Cover
立即免费开始 BaMV Criminologie 5 Ecologische benadering.pptx
Summary
# Sociologische verklaringen van criminaliteit
Dit onderwerp behandelt diverse sociologische benaderingen die proberen criminaliteit te verklaren, waaronder leertheorieën, controletheorieën en de labelingbenadering.
## 1. Sociologische verklaringen van criminaliteit
Sociologische verklaringen van criminaliteit richten zich op de maatschappelijke structuren en processen die crimineel gedrag beïnvloeden, in plaats van op individuele psychologische factoren. Ze onderzoeken hoe de omgeving, sociale interacties en maatschappelijke ongelijkheden bijdragen aan criminaliteit. Binnen dit brede veld zijn verschillende stromingen te onderscheiden, waaronder de ecologische benadering, leertheorieën, controletheorieën en de labelingbenadering.
### 1.1 De ecologische benadering
De ecologische benadering, sterk beïnvloed door de Chicago-school, bestudeert de wisselwerking tussen de menselijke samenleving en de stedelijke omgeving. Deze stroming ziet de structuur van de maatschappij en met name de stad als een bepalende factor voor gedrag.
#### 1.1.1 De Chicago-school
De Chicago-school ontstond in een periode van snelle stedelijke groei en toenemende heterogeniteit, wat de sociale organisatie van de stad sterk beïnvloedde. De sociale ecologie onderzoekt de interactie tussen menselijke gemeenschappen en hun omgeving, inclusief de door mensen gecreëerde structuren zoals steden.
#### 1.1.2 Concentrische zonetheorie van Park en Burgess
Deze theorie, ontwikkeld door Park en Burgess, stelt dat de opbouw en groei van een stad volgens een bepaald patroon verloopt, vergelijkbaar met de groei van biologische organismen. Dit patroon is vooral zichtbaar in steden met een sterke industriële ontwikkeling en een groeiende bevolking. De stad wordt opgedeeld in vijf concentrische zones, die elk specifieke kenmerken en sociale processen kennen:
* **Zone 1: Het centrum**
Dit is de kern van de stad, economisch gunstig gelegen en gericht op financiële en commerciële activiteiten. De grondprijzen zijn er hoog en er wonen weinig mensen.
* **Zone 2: De overgangszone**
Deze zone kenmerkt zich door lichte industrie en wordt ingelijfd bij het centrum naarmate dit laatste groeit. Door de hoge marktwaarde van gronden is er sprake van verkrotting, vervallen gebouwen, lage huurprijzen en weinig voorzieningen. De bewoners hebben vaak een lage draagkracht, wat leidt tot het ontstaan van sloppenwijken (getto's) waar migranten zich vestigen. Deze zone kent een hoge residentiële mobiliteit.
* **Zone 3: Zone van arbeiderswoningen**
Deze zone heeft een relatief stabiel karakter en dient voornamelijk als woongebied voor mensen met een laag inkomen. De huurprijzen zijn lager en de woningen zijn vaak klein. Er is een matig aanbod aan voorzieningen. Migratie vanuit zone II vindt hier plaats, en deze zone fungeert als een buffer tussen de verpauperde zone II en de middenklasse.
* **Zone 4: De residentiële zone**
Dit is een latere zone van de stad, gekenmerkt door duurdere appartementen en vrijstaande woningen. Het wordt bewoond door de hogere middenklasse, vrije beroepen en nieuw rijken, die profiteren van comfortabele en moderne woningen.
* **Zone 5: De pendelaarszone**
Dit zijn de voorsteden, bewoond door mensen met een hoge sociaaleconomische status (SES), vaak in villa's en landhuizen.
#### 1.1.3 Sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay
Shaw en McKay breidden de concentrische zonetheorie uit door deze te koppelen aan het concept van sociale desorganisatie. Zij stelden dat bepaalde structurele buurtkenmerken de sociale organisatie van een gemeenschap ontwrichten en zo criminaliteit bevorderen:
* **Lage economische status** van een buurt.
* **Hoge etnische heterogeniteit** van een buurt.
* **Hoge residentiële mobiliteit** van een buurt.
