Cover
ابدأ الآن مجانًا INF21 Chronische virale infectie
Summary
# Chronische virale infectie
Chronische virale infecties kenmerken zich door de langdurige aanwezigheid van het virus in het lichaam, wat kan leiden tot accumulerende schade bij de gastheer en het virus een potentiële bron van infectie maakt [4](#page=4).
### 1.1 Kenmerken van chronische virale infectie
Een chronische virale infectie wordt gedefinieerd door het feit dat het virus niet op korte termijn uit het lichaam wordt geklaard. De reden hiervoor is dat de geïnfecteerde cellen lang genoeg in leven blijven om de virale aanwezigheid te onderhouden. Dit kan zich op verschillende manieren manifesteren: soms is er geen continue replicatie, maar is het virale genoom latent aanwezig in de cel. In dat geval kan er wel expressie van virale genen plaatsvinden, maar zonder het kopiëren van het genoom en zonder het vrijlaten van nieuwe virale deeltjes [4](#page=4).
Het gevolg van deze persisterende aanwezigheid is dat de gastheer accumulerende schade kan ondervinden. Bovendien blijft de gastheer een potentiële bron van infectie voor anderen [4](#page=4).
> **Voorbeelden van chronische virale infecties:**
> * Hepatitis C virus (HCV): 15 tot 25% van de geïnfecteerden klaart het virus binnen de 6 maanden na infectie. De overigen klaren het virus zelden spontaan zonder therapie [4](#page=4).
> * Herpesvirus infecties: deze infecties duren levenslang [4](#page=4).
> * Humaan Immunodeficiëntie Virus (HIV): bij deze infectie is spontane klaring nagenoeg nooit waargenomen [4](#page=4).
### 1.2 Humaan immunodeficiëntie virus (HIV) als schoolvoorbeeld
HIV wordt beschouwd als een schoolvoorbeeld van een chronische virale infectie. Dit virus infecteert uitsluitend de mens. Er zijn twee hoofdtypen: HIV-1 is pandemisch, terwijl HIV-2 voornamelijk voorkomt in West-Afrika en minder virulent is. HIV is een retrovirus, wat betekent dat het een RNA-genoom heeft dat zich in de vorm van een DNA-kopie inbouwt in het genoom van de gastheercel [4](#page=4).
### 1.3 Persisterende aanwezigheid van het virus
De kern van een chronische virale infectie is de persisterende aanwezigheid van het virus. Dit impliceert dat het virus erin slaagt om het immuunsysteem van de gastheer te ontwijken en een stabiele infectie tot stand te brengen die niet door het lichaam wordt opgeruimd. De levensduur van de geïnfecteerde cellen speelt hierin een cruciale rol, aangezien deze lang genoeg moeten blijven bestaan om de virale replicatie of latentie te ondersteunen [4](#page=4).
### 1.4 Potentiële schade aan de gastheer
De langdurige aanwezigheid van het virus kan leiden tot diverse vormen van schade aan de gastheer. Deze schade kan direct zijn, door de replicatie van het virus in specifieke celtypen, of indirect, door de immuunrespons die het virus oproept. Bij HIV leidt dit bijvoorbeeld tot een geleidelijke vernietiging van CD4+ T-cellen, wat resulteert in een verzwakt immuunsysteem en uiteindelijk tot Acquired Immunodeficiency Syndrome (AIDS). Bij Hepatitis C kan chronische infectie leiden tot levercirrose en hepatocellulair carcinoom [2](#page=2) [4](#page=4).
### 1.5 Immuunevasie door virussen
Virussen die chronische infecties veroorzaken, hebben vaak specifieke mechanismen ontwikkeld om het immuunsysteem van de gastheer te ontwijken. Dit proces, immuunevasie genoemd, stelt het virus in staat om detectie en eliminatie door het immuunsysteem te omzeilen. Deze mechanismen kunnen gericht zijn tegen zowel de aangeboren als de verworven immuniteit [2](#page=2).
#### 1.5.1 Evasie van aangeboren immuniteit
Virussen kunnen de aangeboren immuniteit ontwijken door bijvoorbeeld de herkenning door Toll-like receptoren (TLR's) te belemmeren of door de productie van interferonen te onderdrukken [2](#page=2).
