Cover
立即免费开始 Hoofdstuk 9.pdf
Summary
# de gatekeeper als actor en communicator in mediaselectie
De gatekeeper speelt een cruciale rol als actor en communicator door het proces van informatieselectie te beheersen en geselecteerde informatie om te zetten in een mediaboodschap, waarbij invloedrijke factoren de uiteindelijke mediainhoud bepalen.
### 1.1 Typologieën van factoren die mediaselectie bepalen
Reese en Shoemaker stellen dat de bepalende factoren voor de concrete mediainhoud die we dagelijks consumeren, op vijf manieren te categoriseren zijn: de gebeurtenis, de journalist, de mediaorganisatie, de mediapraktijk en de maatschappij [22](#page=22).
#### 1.1.1 De gebeurtenisgerichte benadering
Bij deze benadering worden de gebeurtenissen zelf gezien als de meest bepalende factor voor de selectie en representatie van mediainhoud. De nieuwswaarde, die bepaalt of een gebeurtenis het nieuws haalt, wordt geacht inherent voort te komen uit de kenmerken van de gebeurtenis zelf. Dit sluit aan bij een reflectionistische visie op media-inhoud als een loutere weerspiegeling van de realiteit, hoewel dit als een naïeve interpretatie van het productieproces wordt beschouwd [22](#page=22).
#### 1.1.2 De journalistgerichte benadering
Deze benadering positioneert de journalist als individu als de meest bepalende actor voor de media-inhoud. De focus ligt hier op de unieke eigenschappen van een 'sterreporter'. Deze visie wordt samengevat met de uitspraak dat 'journalisten het nieuws maken', wat impliceert dat zij bepalen wat nieuwswaardig is. Onderzoek op dit gebied omvat vroege gatekeepingstudies en studies naar het socio-demografische profiel en de beroepsrol van de journalist [22](#page=22).
#### 1.1.3 De mediaorganisatiegerichte benadering
Hier wordt de journalist als lid van een specifieke mediaorganisatie beschouwd als de meest bepalende factor voor de media-inhoud, waarbij de kenmerken van de organisatie centraal staan. Factoren zoals de grootte van de organisatie, de hiërarchische structuur en het type (mainstream of alternatief) spelen een rol. Latere gatekeepingstudies vanaf de jaren 1960, evenals onderzoek naar sociale controle binnen organisaties, vallen onder deze benadering [22](#page=22).
#### 1.1.4 De mediapraktijkgerichte benadering
Op dit niveau is de professionele mediapraktijk de meest beïnvloedende factor voor de media-inhoud. Mediapraktijk verwijst hier naar de praktische organisatie van journalistiek werk, inclusief objectiviteitsnormen, werkroutines, bronnengebruik en deadlinedwang, die typerend zijn voor het beroep en grotendeels organisatieonafhankelijk zijn. Onderzoek richt zich op bijvoorbeeld de relatie tussen journalisten en hun bronnen, en etnomethodologisch onderzoek naar nieuwsproductiepraktijken [23](#page=23).
#### 1.1.5 De maatschappijgerichte benadering
Dit is het meest abstracte niveau, waarbij verklaringen voor media-inhoud gezocht worden in externe maatschappelijke factoren. De focus ligt op de relatie tussen media en andere maatschappelijke instituten zoals economie en politiek, bijvoorbeeld de economische afhankelijkheid van media of de invloed van politieke ideologie [23](#page=23).
> **Tip:** De onderscheidingen tussen deze benaderingen kunnen in de praktijk soms vervagen, aangezien meerdere factoren tegelijkertijd bepalend kunnen zijn voor de media-inhoud [23](#page=23).
### 1.2 De gatekeeper: een bijzondere actor en communicator
De term 'gatekeeper', oorspronkelijk geïntroduceerd door sociaal psycholoog Kurt Lewin in 1943 in de context van voedselgewoontes, is later toegepast op het selectieproces in media en communicatie. Een gatekeeper is iemand die het proces van informatieselectie controleert, geselecteerde informatie bewerkt tot een mediaboodschap en deze via een kanaal doorgeeft. Krantenredacteurs en journalisten zijn hier voorbeelden van, maar de term kan ook van toepassing zijn op ieder individu dat communiceert en selecties maakt over wat te vertellen [25](#page=25).
David Manning White paste het concept toe op het selectiegedrag van een telexredacteur, die slechts tien procent van de binnengekomen berichten publiceerde. Hij concludeerde dat individueel-psychologische en subjectieve eigenschappen van de redacteur doorslaggevend waren. Deze studie legde de basis voor toekomstig onderzoek naar de rol van nieuwsmedia en journalisten bij het bepalen van nieuwswaardigheid [25](#page=25).
McQuail en Deuze wijzen erop dat gatekeeping niet beperkt is tot nieuwsmedia, maar ook van toepassing is op uitgevers, filmmonteurs of televisiemakers die selecties maken uit een breed aanbod. De algemene definitie van gatekeeping door Watson beschrijft het als 'het openen of sluiten van communicatiekanalen; het gaat om toegang verlenen of weigeren'. Dit proces is inherent aan elke vorm van communicatie en kan op een breder niveau slaan op de macht om bepaalde stemmen toegang tot het maatschappelijke debat te verlenen of te weigeren, wat gerelateerd is aan concepten als diversiteit en pluralisme [26](#page=26).
#### 1.2.1 Evolutie van gatekeepingonderzoek
Vanaf de jaren 1960 verschoof de focus van individuele, subjectieve beslissingen naar systematische factoren van organisatorische en ideologische aard. Economische factoren op het niveau van de mediaorganisatie en de bredere politieke context konden het selectieproces beïnvloeden. Gieber wees op bureaucratische routines binnen mediaorganisaties, terwijl Shoemaker de verklarende context uitbreidde naar de bredere sociale omgeving, inclusief relaties met adverteerders en pressiegroepen. McQuail voegde nationale waarden en culturele invloeden toe [26](#page=26) [27](#page=27).
Een belangrijke aanvulling door Bass was het inzicht dat er tijdens nieuwsproductie verschillende gatekeepers actief kunnen zijn in een aaneenschakeling van selectiemomenten op diverse niveaus [27](#page=27).
> **Voorbeeld:** De selectie van een nieuwsbericht over een gebroken pink van Donald Trump kan verschillende gatekeepers passeren: een lokale Mexicaanse journalist, een correspondent van een nieuwsagentschap als Associated Press (AP), het regionale hoofdkantoor van AP, het centrale hoofdkantoor in New York, andere nieuwsagentschappen zoals Belga, en uiteindelijk de lokale redacteur die het bericht publiceert [27](#page=27).