In sociaal georganiseerde buurten is er een hoge mate van solidariteit, cohesie en integratie. Dit resulteert in sterke informele sociale controle, waarbij bewoners onveilige situaties mijden en direct ingrijpen bij verdachte gebeurtenissen.
In sociaal gedesorganiseerde buurten ontbreekt deze gedeelde consensus over normen en waarden, wat leidt tot een verzwakte buurt en een gebrek aan informele sociale controle. Dit creëert een omgeving die criminaliteit gedoogt. Shaw en McKay toonden aan dat (jeugd)delinquentie sterk verbonden is met het sociale milieu en de omgeving waarin jongeren opgroeien. Het verschil tussen delinquente en niet-delinquente jongeren zit voornamelijk in de invloed van hun leefomgeving.
> **Tip:** De ecologische benadering suggereert dat het aanpakken van criminaliteit ook een ruimtelijke component heeft; het verbeteren van de sociale organisatie in achterstandswijken kan een preventieve werking hebben.
> **Voorbeeld:** Een buurt met veel sociale problemen, een mix van diverse etnische groepen en veel bewoners die snel verhuizen, heeft volgens Shaw en McKay een grotere kans op sociale desorganisatie en dus op hogere criminaliteitscijfers, onafhankelijk van de individuele kenmerken van de bewoners.
#### 1.1.4 Kritische kanttekeningen bij de ecologische benadering
De ecologische benadering roept ook kritische vragen op:
* Waarom pleegt de ene persoon in een zone met sociale desorganisatie wel criminaliteit en de andere niet? Dit suggereert dat individuele factoren wel degelijk een rol spelen.
* Er wordt gesproken over selectieve migratie en selectieve strafrechtshandhaving, wat impliceert dat niet alle groepen gelijk worden behandeld.
* De aanname dat stadsontwikkeling een natuurlijk proces is, wordt geproblematiseerd. Stedelijke vernieuwing en ruimtelijke ordening zijn vaak politiek gestuurde processen.
* Recent onderzoek betwijfelt de directe link tussen sociale banden, informele sociale controle en criminaliteit, en nuanceert de impact van immigratie.
### 1.2 Leertheorieën
Leertheorieën gaan ervan uit dat crimineel gedrag wordt aangeleerd, net als elk ander gedrag. Dit kan gebeuren via sociale interacties en de associatie met anderen die criminele activiteiten plegen of goedkeuren.
### 1.3 Controletieën
Controletieën richten zich op de vraag waarom mensen zich aan de maatschappelijke normen houden en niet toegeven aan de druk om crimineel gedrag te vertonen. Ze onderzoeken de sociale banden en de controlemechanismen die individuen ervan weerhouden crimineel te zijn.
### 1.4 De labelingbenadering
De labelingbenadering stelt dat gedrag niet inherent crimineel is, maar als dusdanig wordt benoemd (gelabeld) door de maatschappij en de autoriteiten. Het krijgen van een crimineel label kan leiden tot zelfvervulling, waarbij individuen zich gaan gedragen naar het label dat hen is opgelegd.
---
# De ecologische benadering en de Chicago-school
De ecologische benadering bestudeert de wisselwerking tussen de menselijke samenleving en de stad, met de Chicago-school als een belangrijke exponent die zich richtte op sociale desorganisatie.
### 2.1 De ecologische benadering
De ecologische benadering binnen de sociologie vertrekt vanuit de wisselwerking tussen de mens en de stad. Het is een structureel-functionalistische benadering die stelt dat de structuur van de maatschappij gedrag bepaalt. Binnen deze benadering zijn er diverse leertheorieën die uitgaan van aangeleerd gedrag, controletheorieën die de druk om criminaliteit te plegen onderzoeken, en de labelingbenadering die stelt dat gedrag niet inherent crimineel is maar als zodanig wordt benoemd.
De ecologische benadering concentreert zich in het bijzonder op twee theorieën:
* De concentrische zonetheorie van Park en Burgess.
* De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay.
#### 2.1.1 De Chicago-school
De Chicago-school ontstond in een tijd van razendsnelle stedelijke groei en verandering in Chicago. Deze groei leidde tot een toenemende heterogeniteit, wat de sociale organisatie van de stad beïnvloedde. De sociale ecologie, een kernonderdeel van de Chicago-school, bestudeert de wisselwerking tussen de menselijke samenleving en de door mensen gecreëerde stedelijke omgeving.
