). Ondanks het federale karakter, wordt van België als lidstaat één gezamenlijke begroting verwacht voor Europa, met nauwe afstemming en overleg tussen de verschillende entiteiten.
#### 6.1.5 Betrokken actoren in het begrotingsproces
Verschillende actoren zijn betrokken bij de opmaak en opvolging van de begroting:
* **Federale en regionale administraties:** Bereiden de begroting voor en stellen deze op.
* **Federaal Planbureau:** Maakt macro-economische vooruitzichten die de begrotingsramingen beïnvloeden.
* **Overlegcomité:** Het "regering der regeringen" stemt beleid af en keurt begrotingsafspraken goed.
* **Monitoringcomité (federaal en regionaal):** Volgt de begrotingsevolutie op en stelt rapporten op.
* **Hoge Raad van Financiën:** Bestudeert fundamentele budgettaire, financiële en fiscale problemen en stelt hervormingen voor.
* **Rekenhof:** Controleert de begroting op waarachtigheid, wettigheid en regulariteit en heeft een adviserende rol.
#### 6.1.6 De begrotingskalender
Het begrotingsproces kent drie hoofdfasen: de opmaak van de initiële begroting (BO) in het najaar, de begrotingsaanpassing (BA) in het voorjaar, en de afsluiting en opstelling van de algemene rekening (AR) in de zomer van het volgende jaar.
#### 6.1.7 De kerndocumenten van de begroting
Belangrijke begrotingsdocumenten zijn:
* **Middelenbegroting:** Raming van ontvangsten, inclusief fiscale uitgaven.
* **Algemene uitgavenbegroting:** Duidt de wettelijke grondslag voor uitgaven aan, met kredieten (VAK en VEK).
* **Algemene toelichting:** Verbindt de middelen- en uitgavenbegroting, geeft context, beleidskenmerken en macro-economische inzichten.
### 6.2 De verschillende begrotingssaldi
Begrotingssaldi geven inzicht in de financiële gezondheid van een overheid, de noodzaak voor schuldfinanciering en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
#### 6.2.1 Primaire saldi versus vorderingsaldi
* **Primaire saldi:** Ontvangsten minus uitgaven, exclusief rentelasten op de schuld.
* **Vorderingsaldi (algemeen saldo, financieringssaldo):** Ontvangsten minus uitgaven, inclusief rentelasten. Dit vertegenwoordigt het financieringstekort of -overschot.
#### 6.2.2 Nominale versus structurele saldi
* **Nominaal saldo:** De feitelijke ontvangsten en uitgaven, zonder correctie voor conjunctuurinvloeden of eenmalige posten. Het is informatief voor de directe financiële positie, maar minder geschikt voor beleidsevaluatie.
* **Structureel saldo:** Het saldo gecorrigeerd voor conjunctuureffecten en eenmalige posten. Dit geeft een beter beeld van de permanente component van de overheidsfinanciën en de structurele inspanningen van de overheid.
##### 6.2.2.1 Conjunctuur gezuiverde saldi
Deze saldi worden verkregen door het nominale saldo te corrigeren voor de cyclische component, die de impact van de economische conjunctuur op de ontvangsten en uitgaven weerspiegelt. De meting van de conjunctuur gebeurt via de "output gap" (afwijking van de economische groei t.o.v. het verwachte groeipad) en de semi-elasticiteit van de begroting.
#### 6.2.3 ESR-vorderingssaldi
Het ESR (Europees Systeem van de Rekeningen) saldo is een geharmoniseerde indicator die, na diverse correcties voor perimeter, rente-uitgaven en onderbenutting, een zo correct mogelijke en actuele weergave geeft van de uitgaven en middelen, noodzakelijk voor internationale vergelijkingen.
* **Voorbeeld voor België (geschat):**
* Primair saldo: -4,2% van het BBP
* Vorderingssaldo (gezamenlijke overheid): -5,8% van het BBP
* Conjunctuur gezuiverd saldo: -5% van het BBP
* Structureel saldo: -4,9% van het BBP
### 6.3 Begrotingstheorieën en -normen
Diverse theorieën en normen sturen de begrotingspolitiek.
#### 6.3.1 Courante begrotingstheorieën
* **De gouden regel:** Stelt dat de lopende begroting jaarlijks in evenwicht moet zijn, met schuldopbouw enkel toegestaan voor overheidsinvesteringen. Dit principe kan echter procyclisch werken en houdt geen rekening met inflatie-effecten.
* **Keynesiaans begrotingsbeleid:** Pleit voor een actieve rol van de overheid in stabilisatiebeleid via deficit spending tijdens recessies en besparingen in hoogconjunctuur. Dit beleid is echter moeilijk te implementeren vanwege de inschatting van conjunctuurfasen en de politieke rigiditeit.
* **Cyclisch begrotingsevenwicht:** Streeft naar een begrotingsevenwicht over de volledige conjunctuurcyclus, met anticyclisch beleid binnen de cyclus. Tekorten in laagconjunctuur mogen gecompenseerd worden in expansiefasen.
#### 6.3.2 Begrotingsregels
Begrotingsregels zijn permanente beperkingen op het begrotingsbeleid, gericht op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Goede regels zijn transparant, operationeel, continu toepasbaar en laten voldoende ruimte voor stabilisatiebeleid.
* **Verdrag van Maastricht (3%- en 60%-norm):** Beperkte het begrotingstekort tot 3% van het BBP en de schuld tot 60% van het BBP.
* **Stabiliteits- en Groeipact (SGP):** Zowel preventieve als corrigerende luiken, met middellange termijn doelstellingen (MTO) en procedures bij buitensporige tekorten. Het hervormde SGP II en het "Sixpack" verfijnden deze regels, met nadruk op structurele verbeteringen en een snellere aanpak van afwijkingen.
* **Verdrag voor stabiliteit, coördinatie en governance in de Economische en Monetaire Unie (begrotingspact):** Versterkte de preventieve normen (MTO, uitgavengroeinorm) en het corrigerende luik, met flexibiliteit voor structurele hervormingen en investeringen.
#### 6.3.3 Het verstrengd begrotingstoezicht toegepast op België
België heeft, ondanks nooit opgelegde sancties, te maken gehad met een negatief financieringssaldo en het overschrijden van de schuldnorm. Recente Europese aanbevelingen benadrukken het belang van flexibel, maar geleidelijk stopgezette begrotingssteun, gericht op gerichte maatregelen en investeringen, met oog voor het herstel en de houdbaarheid van de begroting.
#### 6.3.4 De geplande hervorming van het fiscal compact
De hervorming beoogt de aanpak van problemen zoals hoge overheidsschulden, procyclisch begrotingsbeleid, de samenstelling van overheidsfinanciën en het beperkte reactievermogen op economische schokken. De focus ligt op het vergroten van de flexibiliteit en het stimuleren van groei- en investeringsvriendelijker overheidsfinanciën.