Elke schakel verwerkt het nieuws in twee fasen: eerst door de verzamelaars (journalisten, onderzoekers) en vervolgens door redacteuren die het nieuws consistent maken met de waarden van de mediaorganisatie en de output van verschillende bronnen afwegen [27](#page=27).
#### 1.2.2 Gatewatching en de rol van AI
Met de opkomst van sociale media en nieuwswebsites hanteren auteurs tegenwoordig de term 'gatewatching' als alternatief voor gatekeeping. Gatewatching richt zich op het filteren of selecteren van informatie die al door andere media is gepubliceerd, waarbij de rol van aggregator of verzamelaar centraal staat ('they are not keeping the gates, they are watching the gates'). Hierbij is meer sprake van publieksparticipatie [28](#page=28).
Vervolgens wordt de rol van artificiële intelligentie (AI) in de context van mediaselectie, zoals bij streamingdiensten als Netflix, ter discussie gesteld. Gepersonaliseerde aanbiedingen op basis van gebruikersdata en algoritmes leiden ertoe dat een groot deel van wat consumenten consumeren, voortkomt uit aanbevelingen. De vraag is in hoeverre AI de klassieke gatekeeper overbodig zal maken, of dat er altijd behoefte zal blijven aan curatie en sturing in de selectie en consumptie van media [28](#page=28).
---
# de beroepsrol en professionalisering van de communicator
Dit onderwerp verkent hoe de professionele rol van een communicator wordt gevormd door externe verwachtingen en interne percepties, evenals de processen die leiden tot de professionalisering van mediaberoepen.
### 9.5.1 De rol van de communicator: concepten en debatten
Het concept van een beroepsrol wordt begrepen als een samenspel van gedragsverwachtingen van anderen en de sociale positie die iemand inneemt. Binnen de communicatiewetenschap is er uitgebreid debat over de rol van journalisten, teruggaand tot de discussie tussen Walter Lippman en John Dewey in de jaren 1920. Lippman zag journalisten primair als bemiddelaars die nieuws over politieke activiteiten brachten, duidden en bekritiseerden. Dewey daarentegen benadrukte de actieve rol van journalisten in het faciliteren van dialoog en debat tussen publiek en politiek. Dit raakt aan noties van de publieke sfeer, de vierde macht en de spanning tussen de objectieve verslaggever en de kritische onderzoeker van maatschappelijke wantoestanden [29](#page=29).
Recentere benaderingen stappen af van een strikte dichotomie en spreken over drie meer genuanceerde rollen die journalisten kunnen combineren en die cultureel kunnen variëren:
* **Interpreter**: de journalist die analyse en duiding biedt [29](#page=29).
* **Disseminator**: de verspreider van informatie naar een breed publiek [29](#page=29).
* **Adversary**: de rol als waakhond tegenover andere maatschappelijke instituten [29](#page=29).
Ongeacht de specifieke rol, impliceert dit een reeks morele, ethische en deontologische richtlijnen en codes [29](#page=29).
#### 9.5.1.1 Professionele rolopvattingen van Belgische journalisten
Grootschalige bevragingen van Belgische journalisten tonen hun perceptie van hun belangrijkste opdrachten aan. De top vijf omvat [30](#page=30):
1. Het verschaffen van betrouwbare informatie [30](#page=30).
2. Het nieuws op een begrijpelijke manier presenteren [30](#page=30).
3. Het verschaffen van objectieve informatie [30](#page=30).
4. Analyse en duiding bieden bij complexe problemen [30](#page=30).
5. Waakhond zijn van de democratie [30](#page=30).
Journalisten beschouwen het echter niet als hun taak om een goede omgeving voor adverteerders te creëren, de publieke opinie of politieke agenda te beïnvloeden, of als spreekbuis voor bepaalde groepen te fungeren [30](#page=30).
> **Tip:** De resultaten van de Belgische journalistieke bevraging sluiten nauw aan bij de academische literatuur over de kernfuncties van journalistiek [30](#page=30).
#### 9.5.1.2 De bredere mediaberoepsrol
Naast de journalistieke communicator, kan er algemeen gesproken worden van een specifieke mediaberoepsrol die een breed scala aan mediagerelateerde beroepen omvat, waaronder die in reclame, public relations, ICT, en film- en televisieproductie [30](#page=30).
### 9.5.2 Professionalisering van mediaberoepen
De status van een beroep, en in het bijzonder een professioneel beroep, wordt bepaald door verschillende factoren. Volgens McQuail en Deuze voldoen beoefenaars aan standaarden, volgen ze ethische richtlijnen, is er een erkende opleiding, en is er een vorm van toegangcontrole door een beroepsvereniging. Ernest Greenwood onderscheidde in 1957 vijf basiskenmerken van een professioneel beroep [30](#page=30) [31](#page=31):
1. Een geheel van systematische kennis en theorie, verkregen via specifieke opleiding [31](#page=31).
2. Professionele en geloofwaardige autoriteit, vaak vertegenwoordigd door een beroepsvereniging [31](#page=31).
3. Toezicht en zelfregulering door de sector [31](#page=31).
4. Een ethische code [31](#page=31).
5. Het bestaan van een professionele cultuur met specifieke normen en waarden [31](#page=31).
#### 9.5.2.1 Historische context en evolutie
In het begin van de twintigste eeuw hadden media vaak een slechte reputatie en weinig aanzien. De kritiek kwam van diverse hoeken, en overheidsdruk nam toe, wat leidde tot een interne "schoonmaakoperatie" binnen de mediasector met als doel professionalisering en zelfregulering. Voor journalisten betekende dit een focus op kernwaarden als objectiviteit, onpartijdigheid en evenwicht, naast het opzetten van opleidingen, deontologische codes en beroepsorganisaties. Er blijft echter discussie bestaan of journalistiek nu precies een ambacht, handel of professioneel beroep is [31](#page=31).
#### 9.5.2.2 Relaties en rolconflicten binnen de mediaberoepsrol
De invulling van de mediaberoepsrol is sterk afhankelijk van de oriëntatie van de beoefenaar ten opzichte van de maatschappij, de mediaorganisatie, het beroep zelf, of het publiek. Dit uit zich in de relaties die zij onderhouden met diverse stakeholders [31](#page=31).
