Cover
立即免费开始 SMV Onderzoeksmethoden word versie.pdf
Summary
# Wetenschappelijke benaderingen en filosofieën
Dit onderwerp verkent de diverse methodologische en filosofische fundamenten van wetenschappelijk onderzoek, met speciale aandacht voor de wisselwerking tussen theorie en empirie, de debatten tussen rationalisme en empiricisme, en uiteenlopende wetenschapsfilosofische perspectieven zoals positivisme en interpretivisme.
### 1.1 Wat heet wetenschap?
Wetenschap wordt gedefinieerd als een systeem of methode om tot gefundeerde, gegronde kennis te komen. Dit proces is langzaam en omvat eeuwen van geaccumuleerde kennis, georganiseerd in theorieën en gesteund op empirische gegevens. Empirische kennis komt voort uit wetenschappelijke ervaringen en onderzoek. Het onderscheidt zich van alledaagse kennis door strikte regels die de kwaliteit waarborgen en leiden tot geldige en betrouwbare kennis. Wetenschap stelt zich af tegen andere kennisbronnen zoals eigen ervaringen, pers, media of ideologieën, omdat deze beïnvloed kunnen worden door persoonlijke achtergronden. Wetenschap vertrekt vanuit onzekerheid en streeft naar zekerheid door middel van een verkennend proces [1](#page=1).
### 1.2 Sociale wetenschappen
De organisatie van grote wetenschapsgebieden en disciplines beïnvloedt de manier waarop we denken en wetenschap uitoefenen. Sociale wetenschappen zijn bijzonder omdat ze consumentengedrag en de maatschappij onderzoeken, en dit onderzoek de samenleving beïnvloedt [2](#page=2).
#### 1.2.1 Indeling van wetenschappen
* **Alfawetenschappen (geesteswetenschappen):** Bestuderen producten van menselijk handelen en domeinen zoals taalkunde en geschiedenis. Ze neigen naar kwalitatieve benaderingen [2](#page=2).
* **Bètawetenschappen (natuurwetenschappen):** Gericht op natuurwetten, zoals chemie en fysica. De onderverdeling van wetenschappen begon oorspronkelijk met de natuurwetenschappen in de 19e eeuw. C.P. Snow's "The Two Cultures" focuste zich voornamelijk op de bètawetenschappen [2](#page=2).
* **Gammawetenschappen (sociale wetenschappen):** Deze ontwikkelden zich in de 20e eeuw en richten zich op mensen en de maatschappij, wat betekent dat we onszelf bestuderen. Wolf Lepenies' "Die drei Kulturen" bespreekt dit breder [2](#page=2).
Methodologie, oftewel de manier waarop kennis wordt geproduceerd, is een onderdeel van elke discipline. Binnen de sociale wetenschappen ontstond hierover een "methodenstrijd" [2](#page=2).
### 1.3 Sociaalwetenschappelijk onderzoek
Sociaalwetenschappelijk onderzoek is de productie van geldige en betrouwbare kennis over de sociale realiteit door de combinatie van theorie en empirie volgens rigoureuze methodologische principes [2](#page=2).
* **Geldigheid:** Meten wat men beoogt te meten [2](#page=2).
* **Betrouwbaarheid:** Stabiliteit en herhaalbaarheid van resultaten [2](#page=2).
* **Rigoreus:** Grondig en nauwkeurig [2](#page=2).
Onderzoek vindt niet plaats in een vacuüm; de context is cruciaal en omvat praktische overwegingen zoals budgetten, en de maatschappelijke invloed op onderzoeksprioriteiten [2](#page=2).
#### 1.3.1 Elementen van sociaalwetenschappelijk onderzoek
Onderzoek is opgebouwd uit:
* Theorieën [2](#page=2).
* Visie op theorie en empirie [2](#page=2).
* Epistemologische en ontologische beschouwingen [3](#page=3).
* **Epistemologie:** De studie van kennis, inclusief de aard, herkomst, criteria en reikwijdte van kennis. Het richt zich op de vraag naar waarheid en zekerheid [3](#page=3).
* **Ontologie:** De studie van het zijn of bestaan; het categoriseren van alles wat bestaat [3](#page=3).
* Ethische beschouwingen [3](#page=3).
* Doel van het onderzoek [3](#page=3).
* Politieke context [3](#page=3).
* Persoonlijkheid van de onderzoeker [3](#page=3).
### 1.4 Wat is een theorie?
Een theorie is een logisch samenhangend geheel van uitspraken over relaties tussen concepten, die dienen als bouwstenen. Het is een geheel van samenhangende uitspraken die fenomenen beschrijven, verklaren en voorspellen. Een **concept** is een algemeen en abstract idee dat als label dient voor het categoriseren van waarneembare zaken of fenomenen [3](#page=3).
Kenmerken van een theorie:
1. **Logisch samenhangend:** Uitspraken binnen de theorie zijn consistent met elkaar [3](#page=3).
2. **Empirisch toetsbaar:**
* **Verifieerbaar:** De theorie moet leiden tot waarneembare gevolgen [3](#page=3).
* **Weerlegbaar (falsifieerbaar):** Het moet mogelijk zijn om door observatie de onjuistheid van de theorie aan te tonen [3](#page=3).
* **Gemeenschappelijk en transparant:** Toegankelijk voor controle door anderen [3](#page=3).
3. **Veralgemeenbaar:** De theorie heeft betrekking op meer dan éénmalige fenomenen op één specifieke plaats; het verklaart terugkerende patronen of regelmatigheden in het sociale leven [3](#page=3).
In lekentaal zijn theorieën "verhalen over het hoe en waarom verschijnselen optreden" [3](#page=3).
### 1.5 Wat is empirie?
Empirie is het ervaren van de wereld door waarneming en observatie van feiten of fenomenen, verzameld via dataverzameling [3](#page=3).
#### 1.5.1 Objectieve waarneming en intersubjectiviteit
De vraag of we objectief kunnen waarnemen is complex. In de sociale wetenschappen streeft men naar **intersubjectiviteit**, wat inhoudt dat we onze eigen meningen en gedachtes erkennen maar persoonlijke opvattingen zoveel mogelijk proberen uit te sluiten. Iets wordt als objectief beschouwd wanneer het door meerdere individuen wordt gedeeld [3](#page=3).
### 1.6 De empirische cyclus (inductieve-deductieve cyclus)
Dit is het samenspel tussen empirie en theorie. Het verloopt via twee argumentatiestromen [4](#page=4):
* **Inductie:** Vanuit observatie (specifiek naar algemeen) [4](#page=4).
* **Deductie:** Vanuit theorie (algemeen naar specifiek) [4](#page=4).
Theorieën ontstaan en worden voortdurend aangepast via dit proces [4](#page=4).
* **Inductie:** Observeren van fenomenen die vragen oproepen, leidt tot systematische observatie, hypothesen en vervolgens theorievorming [4](#page=4).
* **Deductie:** Een theorie wordt onderworpen aan toetsing, evaluatie en bijstelling [4](#page=4).
In de wetenschap worden zowel rationeel denken (rationalisme, deductie) als observatie (empiricisme, inductie) als legitieme bronnen van kennis beschouwd. Deze denkwijzen hebben een bepalende invloed gehad op de wetenschap en hebben geleid tot discussies over de beste manier om tot kennis te komen [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.7 Relatie tussen theorie en empirie
De relatie tussen theorie en empirie is fundamenteel voor wetenschappelijk onderzoek [5](#page=5).
### 1.8 Rationalisme versus empiricisme
Dit zijn twee centrale filosofische stromingen die de aard van kennis en de methode om deze te verwerven bepalen [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.8.1 Rationalisme
* **Kern:** Ware kennis komt deductief tot stand, voortkomend uit rationele overwegingen. Het vertrekt vanuit algemene uitspraken waaruit hypothesen worden afgeleid die getoetst kunnen worden. Het **vertrekpunt is denken/ratio** [5](#page=5).
* **Logica en rede:** Logica en logische afleiding garanderen waarheid. De rede is de voornaamste bron van kennis, boven openbaring, traditie of ervaring [5](#page=5).
* **Werkelijkheid:** De werkelijkheid wordt beschouwd als inherent redelijk en logisch gestructureerd, begrijpelijk door de menselijke rede [5](#page=5).
* **Grondlegger:** René Descartes (1596-1650). Hij beschouwde observatie en ervaring als misleidend en stelde dat alleen de rede solide grond biedt voor "eeuwige waarheid" en zekerheid. Het uitgangspunt is dat ware kennis deductief tot stand komt [6](#page=6).
#### 1.8.2 Empiricisme
* **Kern:** Sensorische waarneming, samen met inductie, is de enige bron van alle kennis. Ideeën moeten getoetst worden voordat ze als kennis gedefinieerd kunnen worden. Het **vertrekpunt is observeren/ervaring** [6](#page=6).
* **Tegenhanger van rationalisme:** De rede wordt als te beperkt beschouwd om als fundament voor kennis te dienen. Kennis komt voort uit ervaring, observatie van de werkelijkheid en reflectie daarop [6](#page=6).
* **Grondlegger:** John Locke (1632-1704). Hij stelde dat de mens wordt geboren als een *tabula rasa* (leeg blad), zonder aangeboren kennis; alle kennis komt uit ervaring en observaties. Niets is kenbaar zonder systematische observatie [6](#page=6).
* **Uitgangspunt:** Ware kennis komt inductief tot stand. Particuliere observaties leiden tot veralgemeningen, en theorieën zijn veralgemeningen van abstracties uit particuliere observaties [6](#page=6).
### 1.9 Wetenschappelijke kennis: Synthese
Moderne wetenschappelijke kennis ontstaat door het samenspel van rationeel denken en empirische observatie. Beide bronnen van kennis worden onderworpen aan rationele, logische analyse en empirische toetsing (verificatie/falsificatie). Dit perspectief is het resultaat van een lange ontwikkeling met botsende visies [7](#page=7).
### 1.10 Wetenschapsfilosofie
Wetenschapsfilosofie onderzoekt de overtuigingen en aannames over de ontwikkeling en aard van kennis. Dit omvat [8](#page=8):
* **Ontologie:** Aannames over de aard van de realiteit [16](#page=16) [8](#page=8).
* **Epistemologie:** Aannames over de aard van kennis en hoe we tot weten komen [8](#page=8).
#### 1.10.1 Oorsprong moderne wetenschap en de sociale wereld
De oorsprong van de moderne wetenschap wordt vaak gelegd bij figuren als Galileo Galilei (empirisme, observatie) en René Descartes (rationalisme, rede). Een kernvraag is of de sociale wereld volgens dezelfde principes bestudeerd kan worden als de natuurwetenschappen. Hieruit ontstonden de twee grote stromingen in de sociale wetenschappen: positivisme en interpretivisme [8](#page=8).
### 1.11 Positivisme
Positivisme past natuurwetenschappelijke methodes toe op het bestuderen van de sociale realiteit [9](#page=9).