### 6.4 De Vlaamse Begroting
#### 6.4.1 De rechtsbasis en inhoud van de Vlaamse Begroting
De Vlaamse Codex Overheidsfinanciën (VCO) regelt de begrotingsregels, boekhouding, jaarrekening, en het kas-, schuld- en waarborgbeheer van de Vlaamse overheid. De VCO omvat een meerjarenraming, die het beleid voor zes jaar uitzet en de gevolgen van constant beleid en nieuwe beleidsimpulsen specificeert.
* **Consolidatieperimeter:** De VCO is van toepassing op entiteiten die ressorteren onder sectorcode 1312 van de ESR-verordening, met verschillende toepassingsgraden afhankelijk van de materialiteitsdrempel.
#### 6.4.2 Opbouw van de begroting
De Vlaamse begroting bestaat uit:
* **Algemene middelenbegroting:** Geeft de raming van de ontvangsten weer.
* **Algemene uitgavenbegroting:** Bevat de kredieten (VAK en VEK) die machtiging geven tot uitgaven.
* **Algemene toelichting:** Biedt context, verklaart het beleid, en geeft inzicht in de macro-economische condities.
De begroting wordt gedetailleerd op verschillende niveaus: beleidsdomeinen, entiteiten, programma's, inhoudelijke structuurelementen (ISE), en begrotingsartikelen.
#### 6.4.3 Kredietsoorten
* **Vastleggingskrediet (VAK):** Machtiging om contracten aan te gaan.
* **Vereffeningskrediet (VEK):** Machtiging om te betalen, met een maximum dat de VAK niet mag overschrijden.
#### 6.4.4 Prestatiebegroting
De Vlaamse begroting streeft naar een prestatiebegroting door de koppeling van uitgaven aan doelstellingen via ISE en de Beleids- en Begrotingstoelichting (BBT). Dit verhoogt de transparantie en leesbaarheid, en faciliteert de evaluatie van de kosteneffectiviteit van beleid.
#### 6.4.5 Timing en aanpassingen
De begrotingswerkzaamheden zijn geconcentreerd in het najaar (opmaak ontwerpbegroting) en het voorjaar (opmaak begrotingsaanpassing). Sinds 2021 is de begrotingsaanpassing beperkt tot bijstellingen op basis van actuele parameters, zonder inhoudelijke beleidswijzigingen.
#### 6.4.6 Onzekerheden in de begroting
De begroting is een raming en is onderhevig aan onzekerheden zoals onverwachte gebeurtenissen, economische schokken, politieke afwegingen en de complexiteit van ESR-correcties.
### 6.5 Begrotingssaldi: een gedetailleerde analyse
Dit deel duikt dieper in de diverse begrotingssaldi en hun betekenis.
#### 6.5.1 Primaire en algemene saldi
De vergelijking tussen ontvangsten en uitgaven, met of zonder rentelasten, definieert respectievelijk de primaire en algemene saldi. Een negatief algemeen saldo wijst op een financieringstekort.
#### 6.5.2 Nominale en structurele saldi
* **Nominaal saldo:** Het directe resultaat van de begroting, zonder rekening te houden met economische conjunctuur of eenmalige posten. Dit is een indicator van de directe financiële positie.
* **Structureel saldo:** Een correctie voor conjunctuurinvloeden en eenmalige posten. Dit geeft een beter beeld van de langetermijnzorg voor de overheidsfinanciën en de impact van beleidsmaatregelen.
##### 6.5.2.1 Conjunctuurcorrectie
De conjunctuurcorrectie zuivert het saldo van effecten zoals schommelingen in belastingen en uitkeringen die automatisch meespelen met de economische cyclus. Dit gebeurt door de "output gap" en de semi-elasticiteit van de begroting te analyseren.
#### 6.5.3 ESR-saldo
Het ESR-saldo (Europees Systeem van de Rekeningen) is de geharmoniseerde indicator die door de Europese Commissie wordt gebruikt voor vergelijkingen tussen lidstaten. Het omvat diverse correcties, waaronder voor de perimeter, rente-uitgaven en onderbenutting, om een zo nauwkeurig mogelijke weergave van de overheidsfinanciën te bekomen.
### 6.6 Begrotingstheorieën en -normen
Dit gedeelte onderzoekt de theoretische fundamenten en de normen die de begrotingspolitiek sturen.
#### 6.6.1 Courante begrotingstheorieën
* **De gouden regel:** Eis dat lopende uitgaven door lopende inkomsten worden gedekt. Dit wordt bekritiseerd omdat het de flexibiliteit voor stabilisatiebeleid beperkt en potentieel procyclisch werkt.
* **Keynesiaans beleid:** Benadrukt de rol van de overheid in economische stabilisatie door middel van conjunctureel anticyclisch begrotingsbeleid. De praktische implementatie wordt bemoeilijkt door de complexiteit van conjunctuurvoorspelling en politieke overwegingen.
* **Cyclisch begrotingsevenwicht:** Zoekt een middenweg door een evenwicht over de gehele conjunctuurcyclus te ambiëren, terwijl anticyclisch beleid binnen de cyclus wordt toegepast.
#### 6.6.2 Begrotingsregels en -normen
De noodzaak van begrotingsregulering wordt ingegeven door politieke motieven en de neiging tot structurele tekorten. Begrotingsregels stellen numerieke limieten aan begrotingsaggregaten zoals saldi, uitgaven, ontvangsten en schuld.
* **Verdrag van Maastricht:** Legde de bekende 3%-tekort- en 60%-schuldnorm op.
* **Stabiliteits- en Groeipact (SGP):** Implementeerde zowel een preventief (middellange termijn doelstellingen) als een corrigerend (procedure bij buitensporige tekorten) luik.
* **Hervormingen van het SGP (SGP II, Sixpack, Begrotingspact):** Verfijnden de regels, met meer aandacht voor structurele saldi, uitgavengroei en flexibiliteit, maar ook met strengere toezichtmechanismen.
### 6.7 De Belgische context: de Begrotingswet en de Staatshervormingen
De Belgische begroting wordt beïnvloed door het federale karakter van het land en de opeenvolgende staatshervormingen.
#### 6.7.1 De Bijzondere Financieringswet (BFW)
De BFW regelt de financiële stromen tussen de federale overheid en de deelstaten (gewesten en gemeenschappen). Oorspronkelijk gebaseerd op behoeften, evolueerde deze naar een systeem van "juste retour" en solidariteitsmechanismen, met toenemende fiscale autonomie voor de gewesten.
* **Impact van Staatshervormingen:** Staatshervormingen hebben geleid tot significante verschuivingen van bevoegdheden en middelen naar de deelstaten, wat de complexiteit van de begroting vergroot.
* **Gevolgen voor de Federale Staat:** De federale overheid ziet haar financieringsbronnen onder druk komen te staan door toenemende uitgaven, met name door vergrijzing, terwijl de financiële basis verder afkalft door de decentralisatie van ontvangsten.
#### 6.7.2 De 6de Staatshervorming
Deze hervorming heeft de fiscale autonomie van de gewesten aanzienlijk vergroot, onder andere door de uitbreiding van de opcentiemen op de personenbelasting. Tegelijkertijd is er gestreefd naar meer responsabilivering inzake klimaatdoelstellingen en de kosten van vergrijzing, met aanpassingen aan de solidariteitsmechanismen en de dotaties.