Tunstall identificeerde drie essentiële relaties die de rolinvulling van journalisten beïnvloeden [31](#page=31):
1. **Relatie met hiërarchische oversten**: De journalist als bediende die bevelen opvolgt, wat een bron van spanning en conflict kan zijn. De doelstellingen van de mediaorganisatie (publieksinkomsten, advertentie-inkomsten, of niet-inkomstengerelateerde doelen) beïnvloeden de druk en vrijheid die een journalist ervaart [32](#page=32).
2. **Relatie met nieuwsbronnen**: Essentieel voor nieuwsverzameling en het selectieproces (gatekeeping) [32](#page=32).
3. **Relatie met collega's**: Vaak gekenmerkt door concurrentie, mede door het belang van primeurs [32](#page=32).
Deze relaties kunnen leiden tot diverse rolconflicten. Studies wijzen op open en latente conflicten, vaak tussen de aspiraties van lagergeplaatsten en de controle van leidinggevenden. Bantz stelt dat organisatieculturen intrinsiek gebaseerd zijn op conflict, zoals wantrouwen tegenover buitenstaanders, interne competitie en botsingen tussen professionele normen en commerciële doelen [32](#page=32).
McQuail en Deuze vullen de lijst van "media occupational role dilemmas" aan met conflicten tussen :
* Een actieve, participatieve rol versus een neutrale, objectieve informatieverspreider [32](#page=32).
* Creativiteit en onafhankelijkheid versus bureaucratie en routine [32](#page=32).
* Persoonlijke overtuigingen over beroepsuitoefening versus verplichtingen vanuit de mediaorganisatie [32](#page=32).
* Commercieel denken ('geef het publiek wat het wil weten') versus een normatieve invulling ('geef het publiek wat het nodig heeft') [32](#page=32).
Deze spanningen vloeien terug naar het fundamentele dilemma tussen vrijheid en dwang. Mediaorganisaties streven ernaar deze conflicten te vermijden. Oplossingen worden gezocht in selectieve werving en, belangrijker nog, in interne socialisatie, waarbij nieuwe medewerkers de ideologie en het beleid van de organisatie eigen maken, bijvoorbeeld door koppeling aan ervaren collega's [32](#page=32).
---
# Analyseniveaus in de communicatiewetenschappen: mediasysteem, media-instelling en mediaorganisatie
Binnen de communicatiewetenschappen wordt de rol van actoren in de relatie tussen media, samenleving en cultuur geanalyseerd op verschillende niveaus, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het mediasysteem, de media-instelling en de mediaorganisatie [14](#page=14).
### 3.1 Het mediasysteem
#### 3.1.1 Definitie en reikwijdte
Een mediasysteem wordt gedefinieerd als de "actual set of mass media in a given national society, despite the fact that there may be no formal connection between the elements". Het verwijst naar een collectieve entiteit of een coherent systeem van verschillende, kleinere elementen, zoals mediasectoren (krant, film, televisie), mediaorganisaties (een specifieke radiozender), mediagenres, en zelfs concrete mediaproducten [14](#page=14).
#### 3.1.2 Het werk van Hallin en Mancini
Het concept van het mediasysteem wordt in de literatuur sterk geassocieerd met het werk van Daniel Hallin en Paolo Mancini. Zij proberen het concept los te trekken van het puur nationale niveau en leggen de nadruk op de globaliseringstendens die verschillen tussen nationale mediasystemen doet afnemen. Hallin en Mancini groeperen landen in mediasystemen op basis van criteria zoals de relatie tussen media en politiek, journalistieke professionaliteit, redactionele onafhankelijkheid en de mediamarkt [15](#page=15) .
#### 3.1.3 De drie modellen van Hallin en Mancini
Hallin en Mancini identificeren drie modellen die dienen als instrumentarium om mediasystemen in West-Europa en Noord-Amerika te vergelijken:
* **Het Middellandse mediasysteem (polarized pluralist model):**
* Omvat landen als Frankrijk, Spanje, Italië, Griekenland en Portugal [15](#page=15).
* Kenmerken: de pers is gericht op de politieke elite; kranten worden vaak gebruikt als instrument voor politieke ideeën; groot politiek parallellisme (gelijkenis met het politieke systeem); journalistiek is niet sterk professioneel georganiseerd; journalisten zijn niet altijd redactioneel onafhankelijk; de overheid speelt een grote rol [15](#page=15).
* Consumptie: voorkeur voor audiovisuele media, weinig kranten worden gelezen [15](#page=15).
* **Het Noord-Atlantische mediasysteem (liberal model):**
* Omvat Angelsaksische landen zoals de VS, het Verenigd Koninkrijk en Canada [15](#page=15).
* Kenmerken: redelijk veel kranten worden gelezen; snelle ontwikkeling van de commerciële massapers die domineert; nauwelijks politiek parallellisme, maar wel intern pluralisme (met uitzondering van de Britse pers); sterke journalistieke professionalisering met beroepsorganisaties; autonomie van journalisten wordt eerder bedreigd door commerciële dan politieke druk; de rol van de overheid is beperkt, de markt speelt de grootste rol [16](#page=16).
* **Het Noord/Centraal-Europese model (democratic corporatist model):**
* Omvat landen als België, Nederland, Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland en de Scandinavische landen [16](#page=16).
* Kenmerken: hoge lezersgraad (vooral Scandinavië); persvrijheid is een centraal gegeven, samen met de vroege introductie van kranten; hoge mate van politiek parallellisme (afnemend); hoge graad van journalistiek professionalisme; lange traditie van zelfregulering; de overheid speelt een grote rol in mediareregulering, vaak via steunmaatregelen [16](#page=16).
* > **Tip:** België valt volgens Hallin en Mancini onder dit model. Probeer concrete voorbeelden te bedenken die dit illustreren [16](#page=16).
> **Example:** Afbeelding 9.8 toont een collage van diverse Belgische media-uitingen, wat kan worden gebruikt om de kenmerken van het democratisch corporatistische model te illustreren, zoals de verscheidenheid aan mediavormen en de aanwezigheid van zowel politiek getinte als commerciële uitingen [16](#page=16).
### 3.2 Media-instelling en mediaorganisatie
#### 3.2.1 Mediaorganisatie
Op een lager, concreter analyseniveau bevindt zich de mediaorganisatie, gedefinieerd als een specifieke organisatie die concrete media-activiteiten uitoefent, zoals een krantenuitgeverij, een televisiezender of een nieuwsagentschap. De term is tegenwoordig echter complexer te hanteren vanwege de enorme diversiteit aan organisatievormen, mede door de opkomst van digitale en sociale media waarbij de grens tussen een organisatie en een individu dat een massa bereikt, vervaagd is. Onderzoek op dit niveau richt zich op de productie van media-inhoud binnen een concrete organisatie en de factoren die daarbij een rol spelen [17](#page=17).