#### 1.5.2 Evasie van verworven immuniteit
Voor de verworven immuniteit kunnen virussen de presentatie van virale antigenen op MHC-moleculen beïnvloeden, de functie van T-cellen of B-cellen remmen, of de productie van antistoffen ontwijken [2](#page=2).
### 1.6 Diagnostiek en opvolging
De diagnostiek en opvolging van chronische virale infecties zijn essentieel om de voortgang van de ziekte te monitoren en de effectiviteit van de behandeling te evalueren. Dit kan inhouden: het detecteren van viraal DNA of RNA, de aanwezigheid van virale eiwitten, of de immuunrespons van de gastheer (bijvoorbeeld antistoffen). Bij HIV omvat de diagnose bijvoorbeeld serologische testen en PCR-methoden [2](#page=2).
### 1.7 Reactivatie
Bij sommige chronische virale infecties, met name latente infecties zoals herpesvirussen, kan het virus onder bepaalde omstandigheden (bv. bij immuunsuppressie) reactiveren en opnieuw actief repliceren, wat leidt tot ziekteverschijnselen [1](#page=1).
---
# Humaan immunodeficiëntie virus (HIV)
Dit document beschrijft het humaan immunodeficiëntie virus (HIV), inclusief de infectie, transmissie, immuunpathologie, de progressie naar AIDS, diagnosemethoden en behandelingsstrategieën met specifieke inhibitoren, evenals de levenscyclus van retrovirussen [11](#page=11).
### 2.1 HIV infectie
HIV infecteert voornamelijk CD4+ T-cellen en mononucleair fagocyterende cellen, zoals macrofagen, monocyten, dendritische cellen en microgliale cellen in het centraal zenuwstelsel. Deze infectie leidt tot veranderingen in de functie en levensduur van deze cellen, wat resulteert in immuundeficiëntie en neurologische symptomen zoals dementie. Een genetische variant, de CCR5 homogene deletie, komt voor bij ongeveer 1% van de gezonde blanken en maakt hen ongevoelig voor HIV-infectie wanneer CCR5 als co-receptor wordt gebruikt [12](#page=12).
### 2.2 Transmissie HIV
De belangrijkste transmissieroutes van HIV omvatten seksueel contact, intraveneus druggebruik en bloedtransfusies. Hoewel de heteroseksuele route van transmissie historisch beter is vastgesteld in resource-arme landen, neemt het belang ervan ook toe in resource-rijke landen [13](#page=13).
### 2.3 HIV immuunpathologie
Na mucosale transmissie worden dendritische cellen geïnfecteerd en transporteren ze het virus naar lymfeknopen en lymfoïde weefsels, wat leidt tot massale infectie van T-cellen. Initieel kan dit resulteren in een griepaal syndroom en lymfadenopathieën, met hoge virale titers en een snelle daling van CD4+ cellen in het perifeer bloed. Binnen zes weken controleert het immuunsysteem het virus meestal, met een daling van de virale titer en herstel van CD4+ counts dankzij de respons van cytotoxische T-lymfocyten (CTL) en neutraliserende antilichamen, wat leidt tot seroconversie binnen tien weken. Hierna volgt een periode van persistentie, soms met tekenen van continue immuunactivatie en een geleidelijke afname van CD4+ counts over jaren. Na gemiddeld tien jaar versnelt de virale titer, en de CD4+ counts dalen drastisch, wat leidt tot ernstige opportunistische infecties en overlijden binnen een jaar zonder behandeling [14](#page=14).
Het chronische karakter van HIV-infectie wordt deels verklaard door het continue muteren van het virus. Patiënten die het MHC-allotype HLA-B5703 tot expressie brengen, vertonen lagere virushoeveelheden in het bloed en een tragere progressie naar AIDS. Virusisolaten bij deze patiënten vertonen vaak mutaties in het p24 gag-eiwit, met name in de regio's aminozuur 147-155 (ISW9), 240-249 (KF11) en 162-172 (TW10). De plasma virale load vertegenwoordigt het aantal HIV-virussen per milliliter plasma [25](#page=25).
