Cover
立即免费开始 Samenvatting cluster 4.pdf
Summary
# Ruwvoeders: samenstelling en eigenschappen
Ruwvoeders vormen de basis van het dieet voor veel landbouwdieren en hun samenstelling en eigenschappen variëren sterk afhankelijk van het type plant, het groeistadium en de teeltomstandigheden.
### 1.1 Gras
#### 1.1.1 Weiden
Weidegras heeft een variabele samenstelling, sterk afhankelijk van factoren zoals de aanwezigheid van klaver en kruiden, de bodemgesteldheid en de bemesting. Gras bevat veel kalium, wat kan leiden tot een ongewenst hoge pH in het voeder. Klaver en kruiden dragen bij aan hogere gehalten aan calcium en magnesium. Om een tekort aan natrium te voorkomen, is een aanvullende natriumbron nodig wanneer dieren uitsluitend van weidegras leven [2](#page=2).
#### 1.1.2 Grazen
Grazen resulteert in een dieet dat sterk varieert en afhankelijk is van de botanische samenstelling van de weide, het seizoen, de bemesting en het bodemtype. Het is een tijd- en energie-intensief proces voor het dier; hoewel dit een nadeel kan zijn voor hoogproductief melkvee, is het voordelig voor andere diersoorten. De voedingswaarde van een goede weide is significant, maar wordt niet altijd optimaal benut. Er wordt onderscheid gemaakt tussen grazen (rund en paard), browsen (giraf en hert) en een intermediaire vorm (geit) [2](#page=2).
#### 1.1.3 Groeipatroon
De groei van gras begint in het voorjaar met snelle bladgroei, gevolgd door stengelontwikkeling, aarvorming en zaadrijping. In tropische gebieden is de groei vaak continu, beperkt door waterbeschikbaarheid. In westerse klimaten wordt het oogststadium bepaald door het beoogde gebruik: laat oogsten indien het gras als voer voor graanproductie wordt gebruikt, en vroeg oogsten indien het als vers gras wordt ingezet. Hergroei na het oogsten is mogelijk en seizoensinvloeden spelen een belangrijke rol [3](#page=3).
#### 1.1.4 Chemische samenstelling
Ouder gras bevat meer vezels en minder eiwit, waarbij de beschikbaarheid van het eiwit verminderd is door binding aan de vezel. Gras bevat weinig vet, maar een relatief hoog gehalte aan meervoudig onverzadigde vetzuren (PUFA's), waaronder veel $\alpha$-linoleenzuur (een omega-3-vetzuur) dat gunstig is voor de melk- en vleeskwaliteit. De mineralensamenstelling wordt sterk beïnvloed door de bodem en bemesting. Vitaminen zoals bèta-caroteen en vitamine E zijn aanwezig, en vitamine D kan gevormd worden in dode bladeren na blootstelling aan UV-licht [3](#page=3).
#### 1.1.5 Voedingswaarde
De voedingswaarde van gras wordt aanzienlijk beïnvloed door het groeistadium. De aanwezigheid van de aar heeft eveneens een impact op de voedingswaarde [3](#page=3).
> **Tip:** Houd rekening met de variabiliteit van grasvoeders en pas de rantsoenen aan op basis van de samenstelling en het oogsttijdstip.
### 1.2 Leguminosen (peulvruchten)
#### 1.2.1 Kenmerken
Leguminosen zijn eiwitrijke gewassen die een groot voordeel hebben door stikstoffixatie, een proces waarbij ze stikstof uit de lucht binden via symbiose met bodembacteriën. Hun samenstelling is op veel vlakken superieur aan die van grassen, met hogere gehalten aan eiwit en calcium. In de pens van herkauwers breken leguminosen sneller af tot kleinere deeltjes, wat resulteert in een snellere passage en een hogere voederopname. Een bijkomend voordeel is de afwezigheid van fructanen, in tegenstelling tot gras, en de aanwezigheid van zetmeel in de vruchten zelf (zoals bij bonen en erwten) [4](#page=4).
#### 1.2.2 Problemen
De snelle afbraak van eiwitten en de aanwezigheid van saponines in leguminosen kunnen leiden tot schuimige tympanie bij herkauwers. Isoflavonen in soja kunnen een oestrogene werking hebben. Tannines, die dienen als afweermiddelen van de plant, kunnen ook problemen veroorzaken. Echter, diersoorten kunnen zich aan deze componenten aanpassen [4](#page=4).
#### 1.2.3 Soorten
Verschillende leguminosen worden gebruikt in de veevoeding: witte klaver is geschikt voor graasweiden, rode klaver voor maaiweiden. Luzerne wordt voornamelijk gebruikt voor paarden en konijnen, en soms voor runderen in de vorm van hooipellets. Wikken, erwten, bonen en linzen worden voornamelijk vanwege hun zaden benut, en soms als stro voor herkauwers. Bomen en struiken, zoals Leucaena, zijn belangrijk voor browsers en kunnen ook een voedingsbron zijn tijdens droogte of natte periodes [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Witte klaver wordt vaak in weidemengsels opgenomen vanwege de hoge voedingswaarde en stikstoffixerende eigenschappen. Rode klaver is daarentegen beter geschikt voor snede en conservering als hooi of kuil.
### 1.3 Andere groenvoeders
#### 1.3.1 Snijgranen
Snijgranen zijn gewassen die geteeld worden voor hun stengels en bladeren en geoogst worden voordat ze rijp zijn voor graanproductie. Het belangrijkste snijgraan is snemaïs, maar ook Gehele Planten Silage (GPS) van granen zoals triticale en tarwe, waarbij de gehele plant wordt gehakseld en ingekuild, valt hieronder [6](#page=6).
#### 1.3.2 Kruisbloemigen
##### 1.3.2.1 Soorten
Tot de kruisbloemigen behoren kolen en rapen, evenals bieten, waaronder suikerbieten en voederbieten [6](#page=6).
##### 1.3.2.2 Genetica
Kruisbloemigen bevatten glycosinolaten die kunnen leiden tot de vorming van thiocyanaten, welke toxisch zijn. S-methylcysteïnesulfoxide kan hemolytische anemie veroorzaken bij herkauwers. De "dubbel nul" variëteit van koolzaad en raapzaad is door selectie ontdaan van deze schadelijke stoffen. Wanneer koolzaad en raapzaad gebruikt worden voor dieselproductie, kan de restfractie (glycerol) glycosinolaten bevatten en wordt deze soms gebruikt in de diervoeding [7](#page=7).