#### 1.11.1 Oorsprong en context
Het positivisme werd populair in de 19e eeuw, gedreven door het succes van de natuurwetenschappen en een geloof in vooruitgang. Men zocht naar wetmatigheden die voorspelbaarheid mogelijk maakten, vergelijkbaar met de fysica [9](#page=9).
* **Grondlegger:** Auguste Comte (1798-1857) zag de noodzaak om wetten te formuleren die de sociale werkelijkheid beheersen [9](#page=9).
* **Adolphe Quetelet** (1796-1874) paste statistiek toe op sociale en demografische fenomenen ("sociale fysica") om "wetmatigheden" te ontdekken, bijvoorbeeld in nataliteit, mortaliteit en criminaliteit [9](#page=9).
#### 1.11.2 Principes van positivisme
* **Empirisme:** Alleen kennis die bevestigd is door de vijf zintuigen en dus waarneembaar is, kan gerechtvaardigd worden. Kennis wordt verkregen door het verzamelen van feiten door observatie, wat de basis vormt voor regels (inductieve methode) [9](#page=9).
* **Doel van theorie:** Genereren van hypothesen die getest kunnen worden om verklaringen te valideren [9](#page=9).
* **Waardenvrijheid:** Wetenschap moet objectief en waardenvrij worden uitgevoerd [9](#page=9).
* **Verifieerbaarheid:** Concepten zijn alleen betekenisvol als ze potentieel meetbaar zijn. Observatie heeft een hogere epistemologische status dan theorie [9](#page=9).
* **Implicaties voor sociale wetenschappen:** Rigoureuze methodologie, meten van kenmerken, steekproeven, intensief gebruik van statistiek en focus op oorzaak-gevolgrelaties [9](#page=9).
#### 1.11.3 (Neo-)positivisme
De evolutie van positivisme leidde tot neopositivisme [9](#page=9).
* **Neopositivisme:** Erkent de methode van natuurwetenschappen en de bestaan van een externe, bestudeerbare werkelijkheid [10](#page=10).
* **Logisch positivisme (Wiener Kreis):** Was een extreme groep binnen het positivisme (1920-1938). Zij accepteerden alleen empirisch waarneembare uitspraken of logische uitspraken als zinvol, en verwierpen metafysica, theologie en ethiek. Het **verificationisme** stond centraal [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 1.11.4 Postpositivisme: Kritisch realisme
* **Kern:** Er is een objectieve waarheid, maar de exacte, objectieve meting ervan wordt betwijfeld. Er is geen perfecte overeenkomst tussen observatie en realiteit. Het is kritisch ten opzichte van ons vermogen om de wereld met absolute zekerheid te begrijpen [11](#page=11).
* **Methoden:** Zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden worden als geldig beschouwd [11](#page=11).
* **Kennisconstructie:** Menselijke kennis is gebaseerd op vermoedens, intelligentie, ervaringen en interactie met de wereld [11](#page=11).
### 1.12 Kritiek op positivisme: Kritisch rationalisme
#### 1.12.1 Karl Popper (1902-1994)
Popper bekritiseerde het klassieke model van wetenschap (observatie en inductie). Hij betwistte dat waarheid van theorieën door observaties aangetoond (geverifieerd) kan worden [11](#page=11).
* **Falsificatieprincipe:** Theorieën kunnen nooit bewezen worden, alleen getoetst en gefalsifieerd. Ze zijn voorlopig waar totdat het tegendeel bewezen is. Wetenschappelijke theorieën zijn hypothetisch en alleen wetenschappelijk als ze falsificeerbaar zijn. Eén enkel tegenvoorbeeld is beslissend voor de falsificatie van een theorie [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Kritiek op inductie:** Observaties dienen om theorieën te toetsen en te falsifiëren, niet om ze te bewijzen. De basis voor hypothesen is de theorie, niet de empirie [12](#page=12).
* **Deductieve wetenschapsbeoefening:** Onderzoekers starten vanuit een oriënterende theorie, leiden proposities af die hen leiden bij het opzetten van empirisch onderzoek en de interpretatie van resultaten [12](#page=12).
* **Wetenschappelijke observatie:** Is nooit objectief, maar altijd afhankelijk van de voorkennis en predisposities van de onderzoeker [11](#page=11).
#### 1.12.2 Thomas Kuhn (1922-1996)
Kuhn bekritiseerde de gestage, cumulatieve groei van wetenschappelijke kennis die Popper schetste [12](#page=12).
* **Epistemologische breuken:** Wetenschap kent geen lineaire ontwikkeling, maar abrupte breuken ("paradigma shifts") na periodes van crisis [12](#page=12).
* **Sociale dimensie:** Wetenschappelijke zienswijzen ontstaan niet louter rationeel, maar ook door sociale processen en heersende **paradigma's** (de geaccepteerde opvattingen, modellen en theorieën binnen een wetenschappelijke gemeenschap). Voorbeelden zijn de verschuiving van geocentrisme naar heliocentrisme, en van Newtoniaanse fysica naar quantumfysica [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Cyclisch proces:** Normale wetenschap (binnen een paradigma) -> Anomalieën (problemen die het paradigma niet kan verklaren) -> Crisisperiode (rivaliserende theorieën ontstaan) -> Wetenschappelijke revolutie (paradigma shift) -> Nieuwe normale wetenschap [13](#page=13).
#### 1.12.3 Imre Lakatos (1922-1974)
Lakatos probeerde de visies van Popper en Kuhn te verenigen [13](#page=13).
* **Kritiek op falsificatie:** Popper's falsificatiemethode is niet altijd sluitend; wanneer een experiment niet de verwachte uitkomst geeft, kan de fout bij de randvoorwaarden (instrumentarium, methodologie) liggen, niet noodzakelijk bij de hypothese [13](#page=13).
* **Integratie:** Het onderzoeksproces is een inductie-deductie kringloop, die een integratie vormt van positivisme en het Popperiaanse standpunt [13](#page=13).
#### 1.12.4 Beperkingen van het positivisme
* **Objectiviteit:** De invloed van de wetenschapper zelf is aanwezig; verschillende personen kunnen hetzelfde waarnemen en toch tot andere conclusies komen [13](#page=13).
* **Sociale dimensie:** Wetenschappers hebben eigen ideologieën en overtuigingen die het onderzoek beïnvloeden [14](#page=14).
* **Kwantificeerbaarheid:** Niet alle fenomenen, zoals emoties of liefde, zijn eenvoudig te meten. Het reduceren van subjectieve ervaringen tot objectief meetbare processen kan de complexiteit verminderen en essentiële aspecten van de ervaring verliezen [14](#page=14).
### 1.13 Interpretivisme
Interpretivisme is een tegenbeweging die het positivisme verwerpt [15](#page=15).
#### 1.13.1 Kernprincipes
* **Studieobject:** De sociale werkelijkheid is fundamenteel anders dan de natuurlijke werkelijkheid en kan niet op dezelfde manier bestudeerd worden [15](#page=15).
* **Betekenisgeving:** De sociale werkelijkheid is niet gebaseerd op zinloze, objectieve gehelen, maar op interpretaties en betekenisgeving door actoren [15](#page=15).
* **Begrijpen ("Verstehen"):** Sociaalwetenschappers moeten de subjectieve betekenis van sociaal handelen bestuderen en de wereld begrijpen vanuit het perspectief van de onderzochten. Dit vereist het reconstrueren van betekenissen en zingeving [15](#page=15).
* **Methoden:** Kwalitatieve methoden zoals ongestructureerde interviews, diepte-interviews, documentanalyse, biografische technieken en participerende observatie worden gebruikt [15](#page=15).
#### 1.13.2 Invloeden en theorievorming
* **Max Weber** (1864-1920) benadrukte het belang van "verstehen" (begrijpen van binnenuit) [15](#page=15).
* **Edmund Husserl** (1859-1938) stelde dat realiteit betekenis krijgt door de subjectieve inbreng van actoren [15](#page=15).
* **Grounded Theory:** Ontwikkeld door Glaser & Strauss. Dit is een quasi-volstrekt inductieve benadering die begint met concrete observaties en leidt tot abstracte, algemene concepten en ontdekte samenhangen. Theorievorming vindt plaats na het bestuderen van de sociale werkelijkheid, vertrekkend vanuit subjectieve betekenissen om tot algemene theorieën te komen [15](#page=15) .
### 1.14 Ontologie
Ontologie, of zijnsleer, is de studie van het zijn en de aard van de realiteit. Centrale vragen zijn wat "bestaan" inhoudt en of er een realiteit bestaat die extern is aan de mens [16](#page=16).
#### 1.14.1 Sociale ontologie
Dit onderzoekt de aard van de sociale werkelijkheid en of deze uit objectieve elementen bestaat of uit sociale constructies gebaseerd op percepties en handelingen van actoren [16](#page=16).
#### 1.14.2 Objectivisme
* **Kern:** Er bestaat een objectieve realiteit die losstaat van elke waarnemer en onderhevig is aan natuurwetten. Wetenschappelijke kennis kan hierover worden opgebouwd [16](#page=16).
* **Sociale fenomenen:** Hun betekenis is onafhankelijk van sociale actoren en ze hebben de kenmerken van een object. Bepaalde sociale structuren bepalen het gedrag van individuele actoren [16](#page=16).
#### 1.14.3 Constructivisme
* **Kern:** Sociale verschijnselen en hun betekenis worden voortdurend geconstrueerd door sociale actoren; de realiteit is een sociaal construct [16](#page=16).
* **Dynamiek:** Maatschappelijke fenomenen en categorieën worden geproduceerd via sociale interacties en zijn constant in staat van herziening [16](#page=16).
### 1.15 Pragmatisme
* **Kern:** Een flexibele benadering die geen specifieke positie inneemt over wat "goed" onderzoek is. Zowel objectief als subjectief onderzoek kan nuttige kennis opleveren; het gaat om wat werkt [17](#page=17).
* **Waarde van kennis:** De huidige waarheid is tijdelijk en verandert in de loop van de tijd [17](#page=17).
* **Methoden:** Pragmatisten gebruiken zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden, en kijken naar zowel objectieve als subjectieve fenomenen [17](#page=17).
### 1.16 Axiologie: De studie van waardenleer
Axiologie onderzoekt de rol van waarden in onderzoek [17](#page=17).
* **Waardenneutraal onderzoek:** Streeft naar objectiviteit en kijkt naar de "waarheid" [17](#page=17).
* **Waardenbewust onderzoek:** Erkent dat onderzoek altijd deels subjectief is en beïnvloed wordt door waarden [17](#page=17).
#### 1.16.1 Invloed van waarden
Waarden beïnvloeden de keuze van het onderzoeksgebied, de formulering van de onderzoeksvraag, de keuze van methoden, het onderzoeksdesign, dataverzameling, data-analyse, interpretatie en conclusies [17](#page=17).