### 2.2 De concentrische zonetheorie van Park en Burgess
Park en Burgess bestudeerden de stad en de processen van sociale desorganisatie die zich daarin voordoen. Hun theorie is van toepassing op steden met een goede industriële ontwikkeling en een groeiende bevolking.
Het uitgangspunt van deze theorie is dat de opbouw en groei van een stad verloopt volgens een bepaald patroon, dat zich manifesteert in concentrische zones. Door stedelijke groei en economische ontwikkeling ontstaan de volgende zones:
* **Zone 1: Het centrum**
Dit is het economische hart van de stad, gekenmerkt door financiële en commerciële activiteiten en hoge grondprijzen. Er wonen doorgaans weinig mensen.
* **Zone 2: Overgangszone**
Deze zone is gelegen aan de rand van het centrum en wordt bij groei van zone I ingelijfd. Kenmerkend zijn lichte industrie, een hoge marktwaarde van gronden, maar ook verloederde gebouwen, lage huurprijzen, verkrotting en weinig voorzieningen. De bewoners hebben weinig draagkracht, en dit is vaak de zone waar migranten die hun geluk in de stad zoeken, zich vestigen, wat leidt tot een hoge residentiële mobiliteit. Ghetto's kunnen hier ontstaan.
* **Zone 3: Zone van arbeiderswoningen**
Deze zone heeft een relatief stabiel karakter en dient voornamelijk als woonfunctie voor mensen met een laag inkomen. De huurprijzen zijn lager en de woningen zijn vaak klein. Er is een matig aanbod aan voorzieningen. Deze zone vormt een buffer tussen de verpauperde overgangszone en de middenklasse.
* **Zone 4: Residentiële zone**
Dit is de laatste woonzone van de stad, gekenmerkt door duurdere appartementen en vrijstaande woningen. Hier woont de hogere middenklasse, waaronder vrije beroepers en nieuw rijken, in comfortabele, moderne woningen.
* **Zone 5: Pendelaarszone**
Dit zijn de voorsteden, waar mensen met een hoge sociaaleconomische status (SES) wonen in villa's en landhuizen.
Volgens de theorie zijn de problemen van sociale desorganisatie het hoogst in Zone II. De sociale controle is er verzwakt, normen en waarden worden minder nageleefd, en criminaliteit dreigt samen te vallen met het sociale leven. Elke zone heeft zijn eigen overheersende normen en waarden, en sociale gedragingen worden beschouwd als een reactie op de specifieke omgeving.
### 2.3 De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay
Shaw en McKay illustreerden de concentrische zonetheorie met behulp van cijfermateriaal over de woonplaats van delinquente jongeren. Zij identificeerden drie structurele buurtkenmerken die de sociale organisatie van een lokale gemeenschap ontwrichten:
1. **Economische status van een buurt:** Een lage economische status.
2. **Etnische heterogeniteit van een buurt:** Een hoge mate van etnische diversiteit.
3. **Residentiële mobiliteit van een buurt:** Een hoge verloop van bewoners.
Buurten differentiëren in hun mate van organisatiegraad. Sociaal georganiseerde buurten kenmerken zich door:
* **Hoge mate van solidariteit:** Consensus over waarden en normen (bv. geen overlast).
* **Hoge mate van cohesie:** Sterke banden tussen buurtbewoners.
* **Hoge mate van integratie:** Sterke sociale interactie.
Dit leidt tot effectieve informele sociale controle: men mijdt onveilige plekken en er wordt direct ingegrepen bij verdachte gebeurtenissen.
Sociaal gedesorganiseerde buurten slagen er niet in om een dergelijke gedeelde consensus over belangrijke normen en waarden te ontwikkelen. Dit, mede door de lage SES, hoge residentiële mobiliteit en etnische heterogeniteit, creëert gedoogplaatsen voor criminaliteit. De buurt voelt verzwakt aan doordat mensen er niet om geven, en er is geen informele sociale controle, wat aansluit bij de bevindingen van de concentrische zonetheorie.