> **Tip:** Bij het voeren van kruisbloemigen, met name kool- en raapachtigen, is het belangrijk om de genetische variëteit te kennen en op de hoogte te zijn van de mogelijke aanwezigheid van toxische stoffen.
#### 1.3.3 Andere wortels & knollen
Aardappelen, rode wortels en topinamboer zijn voorbeelden van andere wortels en knollen. Deze worden echter zelden gebruikt in de diervoeding vanwege concurrentie met de humane voeding [7](#page=7).
---
# Bewaring van voedermiddelen
Deze sectie behandelt de methoden en principes die gebruikt worden om voedermiddelen te bewaren, met een focus op het voorkomen van bederf en de groei van micro-organismen.
### 2.1 Doel van bewaring
Het primaire doel van het bewaren van voedermiddelen is het minimaliseren van microbiologische activiteit en het voorkomen van bederf [8](#page=8).
### 2.2 Inkuilen
Inkuilen is een methode om vochtrijk materiaal te bewaren door een anaëroob milieu te creëren [8](#page=8).
#### 2.2.1 Algemeen principe
* **Vochtgehalte:** Dit proces is geschikt voor materialen met een hoog vochtpercentage [8](#page=8).
* **Anaërobies milieu:** Het principe berust op het wegnemen van zuurstof (anaërobie) om de groei van aërobe pathogenen te voorkomen [8](#page=8).
* **Voordelen:** Het belangrijkste voordeel is een verminderde afhankelijkheid van weersomstandigheden [8](#page=8).
* **Nadelen:** Inkuilen is een trager proces en kan leiden tot verlies van voedingswaarde [8](#page=8).
#### 2.2.2 Inkuilproces
Het inkuilproces kan worden onderverdeeld in twee fasen:
1. **Ademhalingsfase (aëroob):**
* In deze initiële fase vindt er nog ademhaling plaats, wat leidt tot vochtontwikkeling en warmteproductie [8](#page=8).
* Er is een verlies van FOS (fermenteerbare organische stoffen) [8](#page=8).
* Het belangrijkste doel in deze fase is het zo snel mogelijk elimineren van de resterende zuurstof [8](#page=8).
2. **Verzuringsfase (anaëroob):**
* Na de ademhalingsfase wordt het milieu anaëroob [8](#page=8).
* Voor een uniforme verzuring is een pH lager dan 4,5 vereist, bij voorkeur tussen 4,2 en 4,3 [8](#page=8).
* Deze verzuring wordt bewerkstelligd door lactobacillen (melkzuurbacteriën), die een substraat nodig hebben [8](#page=8).
* Melasse, een restproduct van suikerbieten, kan worden toegevoegd als substraat voor lactobacillen [8](#page=8).
* Dit is een energie-intensieve fase vanwege de productie van melkzuur [8](#page=8).
### 2.3 Drogen
Drogen is een alternatieve methode voor het bewaren van voedermiddelen.
* **Voordelen:** Het proces is snel [9](#page=9).
* **Nadelen:** Het is sterk afhankelijk van weersomstandigheden zoals zonneschijn en droogte [9](#page=9).
* **Toepassingen:**
* **Hooi:** Gras wordt gemaaid en aan de zon gedroogd [9](#page=9).
* **Stro:** Stengelmateriaal van granen wordt na de oogst gedroogd [9](#page=9).
* **Kaf:** Dopjes van granen worden gedroogd na de oogst [9](#page=9).
### 2.4 Toepassingen en specifieke voedermiddelen
#### 2.4.1 Maïskuil
Maïs kan worden ingekuild om te bewaren, resulterend in een gehakselde maïskuil die in een sleufsilo kan worden opgeslagen [9](#page=9).
#### 2.4.2 Gras
Gras kan op verschillende manieren bewaard worden:
* **Voordroogkuil:** Het gras wordt 2 tot 3 dagen gedroogd [9](#page=9).
* **Hooi:** Het droogproces duurt 10 tot 12 dagen [9](#page=9).
* **Sleufsilo:** Dit is een goedkopere optie voor grote hoeveelheden gras, maar brengt een grotere kans op bederf met zich mee [9](#page=9).
* **Balensilage:** Dit is duurder, maar geschikt voor kleinere hoeveelheden en garandeert versheid [9](#page=9).
#### 2.4.3 Luzerne
Luzerne kan worden verwerkt tot:
* **Luzernehooi:** Een mengsel van luzerne en melasse, geclassificeerd tussen ruwvoer (RV) en krachtvoer (KV) [9](#page=9).
* **Luzernekorrels:** Dit dient als ruwvoeder, met name voor konijnen [9](#page=9).
---
# Krachtvoeders: plantaardige bronnen
Dit onderdeel van de studiehandleiding behandelt plantaardige krachtvoeders, zowel in hun onbewerkte als bewerkte vorm, met specifieke aandacht voor granen, peulvruchten en oliehoudende zaden.
### 3.1 Plantaardig & onbewerkt
#### 3.1.1 Granen
Granen vormen de basis van veel diervoeders en kenmerken zich door hun koolhydraatrijke samenstelling. De structuur van een graankorrel bestaat uit een vruchtwand, zaadhuid, aleuronlaag (rijk aan vitaminen en mineralen) en het meellichaam dat voornamelijk zetmeel bevat. Granen worden onderverdeeld in naaktzadige (minder vezel) en bedektzadige (meer vezel) soorten. De aleuronlaag is het rijkst aan eiwit en vet, terwijl de vezel aan de buitenkant zit en het zetmeel binnenin [12](#page=12) [13](#page=13).
De eiwitsamenstelling van granen is over het algemeen arm aan het essentiële aminozuur lysine, maar rijk aan methionine en cysteïne, waardoor een aanvullende bron van lysine noodzakelijk is [13](#page=13).
##### 3.1.1.1 Maïs
Maïs is een naaktzadige graan met een laag vezelgehalte, wat het energierijk maakt door het hoge zetmeel- en vetgehalte. Het langzaam afbreekbare zetmeel kan bij paarden koliek veroorzaken; verhitting, zoals het poffen van maïs, verhoogt de verteerbaarheid. Het onverzadigde vet kan de bewaarbaarheid beïnvloeden door oxidatieve afbraak. Maïs bevat carotenoïden die de kleur van eidooier en karkasvet bij pluimvee beïnvloeden. Een tekort aan tryptofaan, een precursor voor niacine, maakt maïs arm aan vitamine B3, waardoor een tryptofaanbron nodig is [14](#page=14).