#### 1.16.2 Axiologische posities
* **Empirisch-analytische benaderingen:** Een uitspraak is "waar" als er empirische ondersteuning voor is [17](#page=17).
* **Interpretatieve benaderingen:** Een uitspraak is "waar" als die betekenis heeft voor de onderzochten [17](#page=17).
* **Kritische benaderingen:** Uitspraken moeten worden gecontextualiseerd in het belang van wie het onderzoek is uitgevoerd (bijvoorbeeld feministische of (neo)marxistische studies) [17](#page=17).
### 1.17 Praktische overwegingen
Naast filosofische overwegingen spelen praktische factoren een rol bij het onderzoek, zoals de aard van de onderzoeksvraag, het onderwerp of de onderzochte personen, de beschikbare tijd en het budget [17](#page=17).
---
# Het onderzoeksproces en probleemstelling
Dit onderwerp beschrijft de essentiële stappen en overwegingen bij het formuleren van een onderzoeksproject, beginnend bij het identificeren van een probleem en het definiëren van de onderzoeksvragen, tot het opzetten van een conceptueel kader en hypotheses.
### 2.1 De probleemstelling
Een probleemstelling is een beknopte omschrijving van wat het onderzoeksprobleem inhoudt en waarom het relevant is om er onderzoek naar te verrichten. Het omvat drie kernelementen: de algemene vraagstelling en onderzoeksdoelstelling, de literatuurstudie, en de concrete onderzoeksvragen met eventuele hypotheses of verwachtingen [19](#page=19).
#### 2.1.1 Algemene vraagstelling en onderzoeksdoelstelling
Deze componenten beantwoorden de vragen: "Wat ga je onderzoeken?", "Waartoe moet dat dienen?" en "Met welk doel wordt het onderzoek opgezet?". Een algemene vraagstelling, zoals "in hoeverre geeft het stellen van hoge eisen op het werk aanleiding tot gevoelens van stress en in hoeverre worden die opgevangen door sociale steun van collega's?", geeft een richting aan het onderzoeksgebied, maar vereist verdere specificatie [19](#page=19).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Theoriegericht onderzoek (fundamenteel of zuiver wetenschappelijk onderzoek):** Heeft als doel het genereren van nieuwe inzichten en kennis omwille van de kennis zelf. Het kan gericht zijn op het aantonen van de generaliseerbaarheid van een theorie naar nieuwe gebieden of op het empirisch beschrijven van maatschappelijke fenomenen ter theoretische toetsing [19](#page=19).
* **Toegepast of praktijkgericht onderzoek:** Heeft als doel praktische kennis aan te leveren om een probleem binnen de samenleving op te lossen. Het richt zich op een specifieke beslissing of oplossing voor een specifiek probleem binnen een specifieke organisatie [19](#page=19) [24](#page=24).
#### 2.1.2 Relevantie van onderzoek
Het formuleren van doelstellingen vereist nagedacht over de relevantie van het onderzoek [19](#page=19).
* **Fundamenteel onderzoek:** Relevantie kan liggen in het aantonen van de generaliseerbaarheid van een theorie, het empirisch beschrijven van fenomenen voor theoretische toetsing, of het vinden van verklaringen voor fenomenen die afwijken van theorieën [19](#page=19).
* **Praktijkgericht onderzoek:** Relevantie is gebaseerd op het gebruik van de resultaten door groepen of organisaties in de samenleving, ter informatie en verhoging van kennis bij opdrachtgevers voor beleidsbeslissingen [20](#page=20).
* **Wetenschappelijke relevantie:** Zoekt een oplossing voor een probleem dat bijdraagt aan de maatschappij door een "research gap" (een leemte in de bestaande kennis) op te vullen [20](#page=20).
* **Maatschappelijke relevantie:** Betreft de bijdrage aan de oplossing van een probleem en de impact op betrokken actoren (stakeholders) [20](#page=20).
#### 2.1.3 Literatuurstudie
Een literatuurstudie levert inzicht in de huidige stand van zaken binnen een bepaald onderzoeksgebied en identificeert reeds gepubliceerde papers [21](#page=21).
#### 2.1.4 Concrete onderzoeksvragen en hypotheses
Onderzoeksvragen kristalliseren de algemene vraagstelling uit tot specifieke, precieze en eenduidige vragen waarop het onderzoek een antwoord zal bieden. Soms worden hierbij hypotheses of verwachtingen geformuleerd [19](#page=19) [21](#page=21).
> **Voorbeeld:** In plaats van de algemene vraag "Wat is de impact van telewerken op burn-out?", kan een meer specifieke onderzoeksvraag zijn: "Hoe modereert gender de relatie tussen telewerk en burn-out bij universiteitsmedewerkers in Vlaanderen?" [23](#page=23).
### 2.2 Het verfijnen van onderzoeksvragen: Het 5W-raamwerk
Het 5W-raamwerk helpt bij het afbakenen en verfijnen van een onderzoeksvraag om deze realistisch en haalbaar te maken [21](#page=21).
* **Who? (Wie):** Wie wordt onderzocht (populatie)? Hoe groot is deze populatie? De populatie moet worden afgebakend [22](#page=22).
> **Voorbeeld:** In plaats van "inkomensongelijkheid bij adolescenten in Europa", focus op "adolescenten in Vlaanderen" of "CEO's" afhankelijk van middelen en focus [22](#page=22).
* **What? (Wat):** Wat is het onderzoeksdomein? Op welk specifiek aspect wordt ingegaan? Wat is er reeds bekend? Het domein moet duidelijk afgebakend worden [22](#page=22).
* **When? (Wanneer):** Wat is het tijdsbestek van het onderzoek? Gaat het om een momentopname of een tijdsreeksanalyse? [22](#page=22).
* **Where? (Waar):** Waar vindt het onderzoek plaats? Afbakenen van de geografische regio [22](#page=22).
* **Why? (Waarom):** Waarom is het onderzoek relevant, interessant en innovatief? Het moet bijdragen aan de wetenschappelijke gemeenschap en idealiter ook aan de maatschappij [22](#page=22).
* **How? (Hoe):** Hoe wordt het onderzoek uitgevoerd? Dit omvat de keuze tussen kwalitatief of kwantitatief onderzoek, het gebruik van primaire of secundaire data, en de benodigde technische vaardigheden voor dataverzameling en -analyse [22](#page=22).
* **Kwalitatief vs. Kwantitatief:** Bepaalt de methoden voor dataverzameling, analyse en conclusietrekking [22](#page=22).
* **Primair vs. Secundair:** Primaire data vereist meer werk voor verzameling maar is volledig afstembaar op de noden. Secundaire data is direct beschikbaar, maar men is beperkt tot de verzamelde gegevens [22](#page=22).
### 2.3 Het conceptueel kader en hypotheses
Het conceptueel kader structureert de relaties tussen concepten en variabelen die relevant zijn voor het onderzoek. Hypotheses zijn toetsbare voorspellingen over de relatie tussen deze variabelen. Dit proces volgt vaak de hypothetico-deductieve methode, die vooral relevant is voor kwantitatief onderzoek [34](#page=34).
### 2.4 Het proces van probleemstelling
Onderzoek is een proces van het vinden van oplossingen voor problemen na een gerichte en systematische studie en analyse van materialen en bronnen [24](#page=24).
Het formuleren van een probleemstelling kan worden geleid door twee soorten problemen:
* **Managementprobleem:** De huidige situatie verschilt van de ideale situatie, er is iets mis binnen een bedrijf dat opgelost moet worden. Dit kan zowel **action problems** (disfunctionele situaties die verbeterd moeten worden) als **opportuniteiten** (mogelijkheden om te verbeteren, ook al loopt alles goed) omvatten [35](#page=35).
* **Onderzoeksprobleem:** Dit bestaat uit onderzoeksdoelen (waarom het onderzoek wordt gedaan) en onderzoeksvragen (wat men wil weten) [36](#page=36).
Er zijn verschillende soorten onderzoeksvragen:
* **Verkennende onderzoeksvragen:** Verkennen nieuwe domeinen waarover weinig bekend is [36](#page=36).
* **Beschrijvende onderzoeksvragen:** Beschrijven de kenmerken van een populatie of fenomeen [36](#page=36).
* **Causale onderzoeksvragen:** Verklaren hoe iets komt en helpen concepten en mechanismen te begrijpen [36](#page=36).
### 2.5 Probleemstelling verfijnen met frameworks
Frameworks zoals FINER of SPIDER kunnen helpen bij het verfijnen van de probleemstelling [38](#page=38):
* **Feasible (Haalbaar):** Is er genoeg tijd, kennis, de juiste technologie en is de scope beheersbaar? [38](#page=38).
* **Interesting (Interessant):** Wie heeft er baat bij en hoe verhoudt de vraag zich tot de bredere context? [38](#page=38).
* **Novel (Nieuw):** Vult het een research gap? Is het innovatief? Replicatieonderzoek kan ook als nieuw worden beschouwd [38](#page=38).
* **Ethical (Ethisch):** Voldoet het aan ethische normen [38](#page=38).
* **Relevant (Relevant):** Wat is de relevantie voor de beroepspraktijk, wetenschappers, etc.? [38](#page=38).
Deze frameworks overlappen vaak met de 5W's. Het doel is het vinden van een research gap door een grondige literatuurstudie [38](#page=38).
### 2.6 Structuur van de probleemstelling in een wetenschappelijk artikel
De probleemstelling wordt doorgaans geplaatst in de inleiding van een wetenschappelijk artikel en omvat doorgaans de volgende elementen [38](#page=38):
* **Issue:** Waarover gaat het onderzoek en in welk breder perspectief wordt het geplaatst, onderbouwd met literatuur [38](#page=38).
* **Need:** Waarom is het onderzoek noodzakelijk? [38](#page=38).
* **Topic:** Wat wordt er exact bestudeerd? [38](#page=38).
* **References:** Wat heeft eerder onderzoek aangetoond met betrekking tot het topic? [38](#page=38).
* **Organization:** Wat is de structuur van het paper? [38](#page=38).
* **Contribution:** Wat is de bijdrage aan de literatuur? [38](#page=38).
Wat **niet** in de inleiding thuishoort, maar wel in het theoretisch kader, zijn: definities van alle concepten, en het te statistisch taalgebruik zoals "afhankelijke en onafhankelijke variabelen". Literatuur wordt in de inleiding gebruikt om de onderzoeksvraag te motiveren [38](#page=38) [39](#page=39).
---
# Onderzoeksmethoden en dataverzameling
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over Onderzoeksmethoden en dataverzameling, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. Onderzoeksmethoden en dataverzameling
Dit deel van de studiehandleiding biedt een uitgebreid overzicht van de verschillende onderzoeksmethoden en technieken voor dataverzameling, met een focus op zowel kwalitatieve als kwantitatieve benaderingen, en de inherente kwaliteitsvereisten en ethische overwegingen die bij dit proces komen kijken.