#### 3.2.2 Media-instelling
De media-instelling verwijst naar de institutionele dimensie of het kader waarin mediaorganisaties hun activiteiten uitoefenen. Dit concept is abstracter dan het mediasysteem. Hier worden media beschouwd als maatschappelijke instituten, vergelijkbaar met de politiek of economie. Media-instellingen zijn onlosmakelijk verbonden met de maatschappelijke context, met name de economische, politieke en technologische aspecten die de institutionele dimensie van media bepalen [17](#page=17).
Onderzoek op dit niveau stelt vragen over de maatschappelijke rol van de media als algemeen instituut, bijvoorbeeld de rol van media als "The Fourth Estate" (de vierde macht), met een waakhondfunctie ten opzichte van andere maatschappelijke instituten [17](#page=17).
> **Example:** Het concept "The Fourth Estate" beschrijft media als een sociaal instituut belast met het controleren van andere instituten zoals de overheid, het bedrijfsleven, religie, onderwijs en familie, om te waarborgen dat deze het publiek dienen [17](#page=17).
#### 3.2.3 Dynamieken en cultureel-maatschappelijke implicaties
De specifieke relatie en wisselwerkingen tussen media en het economische, politieke en technologische gebeuren spelen een wezenlijke rol bij de cultureel-maatschappelijke implicaties van media. Relevante mediasociologische theorieën op dit niveau omvatten onder meer [18](#page=18):
* **Alienation:** Een gevoel van vervreemding als gevolg van mediaconsumptie, wat kan leiden tot verlies van sociale cohesie en kritische ingesteldheid [18](#page=18).
* **Cultureel media-imperialisme:** De invloed die populaire cultuur uit een land (vaak de VS) uitoefent op de cultuur van andere landen via massamedia. Dit leidt tot vragen over de impact op de culturele identiteit van een volk en een maatschappij [18](#page=18).
> **Example:** De afbeelding van McDonald's in China (Afbeelding 9.9) kan dienen als illustratie van concepten als Amerikanisering, globalisering en potentiële alienatie, waarbij westerse culturele producten en consumptiepatronen de lokale cultuur beïnvloeden [18](#page=18).
De communicator staat centraal in deze theorieën, wat aanleiding heeft gegeven tot een rijke onderzoekstraditie binnen de communicatiewetenschappen [18](#page=18).
---
# Communicatorstudies en de factoren die media-inhoud beïnvloeden
Communicatorstudies richten zich op de rol van de communicator als centrale speler in het mediaproductieproces en onderzoeken de diverse factoren die de totstandkoming van mediainhoud beïnvloeden.
### 4.1 Ontwikkeling van communicatorstudies
#### 4.1.1 Vroege modellen en theoretische invloeden
Het onderzoek naar de communicator als centrale speler in het communicatieproces begon systematisch vorm te krijgen vanaf de jaren 1950. Het model van Westley en MacLean uit 1957 positioneerde de communicator als een broker die bemiddelt tussen belangengroepen en het publiek. Vóór deze periode lag de focus voornamelijk op media-effecten. De toenemende populariteit van communicatorstudies vanaf de jaren 1960 was mede te danken aan inzichten uit de organisatiesociologie en het marxisme, evenals de economische expansie en politieke aandacht voor media in de naoorlogse periode [19](#page=19).
#### 4.1.2 Factoren die de communicator beïnvloeden
Gerhard Maletzke legde in 1963 als eerste systematisch de factoren bloot die de communicator en de structurering van boodschappen, met name selectie en representatie, beïnvloeden. Hij identificeerde [19](#page=19):
* **Individuele kenmerken:** Zelfbeeld, persoonlijkheid en sociale achtergrond van de communicator [19](#page=19).
* **Organisatorische context:** De dynamieken, normen en het team waarin de communicator werkt [19](#page=19).
* **Externe context:** Regulering en beleid die communicatie beperken [20](#page=20).
George Gerbner benadrukte de druk van externe actoren zoals adverteerders, overheden en het publiek. Engwall voegde interne actoren zoals het management toe. McQuail onderscheidde vijf dominante relaties die de rol van de massacommunicator beïnvloeden: met de maatschappij, belangengroepen, eigenaars/klanten/bronnen, het publiek en interne actoren [20](#page=20).
#### 4.1.3 Hiërarchie van invloedsfactoren
Reese en Shoemaker stelden een hiërarchie van invloedsfactoren voor [20](#page=20):
* **Microniveau:** Persoonlijke kenmerken en attitudes van de communicator, professionele routines, rituelen en ongeschreven regels [20](#page=20).
* **Mesoniveau:** Bedrijfscultuur van een mediaorganisatie [20](#page=20).
* **Macroniveau:** Economische, politieke en culturele factoren, en het algemene sociale systeem (inclusief globalisering en commodificatie) [20](#page=20).
#### 4.1.4 Journalistieke focus
Veel communicatoronderzoek is journalistiek gekleurd en richt zich op de journalist als gatekeeper en producent van nieuws en informatie. Jakobs en Perrin beschouwen het journalistieke productieproces als een interactie van drie activiteiten [20](#page=20):
1. **Cognitieve activiteit:** Wat de communicator probeert te doen en waarom, inclusief ideeën, doelstellingen en relevantie voor het publiek [20](#page=20).
2. **Materiële activiteit:** Het concrete schrijven, monteren of draaien van content [20](#page=20).
3. **Sociale activiteit:** Het productieproces in de bredere werkomgeving, inclusief sociale rollen, identiteit en structuren [21](#page=21).
> **Tip:** Het analyseren van het communicatieproces als een interactie van deze drie activiteiten geeft een compleet beeld van de factoren die nieuwsproductie beïnvloeden.
### 4.2 Een typologie van bepalende factoren voor mediainhoud
Verstraeten stelt een referentiekader voor, gebaseerd op de vraag welke factoren het meest bepalend zijn voor concrete mediainhoud. Hij onderscheidt vijf benaderingen [22](#page=22):
1. **Gebeurtenisgerichte benadering:**
* De gebeurtenissen zelf worden gezien als de primaire determinant van mediainhoud [22](#page=22).
* Nieuxrightarrowing wordt inherent geacht aan de gebeurteniskenmerken [22](#page=22).