##### 3.1.1.2 Tarwe
Tarwe is een naaktzadige graan met een laag vezelgehalte en is belangrijk als broodgraan en voor voederdoeleinden. Het bevat endogeen fytase, wat de fosforbeschikbaarheid ten goede komt, maar kan leiden tot een onevenwichtige calcium/fosforverhouding. De hoge kleverigheid van tarwe is gunstig bij het persen van korrels voor bijvoorbeeld hondenvoer, maar beperkt de toevoeging tot maximaal 20-30% in pluimveevoer vanwege het risico op kleverigheid. Ook bij paarden kan tarwe koliek veroorzaken [14](#page=14).
##### 3.1.1.3 Spelt
Spelt is een bedektzadige variëteit van tarwe, wat resulteert in een hoger vezelgehalte. Het wordt als veiliger beschouwd voor herkauwers en paarden en kan groeien op armere bodems [15](#page=15).
##### 3.1.1.4 Gerst
Gerst is een bedektzadige graan met een hoog vezelgehalte. Het wordt gebruikt als brouwersgerst (twee rijig) of als voedergraan (zes rijig). Gerst werkt darmregulerend en bevat veel vezels, maar ook zetmeel, waardoor het veel gebruikt wordt voor varkens. Het is een veiliger graan voor rundvee dan tarwe door het hogere vezelgehalte. Pluimvee lust gerst minder graag vanwege het hoge vezelgehalte; fytase en carbohydrasen kunnen de verteerbaarheid verbeteren. De 5% beta-glucanen in de buitenkant zijn moeilijk verteerbaar en vereisen de toevoeging van beta-glucanase [15](#page=15).
##### 3.1.1.5 Rogge
Rogge is een naaktzadige graan met een laag vezelgehalte. Het heeft een lagere energiewaarde dan tarwe door een hoger gehalte aan moeilijk verteerbare beta-glucanen en pentosanen. Rogge is minder geschikt voor pluimvee, tenzij voederenzymen worden toegevoegd [16](#page=16).
##### 3.1.1.6 Triticale
Triticale is een naaktzadige graan met een laag vezelgehalte en is een hybride van tarwe en rogge. Het profiteert van het heterosis-effect, wat resulteert in betere eigenschappen [16](#page=16).
##### 3.1.1.7 Haver
Haver is een bedektzadige graan met een redelijk hoog vezelgehalte. Het is typisch voor paarden, omdat het weinig zetmeel en snel verteerbaar koolhydraat bevat, wat de kans op koliek vermindert. Het hoge gehalte aan onverzadigd vet (linolzuur) bevordert een glanzend haarkleed. Haver bevat geen endogeen fytase, dus exogeen fytase moet worden toegevoegd [17](#page=17).
##### 3.1.1.8 Milo / sorghum
Milo of sorghum is een naaktzadige graan met een laag vezelgehalte. Het is vergelijkbaar met maïs, maar geeft bleke karkassen bij pluimvee in plaats van gele. Het is droogtebestendig en groeit op arme gronden, wat het belangrijk maakt voor humane voeding in zuidelijke regio's. Soms bevat het tannines die de eiwitvertering benadelen [17](#page=17).
##### 3.1.1.9 Rijst
Rijst is een bedektzadige graan met een hoog vezelgehalte. Onbewerkte rijst wordt zelden gebruikt voor dieren, behalve gekookte rijst voor honden. Bijproducten van rijstverwerking worden wel gebruikt in diervoeding, meestal zonder de dop [18](#page=18).
##### 3.1.1.10 Gierst / millet
Gierst of millet is een bedektzadige graan met een hoog vezelgehalte. De voederwaarde is vergelijkbaar met haver, maar het is moeilijk verteerbaar voor varkens. Vanwege de kleine korrel is het interessant voor volièrevogels [18](#page=18).
##### 3.1.1.11 Boekweit
Boekweit behoort tot de ganzenvoetfamilie en wordt als graan beschouwd. Het is vergelijkbaar met haver qua voederwaarde, maar heeft een lager fosforgehalte dan granen [19](#page=19).
#### 3.1.2 Peulvruchten
Peulvruchten kenmerken zich door hun stikstofbenutting via symbiose met bodembacteriën. Ze bevatten vaak meer anti-nutritionele factoren (ANF), wat de kosten van verwerking kan verhogen. Peulvruchten bevatten meer eiwit dan granen, met een hoge kwaliteit en een goed evenwicht van essentiële aminozuren. De koolhydraten bestaan voornamelijk uit zetmeel, dat snel fermenteerbaar is, wat bij konijnen flatulentie kan veroorzaken [20](#page=20).
##### 3.1.2.1 Sojabonen
Sojabonen zijn wereldwijd van belang en bieden voordelen zoals een hoge verteerbaarheid van eiwit en vet, een hoogwaardig en eiwitrijk profiel, en een hoog vetgehalte met veel linolzuur (een omega-6-vetzuur). Lecithine in sojabonen fungeert als emulgator voor een betere vetvertering. Nadelen zijn het kleine aandeel zetmeel, wat leidt tot dikke darmfermentatie, en de aanwezigheid van ANF zoals trypsine-inhibitor en hemaglutinines, die door kortstondige verhitting (toasten) grotendeels onschadelijk worden gemaakt. Fytinezuur is thermisch stabiel en vereist de toevoeging van exogeen fytase. Het hoge gehalte aan poly-onverzadigde vetzuren (PUFA) kan de vetkwaliteit van karkassen beïnvloeden [20](#page=20).
##### 3.1.2.2 Andere peulvruchten
Andere veelgebruikte peulvruchten in diervoeding zijn linzen, lupinen, duivenbonen, erwten en aardnoten (pinda's) [21](#page=21).
#### 3.1.3 Oliehoudende zaden
Oliehoudende zaden zijn belangrijk als bron van vetten en eiwitten.
##### 3.1.3.1 Lijnzaad
Lijnzaad is rijk aan linolzuur (een omega-3-vetzuur) en kan bij paarden zorgen voor een glanzend haarkleed. Het eiwit is van minder goede kwaliteit. Door het hoge gehalte aan onverzadigde olie wordt lijnzaad snel ranzig. Slijmstoffen in lijnzaad hebben een laxerende werking. Lijnzaad bevat linamarine en myrosinase, die giftig blauwzuur kunnen vormen; daarom moet lijnzaad altijd gekookt worden en moet het kookvocht worden weggegooid [22](#page=22).