### 3.1 Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek kenmerkt zich door een aantal fundamentele principes [26](#page=26) [27](#page=27):
* **Doelgericht:** Elk onderzoek heeft een duidelijk afgebakend doel [27](#page=27).
* **Rigoureus:** Het onderzoek vereist tijd, energie en een grondige studie van zowel de theorie als de toe te passen methoden [27](#page=27).
* **Testbaar:** Hypothesen die voortkomen uit de bestaande literatuur moeten toetsbaar zijn, met de mogelijkheid tot falsificatie (het idee van Karl Popper) [27](#page=27).
* **Reproduceerbaar:** Het onderzoek moet zodanig gedocumenteerd zijn dat het door anderen herhaald kan worden om dezelfde resultaten te verkrijgen. In de sociale wetenschappen is dit echter complexer door de dynamiek van de sociale realiteit en de invloed van de onderzoeker. Dit leidt tot paradoxen, zoals de publicatiebias (file drawer effect) waarbij niet-significante resultaten minder vaak gepubliceerd worden, en de replicatiecrisis als gevolg van de moeilijkheid om onderzoek in sociale contexten exact te herhalen. Bewegingen zoals "open science" met platforms als OSF, AsPredicted en Preclinicaltrials.eu proberen dit tegen te gaan door transparantie te bevorderen [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Precisie & Betrouwbaarheid:** Het streven naar nauwkeurigheid in metingen en vraagstellingen, en de betrouwbaarheid van deze metingen bij extrapolatie naar de populatie [29](#page=29).
* **Objectiviteit:** Hoewel puur objectief onderzoek moeilijk is, streeft men naar intersubjectieve verificatie, wat overeenstemming tussen wetenschappers betekent door communicatie en het delen van betekenissen. Het rapporteren van bevindingen moet echter objectief gebeuren [29](#page=29).
* **Veralgemenbaar (Externe validiteit):** De mate waarin bevindingen generaliseerbaar zijn naar andere situaties, mensen, instellingen, populaties, etc.. Problemen hierbij zijn het gebruik van "WEIRD" (White, Educated, Industrialized, Rich & Democratic) samples en online panels die vertekening kunnen veroorzaken. Representatieve steekproeven zijn cruciaal voor veralgemening [29](#page=29).
* **Parsimony (Ockham's Razor):** De voorkeur voor de eenvoudigste verklaring die met zo min mogelijk aannames tot stand komt, wat zich vertaalt naar het streven naar spaarzame en efficiënte modellen in data-analyse [30](#page=30).
### 3.2 Kwaliteitsvereisten voor Kwantitatief Onderzoek
Voor kwantitatief onderzoek zijn betrouwbaarheid en validiteit van cruciaal belang [40](#page=40) [41](#page=41):
* **Betrouwbaarheid:** Verwijst naar de consistentie en stabiliteit van het meetinstrument. Zouden dezelfde resultaten verkregen worden bij herhaling of replicatie van het onderzoek? [40](#page=40) [41](#page=41).
* **Oorzaken van onbetrouwbaarheid:** Toevallige fouten bij registratie, onoplettendheid van respondenten, willekeurige codeerfouten [41](#page=41).
* **Manieren om betrouwbaarheid te meten:**
* **Test-hertestbetrouwbaarheid:** Vergelijking van twee metingen op korte termijn bij dezelfde personen [41](#page=41).
* **Split-halfbetrouwbaarheid:** Splitsen van een test in twee delen en de correlatie tussen de scores van beide helften meten [41](#page=41).
* **Cronbachs Alfa:** Maat voor interne consistentie van een schaal gebaseerd op de gemiddelde correlatie tussen indicatoren [41](#page=41).
* **Standaardisering:** Het uniformiseren van de meetprocedure om variabiliteit te verminderen [41](#page=41).
* **Validiteit (Geldigheid):** Bewijs dat het instrument daadwerkelijk het beoogde concept meet [41](#page=41).
* **Inhouds-/Meetvaliditeit:** De mate waarin een meetinstrument meet wat het zou moeten meten, door alle aspecten van een concept te dekken [41](#page=41).
* **Interne validiteit:** De mate waarin waargenomen relaties een correcte weerspiegeling zijn van de werkelijkheid en niet door externe factoren worden beïnvloed [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Externe validiteit (Veralgemenbaarheid):** De mate waarin bevindingen uit een onderzoek bij een specifieke populatie ook voor een ruimere populatie gelden. Een correcte, toevalsgestuurde afspiegeling van de populatie is hiervoor essentieel [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43).
* **Ecologische validiteit:** De mate waarin onderzoeksresultaten overeenkomen met de alledaagse praktijk en generaliseerbaar zijn naar de "echte wereld" [41](#page=41) [43](#page=43).
* **Reproduceerbaarheid:** De mate waarin de gebruikte procedures duidelijk en gedetailleerd beschreven zijn, zodat het onderzoek in een andere context herhaald kan worden [43](#page=43).
### 3.3 Kwaliteitsvereisten voor Kwalitatief Onderzoek
Kwalitatief onderzoek kent specifieke kwaliteitsvereisten, vaak aangeduid met termen als "aannemelijkheid" of "trustworthiness" [44](#page=44) [45](#page=45):
* **Betrouwbaarheid:**
* **Saturatie:** Het punt waarop antwoorden geen nieuwe informatie meer opleveren, wat duidt op voldoende data [44](#page=44).
* **Standaardisering:** Uniforme training van interviewers kan de consistentie verhogen [44](#page=44).
* **Triangulatie:** Het gebruik van meerdere bronnen, theorieën, methoden of data-analysemethoden om een fenomeen vanuit verschillende invalshoeken te bekijken, wat de betrouwbaarheid en validiteit verhoogt. Dit kan gebeuren via onderzoeker-, methode-, data- of theorie-triangulatie [44](#page=44).
* **Aannemelijkheid (Trustworthiness) – 4 criteria:**
1. **Geloofwaardigheid (Credibility):** Vertrouwen in de waarheid van de bevindingen, vaak ondersteund door de omvang en diversiteit van de dataset en het testen van protocollen [45](#page=45).
2. **Afhankelijkheid (Dependability):** Bewijs dat de bevindingen consistent zijn en herhaalbaar, ondersteund door gedetailleerde methodologische beschrijvingen en metingen van codeernauwkeurigheid [45](#page=45).
3. **Bevestigbaarheid (Confirmability):** Mate van neutraliteit, waarbij bevindingen gevormd worden door de respondenten en niet door de vooringenomenheid van de onderzoeker. Dagboeken, wekelijkse bijeenkomsten en onderzoekerstriangulatie kunnen hieraan bijdragen [45](#page=45).
4. **Overdraagbaarheid (Transferability):** De toepasbaarheid van de bevindingen in andere contexten, wat afhangt van de contextuele specificiteit van de studie [45](#page=45).
* **Authenticiteit – 5 criteria:**
1. **Eerlijkheid (Fairness):** Evenwichtige weergave van de perspectieven van alle deelnemers [46](#page=46).
2. **Ontologische authenticiteit:** Strategieën om de eigen ontwikkelingsconstructies van de onderzoeker te monitoren en het veranderingsproces te documenteren [46](#page=46).
3. **Educatieve authenticiteit:** Het bevorderen van een breder begrip van perspectieven van anderen binnen de sociale omgeving [46](#page=46).
4. **Katalytische authenticiteit:** Het stimuleren van betrokkenen om omstandigheden in hun sociale omgeving te veranderen [46](#page=46).
5. **Tactische authenticiteit:** Betrokkenen in staat stellen om daadwerkelijk betekenisvolle veranderingen door te voeren [46](#page=46).
### 3.4 Ethische Principes in Onderzoek
Ethische overwegingen zijn essentieel in elke stap van het onderzoeksproces [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Ethische principes ten aanzien van onderzochten:**
* **Schade berokkenen aan participanten:** Moet vermeden worden en kan fysiek, mentaal, zelfwaardering, stress, etc. omvatten [32](#page=32).
* **Gebrek aan geïnformeerde toestemming (Informed Consent):** Respondenten moeten zoveel mogelijk op de hoogte zijn en een geïnformeerde beslissing kunnen nemen over deelname. Dit is niet altijd mogelijk, bv. bij verborgen observaties of etnografisch onderzoek [32](#page=32).
* **Schending van privacy:** Zaken gevoelig behandelen en anonimiteit/vertrouwelijkheid garanderen, mede door GDPR-maatregelen [32](#page=32).
* **Verschillende visies op ethische principes:**
* **Universalism:** Ethische principes mogen nooit geschonden worden [31](#page=31).
* **Situation Ethics:** Ethische beoordeling per case, soms ten koste van kennisvergaring om sociaal wenselijke antwoorden te vermijden. Het doel heiligt de middelen kan hier gelden [31](#page=31).
* **Ethische Transgressie is ‘normaal’:** Alles moet onderzocht kunnen worden, ongeacht de kosten, om de werkelijkheid te doorgronden [31](#page=31).
* **Ethische commissies en data protection offices:** Spelen een cruciale rol in het beoordelen en goedkeuren van onderzoeksvoorstellen [31](#page=31) [32](#page=32).
### 3.5 Kritische Literatuurstudie
Een kritische literatuurstudie is essentieel om bestaande kennis te begrijpen, lacunes te identificeren en het eigen onderzoek te positioneren [47](#page=47) [48](#page=48).
* **Functies:**
* Positioneren van onderzoek t.o.v. bestaande kennis.
* Identificeren van "gaps" in de literatuur [47](#page=47).
* Verwerven van bruikbare inzichten.
* Voorkomen van het "warm water uitvinden" [47](#page=47).
* Identificeren van relevante terminologie en sleutelbegrippen [47](#page=47).
* Verkrijgen van inzichten in gebruikte onderzoeksmethoden [47](#page=47).
* Contextualiseren van onderzoek in het breder academisch debat [47](#page=47).
* **Proces:**
* **Definiëren parameters:** Afbakenen van taal, vakgebied, sector, geografisch gebied, publicatieperiode en type literatuur [48](#page=48).
* **Literatuur verzamelen:**
* **Types gepubliceerde wetenschappelijke literatuur:** Handboeken, wetenschappelijke tijdschriften (refereed vs. non-refereed), conference proceedings. Wees alert voor 'predatory publishers' [49](#page=49).
* **"Grey literature":** Rapporten, thesissen, sommige conference proceedings die niet altijd neutraal zijn [49](#page=49).
* **Andere types:** Internet (controleer betrouwbaarheid) [49](#page=49).
* **Zoektermen identificeren:** Gebaseerd op probleemstelling en keywords, inclusief synoniemen en combinaties [50](#page=50).
* **Citation chaining:** Backward search (referentielijst) en forward search (wie citeert dit artikel) [50](#page=50).