Shaw en McKay stelden dat (jeugd)delinquentie verbonden is met het sociale milieu. Jeugdige delinquenten verschillen qua persoonlijkheid niet fundamenteel van hun niet-delinquente leeftijdsgenoten; het verschil zit in de invloed van hun leefomgeving.
> **Tip:** Bij het toepassen van deze theorieën op casussen, is het belangrijk om te bedenken hoe de ecologische factoren (zones, buurtkenmerken) van invloed zijn op het gedrag van individuen. Vraag jezelf af hoe maatregelen om criminaliteit tegen te gaan, verschillen afhankelijk van of je vanuit de concentrische zonetheorie of de sociale desorganisatietheorie redeneert.
Kritische kanttekeningen bij deze benadering betreffen de beperkte aandacht voor individuele verschillen: waarom pleegt de ene persoon in een gedesorganiseerde zone wel criminaliteit en de ander niet? Ook worden vragen gesteld bij selectieve migratie, selectieve strafrechtshandhaving en de aanname van stadsontwikkeling als een natuurlijk proces. Processen van stadsvernieuwing en ruimtelijke ordening, evenals recent onderzoek dat de directe link tussen sociale banden, informele sociale controle en criminaliteit, en de impact van immigratie nuanceert, problematiseren de oorspronkelijke aannames.
---
# De concentrische zonetheorie van Park en Burgess
De concentrische zonetheorie van Park en Burgess stelt dat steden groeien volgens een patroon van concentrische cirkels, waarbij verschillende zones met specifieke sociale en economische kenmerken ontstaan.
### 3.1 De Chicago-school en de ecologische benadering
De Chicago-school, waarin Park en Burgess actief waren, ontwikkelde een ecologische benadering van sociologie. Deze benadering bestudeert de wisselwerking tussen de menselijke samenleving en de stad, oftewel de door mensen gecreëerde omgeving. De groei van steden, met name in Chicago, leidde tot snelle veranderingen en toenemende heterogeniteit, wat de sociale organisatie van de stad beïnvloedde. De ecologische benadering ziet de structuur van de maatschappij als bepalend voor gedrag.
### 3.2 Uitgangspunten van de zonetheorie
De concentrische zonetheorie is van toepassing op steden met een goede industriële ontwikkeling en een groeiende bevolking. Het kernuitgangspunt is dat de opbouw en groei van een stad volgens een bepaald patroon verlopen, gedreven door stedelijke groei en economische ontwikkeling. Dit proces kan leiden tot sociale desorganisatie.
### 3.3 De vijf zones van de stad
Park en Burgess onderscheiden vijf concentrische zones in de stad, die van het centrum naar de periferie lopen:
#### 3.3.1 Zone 1: Het centrum
Dit is het economische hart van de stad, waar financiële en commerciële activiteiten plaatsvinden. De grondprijzen zijn er hoog en er woont relatief weinig bevolking.
#### 3.3.2 Zone 2: De overgangszone
Deze zone wordt gekenmerkt door lichte industrie. Naarmate zone I groeit, wordt zone II hierbij ingelijfd. De grondwaarde is er hoog, maar de gebouwen zijn vaak verloederd, de huurprijzen laag en de voorzieningen beperkt. De bewoners hebben weinig draagkracht. Deze zone trekt vaak migranten aan die hun geluk in de stad zoeken en kent een hoge residentiële mobiliteit. Hier kunnen zich ookgetto's vormen.
#### 3.3.3 Zone 3: Zone van arbeiderswoningen
Deze zone heeft een relatief stabiel karakter en dient voornamelijk als woonfunctie voor mensen met een laag inkomen. De huurprijzen zijn lager en de woningen en appartementen zijn doorgaans klein, met matige voorzieningen. Deze zone vormt een buffer tussen de verpauperde zone II en de middenklasse van zone IV, en er is sprake van migratie vanuit zone II.
#### 3.3.4 Zone 4: De residentiële zone
Dit is een latere zone van stadsuitbreiding, gekenmerkt door duurdere appartementen en vrijstaande woningen. Hier woont voornamelijk de hogere middenklasse, waaronder vrije beroepers en nieuw rijken, die zich in comfortabele, moderne woningen vestigen.