* Dit sluit aan bij een reflectionistische visie op media als een weerspiegeling van de realiteit, hoewel dit als naïef wordt beschouwd [22](#page=22).
* Deze visie wordt vaak teruggevonden bij mediaprofessionals die hun rol minimaliseren [22](#page=22).
2. **Journalistgerichte benadering:**
* De journalist als individu is de meest bepalende actor [22](#page=22).
* De focus ligt op 'sterreporters' met specifieke eigenschappen en stijlen [22](#page=22).
* De uitspraak "journalisten maken het nieuws" kenmerkt deze benadering [22](#page=22).
* Dit omvat vroege gatekeepingstudies, onderzoek naar socio-demografische profielen en beroepsrollen van journalisten [22](#page=22).
3. **Mediaorganisatiegerichte benadering:**
* De journalist als lid van een specifieke mediaorganisatie is bepalend [22](#page=22).
* Kenmerken van de organisatie (grootte, hiërarchie, doelstellingen) spelen een rol [22](#page=22).
* Verschillen in mediainhoud worden verklaard door de doelen en belangen van de organisatie [22](#page=22).
* Dit omvat latere gatekeepingstudies en onderzoek naar sociale controle binnen organisaties (hiërarchie, autonomie, socialisatie) [22](#page=22).
> **Voorbeeld:** Vier journalisten van verschillende mediaorganisaties die verslag uitbrengen over dezelfde betoging, zullen waarschijnlijk heel verschillende nieuwsitems produceren, verklaard door de organisatorische context.
4. **Mediagegerichte benadering:**
* De professionele mediapraktijk is de meest beïnvloedende factor [23](#page=23).
* Dit omvat de praktische organisatie van (journalistiek) werk, objectiviteitsnormen, werkregels, routines, bronnengebruik en deadlines die typerend zijn voor een beroepstak [23](#page=23).
* Onderzoek focust op de relatie tussen journalist en bronnen, en ethnomethodologisch onderzoek naar nieuwsproductie [23](#page=23).
5. **Maatschappijgerichte benadering:**
* Externe maatschappelijke factoren verklaren de mediainhoud [23](#page=23).
* Centraal staat de relatie tussen media en andere maatschappelijke instituten zoals economie en politiek [23](#page=23).
* Invloeden zoals economische afhankelijkheid of politieke ideologie worden hierbij betrokken [23](#page=23).
> **Tip:** In de praktijk zijn deze benaderingen niet strikt gescheiden; meerdere factoren kunnen tegelijkertijd bepalend zijn voor mediainhoud.
#### 4.2.1 Illustratief voorbeeld: De PowerPoint-persconferentie
De persconferentie van 24 april 2020 over de COVID-19 exit-strategie illustreert de interactie van deze factoren [23](#page=23).
* **Gebeurtenis:** De persconferentie zelf had nieuwswaarde door de aanstaande versoepelingen na een lockdown [23](#page=23).
* **Mediainhoud:** Niet alleen de inhoud, maar ook de 'speciale' PowerPoint-presentatie trok veel aandacht [23](#page=23).
* **Journalist:** Sommige journalisten brachten een evenwichtig verslag, anderen focusten op de presentatie. Dit kan een individuele keuze zijn of ingegeven door het medium [23](#page=23).
* **Mediaorganisatie/Mediage:** De specifieke focus van een medium of de normen binnen een professionele praktijk kunnen hier een rol spelen [23](#page=23).
* **Maatschappij:** De context van de pandemie en de publieke belangstelling voor de exit-strategie vormden het maatschappelijke kader [23](#page=23).
---
# De rol van macht en verschillende perspectieven op media en maatschappij
Dit onderwerp onderzoekt de complexe relatie tussen media, macht en de maatschappij, vanuit diverse theoretische perspectieven en met aandacht voor sociale integratie, identiteit en maatschappelijke verandering.
### 5.1 Sociale integratie en identiteit
De rol van media in sociale integratie en identiteitsvorming kan zowel positief als negatief worden beschouwd, afhankelijk van het perspectief. McQuail onderscheidt vier theoretische posities op basis van centrifugale (divergerende, bevrijdende) en centripetale (convergente, eenheid brengende) effecten, en een optimistische dan wel pessimistische evaluatie daarvan [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Optimistische visie op centrifugale effecten:** Media dragen bij aan vrijheid, diversiteit, sociale verandering, individualisme en fragmentatie. Het internet wordt hierbij gezien als een bron van informatie die mensen verbindt en diverse meningen toegankelijk maakt [3](#page=3).
* **Optimistische visie op centripetale effecten:** Media brengen mensen samen, bevorderen integratie en solidariteit, en helpen bij het opbouwen van identiteit en het gevoel ergens bij te horen. Voorbeelden zijn solidariteitsacties zoals De Warmste Week of Rode Neuzen Dag, en online bewegingen zoals #BLM [4](#page=4).
* **Pessimistische visie op centrifugale effecten:** Media leiden tot verlies van normen, geloof, identiteit en binding met de samenleving. Dit kan resulteren in het verwateren van reële contacten door excessief mediagebruik, cyberpesten, en een verlies van sociale cohesie [4](#page=4).
* **Pessimistische visie op centripetale effecten:** Media worden gezien als instrumenten van dominantie en uniformiteit, in handen van een kleine elite die de media-ontvangers controleert. Het voorbeeld van Silvio Berlusconi illustreert hoe mediamacht gecombineerd kan worden met politieke macht [4](#page=4) [5](#page=5).
Digitale media, zoals games, kunnen in verschillende kwadranten worden geplaatst, afhankelijk van de context. Tijdens de COVID-19-pandemie boden multiplayer games een manier om sociaal contact te onderhouden, wat hen in een meer positief, centripetaal kwadrant plaatste [5](#page=5).
### 5.2 Sociale verandering en de dubbele dimensie van media
De vraag of media oorzaak of gevolg zijn van sociale verandering is complex en vaak onderwerp van discussie. Deterministische antwoorden, die de oorzaak bij slechts één element leggen (technologie of maatschappij), zijn te simplistisch. Media hebben een dubbele dimensie: een materiële/economische dimensie (als industrie) en een ideële/immateriële dimensie (als producent van symbolen en betekenissen) [6](#page=6) [7](#page=7).