### 2.4 AIDS
AIDS (Acquired Immunodeficiency Syndrome) manifesteert zich bij een instorting van de immuniteit, gedefinieerd door CD4+ counts die lager zijn dan 200 cellen per microliter bloed. Dit leidt tot ernstige opportunistische infecties zoals spruw, *Pneumocystis jirovecii* pneumonie, diarree veroorzaakt door *Giardia lamblia*, *Cryptosporidium* en *Microsporidia*. Bij CD4+ counts onder de 100 cellen/µL kunnen toxoplasmose, CMV-reactivatie, cryptokokkenmeningitis en atypische mycobacteriën optreden. Verder is er een verhoogd risico op neoplastische aandoeningen zoals Kaposi-sarcoom en lymfomen. AIDS wordt ook gekenmerkt door AIDS wasting (>10% gewichtsverlies, koorts, cachexie) en dementie. De onderstaande condities zijn AIDS-definiërend: hairy leukoplakie (door Epstein-Barr virus), orale candidiasis, Kaposi-sarcoom, *Pneumocystis* pneumonie, CMV-retinitis en cryptosporidiose. Met therapie is terugkeer naar een asymptomatische fase mogelijk, maar zonder behandeling is de prognose slecht [15](#page=15).
### 2.5 Diagnose HIV infectie
De diagnose van een HIV-infectie omvat meerdere stappen [16](#page=16):
1. **Opsporen van antilichamen (seropositiviteit)**: Dit gebeurt via ELISA-tests en kan door niet-gespecialiseerde artsen worden uitgevoerd. Bij acute infectie bestaat er een "windowfase", waarvoor huidige 4e generatie testen ook p24-antigeen detecteren. Ondanks de hoge specificiteit van de testen, kan een hoge aantal tests in populaties met een lage prevalentie resulteren in een beperkte positieve predictieve waarde, waardoor een positieve ELISA bevestigd moet worden met een tweede ELISA van een andere fabrikant en een western blot in een referentielaboratorium [16](#page=16).
2. **Bevestiging seropositiviteit**: Alleen door HIV-specialisten en gespecialiseerde laboratoria. Hierbij wordt de virale lading aangetoond met behulp van RT-PCR, wat belangrijk is voor het starten van therapie en het bepalen van baseline-resistentie door middel van sequentiebepaling van mutaties in RT-, integrase- en proteasegenen. RT-PCR is ook gevoeliger voor vroege diagnose en wordt gebruikt voor screening van bloeddonoren om het risico te minimaliseren [16](#page=16).
3. **Opvolging van patiënten**: Dit gebeurt in gespecialiseerde referentiecentra en omvat klinische opvolging (bijwerkingen therapie) en virologische opvolging (virale lading, eventueel sequentiebepaling) [16](#page=16).
Analoge diagnostische en opvolgingsstrategieën, inclusief serologie en genoomdetectie, worden ook gebruikt voor andere chronische virale infecties zoals HCV en HBV [16](#page=16).
De opvolging van CD4+ counts via flowcytometrie is cruciaal voor het monitoren van de immuunstatus van de patiënt. Zonder behandeling is er een geleidelijke uitdoving van CD4+ T-cellen. De virale load wordt gemeten met RT-PCR en toont het verloop van de HIV-infectie en de immuunrespons [17](#page=17) [18](#page=18).
### 2.6 Behandeling HIV infectie: specifieke inhibitoren
De behandeling van HIV-infectie berust op combinatie antiretrovirale therapie (cART), klassiek bestaande uit tripletherapie: twee nucleoside analoog reverse transcriptase inhibitoren (NRTIs) plus een non-nucleoside analoog reverse transcriptase inhibitor (NNRTI) of een protease-inhibitor (PI). Tegenwoordig zijn er ook fusieremmers, bindingsremmers (die CCR5 blokkeren) en integraseremmers beschikbaar. Behandeling wordt gestart bij een daling van de immuniteit, vanaf ongeveer 400 tot 500 CD4+ cellen/µL. Bij AIDS worden opportunistische infecties behandeld, waarbij rekening gehouden moet worden met het immuunreconstitutiesyndroom (IRIS). IRIS treedt op wanneer het herstellende immuunsysteem, gestimuleerd door antiretrovirale therapie, plotseling de aanwezige opportunistische infecties detecteert en ertegen gaat vechten, wat kan leiden tot klinische verslechtering. Daarom wordt soms eerst een infectie zoals TBC behandeld voordat de maximale antiretrovirale therapie wordt gestart [19](#page=19).