#### 3.3.5 Zone 5: De pendelaarszone
Dit zijn de voorsteden van de stad, waar mensen met een hoge sociaaleconomische status wonen in villa's en landhuizen.
### 3.4 Sociale desorganisatie in zone II
Volgens de theorie is de sociale problematiek het hoogst in zone II, de overgangszone. Hier zijn de sociale controle en de naleving van normen en waarden verzwakt, wat kan leiden tot een hogere criminaliteit. In elke zone overheersen immers andere normen en waarden, en sociaal gedrag wordt beschouwd als een reactie op de specifieke omgeving.
### 3.5 De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay
Shaw en McKay illustreerden de concentrische zonetheorie met behulp van cijfermateriaal over de woonplaats van delinquente jongeren. Zij stelden dat drie structurele buurtkenmerken de sociale organisatie van een lokale gemeenschap ontwrichten:
* **Economische status van een buurt:** Een lage economische status.
* **Etnische heterogeniteit van een buurt:** Een hoge mate van etnische diversiteit.
* **Residentiële mobiliteit van een buurt:** Een hoge turnover van bewoners.
Buurten verschillen in hun mate van organisatie. Sociaal georganiseerde buurten kenmerken zich door:
* **Hoge mate van solidariteit:** Consensus over waarden en normen (bijvoorbeeld het vermijden van overlast).
* **Hoge mate van cohesie:** Sterke banden tussen buurtbewoners.
* **Hoge mate van integratie:** Sterke sociale interactie.
Dit leidt tot informele sociale controle, het mijden van onveilige plekken en directe interventies bij verdachte gebeurtenissen.
In sociaal gedesorganiseerde buurten ontstaat er geen gedeelde consensus over belangrijke normen en waarden, wat resulteert in een gebrek aan sociale controle en zwakke sociale banden. Dit komt onder andere door de eerder genoemde factoren (lage SES, residentiële mobiliteit, etnische heterogeniteit). Dit creëert omstandigheden die criminaliteit gedogen, omdat de buurt verzwakt is en er geen informele sociale controle is.
Shaw en McKay benadrukten dat jeugddelinquentie verbonden is met het sociale milieu en dat delinquente jongeren niet fundamenteel anders zijn dan hun niet-delinquente leeftijdsgenoten; het verschil ligt in de invloed van hun leefomgeving.
#### 3.5.1 Kritische kanttekeningen
De theorie krijgt ook kritiek:
* **Weinig aandacht voor individuele verschillen:** De theorie verklaart onvoldoende waarom sommigen in zone II wel criminaliteit plegen en anderen niet.
* **Selectieve migratie en strafrechtshandhaving:** Vragen rijzen over de rol van selectieve migratiepatronen en selectieve strafrechtshandhaving.
* **Natuurlijk proces van stadsontwikkeling:** De aanname dat stadsontwikkeling een natuurlijk proces is, wordt geproblematiseerd door processen van stadsvernieuwing en ruimtelijke ordening.
* **Directe link sociale banden en criminaliteit:** Recent onderzoek nuanceert de directe link tussen sociale banden, informele sociale controle en criminaliteit, evenals de impact van immigratie.
---
# De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay
De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay stelt dat drie kenmerken van buurten de sociale organisatie ontwrichten en zo bijdragen aan criminaliteit.
### 4.1 De ecologische benadering en de Chicago-school
De ecologische benadering binnen sociologische criminaliteitsverklaringen, sterk beïnvloed door de Chicago-school, bestudeert de wisselwerking tussen de menselijke samenleving en de stad. Deze benadering ziet de structuur van de maatschappij als een bepalende factor voor menselijk gedrag. De Chicago-school ontstond in een periode van snelle urbanisatie en bevolkingsgroei, wat leidde tot toenemende heterogeniteit in de stad en een impact had op de sociale organisatie.
#### 4.1.1 De concentrische zonetheorie van Park en Burgess
Park en Burgess ontwikkelden de concentrische zonetheorie, die stelt dat de groei van een stad een bepaald patroon volgt, vormgegeven door processen van sociale desorganisatie. Deze theorie is met name van toepassing op steden met een sterke industriële ontwikkeling en een groeiende bevolking. De stad wordt opgedeeld in vijf concentrische zones:
* **Zone 1: Het centrum**
Dit is het economische hart van de stad, gekenmerkt door financiële en commerciële activiteiten en hoge grondprijzen. Er wonen relatief weinig mensen.