##### 3.1.3.2 Koolzaad & raapzaad
Koolzaad en raapzaad zijn Europese alternatieven voor soja en hebben een hoog lysinegehalte, wat resulteert in een interessant aminozuurprofiel. Er is selectie geweest voor variëteiten met een laag erucazuur, glycosinolaten en ruwe celstof (0, 00 en 000 variëteiten). Sinapine kan leiden tot een vissmaak in eieren bij bepaalde bruine legrassen die trimethylamine (TMA) niet efficiënt kunnen omzetten naar trimethylamineoxide (TMAO) [22](#page=22).
##### 3.1.3.3 Zonnebloempitten & saffloerzaad / cardi
Zonnebloempitten en saffloerzaad zijn rijk aan zwavelhoudende aminozuren zoals methionine en cysteïne. Lysine is daarom vaak het limiterende aminozuur. Deze zaden zijn gunstig voor veren en haarkleed tijdens de rui, aangezien keratine disulfidebruggen bevat. Het is belangrijk om zonnebloempitten te ontdoppen, wat het vezelgehalte vermindert. Saffloerzaad is vergelijkbaar met zonnebloempitten [23](#page=23).
### 3.2 Plantaardig & bewerkt
#### 3.2.1 Bewerkt van granen
##### 3.2.1.1 Tarwebijproducten
Tarwebloem en tarwezemelen zijn bijproducten van tarwebereiding. Tarwezemelen zijn vitaminerijker dan bloem, met name aan vitamine B. De calcium/fosforverhouding blijft ongunstig. Het fosfor is goed benutbaar door het aanwezige endogene fytase. Eenzijdig voeren met tarwebijproducten kan leiden tot molenaarsziekte (secundaire hyperparathyroïdie) door een tekort aan calcium. Tarwebijproducten worden beschouwd als een "rustige" grondstof voor herkauwers door hun vezelgehalte en lage gehalte aan snel fermenteerbaar zetmeel. In petfood worden ze gebruikt als energieverdunners die voor darmvulling zorgen. Het lage soortelijk gewicht kan leiden tot snelle verzadiging [23](#page=23) [24](#page=24).
##### 3.2.1.2 Maïsbijproducten
Bijproducten van maïsverwerking omvatten onder andere maisglutenvoer (matig eiwitrijk) en maisglutenmeel (zeer eiwitrijk) (#page=25, 26) [25](#page=25) [26](#page=26).
##### 3.2.1.3 Gerstbijproducten
Bijproducten van gerst komen voornamelijk voort uit het brouwproces [27](#page=27).
##### 3.2.1.4 Haverbijproducten
Haververwerking levert diverse bijproducten op [28](#page=28).
##### 3.2.1.5 Bijproducten van biobrandstof
Bijproducten van bio-ethanol productie, zoals DDGS (Dried Distiller's Grains & Solubles), kunnen variabele kwaliteit hebben. De Maillard-reactie tijdens de productie kan de eiwitkwaliteit beperken. Voor rundvee kunnen deze bijproducten geschikt zijn mits bepaalde aminozuren worden toegevoegd. Glycerol, een bijproduct van biodiesel uit koolzaad of raapzaad, is een snelle koolhydraatbron maar kan glycosinolaten bevatten [28](#page=28).
#### 3.2.2 Bewerkt van oliehoudende zaden
Bijproducten van oliehoudende zaden concurreren minder met humane voeding dan de zaden zelf [29](#page=29).
##### 3.2.2.1 Extractie
Extractie van olie kan mechanisch (persen, wringen) of chemisch (met organische solventen) plaatsvinden. Mechanisch persen levert koeken op die nog veel vet bevatten, terwijl wringen schilfers met minder vet oplevert. Chemische extractie is het meest efficiënt en resulteert in schroten met weinig vet [29](#page=29).
##### 3.2.2.2 Eigenschappen van bewerkte oliehoudende zaden
Het eiwit in bijproducten van oliehoudende zaden is over het algemeen van goede kwaliteit, maar de concentratie kan variëren (bv. sojaschroot veel eiwit, kokosschroot weinig). De limiterende aminozuren zijn dezelfde als van het oorspronkelijke product. Het vetgehalte van de bijproducten is afhankelijk van de extractiemethode. Het vezelgehalte wordt beïnvloed door het ontdoppen van zaden zoals zonnebloempitten. De calcium/fosforverhouding blijft vaak te laag, maar is iets beter dan bij granen, en het hoge gehalte aan fytinezuur vereist de toevoeging van fytase. Wateroplosbare vitamines zijn meer aanwezig dan vetoplosbare vitamines, die meegevoerd worden met de olie. Anti-nutritionele factoren (ANF) zijn vaak wateroplosbaar, waardoor ze in hoge concentraties in veel oliebijproducten kunnen voorkomen [29](#page=29).
> **Tip:** De efficiëntie van oliewinning is direct gerelateerd aan het vetpercentage in het uiteindelijke bijproduct. Hogere extractie-efficiëntie betekent een lager vetgehalte in de vaste reststof.
---
# Dierlijke en minerale voedermiddelen en additieven
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de kenmerken en samenstelling van dierlijke en minerale voedermiddelen, evenals de verschillende categorieën van additieven die in diervoeders worden gebruikt.
### 4.1 Dierlijke voedermiddelen
Dierlijke voedermiddelen kenmerken zich door een laag vezelgehalte (met uitzondering van botten, huid, haar en pezen). Ze bevatten weinig koolhydraten, behalve melk. Het eiwitgehalte is zeer hoog en van goede kwaliteit. Vetten zijn doorgaans verzadigd, zoals karkasvet van landdieren. Mineralen zijn goed benutbaar en niet gebonden aan fytinezuur. Dierlijke bronnen bevatten meer natrium en minder kalium dan plantaardige bronnen. Ze zijn een goede bron van vetoplosbare vitamines (A, D, E, K) afhankelijk van het vetgehalte, en vitamine B12 [30](#page=30).
#### 4.1.1 Zuivelproducten
Zuivelproducten kunnen een hoog of laag lactosegehalte hebben. Ze worden zowel voor humane consumptie als voor diervoeding ingezet, met name voor biggen. De samenstelling varieert, met aandacht voor de calcium/fosforverhouding [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 4.1.2 Producten van landdieren
* **Soorten:** Dierlijke meelproducten zoals diermeel, vleesbeendermeel, beendermeel en pluimveeslachtafvalmeel zijn uitsluitend toegestaan voor niet-consumptiedieren. Verenmeel, verkregen door enzymatische hydrolyse van veren, dient als eiwitbron voor visvoeding en voeding van honden en katten. Bloedmeel is eveneens een product van landdieren [32](#page=32).