Preventie van HIV omvat geen vaccin, maar veilige praktijken (bloedhygiëne en seksueel contact) en behandeling van dragers, aangezien het transmissierisico stijgt met de virale load. Post-expositie profylaxe (PEP) is beschikbaar na bijvoorbeeld een prikongeval of verkrachting. Genezing is tot op heden slechts in enkele gevallen geregistreerd, onder andere door transplantatie met HIV-ongevoelig beenmerg (CCR5-/-) of zeer snelle therapie na infectie [19](#page=19).
> **Tip:** Het immuunreconstitutiesyndroom (IRIS) is een belangrijk concept bij de behandeling van AIDS-patiënten. Het illustreert hoe symptomen van een infectieziekte vaak voortkomen uit de immuunrespons en niet direct uit schade door de kiem zelf.
### 2.7 Levenscyclus retrovirus
De levenscyclus van een retrovirus omvat de volgende stappen [20](#page=20):
* **Ligand-receptorherkenning**: Het virus bindt aan de CD4+ receptor en co-receptor op de gastheercel [20](#page=20).
* **Fusie**: Het virale envelop fusioneert met het celmembraan of endosoom [20](#page=20).
* **Reverse transcriptie**: Het nucleocapside komt in het cytoplasma, waarna reverse transcriptase (RT) het virale genoom omzet in cDNA en vervolgens in dubbelstrengs DNA (dsDNA). RT maakt veel fouten, wat leidt tot variabiliteit en de creatie van pseudospecies [20](#page=20).
* **Integratiecomplex**: Het dsDNA vormt een pre-integratiecomplex dat naar de celkern getransporteerd wordt [20](#page=20).
* **Integratie**: Met behulp van integrase wordt het virale DNA geïntegreerd in het gastheersgenoom (provirus) [20](#page=20).
* **Transcriptie**: Het provirus wordt getranscribeerd tot viraal RNA door cellulaire enzymen, waarbij geen extra mutaties optreden. Splicing kan plaatsvinden [20](#page=20).
* **Assemblage en budding**: Nucleocapsiden assembleren en de virusdeeltjes knoppen af vanaf het celmembraan [20](#page=20).
* **Maturatie**: Na release ondergaat het nucleocapside een interne reorganisatie onder invloed van virale proteaseactiviteit, resulterend in een rijp en infectieus virion [20](#page=20).
Humaan herpesvirus 8 (HHV8) wordt geassocieerd met Kaposi-sarcoom. Hoewel HHV8 regionaal wijdverspreid kan zijn, draagt het slechts onder bepaalde omstandigheden, zoals immuunsuppressie, bij aan het ontstaan van Kaposi-sarcomen. HTLV-1 kan T-cel leukemieën veroorzaken door insertionele mutagenese. HIV zelf kan, naast Kaposi-sarcoom, ook lymfomen veroorzaken, maar het virusgenoom is niet altijd in de kankercellen van deze tumoren aan te tonen [10](#page=10) [32](#page=32) [7](#page=7).
---
# Immuunevasie door virussen
Virussen hebben diverse strategieën ontwikkeld om te ontsnappen aan de aangeboren en verworven immuunrespons van de gastheer [21](#page=21) [23](#page=23).
### 21.4.1 Evasie aangeboren immuniteit
Virussen kunnen de aangeboren immuniteit ontwijken door verschillende mechanismen. Een van de strategieën is het zich verbergen binnen geïnfecteerde cellen, waardoor de rol van antilichamen beperkt blijft tot het voorkomen van infectie en overdracht in de extracellulaire ruimte [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24).
Virussen kunnen ook de aangeboren cellulaire detectie van virale structuren, zoals dubbelstrengs RNA (dsRNA), tegengaan. Dit kan gebeuren door de sensing-mechanismen zelf te ontwijken (bv. influenza NS1). Daarnaast kunnen virussen de signaaltransductie na sensing te onderbreken, bijvoorbeeld door het gebruik van decoy-receptoren voor interferon (IFN) die de expressie van IFN-gestimuleerde genen (ISGs) blokkeren, zoals waargenomen bij Vaccinia en andere poxvirussen, of door decoy-eiwitten voor Interferon Regulatory Factors (IRFs) te gebruiken die de expressie van ISGs blokkeren, zoals bij HHV8. Verder kunnen virussen de effectorfuncties van ISGs tegengaan, zoals de remming van proteïne kinase R (PKR) door virale eiwitten zoals NS1 (influenza), NS5a (HCV), Us11 en ICP34.5 (HSV1), en E3L (Vaccinia) [22](#page=22).