* **Zone 2: Overgangszone**
Deze zone grenst aan het centrum en wordt gekenmerkt door lichte industrie. Door de groei van zone 1 wordt deze zone ingelijfd, wat leidt tot een hoge marktwaarde van gronden. Dit resulteert in verloederde gebouwen, lage huurprijzen, gebrek aan voorzieningen en een lage draagkracht bij de bewoners. Deze zone vormt vaak een ghetto met migranten die naar de stad komen en kent hoge residentiële mobiliteit.
* **Zone 3: Zone van arbeiderswoningen**
Deze zone is relatief stabiel en dient voornamelijk als woongebied voor mensen met een laag inkomen. De woningen, appartementen en voorzieningen zijn kleiner en minder uitgebreid dan in andere zones. Er is migratie vanuit zone II, en deze zone fungeert als een buffer tussen de meer verpauperde zone II en de middenklasse zones.
* **Zone 4: Residentiële zone**
Dit is een latere zone van de stad, gekenmerkt door duurdere appartementen en vrijstaande woningen. Het wordt bewoond door de hogere middenklasse, vrije beroepen en nieuwe rijken, die in comfortabele, moderne woningen verblijven.
* **Zone 5: Pendelaarszone**
Dit zijn de voorsteden, bewoond door mensen met een hoge sociaaleconomische status (SES), met villa's en landhuizen.
Volgens de concentrische zonetheorie is zone II, de overgangszone, de plek waar problemen van sociale desorganisatie het meest voorkomen. Dit uit zich in verzwakte sociale controle, het niet langer naleven van normen en waarden, en een verhoogde kans op criminaliteit. Elke zone wordt gekenmerkt door eigen normen en waarden, en sociaal gedrag wordt beschouwd als een reactie op de specifieke omgeving.
### 4.2 De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay
Shaw en McKay bouwden voort op de concentrische zonetheorie en gebruikten cijfermateriaal over de woonplaats van delinquente jongeren om hun theorie te illustreren. Zij identificeerden drie structurele buurtkenmerken die de sociale organisatie van een lokale gemeenschap ontwrichten:
1. **Economische status van een buurt (laag)**: Buurten met een lage economische status hebben vaak minder middelen en voorzieningen, wat kan leiden tot sociale problemen.
2. **Etnische heterogeniteit van een buurt (hoog)**: Een hoge mate van etnische diversiteit kan, in combinatie met andere factoren, leiden tot uitdagingen in het opbouwen van gedeelde normen en waarden en sociale cohesie.
3. **Residentiële mobiliteit van een buurt (hoog)**: Hoge verhuisfrequente bewoners bemoeilijkt het opbouwen van duurzame sociale banden en wederzijds vertrouwen.
#### 4.2.1 Kenmerken van sociaal georganiseerde en sociaal gedesorganiseerde buurten
Buurten verschillen in hun mate van organisatiegraad:
* **Sociaal georganiseerde buurten** kenmerken zich door:
* **Hoge mate van solidariteit**: Een gedeelde consensus over waarden en normen (bv. geen overlast).
* **Hoge mate van cohesie**: Sterke banden tussen buurtbewoners.
* **Hoge mate van integratie**: Sterke sociale interactie.
Deze kenmerken leiden tot informele sociale controle, het mijden van onveilige plekken en directe interventies bij verdachte gebeurtenissen.
* **Sociaal gedesorganiseerde buurten** slagen er niet in een dergelijke gedeelde consensus over belangrijke normen en waarden te ontwikkelen. Dit resulteert in:
* Verzwakte sociale controle.
* Geen sterke sociale banden.
De bovengenoemde kenmerken (lage SES, residentiële mobiliteit, etnische heterogeniteit) creëren omstandigheden die gedoogplaatsen voor criminaliteit vormen, doordat de buurt verzwakt is en bewoners er minder om geven of zich minder betrokken voelen.