* **Literatuur evalueren:**
* **Structuur van wetenschappelijk artikel:** IMRaD-structuur (Introduction, Methods, Results, and Discussion) in biomedisch onderzoek, en meer flexibele structuren in sociale wetenschappen [51](#page=51).
* **Relevantie:** Beoordelen op recentheid, dichtheid bij eigen doelen, context en de mate waarin het argumenten ondersteunt of weerlegt [51](#page=51).
* **Kwaliteit:** Beoordelen van de paper zelf (duidelijke probleemstelling, theorie, methoden, beperkingen) en het wetenschappelijk tijdschrift (peer-reviewed, impact factor) [52](#page=52).
* **Literatuur verwerken & schrijven:**
* Maak notities en organiseer deze (bv. spreadsheet, mindmaps) [52](#page=52).
* Vermijd plagiaat door correcte bronvermelding (bv. APA-normen). Generatieve AI kan leiden tot plagiaat [53](#page=53).
### 3.6 Theoretisch Raamwerk en Hypothesen Ontwikkelen
Een theoretisch raamwerk legt de verwachte verbanden tussen variabelen uit en verklaart waarom deze verbanden bestaan [54](#page=54).
* **Definitie:** Een logisch ontwikkeld, beschreven en verklaard geheel van associaties tussen variabelen [54](#page=54).
* **Onderdelen:**
* **Variabelen definiëren:** Concepten die variërende waarden kunnen aannemen [54](#page=54).
* **Relaties tussen variabelen beschrijven:**
* **Afhankelijke Variabele (DV):** Variabele die verklaard of voorspeld moet worden [55](#page=55).
* **Onafhankelijke Variabele (IV):** Variabele die invloed uitoefent op de DV [55](#page=55).
* **Modereren Variabele (MV):** Beïnvloedt de richting of sterkte van de relatie tussen IV en DV [55](#page=55).
* **Mediërende Variabele (IVV):** Treedt op tussen IV en DV en helpt te begrijpen *hoe* de IV de DV beïnvloedt [55](#page=55).
* **Controle Variabelen (CV):** Kunnen de DV beïnvloeden, maar behoren niet tot de kern van het probleem (bv. demografische variabelen) [56](#page=56).
* **Conceptueel Model:** Een visuele weergave van de relaties tussen de variabelen [56](#page=56).
* **Ontwikkeling van Hypothesen:**
* **Hypothese:** Een voorlopige, testbare stelling die een voorspelling doet over empirische data [56](#page=56).
* **Types:**
* **Gericht (Directional):** Geeft de richting van de verwachte relatie aan [56](#page=56).
* **Ongericht (Non-directional):** Beschrijft algemeen dat er een relatie is [56](#page=56).
* In kwalitatief onderzoek worden geen hypothesen *vooraf* gesteld, maar kunnen proposities (stellingen over verbanden) worden getest met behulp van negatieve casusanalyses om theorieën te ontwikkelen [57](#page=57).
### 3.7 Elementen uit de Onderzoeksopzet
De onderzoeksopzet dient als blauwdruk voor het onderzoek en omvat diverse strategische keuzes [58](#page=58).
* **Onderzoeksstrategieën:**
* **Experimenten:** Onderzoeken causale relaties door manipulatie van de onafhankelijke variabele. Kan in een lab (hoge interne validiteit) of in het veld (hogere externe validiteit) plaatsvinden [59](#page=59).
* **Survey Onderzoek:** Verzamelen van informatie over kennis, attitudes en gedrag via interviews, vragenlijsten of observaties [59](#page=59).
* **Etnografie:** Diepgaand inzicht verwerven in de cultuur of gedrag van een sociale groep vanuit het perspectief van een 'insider' [59](#page=59).
* **Case Studies:** Verzamelen van informatie over een specifieke situatie, omgeving of organisatie [59](#page=59).
* **Grounded Theory:** Inductieve benadering om theorie uit data af te leiden door continue vergelijking [59](#page=59).
* **Action Research:** Cyclisch proces gericht op probleemoplossing in de praktijk [60](#page=60).
* **Mixed Methods:** Combineren van kwantitatieve en kwalitatieve data en methoden [60](#page=60).
* **Mate van interferentie van de onderzoeker:** Kan variëren van minimaal (afstandelijk) tot gedreven (actief deelnemend) [60](#page=60).
* **Setting van de studie:** Kan non-contrived (natuurlijke omgeving) of contrived (kunstmatige omgeving, bv. lab) zijn [60](#page=60).
* **Analysseenheid:** Het aggregatieniveau waarop informatie wordt geanalyseerd (bv. individu, groep, organisatie) [61](#page=61).
* **Tijdshorizon:**
* **One-shot (Cross-sectioneel):** Momentopname [61](#page=61).
* **Longitudinaal:** Metingen op verschillende tijdstippen [61](#page=61).
### 3.8 Meten: Operationele Definities en Schalen
Meten is het toewijzen van getallen of symbolen aan eigenschappen volgens regels [62](#page=62).
* **Bronnen van data:**
* **Primaire data:** Specifiek verzameld voor het eigen onderzoek [62](#page=62).
* **Secundaire data:** Reeds verzameld door anderen voor een ander doel [62](#page=62).
* **Meetbare concepten:**
* **Direct Observable:** Rechtstreeks observeerbaar (bv. lengte) [63](#page=63).
* **Indirect Observable:** Indirect waarneembaar (bv. via survey-items zoals leeftijd) [63](#page=63).
* **Construct:** Abstract concept (bv. burn-out, prestatiemotivatie) dat geoperationaliseerd moet worden [63](#page=63).
* **Operationalisering:** Het proces om abstracte concepten meetbaar te maken door ze om te zetten in concrete items. Dit omvat het creëren van een conceptuele definitie en het vertalen hiervan naar meetbare dimensies en items [63](#page=63) [64](#page=64).
* **Types schalen (vormgeven van schalen):**
* **Rating scales:** Respondent geeft één antwoord [67](#page=67).
* **Dichotoom:** Ja/Nee [67](#page=67).
* **Categorisch:** Nominaal of ordinaal [67](#page=67).
* **Semantische differentiaalschaal:** Meten van attitudes tussen twee extremen [68](#page=68).
* **Numerieke schaal:** Gebruikt getallen om attitudes te meten [68](#page=68).
* **Itemised rating scale:** Gebalanceerd of ongebalanceerd [68](#page=68).
* **Likert schaal:** Eens/oneens stellingen [68](#page=68).
* **Fixed/Constant Sum Scale:** Punten of percentages verdelen [68](#page=68).
* **Stapel schaal:** Meet intensiteit en richting [68](#page=68).
* **Grafische schaal:** Visuele beoordeling [69](#page=69).
* **Ranking scales:** Dingen met elkaar vergelijken [67](#page=67).
* **Paarsgewijze vergelijking:** Items vergelijken met elkaar [69](#page=69).
* **Gedwongen keuze:** Items rangschikken volgens voorkeur [69](#page=69).
* **Vergelijkende schaal:** Vergelijking voorleggen [69](#page=69).
* **Meetniveaus:**
* **Nominaal:** Categorieën zonder volgorde (bv. geslacht) [66](#page=66).
* **Ordinaal:** Categorieën met een betekenisvolle volgorde (bv. hoogste diploma) [66](#page=66).
* **Interval:** Afstanden tussen waarden zijn betekenisvol, maar nulpunt is arbitrair (bv. temperatuur Celsius) [66](#page=66).
* **Ratio:** Absoluut nulpunt, proporties tussen verschillen zijn betekenisvol (bv. gewicht, inkomen) [67](#page=67).
* **Betrouwbaarheid en Validiteit van schalen:**
* **Betrouwbaarheid:** Consistentie en stabiliteit van de meting [69](#page=69).
* **Stabiliteit:** Meetinstrument is stabiel doorheen de tijd (test-retest, parallel-form reliability) [71](#page=71).
* **Interne Consistentie:** Items meten hetzelfde concept (inter-item consistency, split-half reliability, Cronbachs alpha) [71](#page=71).
* **Validiteit:** Meetinstrument meet daadwerkelijk het beoogde concept [69](#page=69).
* **Content Validity:** Dekking van relevante items [70](#page=70).
* **Criterion-Related Validity:** Differentiëren op een criterium (concurrent, predictive validity) [70](#page=70).
* **Construct Validity:** Overeenkomst met theorie (convergent, discriminant validity) [70](#page=70).
### 3.9 Steekproeftrekking
Steekproeftrekking is het proces van het selecteren van representatieve individuen of objecten uit een populatie [73](#page=73).
* **Proces:**
1. Definieer de populatie [73](#page=73).
2. Bepaal het steekproefkader (fysieke representatie van de populatie) [73](#page=73).
3. Bepaal het steekproefontwerp (probabilistisch of niet-probabilistisch) [74](#page=74).
4. Bepaal de gepaste steekproefgrootte (vuistregels: n>30, >30 per subgroep, etc.) [78](#page=78).
5. Voer het proces uit [73](#page=73).
* **Beschrijvende vs. Inferentiële Statistiek:**
* **Beschrijvend:** Beschrijft de verzamelde gegevens uit de steekproef [74](#page=74).
* **Inferentieel:** Trekt conclusies over de populatie op basis van steekproefgegevens, met gebruik van kansrekening [75](#page=75).
* **Probabilistische steekproeftrekking (toevalssteekproeven):** Garandeert representativiteit en maakt generalisatie naar de populatie mogelijk [74](#page=74).
* **Simple random sampling:** Volledig aselecte steekproef [76](#page=76).
* **Systematic sampling:** Selecteren van elk n-de element [76](#page=76).
* **Stratified random sampling:** Populatie verdelen in strata en binnen strata trekken van toevalssteekproeven [76](#page=76).
* **Cluster sampling:** Populatie verdelen in natuurlijke groepen (clusters) en clusters selecteren [77](#page=77).
* **Double sampling:** Initiële steekproef voor meer gedetailleerde data [77](#page=77).
* **Niet-probabilistische steekproeftrekking:** Selectie niet gebaseerd op toeval, hierdoor geen garantie op representativiteit [77](#page=77).
* **Convenience sampling:** Gemakssteekproef, eenvoudig toegankelijke elementen [77](#page=77).
* **Purposive sampling:** Selectie gebaseerd op beoordeling van de onderzoeker (judgment sampling, snowball sampling) [77](#page=77).
* **Quota sampling:** Definiëren van subgroepen (quota) met niet-probabilistische selectie [78](#page=78).
### 3.10 Vragenlijsten
Een vragenlijst is een schriftelijke reeks vragen met gedefinieerde antwoordalternatieven [79](#page=79).
* **Modi:** Persoonlijk afgenomen, per post, elektronisch, of een combinatie [80](#page=80).
* **Types vragen:**
* **Gesloten:** Keuze uit voorgedefinieerde antwoorden [80](#page=80).
* **Open:** Respondent kan antwoorden wat hij wenst [80](#page=80).