* **Samenstelling:** Ruw eiwit (RE) gehaltes variëren van 40 tot 60%, ruw vet (RVET) rond de 10%, en ruwe as (RAS) tussen 20 en 40%. De kwaliteit van het ruw eiwit is gerelateerd aan de kwaliteit van de ruwe as (RE/RAS verhouding) [32](#page=32).
* **Dierlijke vetten:** Dierlijke vetten worden gebruikt ter verbetering van de smakelijkheid, als energiebron, voor technische functies en als leverancier van essentiële vetzuren [32](#page=32).
#### 4.1.3 Producten van zeedieren
* **Soorten:** De belangrijkste producten van zeedieren zijn vismeel en visolie [32](#page=32).
* **Samenstelling:** Vismeel heeft doorgaans een lager RE-gehalte en kwaliteit, waarbij het droogproces cruciaal is voor de kwaliteit. Bij bederf kan de RE ontbinden, wat leidt tot de vorming van biogene amines. Visvet bevat veel omega-3-vetzuren. Het RAS-gehalte varieert van 10 tot 25%, afhankelijk van de aanwezigheid van graten, koppen en ingewanden. De Ca/P-verhouding is vaak lager dan bij diermeel, maar kan hoger zijn indien schelpen worden verwerkt. Vitamine ADEK-gehaltes zijn afhankelijk van het vetgehalte, en vitamine B1 kan worden afgebroken door thiaminasen [32](#page=32).
* **Opmerkingen:** Overmatig gebruik van vismeel kan leiden tot smaakafwijkingen in producten zoals eieren (vissmaak). Vismeel mag niet worden gebruikt voor productiedieren vanwege het risico op contaminatie met salmonella, dioxines en zware metalen [32](#page=32).
### 4.2 Minerale voedermiddelen
Minerale voedermiddelen leveren essentiële mineralen voor de voeding van dieren.
#### 4.2.1 Fosfor (P)
De verteerbaarheid van fosfor is belangrijk, met name met betrekking tot de aanwezigheid van fytinezuur in plantaardige grondstoffen. Diverse fosfaatverbindingen worden gebruikt, waaronder monocalciumfosfaat ($Ca(H_2PO_4)_2$) en dicalciumfosfaat ($CaHPO_4$) als voederfosfaat. Tricalciumfosfaat wordt gevonden in beendermeel voor petfood. De Ca/P-verhoudingen van deze producten variëren [33](#page=33).
#### 4.2.2 Calcium (Ca)
Voederkrijt, in de vorm van calciumcarbonaat ($CaCO_3$), wordt verkregen uit kalksteen, oesterschelpen en eischalen. Gips ($CaSO_4$ en $CaCl_2$) wordt zelden gebruikt, maar kan eventueel worden toegepast om de voeding te verzuren [33](#page=33).
#### 4.2.3 Natrium (N)
Keukenzout ($NaCl$) is de meest voorkomende bron van natrium. Natriumbicarbonaat ($NaHCO_3$) kan worden ingezet als buffer, bijvoorbeeld om kuilvoer voor runderen met een te hoog zetmeelgehalte te stabiliseren, of om de voeding alkalogeen te maken [33](#page=33).
### 4.3 Niet-conventionele voedermiddelen
Niet-conventionele voedermiddelen omvatten producten zoals gistfermentaties en eendenkroos [33](#page=33).
### 4.4 Additieven
Additieven zijn stoffen die aan diervoeder worden toegevoegd om specifieke doelen te bereiken [34](#page=34).
#### 4.4.1 Technologische additieven
Deze groep omvat bewaarstoffen, antioxidanten, emulgatoren, stabilisatoren, zuurgraadregelaars en kuiladditieven [34](#page=34).
#### 4.4.2 Zintuiglijke additieven
Deze additieven beïnvloeden de smaak, geur en kleur van het voer. Kleurstoffen kunnen worden toegepast voor het dier zelf, voor het eindproduct, of voor de perceptie door de eigenaar. Tannines, bijvoorbeeld, worden als smaakstof gebruikt in bier en wijn en hebben ook andere functies [34](#page=34).
#### 4.4.3 Nutritionele additieven
Dit zijn vitaminen, aminozuren en sporenelementen die de nutritionele waarde van het voer aanvullen [34](#page=34).
#### 4.4.4 Zoötechnische additieven
Deze additieven zijn gericht op het verbeteren van de verteerbaarheid en het stabiliseren van de darmflora [34](#page=34).
#### 4.4.5 Coccidiostatica en histomonostatica
Deze middelen staan onder druk om verboden te worden, hoewel er momenteel geen volwaardige alternatieven zijn, behalve het verlagen van de bezettingsgraad van dieren [34](#page=34).