Rosengren ontwikkelde een typologie die de relatie tussen de maatschappelijke structuur (materieel) en cultuur (ideëel) beschrijft [7](#page=7):
1. **Materialisme:** Maatschappelijke structuren (economie, machtsverhoudingen) bepalen de cultuur en mediaboodschappen. Macht, eigendom en controle over media zijn bepalend voor de inhoud. Nieuwsberichtgeving wordt gezien als een reproductie van bestaande machtsstructuren [7](#page=7).
2. **Realisme:** De cultuur en mediaboodschappen bepalen de maatschappelijke structuren en leiden sociale verandering in. Mediainhouden zijn de beïnvloedende factor. Dit kan positieve gevolgen hebben (bv. programma Basta) of negatieve (bv. radiostation Mille Collines in Rwanda) [8](#page=8).
3. **Interdependentie:** Media en maatschappij staan in voortdurende wederzijdse interactie en beïnvloeding. Media reflecteren en vormen tegelijkertijd maatschappelijke structuren en verandering. Het voorbeeld van nieuwsberichtgeving rond verkiezingen illustreert deze wisselwerking [8](#page=8).
4. **Autonomie:** Er is weinig tot geen oorzakelijk verband tussen media/cultuur en maatschappelijke structuren. Verschillen in mediasystemen (bv. BBC vs. FoxNews) ondanks gelijkenissen in maatschappelijke context, illustreren dit perspectief [9](#page=9).
### 5.3 Macht
Media zijn structureel verbonden aan politieke en economische machtscentra om verschillende redenen [10](#page=10):
1. **Economische kostprijs en waarde:** Competitie om toegang tot en controle over mediaorganisaties en -inhoud [10](#page=10).
2. **Machtsinstrumenten:** De intuïtie dat media ingezet kunnen worden voor invloed, hoewel de precieze mechanismen complex zijn [10](#page=10).
3. **Ongelijke toegang:** Media zijn niet voor iedereen op gelijke wijze beschikbaar [10](#page=10).
4. **Regulering en disciplinering:** Media zijn onderwerp van politieke, economische en juridische regulering [10](#page=10).
Macht wordt gedefinieerd als 'the ability to produce intended effects'. Er is een onderscheid tussen [10](#page=10):
* **'Power to' en 'power with':** Voluntaristische of coöperatieve visies op macht, gericht op verandering en samenwerking. Voorbeeld: Greta Thunberg's klimaatbeweging [11](#page=11).
* **'Power over':** Structurele benaderingen die macht associëren met dominantie, controle en onderdrukking, vaak ten koste van anderen. Voorbeeld: De Klimaatzaak, waarbij beroemdheden hun sociaal en cultureel kapitaal inzetten [11](#page=11).
Afhankelijk van de inschatting van de relatie tussen media en samenleving, worden twee modellen onderscheiden:
1. **Dominante media:** Media zijn een machtsinstrument in handen van een elite die de inhoud bepaalt. Het publiek is passief en accepteert het door de media verspreide wereldbeeld, wat heersende machtsstructuren bevestigt [12](#page=12).
2. **Pluralistische media:** Er is geen overheersende machtselite. Het publiek is actief, kan mediaboodschappen doorzien en interpreteren. Er is concurrentie tussen verschillende visies en meningen, gestuurd door de vraag van het publiek [12](#page=12).
Deze modellen zijn gesimplificeerde tendensen en mengvormen komen frequent voor. Media capture is een concept dat verwijst naar een symbiotische relatie tussen politieke leiders en media-eigenaren die leidt tot wederzijdse corruptie en controle [13](#page=13).
### 5.4 Een blik op de actoren: de communicator doorgelicht
Mediasociologen onderscheiden een mediasysteem, een media-instelling en een mediaorganisatie bij de analyse van de communicator. Media worden gezien als unieke maatschappelijke actoren in het centrum van diverse krachten [14](#page=14).
#### 5.4.1 Mediasystemen
Een mediasysteem is een 'actual set of mass media in a given national society, despite the fact that there may be no formal connection between the elements'. Hallin en Mancini onderscheiden drie modellen gebaseerd op de relatie tussen media en politiek, journalistieke professionaliteit, redactionele onafhankelijkheid en de mediamarkt, met een focus op West-Europa en Noord-Amerika [14](#page=14) [15](#page=15) :
* **Het Middellandse mediasysteem (polarized pluralist model):** Kenmerkend voor Zuid-Europese landen. De pers is gericht op de politieke elite en wordt gebruikt als instrument voor politieke partijen en groepen. Er is sprake van politiek parallellisme, beperkte journalistieke professionaliteit en veel overheidsinvloed. Audiovisuele media worden geprefereerd boven kranten [15](#page=15).
* **Het Noord-Atlantische mediasysteem (liberal model):** Kenmerkend voor Angelsaksische landen. De commerciële massapers domineert. Er is nauwelijks politiek parallellisme en intern pluralisme heerst [15](#page=15).
---
Dit onderwerp verkent de institutionele en maatschappelijke rol van media, waarbij verschillende analysemeta-architectuur en hun relatie tot economische, politieke en technologische krachten centraal staan.
### 5.1 Media-instelling en mediaorganisatie
Op een concreter analyseniveau bevindt zich het concept van een **mediaorganisatie**, dat verwijst naar specifieke entiteiten die media-activiteiten uitvoeren, zoals krantenuitgevers, televisiezenders of nieuwsagentschappen. De hedendaagse realiteit van diverse organisatievormen, mede door digitale en sociale media, maakt de afbakening van een 'single idealtypical form' echter uitdagend, waarbij de grens tussen een mediabedrijf en een individu dat een groot publiek bereikt, vervaagd is [17](#page=17).
**Media-instelling** verwijst naar de institutionele dimensie of het kader waarin mediaorganisaties opereren. Dit concept wordt op hetzelfde analyseniveau geplaatst als een mediasysteem, maar benadrukt de abstractere, institutionele hoogte van media naast sectoren als politiek en economie. Economische, politieke en technologische aspecten van een samenleving bepalen in grote mate de institutionele dimensie van media [17](#page=17).
> **Tip:** Het analyseniveau van de media-instelling richt zich op de algemene maatschappelijke rol van media, niet op specifieke organisaties of producten.
Onderzoek op het niveau van de media-instelling stelt vragen over de maatschappelijke rol van media, waarbij media beschouwd worden als **de vierde macht** (The Fourth Estate). Dit verwijst naar de waakhondfunctie van media als onafhankelijke 'watchdogs' die toezien op de andere maatschappelijke instituten: de drie takken van de regering, het bedrijfsleven, religie, onderwijs en familie [17](#page=17).