* **Knelpunten:** De financiering van Brussel, de solidariteitsval en de verarming van de federale staat blijven belangrijke uitdagingen.
#### 6.7.3 Huidige dynamiek
De financiering van de gewesten en gemeenschappen is een complexe mix van dotaties (o.a. uit BTW), gedeelde belastingen (o.a. personenbelasting) en eigen regionale belastingen. De toepassing van de "juste retour" en aanpassingen aan de solidariteitsbijdragen beïnvloeden de verdeling van de middelen tussen de regio's. De hervorming van de BFW beoogt een vereenvoudiging, maar de transparantie blijft een aandachtspunt.
### 6.8 Begrotingssaldi: Theorieën en Normen
Dit gedeelte biedt een diepere analyse van de theoretische kaders en de normatieve kaders voor begrotingsbeleid.
#### 6.8.1 Courante begrotingstheorieën
* **De gouden regel:** Dit principe stelt dat de lopende uitgaven jaarlijks in evenwicht moeten zijn met de lopende ontvangsten, waarbij schuldopbouw enkel gerechtvaardigd is voor overheidsinvesteringen. Dit principe wordt echter bekritiseerd voor zijn rigiditeit en potentiële procyclische effecten.
* **Keynesiaans begrotingsbeleid:** Benadrukt de rol van de overheid in het actief stabiliseren van de economie door middel van anticyclisch begrotingsbeleid. Dit houdt in dat er tijdens recessies deficit spending kan worden toegepast om de economie te stimuleren, en tijdens hoogconjunctuur besparingen kunnen worden doorgevoerd. De praktische toepassing hiervan wordt echter belemmerd door de moeilijkheid om conjunctuurfasen accuraat in te schatten en de politieke weerstand tegen besparingen.
* **Cyclisch begrotingsevenwicht:** Dit model beoogt een evenwicht van de begroting over de gehele conjunctuurcyclus, met ruimte voor anticyclisch beleid binnen de cyclus. Tekorten in periodes van laagconjunctuur zouden gecompenseerd moeten worden door overschotten in periodes van hoogconjunctuur.
#### 6.8.2 Begrotingsregels en -normen
Begrotingsregels worden ingevoerd om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te garanderen en excessieve schuldopbouw te voorkomen. Ze leggen numerieke limieten vast voor begrotingsaggregaten zoals het tekort, de schuld, uitgaven en ontvangsten.
* **Verdrag van Maastricht:** Legde de bekende normen van een begrotingstekort van maximaal 3% van het BBP en een overheidsschuld van maximaal 60% van het BBP op.
* **Stabiliteits- en Groeipact (SGP):** Dit pact verfijnde de regels door middel van een preventief luik (middellange termijn doelstellingen, MTO) en een corrigerend luik (procedure bij buitensporige tekorten). De hervormingen van het SGP (SGP II, Sixpack, Begrotingspact) hebben de nadruk verlegd naar structurele saldi, uitgavengroei, en versterkte het toezichtmechanisme.
#### 6.8.3 Het verstrengd begrotingstoezicht toegepast op België
Ondanks de opgestelde regels heeft België, met name na de financiële crisis, te maken gehad met aanhoudende begrotingstekorten en een stijgende overheidsschuld. De Europese Commissie evalueert periodiek de naleving van deze regels en geeft aanbevelingen voor begrotingsbeleid, met een focus op flexibiliteit, gerichte maatregelen, en het vermijden van een te abrupte stopzetting van steunmaatregelen.
#### 6.8.4 De geplande hervorming van het fiscal compact
De geplande hervormingen van het fiscal compact zijn gericht op het aanpakken van structurele problemen zoals hoge overheidsschulden, procyclisch begrotingsbeleid en de noodzaak om de overheidsfinanciën meer groei- en investeringsvriendelijk te maken.
### 6.9 De publieke schuld en de houdbaarheid van overheidsfinanciën
Dit gedeelte analyseert de omvang, determinanten en effecten van de publieke schuld.
#### 6.9.1 Facts en figures met betrekking tot de overheidsschuld
België kent een aanzienlijke publieke schuld, grotendeels federaal van aard, maar met een groeiend aandeel van de deelstaten. De schuld wordt beheerd op basis van looptijd, valuta, rentevoeten en door middel van directe, indirecte en gewaarborgde schuld.
#### 6.9.2 Determinanten van de publieke schuld
De omvang van de publieke schuld wordt bepaald door:
* **(Primair) saldo:** De balans tussen ontvangsten en uitgaven.
* **Rentetarieven:** Hogere rentelasten verhogen de schuld.
* **Endogene schulddynamiek:** De schuld kan vanzelf stijgen bij een negatief primair saldo dat groter is dan het saldo dat nodig is om de schuldgraad stabiel te houden.
* **Stock-flow adjustments:** Exogene factoren zoals beleggingen, afgeleide financiële producten, en cashbeheer.
#### 6.9.3 Effecten van de schuld op de economische groei
Een hoge publieke schuld kan negatieve effecten hebben op de economische groei door:
* **Crowding out:** Overheidsleningen kunnen de rente opdrijven, waardoor lenen voor bedrijven en particulieren duurder wordt.
* **Rentespiraal:** Twijfel over de houdbaarheid van de schuld kan leiden tot hogere rentelasten.
* **Koekoekseffect:** Burgers kunnen meer gaan sparen in anticipatie op toekomstige belastingverhogingen, wat consumptie en investeringen drukt.
* **Gevaar voor export van negatieve effecten:** In een monetaire unie kunnen negatieve begrotingsonbalansen van het ene land de andere landen beïnvloeden.
#### 6.9.4 Houdbaarheid van de overheidsfinanciën
De houdbaarheid van de overheidsfinanciën wordt beoordeeld aan de hand van schuldnormen, ratingbeoordelingen en de netto-actiefpositie. De Vlaamse overheid hanteert specifieke normen voor de geconsolideerde schuld en de netto-actiefpositie om haar financiële stabiliteit te waarborgen.
* * *
# Publieke schuld en houdbaarheid van overheidsfinanciën
Gezien het grote aantal verzoeken en de complexiteit van de vraag, zal ik een gedetailleerd overzicht maken van de publieke schuld en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 7 Publieke schuld en houdbaarheid van overheidsfinanciën
Dit deel onderzoekt de omvang van de publieke schuld, de determinanten ervan en de effecten op de economische groei.
### 7.1 De omvang van de publieke schuld
Eind 2021 bedroeg de publieke schuld van de lidstaat België 452,5 miljard euro, wat overeenkomt met 108,9% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Dit cijfer is grotendeels te verklaren door de voorbereiding en toetreding tot de eurozone, en de genomen maatregelen in het kader van het Europees begrotingstoezicht. Meer dan 80% van deze schuld is federaal, 15% is afkomstig van de regio's, en 5% is toe te schrijven aan de lokale besturen.