> **Tip:** Sommige additieven kunnen voor andere doeleinden worden gebruikt dan waarvoor ze officieel zijn geregistreerd, zonder dat hiervoor dierproeven nodig zijn als bewijs. Zo kunnen organische zuren die als zuurgraadregelaar geregistreerd staan, ook effectief zijn voor de darmmicrobiota [34](#page=34).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Ruwvoeder | Voedsel voor dieren dat voornamelijk bestaat uit plantaardig materiaal met een hoog gehalte aan vezels, zoals gras, hooi, kuilvoer en stro. |
| Weidegras | Gras dat direct door dieren wordt begraasd, waarvan de samenstelling sterk afhankelijk is van factoren zoals de botanische opbouw, het seizoen en de bemesting. |
| Leguminosen | Een plantenfamilie, ook wel peulvruchten genoemd, die bekend staat om hun vermogen stikstof uit de lucht te binden en vaak een hoog eiwitgehalte hebben. |
| N-fixatie | Het proces waarbij stikstof uit de atmosfeer wordt omgezet in een voor planten opneembare vorm, vaak uitgevoerd door bacteriën in symbiose met leguminosen. |
| Saponines | Natuurlijke stoffen, vaak voorkomend in planten zoals leguminosen, die bij herkauwers schuimige tympanie kunnen veroorzaken door hun interactie met eiwitten. |
| Isoflavonen | Plantaardige verbindingen die structureel lijken op oestrogenen en in sommige leguminosen, zoals soja, aanwezig zijn, wat kan leiden tot een oestrogene werking bij dieren. |
| Tannines | Plantaardige verbindingen die als afweermiddel dienen en de verteerbaarheid van voedsel kunnen beïnvloeden door eiwitten te binden. |
| Snijgranen | Gewassen die speciaal worden geteeld voor hun stengels en bladeren, geoogst voordat de graanproductie volledig is, en vaak worden verwerkt tot kuilvoer. |
| GPS (Gehele Planten Silage) | Silage gemaakt van graangewassen die in hun geheel worden gehakseld en ingekuild, zoals triticale of tarwe, om als ruwvoeder te dienen. |
| Kruisbloemigen | Een familie van planten waartoe onder andere kolen, rapen en bieten behoren, die in diervoeding kunnen worden gebruikt maar ook potentieel toxische stoffen kunnen bevatten. |
| Glycosinolaten | Verbindingen die in kruisbloemigen voorkomen en kunnen worden omgezet in thiocyanaten, die toxisch kunnen zijn voor dieren. |
| S-methylcysteïnesulfoxide | Een stof die in sommige kruisbloemigen voorkomt en hemolytische anemie kan veroorzaken bij herkauwers. |
| Dubbel nul variëteit | Geselecteerde variëteiten van kruisbloemigen waarin de concentraties van zowel glycosinolaten als S-methylcysteïnesulfoxide zijn gereduceerd. |
| Wortels & knollen | Wortelgewassen en ondergrondse stengels of wortels die, hoewel potentieel bruikbaar als diervoeder, vaak concurrerend zijn met humane consumptie. |
| Bewaring van voedermiddelen | Het proces van opslag en behandeling van voeder om de kwaliteit te behouden, bederf te voorkomen en microbiologische groei te minimaliseren, zodat het geschikt blijft voor consumptie door vee. |
| Inkuilen | Een conserveringsmethode waarbij vochtig materiaal (zoals gras, maïs of luzerne) wordt opgeslagen onder anaerobe omstandigheden om fermentatie te induceren en zo bederf te voorkomen. Dit proces is minder afhankelijk van weersomstandigheden dan drogen. |
| Ademhalingsfase (inkuilproces) | De initiële, aerobe fase van het inkuilproces waarbij plantenmateriaal nog ademt, wat leidt tot vochtverlies, warmteontwikkeling en een afname van oplosbare koolhydraten zoals FOS (fructooligosachariden). Zuurstof verdwijnt geleidelijk tijdens deze fase. |
| Verzuringsfase (inkuilproces) | De anaerobe fase van het inkuilproces, waarbij melkzuurbacteriën (lactobacillen) organische zuren produceren, voornamelijk melkzuur, om de pH te verlagen tot onder 4,5. Dit proces stopt de groei van de meeste schadelijke micro-organismen. |
| Lactobacillen | Een groep melkzuurbacteriën die een essentiële rol spelen in de verzuringsfase van inkuilprocessen. Ze zetten suikers om in melkzuur, wat de pH van het materiaal verlaagt en de conservering bevordert. |
| Melasse | Een stroperig bijproduct van de suikerproductie, rijk aan suikers, dat vaak wordt toegevoegd aan vochtig voer tijdens het inkuilen. Het dient als substraat voor lactobacillen, ter bevordering van de verzuring. |
| Drogen | Een conserveringsmethode waarbij vocht uit voederplanten wordt verwijderd door blootstelling aan lucht en zonlicht, om bederf te voorkomen en de houdbaarheid te verlengen. Dit proces is sterk afhankelijk van weersomstandigheden. |
| Hooi | Gras dat is gemaaid en vervolgens gedroogd in de zon op het veld om het te conserveren. Het bevat doorgaans minder vocht dan kuilvoer en is bedoeld voor langdurige opslag. |
| Stro | Stengelmateriaal van granen, zoals tarwe of gerst, dat na het oogsten van de korrels wordt gedroogd. Stro wordt voornamelijk gebruikt als bodembedekker, maar kan ook als ruwvoeder dienen. |
| Kaf | De dopjes of schilletjes van granen die overblijven na het dorsen en schonen van de oogst. Kaf kan gedroogd worden en dient als een vorm van ruwvoeder. |
| Voordroogkuil | Een type kuilvoer dat wordt gemaakt van gras dat slechts kort (ongeveer 2-3 dagen) wordt gedroogd voordat het wordt ingekuild. Dit resulteert in een hogere vochtigheid dan bij hooi. |
| Balensilage | Kuilvoer dat wordt verpakt in balen, wat een flexibele en efficiënte methode is voor het conserveren van kleinere hoeveelheden voer, vaak met de garantie van versheid. |
| Sleufsilo | Een type opslagfaciliteit voor kuilvoer, bestaande uit een open, gegraven of gebouwde geul, waarin grote hoeveelheden voer worden opgeslagen. Het is kosteneffectief maar kan een hoger risico op bederf met zich meebrengen. |
| Aleuronlaag | De buitenste laag van het endosperm van een graankorrel, die rijk is aan eiwitten en vetten, en ook veel vitaminen en mineralen bevat. Deze laag draagt bij aan de voedingswaarde van volkorenproducten. |
| Aminozuur (AZ) | Bouwsteen van eiwitten. Essentiële aminozuren kunnen niet door het lichaam zelf worden aangemaakt en moeten via de voeding worden verkregen. Lysine, methionine en cysteïne zijn voorbeelden van belangrijke aminozuren in diervoeding. |
| Anti-nutritionele factoren (ANF) | Stoffen in plantaardige voedingsmiddelen die de opname of benutting van nutriënten kunnen belemmeren of schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van dieren. Voorbeelden zijn fytinezuur, trypsine-inhibitor en hemaglutinines. |