#### 5.1.1 De wisselwerking tussen media en maatschappelijke krachten
De specifieke relatie en wisselwerkingen tussen media en het economische, politieke en technologische gebeuren spelen een wezenlijke rol bij de cultureel-maatschappelijke implicaties van media [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** Figuur 9.4 illustreert media als het centrum van maatschappelijke krachten, waarbij economie, politiek en technologie elkaar beïnvloeden en de media daarin een centrale positie innemen [18](#page=18).
#### 5.1.2 Cultureel-maatschappelijke implicaties van media
Verschillende mediasociologische theorieën zijn relevant voor dit cultureel-maatschappelijke niveau. Het concept van **alienation** beschrijft een gevoel van vervreemding dat kan ontstaan door mediaconsumptie, wat volgens kritische mediatheorieën kan leiden tot verlies van sociale cohesie en kritische ingesteldheid [18](#page=18).
De tendens van **mediaglobalisering** roept vragen op over maatschappelijke gevolgen, zoals cultureel media-imperialisme. Dit kan leiden tot **Amerikanisering**, de vermeende invloed van de Verenigde Staten op de cultuur van andere naties door de oververtegenwoordiging van Amerikaanse populaire cultuur in de mondiale massamedia. Mediasociologen zien hierin gevaren voor de culturele identiteit van een volk en maatschappij [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** De afbeelding van McDonald's in China wordt gesuggereerd als een voorbeeld van Amerikanisering, globalisering en mogelijke alienation [18](#page=18).
De communicator staat centraal in deze theorieën en heeft geleid tot een rijke onderzoekstraditie binnen de communicatiewetenschappen [18](#page=18).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Gatekeeper | Een persoon of groep die het proces van informatieselectie controleert, geselecteerde informatie bewerkt tot een mediaboodschap en deze vervolgens via een bepaald kanaal doorgeeft. Dit concept is oorspronkelijk afkomstig uit de sociale psychologie en werd later toegepast op communicatiewetenschappen. |
| Nieuwswaarde | De inherente kenmerken van een gebeurtenis die bepalen of deze al dan niet het nieuws haalt. Dit concept is een van de factoren die de mediaselectie beïnvloeden. |
| Reflectionistische visie | Een opvatting waarbij media-inhoud wordt gezien als een loutere weerspiegeling of reflectie van de realiteit, zonder significante invloed van de communicator of het productieproces. |
| Journalistieke actor | De journalist als individu, wiens typerende eigenschappen, vertelstijl en persoonlijkheid een bepalende factor kunnen zijn voor de media-inhoud. |
| Mediaorganisatiegerichte benadering | Een benadering waarbij de kenmerken van de mediaorganisatie (grootte, structuur, doelstellingen, belangen) de meest bepalende factor zijn voor de media-inhoud, meer dan de individuele journalist. |
| Professionele mediapraktijk | De specifieke manier waarop journalistiek werk praktisch georganiseerd is, inclusief objectiviteitsnormen, werkregels, routines en bronnengebruik, die typerend zijn voor de beroepstak en de media-inhoud beïnvloeden. |
| Maatschappijgerichte benadering | Een benadering die verklaringen voor media-inhoud zoekt in externe maatschappelijke factoren, zoals de relatie tussen media en instituten als economie en politiek, of de invloed van politieke ideologie. |
| Gatekeeping | Het proces van het openen of sluiten van communicatiekanalen; het gaat om het verlenen of weigeren van toegang tot informatie, wat een integraal onderdeel is van elke vorm van communicatie. |
| Gatewatching | Een alternatieve term voor gatekeeping, waarbij journalisten of media nieuws filteren of selecteren dat al gepubliceerd werd door andere journalisten of media. Deze spelers fungeren meer als nieuwsaggregator dan als nieuwsproducent. |
| Artificiële intelligentie (AI) | Technologie die systemen in staat stelt taken uit te voeren die normaal menselijke intelligentie vereisen, zoals leren, probleemoplossing en besluitvorming. In de context van mediaselectie kan AI gepersonaliseerde aanbevelingen genereren. |
| Beroepsrol | De rol die iemand vervult binnen een specifiek beroep, bepaald door de gedragsverwachtingen van anderen en de sociale positie die men inneemt. Dit beïnvloedt de manier waarop een professional zijn taken uitvoert en beslissingen neemt. |
| Professionalisering | Het proces waarbij een beroep zich ontwikkelt tot een professionele praktijk, gekenmerkt door systematische kennis, een eigen autoriteit, zelfregulering, ethische codes en een professionele cultuur. Dit proces verhoogt het aanzien en de geloofwaardigheid van het beroep. |
| Communicator | Een algemene term voor een professional die zich bezighoudt met communicatie, wat een breed scala aan mediagerelateerde beroepen omvat, waaronder journalistiek, reclame, public relations en filmproductie. |
| Interpreter (journalistiek) | De rol van een journalist die analyse en duiding biedt bij nieuws en complexe gebeurtenissen, om zo het publiek te helpen de informatie beter te begrijpen. Dit gaat verder dan louter feitelijke verslaggeving. |
| Disseminator (journalistiek) | De rol van een journalist als verspreider van informatie naar een breed publiek. Dit benadrukt de functie van het bereiken van veel mensen met nieuws en relevante content. |
| Adversary (journalistiek) | De rol van een journalist als "waakhond" die kritisch toezicht houdt op andere maatschappelijke instituten en wantoestanden aan het licht brengt. Dit is een cruciale functie voor de democratie. |
| Rolconflicten | Situaties waarin verschillende verwachtingen of eisen met betrekking tot een beroepsrol met elkaar botsen, wat kan leiden tot spanningen en dilemma's voor de professional. Dit kan voortkomen uit interne organisatiecultuur of externe druk. |
| Vierde macht | Een metafoor die de rol van de pers als een onafhankelijke controleur van de machthebbers in de samenleving aanduidt. Dit benadrukt de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de journalistiek. |
| Publieke sfeer | Het maatschappelijke domein waar publieke discussies en debatten plaatsvinden, vaak gefaciliteerd door de media. Journalisten spelen een rol in het stimuleren van deze dialoog. |
| Deontologische codes | Een verzameling regels en richtlijnen die het ethische gedrag van professionals binnen een bepaald beroep voorschrijven. Deze codes zijn essentieel voor het waarborgen van integriteit en professionaliteit. |
| Zelfregulering | Het proces waarbij een beroepsgroep zichzelf reguleert en controleert, vaak via beroepsverenigingen en ethische codes, om externe overheidsregulering te voorkomen en de kwaliteit van de praktijk te waarborgen. |