De Vlaamse overheidsschuld kan worden onderverdeeld in directe en indirecte schuld. De directe schuld dient ter dekking van het negatief financieringssaldo en omvat ook overgenomen schuld via decreet, en leningen door de Vlaamse Overheid voor geconsolideerde entiteiten. De Vlaamse overheidsschuld zal naar verwachting verder toenemen als gevolg van de ESR-regelgeving van 2010. Eind 2020 bedroeg deze schuld bijna 14 miljard euro. De indirecte schuld omvat schulden van andere rechtspersonen waarvoor de Vlaamse overheid garant staat.
### 7.2 Determinanten van de publieke schuld
De determinanten van de publieke schuld omvatten:
* **Het (primair) saldo:** Dit is het verschil tussen ontvangsten en uitgaven, exclusief rente-uitgaven. Indien het primair tekort groter is dan het primair saldo dat nodig is om de schuldgraad constant te houden, stijgt de schuld.
* **De rente-tarieven:** Hoge rentelasten kunnen leiden tot een rente-spiraal, waarbij de schuldgraad verder stijgt.
* **De endogene schulddynamiek:** De schuld stijgt vanzelf indien het primair tekort groter is dan het primair saldo dat nodig is om de schuldgraad constant te houden. Dit vereist specifieke correcties op het primair saldo, afhankelijk van de groeivoet van het BBP (g), de impliciete rentevoet (r) en de initiële schuldpositie (D/GDP).
* **Stock-flow adjustments:** Exogene factoren zoals netto-deelnemingen, effecten van financiële producten, en verschillen tussen kas- en transactiebasis dragen bij aan de schuld.
### 7.3 Effecten van de schuld op de economische groei
De overheidsschuld kan diverse effecten hebben op de economische groei:
* **Financiering van productieve overheidsuitgaven:** Schuld kan productieve investeringen ondersteunen, wat een positieve impact kan hebben op de economische groei.
* **Druk op toekomstige generaties:** Hoge schulden kunnen leiden tot hogere toekomstige belastingen, wat de consumptie en investeringen kan remmen.
* **Rente-spiraal:** Twijfel over de houdbaarheid van de schuld kan leiden tot hogere rentevoeten, wat de aflossing en rentebetalingen bemoeilijkt.
* **Crowding-out:** Een sterke financieringsbehoefte van de overheid kan lenen voor bedrijven en particulieren bemoeilijken door een stijging van de rentetarieven, wat een rem zet op investeringen.
* **Koekoekseffect:** Hogere rentelasten kunnen andere overheidsuitgaven verdringen.
* **Ricaridiaans equivalentietheorema:** Burgers kunnen anticiperen op hogere toekomstige belastingen door meer te sparen, wat de consumptie afremt.
* **Competitiviteit:** Toekomstige belastingverhogingen kunnen de competitiviteit van een land aantasten.
De schadelijke effecten van een hoge overheidsschuld worden in de academische literatuur vaak gelinkt aan schuldgraden van 90% tot 100% van het BBP, hoewel er sprake is van causaliteitsproblemen en de relatie niet lineair of stabiel is voor alle landen.
### 7.4 De houdbaarheid van de overheidsfinanciën
De houdbaarheid van de overheidsfinanciën verwijst naar de mate waarin de overheid in staat is haar financiële verplichtingen op middellange en lange termijn na te komen zonder onaanvaardbare fiscale aanpassingen.
#### 7.4.1 De Vlaamse schuldnorm
De Vlaamse schuldnorm kent twee hoofdelementen:
1. **Behoud van een gunstige rating:** Dit vereist dat de geconsolideerde schuld beperkt blijft tot maximaal 65% van de lopende ontvangsten. Eind 2021 bedroeg de geconsolideerde schuld van Vlaanderen 62,54% van de lopende ontvangsten.
2. **Behoud van een positieve netto-actiefpositie:** Dit houdt in dat de totale waarde aan verkoopbare activa groter moet zijn dan de geconsolideerde schuld. Eind 2020 bedroeg het netto-actief van Vlaanderen een negatief bedrag van 2,3 miljard euro.
De Vlaamse overheidsschuld omvat de directe en indirecte schuld, inclusief gewaarborgde schuld. De geconsolideerde bruto-schuld is de ruimste definitie en is van belang voor het Europees begrotingstoezicht.
#### 7.4.2 Het verband tussen overheidsuitgaven en economische groei
De relatie tussen de omvang van de overheid en economische groei is niet lineair, zoals geïllustreerd door de U-vormige "Armey curve". In eerste instantie kunnen toenemende overheidsuitgaven de economische groei stimuleren, maar op een bepaald "tipping point" (geïdentificeerd rond 24,31% van het BBP) zal verdere groei van publieke uitgaven leiden tot een reductie van de economische groei.
### 7.5 De Europese begrotingsregels en -normen
De Europese Unie hanteert diverse begrotingsregels en -normen om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van de lidstaten te waarborgen.
* **Het Verdrag van Maastricht (1992):** Legde de 3%-norm voor het begrotingstekort en de 60%-norm voor de overheidsschuld vast.
* **Het Stabiliteits- en Groeipact (SGP):**
* **SGP I (1998):** Introduceerde een preventief luik met middellange termijndoelstellingen voor begrotingsevenwicht, en een corrigerend luik met sancties bij het overschrijden van de 3%-norm.
* **SGP II (2005):** Herzag het preventieve luik met meer specifieke middellange termijndoelstellingen (MTO's) afhankelijk van de schuldratio en potentiële groei, en voerde een strengere procedure voor buitensporige tekorten in.
* **Het Sixpack (2010) en Twopack (2011):** Versterkten het begrotingstoezicht met nieuwe regels, een gemeenschappelijke begrotingskalender, en verhoogd toezicht voor eurolanden met financiële problemen.
* **Verdrag voor Stabiliteit, Coördinatie en Governance (2012) - Begrotingspact:** Legde de nadruk op specifieke MTO's, een uitgavengroeinorm, en een snellere procedure voor correctieve maatregelen.
#### 7.5.1 De uitgavengroeinorm
De groei van de overheidsuitgaven mag de groei van het potentiële BBP op middellange termijn niet overschrijden. Deze norm houdt geen rekening met rentelasten, de conjuncturele component van werkloosheidsuitgaven, of EU-fondsen. De uitgavengroeinorm is bedoeld om de overheidsuitgaven beter beheersbaar te maken.
#### 7.5.2 De procedure van buitensporige tekorten (EDP)
Wanneer een lidstaat de 3%-tekortnorm of de 60%-schuldnorm overschrijdt, kan de Europese Commissie een procedure van buitensporige tekorten starten, die kan leiden tot sancties. België heeft in het verleden onder deze procedure gestaan, maar heeft nooit een boete moeten betalen.
#### 7.5.3 Het verstrengd begrotingstoezicht toegepast op België
Sinds 2009 kent België een aanhoudend negatief financieringssaldo, voornamelijk bij de federale overheid, maar ook de tekorten van de regio's waren hoog. Ondanks de implementatie van Europese regels, blijven de begrotingsdoelstellingen een uitdaging. De Europese Commissie schat de tekorten voor België hoger in dan de Belgische autoriteiten, wat leidt tot extra maatregelen en onderzoeken.