#### 4.2.2 Criminaliteit en de sociale omgeving
Shaw en McKay stellen dat (jeugd)delinquentie verbonden is met het sociale milieu waarin jongeren opgroeien. Jonge delinquenten zijn volgens hen niet fundamenteel anders dan hun niet-delinquente leeftijdsgenoten; het verschil zit voornamelijk in de invloed van hun leefomgeving.
> **Tip:** De theorie van Shaw en McKay benadrukt de structurele oorzaken van criminaliteit, waarbij de buurt en de sociale organisatie van die buurt centraal staan.
> **Vraag ter overweging:** Hoe past de ecologische benadering, en specifiek de sociale desorganisatietheorie, toe op de hedendaagse stedelijke context? Welke maatregelen kunnen effectief zijn om criminaliteit en overlast tegen te gaan vanuit dit theoretisch kader?
#### 4.2.3 Kritiek en Nuancering
De sociale desorganisatietheorie van Shaw en McKay kent ook kritiekpunten:
* **Weinig aandacht voor individuele verschillen**: De theorie verklaart minder goed waarom sommige individuen wel criminaliteit plegen in zone II en anderen niet.
* **Selectieve migratie en strafrechtshandhaving**: Er kan sprake zijn van selectieve migratie naar bepaalde buurten, en strafrechtelijke handhaving kan ook selectief zijn, wat de criminaliteitscijfers kan beïnvloeden.
* **Natuurlijk proces van stadsontwikkeling**: De aanname dat stadsontwikkeling een natuurlijk proces is, wordt bekritiseerd. Processen van stadsvernieuwing en ruimtelijke ordening spelen ook een rol.
* **Recenter onderzoek**: Recent onderzoek nuanceert de directe link tussen sociale banden en criminaliteit via informele sociale controle, en ook de impact van immigratie wordt nader onderzocht.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociologische criminaliteitsverklaringen | Dit zijn theorieën die proberen criminaliteit te begrijpen door te kijken naar sociale structuren, processen en interacties binnen de maatschappij. Ze analyseren hoe sociale factoren bijdragen aan het ontstaan en de verspreiding van crimineel gedrag. |
| Ecologische benadering | Een sociologische benadering die de relatie tussen menselijke gemeenschappen en hun fysieke omgeving bestudeert. In de context van criminaliteit onderzoekt deze benadering hoe stedelijke structuren en omgevingskenmerken invloed hebben op criminaliteitscijfers. |
| Structureel – functionalistische benadering | Een theoretisch perspectief binnen de sociologie dat de samenleving beschouwt als een complex systeem waarvan de onderdelen samenwerken om stabiliteit en solidariteit te bevorderen. Het focust op de functies die verschillende sociale instituties vervullen. |
| Leertheorieën | Theorieën die stellen dat crimineel gedrag, net als ander gedrag, wordt aangeleerd door interactie met anderen, met name binnen intieme persoonlijke groepen. Dit omvat het leren van technieken voor het plegen van criminaliteit en de specifieke richting van motivaties, drijfveren en rationalisaties. |
| Controlet heorieën | Deze theorieën richten zich op de redenen waarom mensen zich aan de wet houden in plaats van waarom ze deze overtreden. Ze onderzoeken de sociale banden die individuen aan de maatschappij binden en voorkomen dat ze crimineel gedrag vertonen. |
| Labelingbenadering | Een sociologische theorie die stelt dat crimineel gedrag niet inherent is aan een daad, maar ontstaat door het proces waarbij het gedrag door anderen als crimineel wordt bestempeld. Het krijgen van een crimineel label kan leiden tot verdere stigmatisering en recidive. |
| Concentrische Zonetheorie | Een ecologische theorie van criminaliteit die stelt dat steden groeien in concentrische cirkels of zones, elk met verschillende sociale en fysieke kenmerken die de criminaliteit beïnvloeden. De theorie suggereert dat criminaliteit het hoogst is in de overgangszone tussen het centrale zakendistrict en de woonwijken. |
| Sociale desorganisatietheorie | Een theorie die stelt dat criminaliteit ontstaat in buurten die gekenmerkt worden door zwakke sociale banden, gebrek aan sociale controle en een gebrek aan gedeelde waarden en normen. Deze desorganisatie belemmert de gemeenschap in haar vermogen om criminaliteit te bestrijden. |