| Bedektzadige granen | Granen die voorzien zijn van een extra vezellaagje rondom de graankorrel, wat resulteert in een hoger vezelgehalte in vergelijking met naaktzadige granen. Voorbeelden zijn gerst, haver, rijst en gierst. |
| Carotenoïden | Pigmenten die van nature voorkomen in planten, zoals in maïs. Deze stoffen kunnen bij pluimvee de kleur van de eidooier en het karkasvet beïnvloeden, en worden ook beschouwd als antioxidanten. |
| DDGS (Dried Distiller's Grains with Solubles) | Een bijproduct van de productie van bio-ethanol uit granen. Het bevat eiwit, vezels en vet, maar de eiwitkwaliteit kan beperkt zijn door Maillardreacties tijdens het productieproces. |
| Endogeen fytase | Een enzym dat van nature aanwezig is in bepaalde granen, zoals tarwe. Dit enzym speelt een rol bij het afbreken van fytinezuur, waardoor fosfor beter beschikbaar wordt voor opname. |
| Essentiële aminozuren | Aminozuren die het lichaam niet zelf kan aanmaken en die via de voeding moeten worden aangeleverd. Lysine, methionine en cysteïne zijn voorbeelden van aminozuren die vaak limiterend zijn in plantaardige voeders. |
| Fytase | Een enzym dat fytinezuur kan afbreken, waardoor de fosforbeschikbaarheid in plantaardige voeders verbetert. Dit enzym kan zowel endogeen (van nature aanwezig in het voer) als exogeen (toegevoegd) zijn. |
| Fytinezuur | Een vorm van fosforopslag in plantaardige voedingsmiddelen die de opname van mineralen zoals fosfor, calcium en zink kan beperken. Het is thermisch stabiel en kan niet volledig worden afgebroken door verhitting. |
| Glucosolaten | Stoffen die voorkomen in kruisbloemige planten zoals koolzaad en raapzaad. Bij de afbraak kunnen deze stoffen leiden tot de vorming van verbindingen die de smaak van eieren beïnvloeden (vissmaak). |
| Heterosis effect | Een fenomeen waarbij een hybride nakomeling eigenschappen vertoont die superieur zijn aan die van beide ouders. Dit is bijvoorbeeld van toepassing bij triticale, een graanhybride van tarwe en rogge. |
| Kiem | Het deel van de graankorrel dat de potentie heeft om uit te groeien tot een nieuwe plant. De kiem is rijk aan vetten en bepaalde vitaminen. |
| Koliek | Een verzamelnaam voor buikpijn bij dieren, die bij paarden bijvoorbeeld kan worden veroorzaakt door de snelle afbraak van bepaalde zetmelen in voer zoals maïs. |
| Lecithine | Een natuurlijke emulgator die voorkomt in sojabonen. Het speelt een rol bij de vertering en opname van vetten en wordt vaak toegevoegd aan diervoeders. |
| Linolzuur | Een essentieel meervoudig onverzadigd vetzuur van de omega-6-familie, dat bijvoorbeeld voorkomt in zonnebloempitten en soja. Het is belangrijk voor de gezondheid van de huid en vacht. |
| Linoleenzuur | Een essentieel meervoudig onverzadigd vetzuur van de omega-3-familie, dat prominent aanwezig is in lijnzaad. Het heeft ontstekingsremmende eigenschappen en draagt bij aan een glanzende vacht. |
| Maillardreacties | Chemische reacties tussen aminozuren en reducerende suikers bij verhitting, wat resulteert in bruining en de vorming van nieuwe smaakstoffen en aroma's. In diervoeding kan dit echter de eiwitkwaliteit negatief beïnvloeden. |
| Meellichaam | Het grootste deel van de graankorrel, dat voornamelijk uit zetmeel bestaat. Dit is het deel dat wordt gebruikt voor de productie van witte bloem. |
| Naaktzadige granen | Granen waarbij de graankorrel direct blootligt, zonder een extra vezellaagje. Deze granen hebben over het algemeen een lager vezelgehalte. Voorbeelden zijn tarwe, maïs, rogge en triticale. |
| Niaciene (vitamine B3) | Een B-vitamine die een rol speelt in de energiestofwisseling. Tryptofaan is een precursor voor niacine, en een tekort aan tryptofaan in het dieet kan leiden tot een niacinetekort. |
| Oxidatieve afbraak | Het proces waarbij vetten worden afgebroken door reactie met zuurstof. Dit kan leiden tot ranzigheid en kwaliteitsverlies van het voeder, met name bij voeder met een hoog gehalte aan onverzadigde vetten. |
| Paddy | Ongepelde rijst, waarbij de buitenste kafjes nog aanwezig zijn. Dit kan soms worden gebruikt als voer voor bepaalde diersoorten zoals duiven en siervogels. |
| Peulvruchten | Planten die vruchten in de vorm van peulen dragen, zoals sojabonen, erwten en linzen. Ze zijn een belangrijke bron van eiwit en bevatten vaak meer anti-nutritionele factoren dan granen. |
| Petfood | Voer specifiek bestemd voor huisdieren, zoals honden en katten. De samenstelling kan variëren afhankelijk van de soort en levensfase van het dier. |
| Poly-onverzadigde vetzuren (PUFA) | Vetten met meerdere dubbele bindingen, die gevoelig zijn voor oxidatie. Een hoog gehalte aan PUFA's in het voer kan invloed hebben op de vetkwaliteit van het karkas bij dieren. |
| Precursor | Een stof die door het lichaam kan worden omgezet in een andere, actieve stof. Tryptofaan is bijvoorbeeld een precursor voor niacine. |
| Raygras | Een veelgebruikt grassoort in de landbouw, dat ook vezels kan leveren. De term "RC hoog" in de context van gerst kan verwijzen naar een hoog gehalte aan ruwe celstof. |
| Ruwe celstof | Een verzamelnaam voor de onverteerbare delen van planten, voornamelijk cellulose, hemicellulose en lignine. Een hoog gehalte aan ruwe celstof kan de verteerbaarheid van voer beïnvloeden. |
| Saffloerzaad | Een oliehoudend zaad dat vergelijkbaar is met zonnebloempitten en wordt gebruikt als bron van olie en voedingsstoffen. Het wordt soms aangeduid als het "kleine broertje" van zonnebloempitten. |
| Secale | De botanische naam voor rogge, een graansoort die wordt gebruikt in de voeding en ook als basis voor de hybride graansoort triticale. |
| Sinapine | Een stof die voorkomt in koolzaad en raapzaad. Bij de afbraak kan het leiden tot de vorming van trimethylamine, wat een vissmaak kan veroorzaken. |
| Slijmstoffen | Stoffen die bij contact met water (zoals speeksel) een slijmerige substantie vormen. Deze eigenschap komt voor in lijnzaad en kan een laxerende werking hebben. |
| Sojabonen | Een peulvrucht die wereldwijd een belangrijke bron van eiwit en vet is, zowel voor humane als dierlijke consumptie. Ze bevatten echter ook anti-nutritionele factoren. |