Andere strategieën omvatten:
* **Non-invasiviteit**: Virussen zoals HPV hebben weinig tot geen manifeste blootstelling aan het immuunsysteem en geven geen gevaarsignalen af [21](#page=21) [23](#page=23) [27](#page=27).
* **Verberging**: Latente virussen zoals HIV uiten weinig tot geen virale eiwitten, waardoor ze aan detectie ontsnappen [21](#page=21) [23](#page=23) [27](#page=27).
> **Tip:** Begrijp hoe virussen gebruik maken van de eigen detectiemechanismen van de cel tegen de cel zelf.
### 21.4.2 Evasie verworven immuniteit
Virussen ontwijken de verworven immuniteit op verschillende manieren. Een cruciale methode is het belemmeren van de presentatie van antigenen via het Major Histocompatibility Complex klasse I (MHC-I) [23](#page=23) [24](#page=24) [27](#page=27) [28](#page=28).
Normaal gesproken presenteren geïnfecteerde cellen intracellulaire antigenen via MHC-I moleculen op hun oppervlak, die herkend worden door CD8+ T-cellen, wat leidt tot de eliminatie van de geïnfecteerde cel. Virussen introduceren echter mechanismen om deze presentatie te verstoren [24](#page=24) [28](#page=28).
* **Belemmering MHC-I presentatie**:
* HIV Nef vermindert de oppervlakte-expressie van HLA-A en HLA-B, maar niet van HLA-C en HLA-E. Deze laatste zijn belangrijk voor NK-cel activatie, omdat NK-cellen normaal gesproken MHC-I negatieve cellen lyseren [24](#page=24).
* Andere virussen verhogen de endocytose van MHC-I door ubiquitinatie, houden MHC-I intracellulair vast, of remmen de TAP (Transporter Associated with Antigen Processing) loading van peptiden op MHC-I moleculen, zoals CMV US6 die dit proces inhibeert, met uitzondering van HLA-E [24](#page=24).
* Sommige virussen produceren eiwitten die NK-cel functies inhiberen, bijvoorbeeld door interferentie met NK-receptoren zoals NKG2D en CD94:NKG2A, of door de expressie van MIC-A en -B te verhinderen [28](#page=28).
* **Ontlopen van MHC-I presentatie door mutatie**: Virussen kunnen mutaties ondergaan die leiden tot verminderde antigenpresentatie, bekend als CTL-escape mutaties (bv. bij HIV). Dit omvat ook antigene variabiliteit, waarbij virussen snel muteren en een "quasisoort" vormen, zoals bij HIV [27](#page=27).
* **Antigene variabiliteit**: Virussen kunnen hun oppervlakte-antigenen constant veranderen om te ontsnappen aan antilichamen. Een voorbeeld hiervan is *Trypanosoma brucei* (een protozoön), de verwekker van slaapziekte. Het oppervlak van deze parasiet bestaat uit variabele oppervlakte-glycoproteïnen (VSG's). Door genconversie kan de trypanosoom verschillende VSG's tot expressie brengen, waardoor het immuunsysteem telkens opnieuw moet reageren op een nieuwe variant. De aantallen trypanosomen variëren enorm; telkens als een nieuwe variant ontsnapt, groeit deze uit totdat het immuunsysteem zich opnieuw instelt [26](#page=26).
* **Immunosuppressie**: Virussen kunnen het immuunsysteem direct onderdrukken door:
* **Infectie van immuuncellen**: HIV infecteert en depopuleert T-cellen, met een rol voor dendritische cellen (DCs). Mazelen kunnen T-cellen depopuleren en silenceren, ook met een rol voor DCs. EBV infecteert en (dys)activeert B-cellen. CMV infecteert monocyten/macrofagen/DCs [27](#page=27).
* **Polyklonale activatie van B-cellen**: EBV kan B-cellen polyklonaal activeren, wat leidt tot auto-immune en heterofiele antilichamen. Dit kan diagnostische problemen opleveren, aangezien patiënten IgM-positief kunnen zijn voor verschillende virussen [27](#page=27).