| Chicago-school | Een groep sociologen van de Universiteit van Chicago die aan het begin van de 20e eeuw pionierswerk verrichtten in de stedelijke sociologie en criminaliteitsstudies, met name door gebruik te maken van de ecologische benadering en de studie van sociale desorganisatie in Chicago. |
| Stedelijke groei | Het proces waarbij steden zich uitbreiden en ontwikkelen in omvang, bevolking en economische activiteit. Dit kan leiden tot significante sociale en ruimtelijke veranderingen, die op hun beurt de sociale organisatie en criminaliteit kunnen beïnvloeden. |
| Heterogeniteit | De diversiteit binnen een bevolking op basis van factoren zoals etniciteit, cultuur, taal, religie of sociaaleconomische status. Hoge heterogeniteit kan, volgens sommige theorieën, leiden tot sociale desorganisatie wanneer er minder gedeelde waarden en normen zijn. |
| Sociale ecologie | De studie van de relatie tussen menselijke samenlevingen en hun omgeving, inclusief de fysieke, sociale en economische aspecten. Het onderzoekt hoe deze interacties patronen van menselijk gedrag, inclusief criminaliteit, beïnvloeden. |
| Overgangszone | In de concentrische zonetheorie is dit de zone die grenst aan het zakencentrum en gekenmerkt wordt door verval, lage huurprijzen en een hoge residentiële mobiliteit, wat leidt tot verhoogde criminaliteit en sociale problemen. |
| Sociale controle | Het proces waarbij sociale groepen en instituties het gedrag van individuen reguleren om naleving van normen en waarden te verzekeren. Dit kan formeel zijn (door wetten en politie) of informeel (door buurtbewoners, familie en vrienden). |
| Informele sociale controle | De controle die wordt uitgeoefend door individuen en groepen in hun dagelijkse interacties, zonder de tussenkomst van formele autoriteiten. Dit omvat zaken als waakzaamheid van buren, sociale druk en het afkeuren van onacceptabel gedrag. |
| SES (Socio-economische status) | Een maatstaf die de sociaaleconomische positie van een individu of groep bepaalt, gebaseerd op factoren zoals inkomen, opleiding en beroep. Lage SES wordt vaak geassocieerd met hogere criminaliteitscijfers. |
| Residentiële mobiliteit | De mate waarin mensen verhuizen binnen een bepaalde gemeenschap of stad. Hoge residentiële mobiliteit kan sociale banden verzwakken en bijdragen aan sociale desorganisatie, omdat bewoners minder lang in een buurt wonen en minder investeren in de gemeenschap. |
| Etnische heterogeniteit | De mate van diversiteit van etnische groepen binnen een bepaalde populatie of buurt. Een hoge mate van etnische heterogeniteit kan soms geassocieerd worden met verminderde sociale cohesie en controle, hoewel dit een complexe relatie is die afhangt van vele factoren. |
| Organisatiegraad | De mate waarin een gemeenschap georganiseerd is om collectieve doelen te bereiken, zoals het handhaven van de orde en het bevorderen van het welzijn van haar leden. Hoge organisatiegraad wordt geassocieerd met sterke sociale controle en lage criminaliteit. |
| Cohesie | De mate waarin leden van een groep of gemeenschap zich met elkaar verbonden voelen en samenwerken. Hoge cohesie bevordert solidariteit en gedeelde normen, wat kan bijdragen aan een veiligere omgeving. |
| Solidariteit | Een gevoel van eenheid en onderlinge steun binnen een groep of gemeenschap. Solidariteit bevordert gedeelde waarden en normen, wat essentieel is voor sociale controle en het bestrijden van criminaliteit. |
| Integratie | Het proces waarbij individuen of groepen worden opgenomen in de bredere maatschappij of een gemeenschap, en deel gaan uitmaken van haar sociale, economische en politieke leven. Hoge sociale integratie kan bijdragen aan sociale cohesie en controle. |
| Delinquentie | Het plegen van strafbare feiten, met name door minderjarigen. De sociale desorganisatietheorie ziet delinquente gedragingen vaak als een gevolg van de sociale omgeving en het gebrek aan effectieve sociale controle. |