### 7.6 De houdbaarheid van de Belgische overheidsfinanciën
De houdbaarheid van de Belgische overheidsfinanciën wordt geconfronteerd met uitdagingen, waaronder hoge overheidsschulden, een neiging tot procyclisch begrotingsbeleid, en de impact van vergrijzing.
#### 7.6.1 De Vlaamse schuldnorm en houdbaarheid
De Vlaamse overheid streeft naar het behoud van een gunstige rating en een positieve netto-actiefpositie. De schuld moet beperkt blijven tot 65% van de lopende ontvangsten, en de waarde van verkoopbare activa moet de geconsolideerde schuld overtreffen. Recente studies tonen aan dat de schuldgraad in de EU-lidstaten, inclusief België, aanzienlijk is, wat de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn bemoeilijkt. De hoge overheidsschuld kan leiden tot hogere rentelasten, wat de begrotingsruimte beperkt en de economische groei kan schaden.
#### 7.6.2 De 'solidariteitsval'
De 'solidariteitsval' beschrijft een mechanisme waarbij regio's die economische vooruitgang boeken en meer fiscale middelen genereren, via het solidariteitsmechanisme een afname van federale tussenkomsten ervaren. Dit kan ontmoedigend werken voor economische hervormingen en groei, aangezien de voordelen van economische groei deels teniet worden gedaan door een vermindering van de federale solidariteit. Dit effect kan echter worden verholpen door aanpassingen in de verdeling van basisdotaties of door de solidariteit te verzwakken.
#### 7.6.3 De verarming van de federale staat
Door de decentralisatie van bevoegdheden en de overdracht van middelen aan de deelstaten, staat de federale overheid voor groeiende uitdagingen, met name op het gebied van vergrijzing en pensioenkosten. Dit, gecombineerd met de gevoeligheid van federale ontvangsten voor conjuncturele schommelingen, leidt tot een verticale imbalance waarbij de federale overheid steeds meer financiële lasten draagt.
#### 7.6.4 De fiscale kloof
De fiscale kloof verwijst naar de beperkte fiscale autonomie van de deelstaten, waardoor zij minder mogelijkheden hebben om hun beleid in te vullen op basis van de voorkeuren van hun bevolking en eigen beleidsnoden. Hoewel de fiscale autonomie van de gewesten is toegenomen door de recente staatshervormingen, blijven er uitdagingen bestaan op het gebied van de verdeling van fiscale bevoegdheden en de controle over belastingbases.
De overheidsfinanciën in België, en met name de publieke schuld en de houdbaarheid ervan, zijn complexe materies die beïnvloed worden door nationale en Europese regels, institutionele hervormingen en economische factoren. Het streven naar een evenwichtige begroting, beheersing van de schuld en het bevorderen van duurzame economische groei blijven centrale uitdagingen voor de overheid.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Publieke financiën | Het studieobject van de publieke financiën, dat zich richt op de economische aspecten van overheidsinterventie in de economie, inclusief belastingen, overheidsuitgaven en de impact daarvan op welvaart en welvaartsverdeling. |
| Welvaart | Een indicator die de mate van materiële welstand en algemeen welzijn binnen een samenleving weergeeft. Het BBP wordt vaak als proxy gebruikt, maar houdt geen rekening met factoren als inkomensverdeling, milieuvervuiling en vrije tijd. |
| BBP (Bruto Binnenlands Product) | De totale marktwaarde van alle goederen en diensten die in een land in één jaar zijn geproduceerd. Hoewel het vaak als welvaartsindicator wordt gebruikt, heeft het beperkingen omdat het geen rekening houdt met externe effecten, inkomensverdeling of niet-gemarkte activiteiten. |
| Pareto-efficiëntie | Een toestand waarin de welvaart van één individu niet kan worden verhoogd zonder die van een ander individu te verminderen. Dit concept is fundamenteel in de welvaartseconomie en geeft een theoretisch optimum aan voor welvaartsverdeling. |
| Sociale welvaartsfunctie | Een theoretisch concept dat verschillende combinaties van individuele welvaart weergeeft die eenzelfde niveau van maatschappelijke welvaart opleveren. Net als indifferentiecurven in de micro-economie, geven ze de voorkeuren van de samenleving weer. |
| Eerste welvaartstheorema | Stelt dat onder bepaalde voorwaarden van perfecte concurrentie, de vrije marktwerking automatisch leidt tot Pareto-efficiëntie, wat de maximale welvaart creëert. Dit impliceert dat de overheid in een ideale marktsituatie overbodig zou zijn voor welvaartscreatie. |
| Marktfalen | Situaties waarin de vrije markt niet efficiënt functioneert, waardoor overheidsinterventie gerechtvaardigd kan zijn. Voorbeelden zijn informatie-asymmetrie, externe effecten en de aanwezigheid van publieke goederen. |
| Publieke goederen | Goederen die worden gekenmerkt door niet-rivaliteit in consumptie en niet-uitsluitbaarheid. Dit betekent dat de consumptie door de ene persoon de consumptie door een ander niet belemmert, en dat het onmogelijk is om consumenten zonder betaling uit te sluiten. |
| Allocatieve efficiëntie | Een toestand waarin de relatieve waardering van verschillende goederen, zoals weerspiegeld in marktprijzen, producten aanzet om precies die mix van goederen te produceren die consumenten wensen. |
| Productieve efficiëntie | Een situatie waarin goederen en diensten worden geproduceerd tegen de laagst mogelijke kosten, zonder verspilling van middelen. |
| Tweede welvaartstheorema | Stelt dat, hoewel de markt efficiënt kan zijn in welvaartscreatie, de overheid een belangrijke rol kan spelen in het nivelleren van de startposities van individuen om een eerlijkere welvaartsverdeling te bereiken. |
| Primaire inkomensverdeling | De spreiding van inkomens die voortvloeien uit de beschikbaarheid van productiefactoren zoals arbeid en kapitaal. Dit wordt beïnvloed door factoren als talent, sociaal milieu en gezondheid. |
| Secundaire inkomensverdeling | De inkomensverdeling na overheidsinterventie via sociale uitkeringen, gratis goederen en diensten, consumentenbescherming en belastingen. Dit is de netto-inkomensverdeling die burgers daadwerkelijk ontvangen. |
| Lorenzcurve | Een grafische weergave die de inkomensverdeling visualiseert door de cumulatieve aandelen van de bevolking op de horizontale as te zetten tegenover de cumulatieve aandelen van de inkomens op de verticale as. Hoe verder de curve van de diagonaal afwijkt, hoe ongelijker de inkomens verdeeld zijn. |
| Gini-coëfficiënt | Een numerieke maatstaf die de mate van inkomensongelijkheid weergeeft, nauw verbonden met de Lorenzcurve. Een waarde van 0 staat voor perfecte gelijkheid, terwijl 1 totale ongelijkheid vertegenwoordigt. |
| Tax wedge (Belastingwig) | Het verschil tussen de totale kosten die een werkgever maakt voor een werknemer en het netto-inkomen dat de werknemer uiteindelijk ontvangt. Dit omvat belastingen en sociale bijdragen die aan de arbeid verbonden zijn. |