* **Positief vs. Negatief:** Om aandacht te testen en de complexiteit van de schaal te verhogen [80](#page=80).
* **Te vermijden formuleringen:**
* "Double-barreled" vragen (meerdere vragen in één) [81](#page=81).
* Ambiguïteit [81](#page=81).
* Leidende vragen [81](#page=81).
* Recall-dependent vragen (moeilijk te herinneren) [81](#page=81).
* Geladen vragen (dwingen tot een stelling) [81](#page=81).
* Sociaal wenselijkheid [81](#page=81).
* Lange vragen [81](#page=81).
* Vragen die te moeilijk zijn geformuleerd [81](#page=81).
* **Opbouw van de vragenlijst:**
* Goede inleiding (doel, invultijd, garantie vertrouwelijkheid, informed consent) [82](#page=82).
* Groepeer vragen, voorzie begeleiding [82](#page=82).
* Persoonlijke informatie: Aan het begin of einde, gevoelige informatie aan het einde [82](#page=82).
* Open vraag aan het einde voor opmerkingen [82](#page=82).
* **Volgorde van vragen:** Trechtervorm (algemeen naar specifiek) en rekening houden met "order effects" [82](#page=82).
* **Respons verhogen:** Herinneringsmails, niet nodeloos lang maken, associatie met instelling, kleine beloning [82](#page=82).
### 3.11 Experimenteel Ontwerp
Experimentele ontwerpen onderzoeken oorzaak-gevolgrelaties door manipulatie en controle van variabelen [85](#page=85).
* **Voorwaarden voor causale relatie:**
1. Covariatie: Variaties in OV gaan samen met variaties in AV [85](#page=85).
2. Temporal precedence: OV gaat vooraf aan AV [85](#page=85).
3. Eliminatie van exogene variabelen: Controle over andere variabelen die de AV kunnen beïnvloeden [85](#page=85).
* **Types experimenten:**
* **Laboratoriumexperimenten:** Artificiële setting, hoge controle over exogene variabelen, wat leidt tot hoge interne validiteit [85](#page=85) [86](#page=86).
* **Veldexperimenten:** Natuurlijke omgeving, hogere externe (ecologische) validiteit, maar minder controle over exogene variabelen [86](#page=86).
* **Bedreigingen voor validiteit:**
* **Testeffecten:** Impact van pre-test op post-test (main testing effect, interactive testing effect) [87](#page=87).
* **Selectiebias:** Vertekening door de selectie van deelnemers (bv. WEIRD samples) [87](#page=87).
* **Instrumenteel effect:** Verandering in het meetinstrument tussen metingen [87](#page=87).
* **Attritie (Mortality):** Uitval van deelnemers tijdens het experiment [88](#page=88).
* **Regressie-effecten:** Neiging van extreme scores om naar het gemiddelde te convergeren [88](#page=88).
* **History effecten:** Onverwachte gebeurtenissen die tussen metingen plaatsvinden [88](#page=88).
* **Maturatie effecten:** Natuurlijke veranderingen van deelnemers over tijd [88](#page=88).
* **Invloed van deelnemer en onderzoeker:** Kan gemitigeerd worden door blind en double-blind studies [88](#page=88).
* **Typen experimentele ontwerpen:**
* **Quasi-experimental designs:** Ontbreken van een controlegroep of pre-test, wat causale verbanden moeilijker te leggen maakt [88](#page=88).
* Pre-test & Post-test Treatment Group Design (geen controlegroep) [89](#page=89).
* Post-tests Only with Treatment and Control Groups (geen pre-test) [89](#page=89).
* Time Series Design (meerdere metingen voor en na manipulatie) [89](#page=89).
* **True Experimental Designs:** Zowel treatment- als controlegroep, en pre- en post-tests [89](#page=89).
* Pre-test and Post-test Treatment and Control Group Design [89](#page=89).
* Solomon Four-Group Design: Garandeert maximale interne en externe validiteit [90](#page=90).
### 3.12 Kwalitatieve Onderzoeksmethoden
Kwalitatieve onderzoeksmethoden richten zich op het verzamelen van niet-numerieke data om diepgaand begrip te verkrijgen [91](#page=91).
* **Interviews:**
* **Definitie:** Vraaggesprek tussen interviewer en respondent(en) [91](#page=91).
* **Categoriën:**
* **Niet-gestructureerd (open):** Vragen liggen niet vast, respondent stuurt gesprek [92](#page=92).
* **Semi-gestructureerd:** Deels vaste vragen, deels open voor exploratie [92](#page=92).
* **Gestructureerd (vooraf gecodeerd):** Vaste vragen in logische volgorde, vaak met voorgedefinieerde antwoordmogelijkheden [92](#page=92).
* **Planning en organisatie:** Opstellen van een interviewleidraad, logische volgorde, eenvoudige taal, ethische beoordeling, max 60-75 min, pilootinterviews, selectie via purposive sampling [93](#page=93).
* **Interviewproces:** Introductie, garantie confidentialiteit, toestemming voor opname, opwarmingsvragen, heldere vragen, gebruik van visuele tools, vermijden bias, ruimte voor serendipiteit, neutraal blijven, transcriberen en analyseren [94](#page=94).
* **Soorten vragen:** Inleidende, vervolg-/indringende, directe, indirecte, stilte, interpretatieve vragen [94](#page=94).
* **Specifieke interviewtechnieken:**
* **Funneling Techniek:** Van brede naar specifieke vragen [95](#page=95).
* **Delphi-Techniek:** Gestructureerde manier om consensus te bereiken en conformiteit te vermijden, iteratief proces [97](#page=97).
* **Critical Incident Techniek:** Bevraagt specifieke ervaringen [95](#page=95).
* **Groepsinterviews (Focusgroepen):**
* Panel van 8-10 leden, 1-2 uur, open discussie onder begeleiding van een getrainde moderator [96](#page=96).
* **Voordelen:** Interactie, diepgang, verschillende invalshoeken, kostenefficiënt, serendipiteit [97](#page=97).
* **Nadelen:** Dominante participanten, aarzeling, risico op conformiteit (groupthink). Oplossing: Delphi-techniek [97](#page=97).
* **Gefundeerde Theorie (Grounded Theory):**
* **Transcriberen:** Letterlijk uitschrijven van interviews (verbatim of non-verbatim) [99](#page=99).
* **Coderen:** Data ordenen in (sub)categorieën, thema's, dimensies. Kan deductief (theorie-geleid) of inductief (data-geleid) zijn. Het proces stopt bij saturatie [100](#page=100) [99](#page=99).
* **Hypothese en Propositie:** Proposities beschrijven verbanden, vaak in kwalitatief onderzoek en inductief, terwijl hypothesen testbaar zijn en deductief worden geformuleerd .
* **Case Study Ontwerp:**
* Diepgaande studie van een fenomeen in zijn natuurlijke context .
* Kan enkelvoudig of meervoudig zijn .
* Gebruikt diverse datacollectiemethoden (interviews, observaties, etc.) en bevordert triangulatie .
* **Voordelen:** Rijk, diepgaand, exploratief, geschikt voor zeldzame gevallen .
* **Nadelen:** Tijdrovend, veralgemening moeilijk .
### 3.13 Contentanalyse
Contentanalyse is een onderzoekstechniek voor het analyseren van inhoud uit documenten en teksten, zowel kwalitatief (categoriseren) als kwantitatief (meten van frequentie) .
* **Doel:** Informatie reduceren, een kwantitatief element toevoegen, frequentie meten, beschrijvende, verkennende en verklarende analyse .
* **Stappenplan:** Onderzoeksvraag definiëren, concepten definiëren, populatie/steekproef selecteren, data begrijpen, data interpreteren, **coding procedure** (meaning units, condensed meaning units, codes, categorieën, thema's) .
* **Voordelen:** Diepgaand begrip van teksten, structuur geven aan teksten, transparantie, objectiviteit, replicatie, geen deelnemers nodig, brede toepasbaarheid .
* **Nadelen:** Kwaliteit afhankelijk van inputdata, "waarom"-vraag moeilijk te beantwoorden, interpretatievertekeningen bij coderen (oplossing: inter-coder reliability), vaak als a-theoretisch gezien .
* **Inter-rater / Inter-coder reliability:** Mate van overeenstemming tussen onafhankelijke onderzoekers bij het coderen .
### 3.14 Observatie
Observatie is het systematisch bekijken, registreren en analyseren van gedrag .
* **Voordelen:** Rijke dataverzameling, focust op gedrag (elimineert self-record bias) .
* **Nadelen:** Weinig inzicht in motivaties, tijdsintensief, reactiviteit (gedrag verandert bij bewustzijn van observatie), moeilijk om specifieke oorzaak-gevolg verbanden te identificeren .
* **Dimensies om observatiemethoden te onderscheiden:**
1. **GECONTROLEERD (ARTIFICIEEL) VS ONGECONTROLEERD (NATUURLIJK)** .
2. **NON-PARTICIPANT VS PARTICIPANT:** Onderzoeker blijft verborgen/op afstand of neemt deel aan de groep .
3. **GESTRUCTUREERD VS ONGESTRUCTUREERD:** Vertrekken van een duidelijke lijst of observeren alles .
4. **VERBORGEN VS OPENLIJK:** Geobserveerden weten wel of niet dat ze geobserveerd worden .
* **Specificieke observatiemethoden:**
* **Participant observation:** Onderzoeker betreedt de sociale wereld van de geobserveerden. Kan variëren van *complete participation* (undercover) tot *active participation* (deelname met duidelijke rol) .
* **Stappen:** Beschrijvende observatie, gefocuste observatie, selectieve observatie .
* **Structured observation:** Doel is om te meten wat men vanuit een theoretisch model wil observeren, met een duidelijk codeschema .
* **Risico's inzake datakwaliteit:** Observer drift, observer error, observer bias, observer effect (Hawthorne effect), informant error, time error .
---
# Kwaliteitsvereisten en ethiek in onderzoek
Dit onderwerp verkent de essentiële criteria voor hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek, waaronder betrouwbaarheid en validiteit, en de fundamentele ethische principes die onderzoekers dienen te waarborgen.
## 4 Kwaliteitsvereisten en ethiek in onderzoek
### 4.1 Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek wordt gekenmerkt door vier kernprincipes: doelgericht, rigoureus, testbaar en reproduceerbaar [27](#page=27).
#### 4.1.1 Doelgericht
Onderzoek moet een duidelijk doel voor ogen hebben [27](#page=27).
#### 4.1.2 Rigoureus
Dit houdt in dat er tijd en energie wordt besteed aan grondig onderzoek, inclusief een literatuurstudie en het toepassen van een theoretisch kader en methodologie [27](#page=27).
#### 4.1.3 Testbaar
Gebaseerd op bestaande theorie, moeten er hypothesen geformuleerd kunnen worden die vervolgens getest en gefalsifieerd kunnen worden [27](#page=27).