* **Antilichaambinding en Fc-receptoren**: Herpesvirussen kunnen Fc-receptoren voor IgG produceren die antilichaaf-afhankelijke celgemedieerde cytotoxiciteit (ADCC) tegengaan [27](#page=27).
* **Induceren van een TH2 respons**: Sommige virussen, zoals EBV, remmen de TH1-respons door een IL-10 homoloog te produceren, wat gunstiger is voor virale persistentie [27](#page=27).
* **Overproductie van antigenen**: Virussen zoals HBV kunnen grote hoeveelheden antigenen produceren, wat het immuunsysteem overweldigt [27](#page=27).
* **Infectie van immuungedeprimeerde individuen**: Virussen zoals rubella en CMV kunnen foetussen infecteren, die een nog niet volledig ontwikkeld immuunsysteem hebben [27](#page=27).
> **Tip:** Herpesvirussen hebben, door hun lange co-evolutie met de mens, zeer gespecialiseerde mechanismen ontwikkeld om het immuunsysteem te omzeilen en levenslange persistentie te bereiken zonder de gastheer significant te schaden. EBV produceert zelfs een immuunsuppressief cytokine (IL-10) dat door de mens is meegebracht [28](#page=28).
---
# Persistentie en pathogenese van virale infecties
Dit onderwerp behandelt de strategieën voor microbieel overleven, zoals persistentie en reactivatie, en de algemene principes van pathogenese, inclusief directe en indirecte schade en de relatie tussen virussen en kanker.
### 4.1 Persistentie: een overlevingsstrategie voor microben
Persistentie is een strategie die micro-organismen, waaronder typische virussen zoals herpesvirussen en hepatitis B-virus (HBV), maar ook wormen, gebruiken om te overleven. Dit biedt voordelen voor het micro-organisme, zoals een grotere kans op transmissie naar nieuwe gastheren. In het ultieme geval kan dit leiden tot integratie in de kiembaan, waardoor de eigenschappen erfelijk worden, zoals bij endogene retrovirussen [29](#page=29).
Persistentie maakt het mogelijk dat een kiem zich handhaaft binnen een beperkte populatie gastheren. Dit staat in contrast met niet-persistente infecties, zoals influenza en mazelen, waar een groter aantal gastheren nodig is voor het voortbestaan van de ziektekiem. Een voorbeeld hiervan is het poliovirus, waar naar schatting een half miljoen gastheren nodig zijn voor overleving. Reservoirs in dieren kunnen een oplossing bieden voor de overleving van dergelijke kiemen. Soms is persistentie geassocieerd met chronische ziekten, zoals bij HBV, of met kanker, zoals bij HBV, EBV, HPV en HIV [29](#page=29).
#### 4.1.1 Reactivatie van virussen
De mechanismen achter de reactivatie van virussen zijn nog niet volledig begrepen. Een bekend voorbeeld is het herpes simplex virus (HSV), dat na een primaire acute infectie levenslang latent aanwezig blijft in zenuwcellen. Reactivatie kan optreden onder invloed van factoren zoals koorts, hormonale veranderingen, verminderde weerstand (bijvoorbeeld door ouderdom, zwangerschap, vermoeidheid, tumoren of aids) of iatrogene oorzaken. Bij reactivatie produceert het virus virale deeltjes in de afferente zenuwcellen, die vervolgens via axonaal transport naar epitheelcellen, zoals die van de lippen, worden getransporteerd, wat leidt tot de vorming van koortsblaasjes [30](#page=30).
Tijdens de latente fase wordt de geïnfecteerde cel niet herkend door CD8+ T-cellen, omdat er nauwelijks virale peptiden in het cytoplasma aanwezig zijn. Bovendien drukken neuronen weinig MHC klasse I-moleculen uit, wat de herkenning door CD8+ cytotoxische T-cellen verder bemoeilijkt. UV-straling, zoals van zonlicht, kan de reactivatie van HSV bevorderen [30](#page=30).
> **Tip:** Begrijpen hoe virussen latentie bereiken en reactiveren is cruciaal voor het ontwikkelen van effectieve antivirale therapieën die gericht zijn op deze specifieke stadia van de virale levenscyclus.