| Deadweight loss (Welvaartsverlies) | Het economische welvaartsverlies dat optreedt als gevolg van belastingen of subsidies, waarbij de markt niet meer optimaal functioneert en er een inefficiëntie ontstaat. Dit kan leiden tot een vermindering van consumptie, productie of arbeidsinzet. |
| Fiscal federalism | Het principe van decentralisatie van fiscale bevoegdheden, waarbij subcentrale overheden (zoals gewesten en gemeenten) autonomie krijgen over zowel inkomsten als uitgaven. |
| Verticale fiscale balans/imbalance | Het verschil tussen het aandeel van subnationale overheden in de belastingontvangsten en hun aandeel in de overheidsuitgaven. Een grote verticale kloof duidt op een aanzienlijke afhankelijkheid van hogere overheden voor financiering. |
| Dotaties (Grants) | Financiële overdrachten van een hogere overheid naar lagere overheden, bedoeld om horizontale of verticale onevenwichtigheden te egaliseren, beleidsdoelstellingen te stimuleren of allocatieve efficiëntie te bevorderen. |
| Flypaper-effect | Een concept uit de overheidsfinanciën dat stelt dat subsidies aan gemeenten het niveau van lokale overheidsuitgaven meer verhogen dan een gelijkwaardige stijging van het lokaal inkomen, omdat de subsidies direct besteed worden. |
| Begroting | Een raming van de verwachte ontvangsten en uitgaven van een overheid voor een bepaalde periode, die fungeert als machtigingsakte voor het doen van uitgaven en het innen van ontvangsten, en als beleidsinstrument. |
| Automatische stabilisatoren | Automatische overheidsregelingen die de economische conjunctuur stabiliseren, zoals werkloosheidsuitkeringen en de progressieve personenbelasting, die in tijden van recessie de koopkracht ondersteunen en in tijden van hoogconjunctuur de economie afremmen. |
| Discretionair begrotingsbeleid | Aanvullende overheidsmaatregelen, bovenop de automatische stabilisatoren, om de economie te beïnvloeden, bijvoorbeeld door het stimuleren van de vraag tijdens een recessie. |
| ESR (European System of Accounts) | Een Europees systeem voor de nationale rekeningen dat de economische classificatie van overheidsuitgaven en -ontvangsten bepaalt, om vergelijkbaarheid tussen lidstaten te garanderen. |
| Primaire saldo | Het begrotingssaldo berekend zonder rekening te houden met rentebetalingen op de overheidsschuld. Dit geeft een beeld van de operationele financiële gezondheid van een overheid. |
| Vorderingensaldo (Financieringssaldo) | Het verschil tussen de totale overheidsontvangsten en -uitgaven, inclusief rentebetalingen. Dit saldo bepaalt de nettobehoefte aan financiering van de overheid. |
| Structureel saldo | Het begrotingssaldo dat gecorrigeerd is voor conjuncturele effecten en eenmalige posten, om de werkelijke inspanning van de overheid op middellange en lange termijn te beoordelen. |
| Stabiliteits- en Groeipact (SGP) | Een reeks Europese regels die bedoeld zijn om de begrotingsdisciplines van de lidstaten te waarborgen en macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen, met normen voor begrotingstekorten en overheidsschuld. |
| Begrotingsregel | Een permanente beperking op het begrotingsbeleid, vastgelegd in numerieke doelstellingen of limieten voor sleutelindicatoren van de overheidsfinanciën, zoals het begrotingssaldo en de overheidsschuld. |
| Publieke schuld | De totale financiële verplichtingen van de overheid, inclusief leningen, obligaties en andere financiële instrumenten, die nodig zijn om begrotingstekorten te financieren. |
| Houdbaarheid van overheidsfinanciën | Het vermogen van een overheid om haar financiële verplichtingen op middellange en lange termijn na te komen zonder de economische stabiliteit of toekomstige generaties significant te belasten. |
| Crowding out | Het fenomeen waarbij een verhoogde overheidsfinancieringsbehoefte leidt tot hogere rentetarieven, wat de investeringen van particulieren en bedrijven ontmoedigt en de economische groei kan remmen. |
| Gouden regel (begrotings) | Een begrotingsregel die stelt dat lopende uitgaven gedekt moeten worden door lopende ontvangsten, terwijl schuldopbouw enkel toegelaten is voor overheidsinvesteringen. |
| Keynesiaans begrotingsbeleid | Een economische theorie die de overheid aanmoedigt om actief de conjunctuur te stabiliseren door middel van anticyclisch beleid, waarbij tekorten worden toegestaan in laagconjunctuur om de economie te stimuleren. |
| Overheidsschuldnorm | Specifieke limieten voor de omvang van de overheidsschuld, zoals de 60%-norm van het Verdrag van Maastricht, die de schuld als percentage van het BBP beperkt. |
| Begrotingskalender | Het tijdspad en de fasen van het begrotingsproces, inclusief de opmaak van de initiële begroting, de begrotingsaanpassing en de afsluiting van de begroting met de opstelling van de algemene rekening. |
| Prestatiebegroting | Een begrotingsmethodologie die uitgaven koppelt aan specifieke prestatie-indicatoren (KPI's) en beleidsdoelstellingen, om de kosteneffectiviteit van overheidsbeleid te evalueren. |
| Vlaamse Codex Overheidsfinanciën (VCO) | Een wet die alle decreten met betrekking tot de Vlaamse overheidsfinanciën bundelt, met als doel transparantie en coördinatie te bieden op het gebied van begroting, boekhouding en schuldbeheer. |
| Materialiteitsdrempel | Een financiële grens die bepaalt welke entiteiten voldoende impact hebben op de overheidsfinanciën om volledig in de consolidatie te worden opgenomen; kleinere entiteiten worden uit efficiëntieredenen uitgesloten. |
| Meerjarenraming | Een begrotingsinstrument dat de financiële vooruitzichten van de overheid voor een periode van zes jaar schetst, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de prognoses bij constant beleid en de budgettaire gevolgen van nieuw beleid. |
| Beleids- en begrotingstoelichting (BBT) | Een document dat de koppeling legt tussen de begroting en de beleidsdoelstellingen, met als doel de transparantie en leesbaarheid van de begroting te vergroten. |
| Inhoudelijk structuurelement (ISE) | Een gestructureerd element binnen de begroting dat een gedetailleerder inzicht biedt in de begrotingsverrichtingen en een stap is in de richting van een prestatiebegroting. |
| Vastleggingskrediet (VAK) | Een budgettaire machtiging om contracten aan te gaan en verbintenissen aan te gaan voor toekomstige uitgaven. Dit wordt ook wel een beleidskrediet genoemd. |
| Vereffeningskrediet (VEK) | Een budgettaire machtiging om daadwerkelijk betalingen te verrichten binnen het begrotingsjaar, voortvloeiend uit reeds vastgestelde verbintenissen. Dit wordt ook wel een betaalkrediet genoemd. |
| Begrotingsfonds | Een speciaal fonds waar niet-aangewende kredieten op het einde van het begrotingsjaar kunnen worden overgedragen naar een volgend begrotingsjaar, wat afwijkt van het algemene beginsel van annualiteit. |