#### 4.1.4 Reproduceerbaar
Onderzoek moet nauwkeurig worden gedocumenteerd zodat het door anderen herhaald kan worden om dezelfde resultaten te verkrijgen [27](#page=27).
> **Tip:** In de sociale wetenschappen is herhaalbaarheid belangrijker dan feitelijke herhaling, mede door de 'replication crisis' en de publicatiebias ('file drawer effect') die innovatieve resultaten bevoordeelt [27](#page=27) [28](#page=28).
##### 4.1.4.1 Paradoxen van reproduceerbaarheid in sociale wetenschappen
1. **Paradox 1: Publicatiebias en de 'File Drawer Effect'**: Er is een neiging om enkel significante, innovatieve resultaten te publiceren, wat leidt tot een vertekening van het beschikbare bewijs en het negeren van onderzoeken die geen significante effecten vinden [27](#page=27) [28](#page=28).
2. **Paradox 2: Lagere herhaalbaarheid door menselijke factor**: In sociale wetenschappen kan het gemeten fenomeen veranderen door de meting zelf, of de onderzochte populatie kan hun gedrag aanpassen zodra ze weten dat ze onderzocht worden. Sommige fenomenen zijn uniek of veranderen door de tijd heen, wat herhaling bemoeilijkt [28](#page=28).
##### 4.1.4.2 Oplossingen voor reproduceerbaarheidsproblemen
* **Registratie van studies en transparantie**: Het vooraf registreren van onderzoeken en het publiek maken van data en methodologie via platforms zoals OSF, AsPredicted en Preclinicaltrials.eu bevordert transparantie en verantwoording ("open science") [28](#page=28).
* **Parsimonie (Spaamheid)**: In wetenschappelijke analyse streeft men naar de eenvoudigste modellen die de meeste verklaring bieden, conform het principe van Occam's scheermes [30](#page=30).
#### 4.1.5 Opmerkingen bij de kenmerken
De genoemde kenmerken zijn primair gericht op kwantitatief onderzoek. Kwalitatief onderzoek kan minder testbaar zijn en vereist mogelijk een andere benadering van generaliseerbaarheid [30](#page=30).
### 4.2 Ethiek in onderzoek
Ethische overwegingen zijn cruciaal in elke onderzoeksfase, met specifieke aandacht voor de behandeling van respondenten en de relaties met hen [30](#page=30).
#### 4.2.1 Belang van ethische principes
Ethische principes zijn van wezenlijk belang omdat onderzoekers kunnen verschillen in hun ethische opvattingen, en er een continu debat bestaat over de toepassing ervan [30](#page=30).
#### 4.2.2 Ethische transgressies (voorbeelden)
* **Humphreys' Studie **: Een etnografische studie naar homoseksuele contacten in openbare toiletten waarbij privacy werd geschonden en bedrog werd gepleegd [30](#page=30).
* **Milgram **: Onderzoek naar gehoorzaamheid aan autoriteit, waarbij participanten onder druk werden gezet om schadelijke schokken toe te dienen (in werkelijkheid waren dit opnames), leidend tot ethische kritiek vanwege bedrog, stress en gebrek aan adequate terugtrekkingmogelijkheden [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Monster experiment Johnson **: Een studie naar stotteren waarbij kinderen werden geprezen of negatief werden bejegend met betrekking tot hun spraak, wat leidde tot spraakproblemen bij de negatief bejegende groep [31](#page=31).
#### 4.2.3 Actuele ethische kwesties
Hoewel sommige experimenten nu minder denkbaar zijn, blijven ethische waakzaamheid en transparantie essentieel, vooral bij verborgen observaties en misleidende experimenten [31](#page=31).
#### 4.2.4 Verschillende visies op ethische principes
* **Universalism**: Ethische principes mogen onder geen enkel omstandigheid geschonden worden [31](#page=31).
* **Situation Ethics**: Ethische beslissingen worden geval per geval genomen, met de overweging dat wetenschappelijk onderzoek mogelijk moet zijn, maar altijd voorgelegd moet worden aan een ethische commissie. Het doel heiligt de middelen, waarbij men soms niet altijd aan ethische principes kan vasthouden om kennis te vergaren [31](#page=31).
* **Ethische transgressie is 'normaal'**: Er is een visie dat om de werkelijkheid te doorgronden, alle onderzoeken, ongeacht de kosten, mogelijk moeten zijn [31](#page=31).
#### 4.2.5 Terugkerende ethische vraagstukken
* Schade berokkenen aan participanten [31](#page=31).
* Gebrek aan geïnformeerde toestemming [31](#page=31).
* Schending van privacy [31](#page=31).
#### 4.2.6 Bescherming van participanten en data
* **Schade**: Fysieke, mentale, zelfwaardering, en stressschade moet vermeden worden [32](#page=32).
* **Privacy en anonimiteit**: Identificatie van deelnemers moet uitgesloten worden, wat moeilijker is bij kwalitatief onderzoek. Gegevens moeten vertrouwelijk behandeld worden, conform de GDPR-regelgeving. Het opstellen van een datamanagementplan, het gebruik van willekeurige nummers, het niet langer bewaren van data dan nodig, en het vermijden van identificatiemiddelen zijn aanbevolen maatregelen [32](#page=32).
* **Geïnformeerde toestemming (Informed Consent)**: Respondenten moeten zoveel mogelijk op de hoogte zijn en de vrije keuze hebben om deel te nemen, zich terug te trekken of te weigeren. Dit is niet altijd mogelijk bij verborgen observaties of etnografisch onderzoek [32](#page=32).
* **Vertrouwelijkheid**: Gevoelige informatie moet vertrouwelijk behandeld worden om herleiding tot individuen te voorkomen [32](#page=32).
#### 4.2.7 Ethische commissie en data protection office
Alle onderzoeken moeten worden ingediend bij een ethische commissie en de data protection office [32](#page=32).
### 4.3 Kwaliteitsvereisten in kwantitatief onderzoek
Kwantitatief onderzoek maakt gebruik van numerieke gegevens en statistische analyse om theoretische concepten te onderzoeken. De belangrijkste kwaliteitsvereisten zijn betrouwbaarheid en validiteit [40](#page=40).
#### 4.3.1 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid verwijst naar de consistentie en stabiliteit van een meetinstrument. Onderzoek is betrouwbaar als het herhaald kan worden met vergelijkbare resultaten [40](#page=40).
##### 4.3.1.1 Oorzaken van onbetrouwbaarheid
* Niet registreren van gebeurtenissen [41](#page=41).
* Onoplettendheid van respondenten [41](#page=41).
* Willekeurige codeerfouten [41](#page=41).
##### 4.3.1.2 Methoden om betrouwbaarheid te meten
* **Test-hertestbetrouwbaarheid**: Vergelijkt metingen op korte termijn bij dezelfde personen met hetzelfde instrument [41](#page=41).
* **Split-halfbetrouwbaarheid**: Splitst een test in twee helften en vergelijkt de scores; hoge correlatie duidt op betrouwbaarheid [41](#page=41).
* **Cronbachs Alfa**: Meet de interne consistentie van een schaal op basis van de gemiddelde correlatie tussen indicatoren [41](#page=41).
##### 4.3.1.3 Standaardisering
Het uniformiseren van meetprocedures om variabiliteit te verminderen [41](#page=41).
#### 4.3.2 Validiteit (Geldigheid)
Validiteit beoogt dat het meetinstrument daadwerkelijk het beoogde concept meet [41](#page=41).
##### 4.3.2.1 Soorten validiteit
* **Inhouds-/Meetvaliditeit**: De mate waarin een meetinstrument meet wat het zou moeten meten [41](#page=41).
* **Voorbeeld**: Het meten van geluk bij 40+ers door enkel inkomen en vriendschappen te vragen, dekt niet alle aspecten van geluk en heeft daarom lage inhoudsvaliditeit [41](#page=41).
* **Interne validiteit**: De mate waarin waargenomen relaties een correcte weerspiegeling zijn van de werkelijkheid, door uitsluiting van andere oorzaken [41](#page=41).
* **Voorbeeld**: Bij het onderzoeken van de invloed van koffie op geheugen, moet rekening gehouden worden met factoren zoals het tijdstip van de dag. Als niet alle andere oorzaken zijn uitgesloten, is de interne validiteit laag [42](#page=42).
* **Externe validiteit (Veralgemeningsvaliditeit)**: De mate waarin bevindingen van een specifieke populatie ook voor een ruimere populatie gelden [41](#page=41).
* **Voorbeeld**: Een onderzoek met een niet-representatieve steekproef van biologiestudenten kan de bevindingen niet veralgemenen naar alle studenten. Een toevalsteekproef is hierbij essentieel [42](#page=42) [43](#page=43).
* **Ecologische validiteit**: De mate waarin onderzoeksresultaten overeenkomen met de alledaagse praktijk en generaliseerbaar zijn naar andere omstandigheden en settings [41](#page=41).
* **Voorbeeld**: Een laboratoriumtest met een computeractiviteit is niet vergelijkbaar met autorijden en heeft daarom lage ecologische validiteit [43](#page=43).
#### 4.3.3 Reproduceerbaarheid
De mate waarin de gebruikte procedures duidelijk en gedetailleerd beschreven zijn, zodat het onderzoek in een andere context herhaald kan worden [43](#page=43).
### 4.4 Kwaliteitsvereisten in kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek maakt gebruik van niet-numerieke gegevens en biedt diepgaandere inzichten. Kwaliteit wordt hier beoordeeld op basis van aannemelijkheid (trustworthiness) en authenticiteit [40](#page=40) [44](#page=44).
#### 4.4.1 Betrouwbaarheid in kwalitatief onderzoek
* **Saturatie**: Het punt waarop interviews of enquêtevragen geen nieuwe informatie meer opleveren [44](#page=44).
* **Standaardisering**: Uniformiseren van metingen, bijvoorbeeld door interviewers op dezelfde manier op te leiden [44](#page=44).
* **Triangulatie**: Gebruik maken van verschillende bronnen, theorieën, methoden of data-analysemethoden om een onderzoeksvraag vanuit meerdere invalshoeken te benaderen, wat de betrouwbaarheid en validiteit verhoogt [44](#page=44).
* **Typen triangulatie**: Onderzoekerstriangulatie, methode triangulatie, data triangulatie, theorie triangulatie [44](#page=44).
#### 4.4.2 Aannemelijkheid (Trustworthiness)
Dit wordt beoordeeld aan de hand van vier criteria:
1. **Geloofwaardigheid (Credibility)**: Vertrouwen in de waarheid van de bevindingen [45](#page=45).
* **Voorbeeld**: Grote dataset met diverse deelnemers, geteste interviewprotocollen en veldnotities gestuurd voor analyse [45](#page=45).
2. **Afhankelijkheid (Dependability)**: Waaruit blijkt dat de bevindingen consistent zijn en herhaald kunnen worden [45](#page=45).