| Triticale | Een hybride graansoort die is ontstaan uit een kruising tussen tarwe (Triticum) en rogge (Secale). Het combineert eigenschappen van beide ouderplanten en wordt vaak geteeld vanwege zijn agronomische voordelen. |
| Tryptofaan | Een essentieel aminozuur dat een precursor is voor niacine (vitamine B3). Sommige granen, zoals maïs, zijn van nature arm aan tryptofaan. |
| Triticum | De botanische naam voor tarwe, een van de oudste en meest verbouwde graansoorten ter wereld, belangrijk voor zowel humane voeding als diervoeding. |
| Urease | Een enzym dat ureum kan afbreken. Het kan als een anti-nutritionele factor worden beschouwd in peulvruchten, omdat het de verteerbaarheid van eiwit kan beïnvloeden. |
| Vruchtwand | De buitenste laag van de graankorrel die afkomstig is van de bloem van de plant. Het vormt een beschermende laag rondom de rest van de korrel. |
| Zetmeel | Een koolhydraat dat dienst doet als belangrijkste energiebron in granen. De verteerbaarheid en afbraaksnelheid van zetmeel variëren per graansoort en bewerking. |
| Dierlijke voedermiddelen | Voedermiddelen die afkomstig zijn van dieren, waaronder zuivelproducten en producten van land- en zeedieren. Deze kenmerken zich doorgaans door een laag vezelgehalte, weinig koolhydraten (behalve melk), een hoog eiwitgehalte van goede kwaliteit en goed benutbare mineralen. |
| Zuivelproducten | Producten die afkomstig zijn van melk, zoals kaas en wei. Ze kunnen veel of weinig lactose bevatten en worden gebruikt in zowel humane voeding als diervoeding, bijvoorbeeld voor biggen. |
| Producten van landdieren | Diverse producten afkomstig van landdieren die als voedermiddel kunnen dienen. Voorbeelden zijn diermeel, vleesbeendermeel, beendermeel en pluimveeslachtafvalmeel, die uitsluitend voor niet-consumptiedieren bestemd zijn. Ook verenmeel, bloedmeel en dierlijke vetten vallen hieronder. |
| Verenmeel | Een eiwitbron voor diervoeding, met name voor visvoeding, honden en katten, verkregen door het enzymatisch hydrolyseren van veren. |
| Diermeel | Een product afkomstig van landdieren, dat voor een aanzienlijk deel bestaat uit eiwit (RE), wat het geschikt maakt als voedermiddel, mits het voldoet aan kwaliteitsnormen. |
| Producten van zeedieren | Voedermiddelen verkregen uit zeedieren, zoals vismeel en visolie. Deze zijn rijk aan omega-3-vetzuren en bevatten diverse mineralen en vitaminen, maar er moet gelet worden op de kwaliteit door verhitting en de mogelijke aanwezigheid van biogene amines. |
| Vismeel | Een product van zeedieren dat een eiwitbron vormt, waarbij de kwaliteit sterk afhankelijk is van het droogproces en de aanwezige bestanddelen zoals graten en ingewanden. |
| Visolie | Een product van zeedieren dat rijk is aan essentiële vetzuren, met name omega-3-vetzuren, en dient als belangrijke energieleverancier in diervoeding. |
| Minerale voedermiddelen | Voedermiddelen die voornamelijk uit mineralen bestaan en essentieel zijn voor de voeding van dieren. Voorbeelden zijn fosforverbindingen zoals monocalciumfosfaat en dicalciumfosfaat, calciumbronnen zoals voederkrijt (calciumcarbonaat) en natriumbronnen zoals keukenzout. |
| Fosfor (P) | Een essentieel mineraal dat voorkomt in verschillende verbindingen zoals monocalciumfosfaat en dicalciumfosfaat, en cruciaal is voor de botgezondheid en andere fysiologische processen bij dieren. De verteerbaarheid is belangrijk, zeker gezien de aanwezigheid van fytinezuur in plantaardige grondstoffen. |
| Calcium (C) | Een belangrijk mineraal voor botten en tanden, dat wordt aangevuld via voedermiddelen zoals voederkrijt (calciumcarbonaat) afkomstig van kalksteen, oesterschelpen en eischalen. |
| Natrium (N) | Een mineraal dat vaak wordt aangevuld via keukenzout (natriumchloride) en natriumbicarbonaat, dat ook als buffer kan dienen in voer, bijvoorbeeld om de zuurgraad van kuilvoer te reguleren. |
| Additieven | Stoffen die aan diervoeder worden toegevoegd om specifieke functies te vervullen, zoals het verbeteren van de houdbaarheid, de smaak, de voedingswaarde of de gezondheid van het dier. |
| Technologische additieven | Stoffen die de kwaliteit en houdbaarheid van diervoeder verbeteren, waaronder bewaarstoffen, antioxidanten, emulgatoren, stabilisatoren, zuurteregelaars en kuiladditieven. |
| Zintuiglijke additieven | Stoffen die de aantrekkelijkheid van diervoeder verhogen door middel van smaak, geur of kleur. Kleurstoffen kunnen worden toegepast voor het dier, het product of de perceptie door de eigenaar. |
| Nutritionele additieven | Stoffen die de voedingswaarde van diervoeder verhogen, zoals vitaminen, aminozuren en sporenelementen, ter aanvulling van de basisvoeding. |
| Zoötechnische additieven | Stoffen die gericht zijn op het verbeteren van de diergezondheid en productieprestaties, zoals verteerbaarheidsbevorderaars en darmflorastabilisatoren. |
| Coccidiostatica | Medicijnen die worden toegevoegd aan diervoeder om de groei en verspreiding van coccidiën, parasitaire protozoa die darmziekten veroorzaken, te remmen. |
| Histomonostatica | Medicijnen die worden toegevoegd aan diervoeder om de groei en verspreiding van Histomonas meleagridis, een parasiet die voornamelijk kalkoenen treft, te remmen. |
| RE (Ruw Eiwit) | Een belangrijke indicator voor het eiwitgehalte in diervoeders, zoals diermeel en vismeel, waarbij een hoog gehalte duidt op een goede eiwitbron. |
| RVET (Ruw Vet) | Vertegenwoordigt het ruw vetgehalte in diervoeders, wat bijdraagt aan de energiedichtheid van het voer. |
| RAS (Ruwe As) | Geeft het mineraalgehalte in een voedermiddel aan en wordt vaak als maatstaf gebruikt voor de samenstelling van producten zoals vismeel en beendermeel. |
| Biogene amines | Stoffen die kunnen ontstaan bij bederf van eiwitrijke voedermiddelen, zoals vismeel, en die de kwaliteit van het voer kunnen beïnvloeden. |
| Omega-3-vetzuren | Essentiële meervoudig onverzadigde vetzuren die veel voorkomen in visolie en van belang zijn voor de gezondheid. |
| Ca/P verhouding | De verhouding tussen calcium (Ca) en fosfor (P) in een voedermiddel, die cruciaal is voor de correcte opname en benutting van beide mineralen door het dier. |
| Thiaminasen | Enzymen die vitamine B1 (thiamine) kunnen afbreken, wat kan leiden tot tekorten bij dieren die gevoerd worden met bepaalde dierlijke producten. |