| Versterking van de rol van het parlement | Een politieke hervorming die gericht is op het vergroten van de invloed en controle van het parlement op de begrotingsopmaak en -uitvoering. |
| Responsabilisering | Het proces waarbij overheden, met name deelstaten, verantwoordelijkheid krijgen voor hun begrotingsbeheer en beleidskeuzes, vaak gekoppeld aan meer fiscale autonomie. |
| Juste retour | Een principe dat stelt dat de ontvangsten uit belastingen die in een bepaald gewest gegenereerd worden, grotendeels ook aan dat gewest moeten worden toegewezen, wat leidt tot een verdeling van middelen gebaseerd op fiscale capaciteit. |
| Solidariteitsbijdrage | Een mechanisme dat voorziet in financiële compensatie voor regio's met een lagere fiscale draagkracht, om horizontale onevenwichtigheden te verminderen en gelijke beleidskansen te creëren. |
| Negatieve term | Een correctiemechanisme in de financieringswetten dat ervoor zorgt dat de federale overheid niet verarmt bij de overdracht van middelen naar de deelstaten. Deelstaten moeten een deel van de minderinkomsten compenseren. |
| Elasticiteitsbonus | Het voordeel dat de federale overheid behaalt wanneer de groei van de belastinginkomsten hoger is dan de groei van het BBP, omdat de dotaties aan de regio's enkel meestijgen met de economische groei. |
| Fiscale autonomie | De mate waarin subnationale overheden zelfstandig beslissingen kunnen nemen over de grondslagen en tarieven van belastingen die ze innen, of over de discretionaire besteding van hun middelen. |
| Belastingconcurrentie | Situaties waarin overheden de belastingtarieven verlagen om bedrijven en kapitaal aan te trekken, wat kan leiden tot een race naar de bodem en een erosie van de belastinginkomsten. |
| Samenwerkingsfederalisme | Een vorm van federalisme waarbij bevoegdheden gedeeld worden tussen het federale niveau en de deelstaten, wat vereist dat er nauw samengewerkt wordt om beleid te voeren. |
| Belastbare basis | Het deel van een inkomen, vermogen of transactie dat onderworpen is aan belasting. |
| Tarief | Het percentage of bedrag dat als belasting wordt geheven op de belastbare basis. |
| Belastingaftrek | Een bedrag dat van de belastbare inkomsten mag worden afgetrokken, waardoor de te belasten grondslag vermindert. |
| Belastingvermindering | Een bedrag dat direct van de te betalen belasting mag worden afgetrokken, waardoor de uiteindelijke belastingdruk daalt. |
| Belastingkrediet | Een fiscale tegemoetkoming die ook kan worden genoten indien men geen belastingen betaalt, wat het een meer herverdelend karakter geeft. |
| Monetaire Unie | Een economische unie waarbij meerdere landen een gemeenschappelijke munt hanteren en een gecoördineerd economisch en monetair beleid voeren. |
| Begrotingsdiscipline | Het beleid en de regels die overheden hanteren om een evenwichtige begroting te handhaven en overmatige tekorten en schulden te voorkomen. |
| Verdrag van Maastricht | Een Europees verdrag dat de basis legde voor de Economische en Monetaire Unie, met daarin de beroemde 3%-norm voor het begrotingstekort en de 60%-norm voor de overheidsschuld. |
| Stabiliteits- en Groeipact (SGP) | Europese wetgeving die de begrotingsdiscipline van de lidstaten reguleert, met preventieve en corrigerende luiken om macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen. |
| Procedure van buitensporige tekorten (EDP) | Een procedure binnen het Stabiliteits- en Groeipact die wordt gestart wanneer een lidstaat de begrotingsnormen overschrijdt, met mogelijke sancties tot gevolg. |
| Structureel saldo | Het begrotingssaldo gecorrigeerd voor conjuncturele effecten, wat een beter beeld geeft van de onderliggende begrotingspositie van een land. |
| Conjunctuur | De schommelingen in de economische activiteit, gekenmerkt door periodes van groei (hoogconjunctuur) en krimp (laagconjunctuur). |
| Output gap | Het verschil tussen de werkelijke economische groei en de verwachte potentiele groei, wat een indicatie geeft van de conjuncturele toestand van een economie. |
| Productiefunctiebenadering | Een methode om de economische groei te analyseren door de output te zien als een product van arbeid, kapitaal en totale factorproductiviteit, die vervolgens worden ingebracht in een Cobb-Douglas productiefunctie om het potentiële BBP te ramen. |
| DGSE-modellen | Dynamische structurele groeimodellen die micro-data gebruiken om de potentiële groei te berekenen en rekening houden met structurele schokken. |
| ESR-vorderingssaldo | Een door de Europese Commissie gehanteerde indicator voor het begrotingssaldo, die gecorrigeerd is voor verschillende elementen om de vergelijkbaarheid tussen lidstaten te garanderen. |
| Consolidatieperimeter | De afbakening van de overheidsentiteiten die in de begroting worden opgenomen, om dubbeltellingen te vermijden en een coherent financieel overzicht te creëren. |
| Jaarrekening | Een financieel overzicht van de ontvangsten en uitgaven van een overheid gedurende een begrotingsjaar, dat na afloop wordt opgesteld en gecontroleerd. |
| Rekenhof | Een onafhankelijke instelling die de overheidsfinanciën controleert en adviseert over begrotingszaken, met als doel de efficiëntie, wettigheid en regelmatigheid van het overheidsoptreden te waarborgen. |
| Overlegcomité | Een orgaan dat de federale en regionale regeringen samenbrengt om beleid af te stemmen, conflicten te voorkomen en begrotingsafspraken te maken. |
| Monitoringcomité | Een commissie die de begrotingsontwikkeling opvolgt en rapporten opstelt om het parlement en de regering te informeren over de financiële toestand en de naleving van de begrotingsdoelstellingen. |
| Hoge Raad van Financiën | Een adviesorgaan dat fundamentele budgettaire, financiële en fiscale problemen bestudeert en hervormingen voorstelt, met als doel de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verzekeren. |
| Begrotingsruiter | Een uitzondering op het beginsel van annualiteit van de begroting, die het mogelijk maakt om niet-gebruikte kredieten over te dragen naar een volgend begrotingsjaar voor specifieke projecten of fondsen. |
| Kasbasis | Een boekhoudkundige basis waarbij ontvangsten en uitgaven worden geboekt op het moment van de feitelijke kasstroom, dus wanneer geld daadwerkelijk binnenkomt of buiten gaat. |
| Transactiebasis | Een boekhoudkundige basis waarbij ontvangsten en uitgaven worden geboekt op het moment dat er een juridisch vastgesteld recht of een verplichting ontstaat, ongeacht de feitelijke kasstroom. |
| Economische groei | De toename van de productie van goederen en diensten in een economie over een bepaalde periode, meestal gemeten als de procentuele verandering van het BBP. |