* **Voorbeeld**: Gedetailleerde beschrijving van methoden en dataverzameling, meting van codeernauwkeurigheid [45](#page=45).
3. **Bevestigbaarheid (Confirmability)**: Mate van neutraliteit, waarbij bevindingen gevormd worden door respondenten en niet door vooringenomenheid van de onderzoeker [45](#page=45).
* **Voorbeeld**: Dagboeken van onderzoekers, wekelijkse bijeenkomsten en onderzoekerstriangulatie [45](#page=45).
4. **Overdraagbaarheid (Transferability)**: Waaruit blijkt dat de bevindingen toepasbaar zijn in andere contexten [45](#page=45).
* **Voorbeeld**: Context-gebonden uitkomsten, toepasbaar op specifieke academische structuren en steekproefsamenstellingen [45](#page=45).
#### 4.4.3 Authenticiteit
Beoordeeld aan de hand van vijf criteria:
1. **Eerlijkheid (Fairness)**: Evenwicht in het weergeven van de gedachten, percepties en ervaringen van alle deelnemers [46](#page=46).
* **Voorbeeld**: Onderrepresentatie van bepaalde studentenrichtingen [46](#page=46).
2. **Ontologische authenticiteit**: Strategieën om eigen ontwikkelingsconstructies te monitoren en het veranderingsproces te documenteren [46](#page=46).
* **Voorbeeld**: Creëren van een breder begrip bij betrokkenen van hun (sociale) omgeving [46](#page=46).
3. **Educatieve authenticiteit**: Onderzoek zorgt ervoor dat betrokkenen een beter begrip krijgen van de perspectieven van anderen [46](#page=46).
* **Voorbeeld**: Respondent leren niets over elkaar [46](#page=46).
4. **Katalytische authenticiteit**: Onderzoek stimuleert betrokkenen om omstandigheden in hun (sociale) omgeving te veranderen [46](#page=46).
* **Voorbeeld**: Beleidsaanpassingen en nieuwe inzichten [46](#page=46).
5. **Tactische authenticiteit**: Betrokkenen worden gestimuleerd tot actie en hebben de invloed om omstandigheden te veranderen [46](#page=46).
* **Voorbeeld**: Leerkrachten passen hun gedrag aan op basis van het onderzoek [46](#page=46).
> **Opmerking:** Niet elk criterium is van toepassing op elke studie; alleen die van belang zijn, hoeven te worden behandeld [45](#page=45) [46](#page=46).
### 4.5 Kwaliteit van onderzoek en publicaties
De kwaliteit van een onderzoek wordt bepaald door hoe het wordt verricht, niet enkel door de methode. Dit geldt ook voor de kwaliteit van papers en wetenschappelijke tijdschriften .
#### 4.5.1 Kwaliteit van de paper
Belangrijke aspecten zijn duidelijke onderzoeksvragen en probleemstelling, een leidende theorie, heldere methodologie, en erkenning van beperkingen [52](#page=52).
#### 4.5.2 Kwaliteit van het wetenschappelijk tijdschrift
Factoren zijn onder andere of het tijdschrift peer-reviewed is en wat de impact factor is (gemiddeld aantal citaties per jaar) [52](#page=52).
#### 4.5.3 Literatuur verzamelen en verwerken
Men stopt met lezen wanneer saturatie is bereikt. Het effectief verwerken van literatuur omvat het maken van notities, het organiseren ervan (bv. in spreadsheets of mindmaps) en het vergelijken van variabelen [52](#page=52).
### 4.6 Case-studie ontwerp
Case-studies kunnen waardevol zijn voor diepgaand, exploratief onderzoek, vooral wanneer grote steekproeven niet beschikbaar zijn. Echter, generalisatie kan moeilijk zijn en er is een risico op vertekening .
#### 4.6.1 Validiteit en betrouwbaarheid in kwalitatieve case-studies
* **Begripsvaliditeit (Construct validity)**: Onderzoekt of de resultaten de concepten weerspiegelen. Methoden zoals feedback van geïnterviewden, focusgroepen en meervoudige datacollectie kunnen helpen .
* **Interne validiteit (Internal validity)**: Onderzoekt of resultaten causale verbanden tussen concepten toelaten. Longitudinale meervoudige case study designs kunnen hierbij helpen .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Empirisch | Voortkomend uit wetenschappelijke ervaringen of waarnemingen door middel van zintuiglijke data. |
| Epistemologie | De tak van de filosofie die zich bezighoudt met de aard, oorsprong en reikwijdte van kennis, en de methoden om tot kennis te komen. |
| Ontologie | De tak van de filosofie die zich bezighoudt met de aard van het zijn, het bestaan en de realiteit. |
| Theorie | Een logisch samenhangend geheel van uitspraken dat fenomenen beschrijft, verklaart en voorspelt, en empirisch toetsbaar is. |
| Empirie | De ervaring van de wereld rondom ons door waarneming, observaties van feiten, fenomenen of waarnemingen, vaak verkregen via dataverzameling. |
| Intersubjectiviteit | Het delen van subjectieve toestanden door twee of meer individuen, waarbij eigen meningen en gedachtes binnen de wetenschap worden erkend maar persoonlijke opvattingen zo veel mogelijk worden uitgesloten om tot objectieve inzichten te komen die door meerdere personen gedeeld worden. |
| Inductie | Een redeneerproces waarbij men vanuit specifieke observaties tot algemene uitspraken of theorieën komt. |
| Deductie | Een redeneerproces waarbij men vanuit algemene uitspraken of theorieën tot specifieke conclusies komt. |
| Rationalisme | Een denkrichting die stelt dat ware kennis deductief tot stand komt, waarbij de rede als voornaamste bron van kennis wordt beschouwd. |
| Empiricisme | Een filosofische stroming die stelt dat sensorische waarneming de enige bron is van alle kennis en dat kennis voortkomt uit ervaring en observatie van de werkelijkheid. |
| Positivisme | Een wetenschapsfilosofische stroming die stelt dat alleen kennis die gebaseerd is op zintuiglijke waarneming en wetenschappelijke methoden gerechtvaardigd kan worden en dat de sociale wereld bestudeerd kan worden volgens dezelfde principes als de natuurwetenschappen. |
| Interpretivisme | Een wetenschapsfilosofische stroming die stelt dat de sociale realiteit gebaseerd is op interpretaties en betekenisgeving, en dat menselijk handelen betekenisvol is, waarbij de nadruk ligt op het begrijpen van subjectieve betekenissen en zingeving. |
| Constructivisme | Een filosofische stroming die stelt dat sociale verschijnselen en hun betekenis voortdurend geconstrueerd worden door sociale actoren, en dat de realiteit een sociaal construct is. |
| Pragmatisme | Een filosofische benadering die zich richt op wat praktisch werkt en nuttige kennis oplevert, waarbij zowel objectieve als subjectieve fenomenen onderzocht kunnen worden en zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden worden toegepast. |
| Axiologie | De studie van waarden, inclusief de rol van waarden in wetenschappelijk onderzoek en de verschillende axiologische posities zoals waardenneutraal en waardenbewust onderzoek. |
| Kwalitatief onderzoek | Een onderzoeksaanpak die gebruik maakt van niet-numerieke gegevens, zoals woorden en beelden, om een diepgaand inzicht te krijgen in menselijke ervaringen, interpretaties en betekenisgeving. |
| Kwantitatief onderzoek | Een onderzoeksaanpak die gebruik maakt van numerieke gegevens en statistische technieken om hypothesen te testen en algemene patronen te identificeren, vaak gebaseerd op de natuurwetenschappelijke methode. |
| Geldigheid (Validiteit) | Het bewijs dat het instrument, de techniek of het proces dat wordt gebruikt om een concept te meten, inderdaad het beoogde concept meet en niet iets anders. |
| Betrouwbaarheid | De mate waarin een meetinstrument consistent en stabiel is, wat betekent dat herhaalde metingen onder dezelfde omstandigheden vergelijkbare resultaten zouden moeten opleveren. |
| Steekproef | Een subset van individuen, objecten of gebeurtenissen die wordt geselecteerd uit een populatie om als representant voor die populatie te dienen in een onderzoek. |
| Populatie | De gehele groep individuen, objecten of gebeurtenissen waarover een onderzoeker een uitspraak wil doen. |
| Hypothese | Een voorlopige, testbare stelling die een voorspelling doet over de verwachte relatie tussen variabelen in empirische data. |
| Propositie | Een statement over hoe concepten gerelateerd zijn, vaak in kwalitatief onderzoek, dat niet noodzakelijkerwijs direct testbaar of meetbaar is, maar kan dienen als basis voor verder onderzoek. |
| Case study | Een diepgaande studie van een specifiek fenomeen in zijn natuurlijke, reële context, waarbij meerdere datacollectiemethoden kunnen worden gebruikt om een rijke en gedetailleerde analyse te bieden. |
| Grounded Theory | Een inductieve onderzoeksaanpak waarbij theorie wordt ontwikkeld op basis van systematische dataverzameling en analyse, waarbij categorieën en thema's voortkomen uit de data zelf. |
| Contentanalyse | Een onderzoekstechniek voor het systematisch analyseren van de inhoud van teksten en documenten, om kwalitatieve aspecten te onderzoeken of inhoud te kwantificeren aan de hand van vooraf bepaalde categorieën. |
| Hawthorne-effect | De neiging van individuen om hun gedrag te veranderen simpelweg omdat ze weten dat ze geobserveerd worden tijdens een onderzoek. |
| Falsificatie | Het principe dat wetenschappelijke theorieën niet bewezen kunnen worden, maar wel getoetst en weerlegd (gefalsifieerd) kunnen worden door observaties en experimenten. |
| Paradigma | Een heersende opvatting, model of set van theorieën binnen een wetenschappelijk domein die de manier waarop onderzoek wordt uitgevoerd en kennis wordt begrepen bepaalt. |
| Mixed Methods | Een onderzoeksbenadering die zowel kwantitatieve als kwalitatieve data verzamelt, analyseert en combineert binnen dezelfde studie om eenomvattender begrip van het onderzoeksprobleem te verkrijgen. |
| Operationele definitie | Een concrete, meetbare definitie van een concept die aangeeft hoe een abstract concept gemeten zal worden in een specifiek onderzoek. |
| Semantische differentiaalschaal | Een meetinstrument dat respondenten vraagt om attitudes of percepties te beoordelen op een schaal tussen twee tegengestelde woorden of concepten. |
| Likert-schaal | Een psychometrische schaal die gebruikt wordt om attitudes of meningen te meten door respondenten te vragen hun mate van instemming of onenigheid met een reeks stellingen aan te geven. |
| Participatieve observatie | Een onderzoeksmethode waarbij de onderzoeker actief deelneemt aan de sociale wereld die hij of zij bestudeert, om zo diepgaand inzicht te krijgen vanuit het perspectief van een insider. |