### 4.2 Pathogenese: hoe virussen ziekte veroorzaken
Pathogenese beschrijft de algemene principes van hoe infectieuze agentia ziekte veroorzaken. Parasitaire organismen kunnen ziekte veroorzaken door directe schade, zoals mechanische effecten, of indirecte schade via overmatige activatie van immuunmechanismen, zowel aangeboren als adaptief. De balans tussen de kiem en de afweer van de gastheer bepaalt het natuurlijke verloop van een infectie. Dit natuurlijke verloop wordt beïnvloed door enerzijds het type kiem en zijn virulentie, en anderzijds de individuele eigenschappen van de gastheer. Bijvoorbeeld, een daling in de afweer kan leiden tot verminderde controle over virale replicatie, wat kan resulteren in symptomen (zoals bij zona) . Omgekeerd kan een afnemende afweer ook leiden tot minder uitgesproken symptomen [31](#page=31) [3](#page=3).
#### 4.2.1 Virussen en kanker
Sommige virussen kunnen kanker veroorzaken. Dit kan op verschillende manieren gebeuren [32](#page=32):
* **Productie van eiwitten die celprocessen beïnvloeden:** Virussen kunnen eiwitten produceren die de celcyclus veranderen, anti-apoptotisch werken (het voorkomen van celdood), of signaaltransductiepaden wijzigen [33](#page=33).
* **Integratie in het genoom:** Virussen kunnen integreren in het genoom van de gastheercel, wat kan leiden tot insertionele mutagenese [33](#page=33).
Enkele voorbeelden van virussen die geassocieerd zijn met kanker zijn:
* **Epstein-Barr virus (EBV):** Geassocieerd met Burkitt's lymfoom, nasofaryngeaal carcinoom, en (non)Hodgkin lymfoom. Het genoom van EBV is doorgaans aanwezig in kankercellen (+) ] [32](#page=32).
* **Humaan papillomavirus (HPV):** Geassocieerd met cervixcarcinoom en anogenitale carcinomen. Het genoom van HPV is aanwezig in kankercellen (+) ] [32](#page=32).
* **Hepatitis B virus (HBV):** Geassocieerd met hepatocellulair carcinoom. Het genoom van HBV is aanwezig in kankercellen (+) ] [32](#page=32).
* **Hepatitis C virus (HCV):** Geassocieerd met hepatocellulair carcinoom. Het genoom van HCV is echter niet altijd aanwezig in kankercellen (-) ] [32](#page=32).
* **HTLV-1 (Humaan T-cel leukemia virus 1):** Geassocieerd met T-cel leukemie. Het genoom van HTLV-1 is aanwezig in kankercellen (+) ] [32](#page=32).
* **Humaan herpes virus 8 (HHV-8):** Geassocieerd met Kaposi sarcoom. Het genoom van HHV-8 is aanwezig in kankercellen (+) ] [32](#page=32).
* **Humaan immunodeficiëntie virus (HIV):** Geassocieerd met Kaposi sarcoom en lymfomen, maar het genoom van HIV is doorgaans niet aanwezig in de kankercellen (-) ] [32](#page=32).
> **Tip:** De geografische spreiding van sommige virale kankers suggereert ook de invloed van gastheerfactoren [32](#page=32).