| Analyseniveau | Een abstract of concreet niveau waarop de rol van communicatoren en media in de samenleving wordt bestudeerd, variërend van het mediasysteem tot specifieke mediaorganisaties. |
| Media-instelling | De institutionele dimensie of het kader waarin mediaorganisaties hun activiteiten uitoefenen, vergelijkbaar met andere maatschappelijke instituten zoals politiek of economie, en waarbij de maatschappelijke rol van media centraal staat. |
| Mediaorganisatie | Een specifieke organisatie die concrete media-activiteiten uitvoert, zoals een krantenuitgeverij, televisiezender of nieuwsagentschap, waarbij de productie van media-inhoud en de bepalende factoren daarvan onderzocht worden. |
| Mediasysteem | Een collectieve entiteit of een coherent systeem van verschillende, kleinere mediacomponenten binnen een bepaalde nationale samenleving, dat kan variëren van mediasectoren en mediaorganisaties tot specifieke mediaproducten. |
| Politiek parallellisme | Een criterium binnen de analyse van mediasystemen dat verwijst naar de mate waarin het mediasysteem gelijkenissen vertoont met het politieke systeem van een land, wat de relatie tussen media en politiek weerspiegelt. |
| Journalistieke professionaliteit | De mate van georganiseerdheid en onafhankelijkheid binnen de journalistieke beroepsgroep, inclusief de aanwezigheid van beroepsorganisaties en de invloed van commerciële of politieke druk op journalisten. |
| Vierde macht (The Fourth Estate) | Een concept dat de waakhondfunctie van media als een onafhankelijke maatschappelijke instelling benadrukt, belast met het controleren van andere maatschappelijke instituten zoals de overheid, het bedrijfsleven en religie. |
| Alienation | Een gevoel van vervreemding dat mensen kunnen ervaren als gevolg van hun mediaconsumptie, wat volgens kritische mediatheorieën kan leiden tot een verlies van sociale cohesie en kritische ingesteldheid. |
| Cultureel media-imperialisme | De tendens van mediaglobalisering die leidt tot de oververtegenwoordiging van de populaire cultuur van een dominant land, zoals de Verenigde Staten, in de wereldwijde massamedia, wat gevolgen kan hebben voor de culturele identiteit van andere samenlevingen. |
| Communicatorstudies | Onderzoeksveld dat zich richt op de rol van de communicator in het communicatieproces en de factoren die de media-inhoud beïnvloeden, met een focus op de selectie- en representatieprocessen. |
| Broker (makelaar) | Een rol die de communicator vervult door afwegingen te maken tussen belangengroepen die een boodschap willen verspreiden en het publiek dat informatie zoekt. |
| Organisatiesociologie | Een theoretische stroming die inzichten biedt in de structuur, processen en dynamiek van organisaties, relevant voor het begrijpen van mediaorganisaties. |
| Marxisme | Een economische en politieke theorie die de nadruk legt op economische structuren als bepalende factoren voor maatschappelijke processen, inclusief media en communicatie. |
| Machtsdimentie | De verschillende beperkingen en druk die een individu of mediaorganisatie als communicator kan ervaren tijdens het communiceren, beïnvloed door externe en interne factoren. |
| Zelfbeeld | De manier waarop een communicator zichzelf ziet als professioneel, wat invloed kan hebben op de selectie en presentatie van boodschappen. |
| Externe actoren | Entiteiten buiten de directe organisatie die druk uitoefenen op de communicator, zoals adverteerders, concurrenten, overheden en het publiek. |
| Interne actoren | Personen of groepen binnen een mediaorganisatie die invloed uitoefenen op de communicator, zoals het management. |
| Cognitieve activiteit | De mentale processen die een communicator doorloopt, inclusief ideeën, doelstellingen en de selectie van relevante informatie voor het publiek. |
| Materiële activiteit | De concrete handelingen die worden verricht om media-inhoud te produceren, zoals schrijven, monteren of filmen. |
| Centrifugaal effect | Effecten waarbij media bijdragen aan sociale verandering, vrijheid, individualisme en fragmentatie, wat leidt tot een divergerend effect waarbij mensen zich losmaken van het centrum. |
| Centripetaal effect | Effecten die geassocieerd worden met (sociale) eenheid, orde, cohesie en integratie, waarbij media een convergerend effect hebben waarbij mensen zich naar een bepaalde centrum- of middenpositie bewegen. |
| Dominante media | Een model waarin media worden gezien als een machtsinstrument in handen van machtige groepen en instellingen, die een uniform beeld van de samenleving bieden dat de belangen van de controleurs weerspiegelt. |
| Idealisme (in media-analyse) | Een perspectief waarbij media-inhouden (waarden en normen) de beïnvloedende factor zijn en sociale verandering inleiden, en waarbij media-inhouden en -technologieën de drijvende kracht achter maatschappelijke verandering zijn. |
| Interdependentie (media en maatschappij) | Een situatie waarin media en maatschappij voortdurend met elkaar in interactie staan en wederzijds beïnvloedend zijn; media reflecteren en vormen maatschappelijke structuren en verandering. |
| Media capture | Een situationeel bestuursprobleem waarbij politieke leiders en media-eigenaren samenwerken in een symbiotische maar wederzijds corrumperende relatie om media te controleren of subtiel te beïnvloeden. |
| Materialisme (in media-analyse) | Een perspectief waarin media een onderdeel zijn van de sociale structuur, en cultuur en mediaboodschappen grotendeels afhankelijk zijn van en bepaald worden door de heersende economische structuur en machts(on)balans. |
| Pluralistisch model (media) | Een model waarin er geen overheersende machtselite is die maatschappelijke verandering en democratische controle via media uitsluit, en waarin publieken actief zijn en verschillende visies en meningen met elkaar in competitie treden. |
| Macht | Het vermogen om beoogde effecten te produceren; het kunnen realiseren van bepaalde doelstellingen, waarbij machtsmiddelen zoals kennis, fysieke kracht en kapitaal gebruikt kunnen worden. |
| Power over | Een structurele benadering van macht die benadrukt dat macht wordt uitgeoefend ten koste van andere individuen of groepen, vaak geassocieerd met dominantie, controle, manipulatie en onderdrukking. |
| Power to / Power with | Concepten die wijzen op een voornamelijk voluntaristische of coöperatieve visie op macht, gericht op het in beweging zetten, aanpakken of veranderen van zaken door individuele actoren of samenwerking. |