| Inflatie | De algemene stijging van het prijspeil van goederen en diensten in een economie over een bepaalde periode, resulterend in een daling van de koopkracht van geld. |
| Staatschuld | Het totale bedrag aan financiële verplichtingen dat een overheid heeft opgebouwd door leningen en andere vormen van financiering. |
| Rentelasten | De kosten die een overheid maakt voor het betalen van rente op haar uitstaande schuld. |
| Financieringssaldo | Het verschil tussen de totale overheidsontvangsten en de totale overheidsuitgaven, inclusief rentebetalingen. Dit geeft de nettobehoefte aan externe financiering aan. |
| Semi-elasticiteit | Een economische term die aangeeft hoe een begrotingssaldo (als percentage van het BBP) verandert wanneer het BBP wijzigt. Dit is een cruciale factor bij het berekenen van conjunctuurgezuiverde saldi. |
| Coping capacity | Het vermogen van een overheid om economische schokken op te vangen en de begrotingsstabiliteit te handhaven, mede afhankelijk van de schuldpositie en de begrotingsregels. |
| Begrotingspact | Een verdrag dat de begrotingsregels en -coördinatie binnen een economische en monetaire unie vastlegt, zoals het Stabiliteits-, Coördinatie- en Governanceverdrag in de eurozone. |
| MTO (Medium-Term Objective) | Een specifieke, door de lidstaten voorgestelde en door de Europese Commissie goedgekeurde referentiewaarde voor het begrotingssaldo in structurele termen, die een veilige marge ten opzichte van de 3%-grens moet waarborgen. |
| Uitgavengroeinorm | Een begrotingsregel die de groei van de overheidsuitgaven beperkt tot een bepaald percentage, vaak gekoppeld aan de groei van het potentiële BBP, om de begrotingsdiscipline te waarborgen. |
| Gedecentraliseerde overheden | Overheidsinstanties op subnationaal niveau, zoals gewesten, gemeenschappen en gemeenten, die bepaalde bevoegdheden en financiële middelen hebben gekregen van het centrale niveau. |
| Intertemporele effecten | De effecten van economische beslissingen die zich over verschillende periodes uitstrekken, zoals de impact van overheidsuitgaven en belastingen op toekomstige generaties. |
| Procyclisch begrotingsbeleid | Een begrotingsbeleid dat de economische conjunctuur versterkt, bijvoorbeeld door tijdens een recessie te besparen op uitgaven of belastingen te verhogen, wat de krimp verergert. |
| Coping capacity | Het vermogen van een overheid om economische schokken op te vangen en de begrotingsstabiliteit te handhaven, mede afhankelijk van de schuldpositie en de begrotingsregels. |
| Begrotingspact | Een verdrag dat de begrotingsregels en -coördinatie binnen een economische en monetaire unie vastlegt, zoals het Stabiliteits-, Coördinatie- en Governanceverdrag in de eurozone. |
| MTO (Medium-Term Objective) | Een specifieke, door de lidstaten voorgestelde en door de Europese Commissie goedgekeurde referentiewaarde voor het begrotingssaldo in structurele termen, die een veilige marge ten opzichte van de 3%-grens moet waarborgen. |
| Uitgavengroeinorm | Een begrotingsregel die de groei van de overheidsuitgaven beperkt tot een bepaald percentage, vaak gekoppeld aan de groei van het potentiële BBP, om de begrotingsdiscipline te waarborgen. |
| Gedecentraliseerde overheden | Overheidsinstanties op subnationaal niveau, zoals gewesten, gemeenschappen en gemeenten, die bepaalde bevoegdheden en financiële middelen hebben gekregen van het centrale niveau. |
| Intertemporele effecten | De effecten van economische beslissingen die zich over verschillende periodes uitstrekken, zoals de impact van overheidsuitgaven en belastingen op toekomstige generaties. |
| Procyclisch begrotingsbeleid | Een begrotingsbeleid dat de economische conjunctuur versterkt, bijvoorbeeld door tijdens een recessie te besparen op uitgaven of belastingen te verhogen, wat de krimp verergert. |
| Coping capacity | Het vermogen van een overheid om economische schokken op te vangen en de begrotingsstabiliteit te handhaven, mede afhankelijk van de schuldpositie en de begrotingsregels. |
| Begrotingspact | Een verdrag dat de begrotingsregels en -coördinatie binnen een economische en monetaire unie vastlegt, zoals het Stabiliteits-, Coördinatie- en Governanceverdrag in de eurozone. |
| MTO (Medium-Term Objective) | Een specifieke, door de lidstaten voorgestelde en door de Europese Commissie goedgekeurde referentiewaarde voor het begrotingssaldo in structurele termen, die een veilige marge ten opzichte van de 3%-grens moet waarborgen. |
| Uitgavengroeinorm | Een begrotingsregel die de groei van de overheidsuitgaven beperkt tot een bepaald percentage, vaak gekoppeld aan de groei van het potentiële BBP, om de begrotingsdiscipline te waarborgen. |
| Gedecentraliseerde overheden | Overheidsinstanties op subnationaal niveau, zoals gewesten, gemeenschappen en gemeenten, die bepaalde bevoegdheden en financiële middelen hebben gekregen van het centrale niveau. |
| Intertemporele effecten | De effecten van economische beslissingen die zich over verschillende periodes uitstrekken, zoals de impact van overheidsuitgaven en belastingen op toekomstige generaties. |
| Procyclisch begrotingsbeleid | Een begrotingsbeleid dat de economische conjunctuur versterkt, bijvoorbeeld door tijdens een recessie te besparen op uitgaven of belastingen te verhogen, wat de krimp verergert. |
| Coping capacity | Het vermogen van een overheid om economische schokken op te vangen en de begrotingsstabiliteit te handhaven, mede afhankelijk van de schuldpositie en de begrotingsregels. |
| Begrotingspact | Een verdrag dat de begrotingsregels en -coördinatie binnen een economische en monetaire unie vastlegt, zoals het Stabiliteits-, Coördinatie- en Governanceverdrag in de eurozone. |
| MTO (Medium-Term Objective) | Een specifieke, door de lidstaten voorgestelde en door de Europese Commissie goedgekeurde referentiewaarde voor het begrotingssaldo in structurele termen, die een veilige marge ten opzichte van de 3%-grens moet waarborgen. |
| Uitgavengroeinorm | Een begrotingsregel die de groei van de overheidsuitgaven beperkt tot een bepaald percentage, vaak gekoppeld aan de groei van het potentiële BBP, om de begrotingsdiscipline te waarborgen. |
| Gedecentraliseerde overheden | Overheidsinstanties op subnationaal niveau, zoals gewesten, gemeenschappen en gemeenten, die bepaalde bevoegdheden en financiële middelen hebben gekregen van het centrale niveau. |
| Intertemporele effecten | De effecten van economische beslissingen die zich over verschillende periodes uitstrekken, zoals de impact van overheidsuitgaven en belastingen op toekomstige generaties. |
| Procyclisch begrotingsbeleid | Een begrotingsbeleid dat de economische conjunctuur versterkt, bijvoorbeeld door tijdens een recessie te besparen op uitgaven of belastingen te verhogen, wat de krimp verergert. |