Het is belangrijk op te merken dat ook bacteriën, zoals *Helicobacter pylori*, geassocieerd kunnen zijn met kanker, bijvoorbeeld maag- en duodenumkanker. In dergelijke gevallen kan de rol van antibiotica in de therapie van geassocieerde lymfomen worden overwogen [33](#page=33).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Chronische virale infectie | Een virale infectie waarbij het virus niet binnen korte tijd uit het lichaam wordt geklaard, vaak doordat geïnfecteerde cellen langdurig blijven bestaan en het virale genoom latent aanwezig kan zijn. |
| Humaan immunodeficiëntie virus (HIV) | Een retrovirus dat het immuunsysteem van de mens aantast, voornamelijk de CD4+ T-cellen en fagocyterende cellen, en kan leiden tot AIDS. |
| Immuunevasie | De strategieën die pathogenen, zoals virussen, gebruiken om de immuunrespons van de gastheer te ontwijken en zo infectie te overleven en zich te vermenigvuldigen. |
| Persistentie | Het vermogen van een micro-organisme om langdurig of levenslang aanwezig te blijven in de gastheer, vaak in een latente vorm, zonder direct ernstige ziekte te veroorzaken maar wel met potentieel voor toekomstige problemen. |
| Retrovirus | Een type virus dat zijn RNA-genoom omzet in DNA met behulp van reverse transcriptase en dit DNA vervolgens integreert in het genoom van de gastheercel. |
| Levenscyclus retrovirus | Het volledige proces van een retrovirus, vanaf de infectie van de cel tot de productie van nieuwe virale deeltjes, inclusief stappen als reverse transcriptie, integratie en assemblage. |
| Immuunpathologie | De abnormale immuunrespons of disfunctie van het immuunsysteem die leidt tot ziekte, zoals de immuundeficiëntie veroorzaakt door HIV. |
| AIDS | Acquired Immunodeficiency Syndrome, het gevorderde stadium van een HIV-infectie gekenmerkt door ernstige immuundeficiëntie en de ontwikkeling van opportunistische infecties en kankers. |
| Opportunistische infectie | Een infectie veroorzaakt door micro-organismen die normaal gesproken geen ziekte veroorzaken bij personen met een gezond immuunsysteem, maar die wel ziekte kunnen veroorzaken bij immuungecompromitteerde individuen. |
| Reverse transcriptase (RT) | Een enzym dat door retrovirussen wordt geproduceerd en dat RNA omzet in DNA, een cruciale stap in de levenscyclus van retrovirussen. |
| CD4+ T-cellen | Een type witte bloedcel dat een belangrijke rol speelt in het immuunsysteem door het coördineren van de immuunrespons; deze cellen worden primair aangevallen door HIV. |
| Virale lading | De hoeveelheid van een virusdeeltje in een bepaald volume van lichaamsvloeistof, zoals bloed; een hogere virale lading duidt vaak op een actievere infectie. |
| MHC-I presentatie | Het proces waarbij cellen antigenen presenteren op hun oppervlak via MHC klasse I-moleculen, zodat cytotoxische T-cellen geïnfecteerde cellen kunnen herkennen en elimineren. |
| Pathogenese | Het mechanisme waarmee een ziekte zich ontwikkelt, inclusief de interactie tussen het pathogeen en de gastheer en de daaruit voortvloeiende cellulaire en weefselbeschadigingen. |
| Latentie | Een fase in de levenscyclus van sommige virussen (zoals herpesvirussen en HIV) waarin het virus inactief is in de gastheercel, zonder replicatie of productie van nieuwe virionen. |
| Reactivatie | Het opnieuw actief worden van een virus na een periode van latentie, wat kan leiden tot symptomen van de infectie. |
| Interferon (IFN) | Een groep eiwitten die door immuuncellen worden geproduceerd als reactie op infecties, met name virale infecties, en die helpen bij het bestrijden van de infectie door het remmen van virale replicatie en het stimuleren van andere immuunresponsen. |
| Cytotoxische T-cellen (CTL) | Een type T-cel dat direct geïnfecteerde cellen kan herkennen en doden, een belangrijk onderdeel van de cellulaire immuunrespons tegen virussen. |
| Kaposi sarcoom | Een vorm van kanker die begint in de cellen die de binnenkant van bloed- of lymfevaten bekleden, vaak geassocieerd met HIV-infectie en HHV-8. |
| Human Herpesvirus 8 (HHV-8) | Een type herpesvirus dat wordt geassocieerd met de ontwikkeling van Kaposi sarcoom, met name bij personen met een verzwakt immuunsysteem. |
| Lymfadenopathie | Vergroting van de lymfeklieren, wat een teken kan zijn van infectie of ontsteking. |
| Profylaxe | Maatregelen die worden genomen om de ontwikkeling van een ziekte te voorkomen of te vertragen, zoals post-expositie profylaxe (PEP) na een potentieel risicovolle blootstelling aan HIV. |
| Mutaties | Veranderingen in de genetische code van een virus, die kunnen leiden tot variabiliteit, resistentie tegen medicijnen of veranderingen in virulentie. |
| Antigenische variabiliteit | Het vermogen van een pathogeen, zoals een virus, om zijn oppervlakte-antigenen te veranderen, waardoor het immuunsysteem het minder goed kan herkennen en bestrijden. |