Cover
立即免费开始 hs12_studenten.pptx
Summary
# Drie klassieke visies op persoonlijkheid
Dit overzicht behandelt drie fundamentele en historische benaderingen van persoonlijkheid: de psychoanalyse, de humanistische psychologie en het behaviorisme/cognitieve psychologie, en schetst hoe deze benaderingen zijn geëvolueerd en hoe persoonlijkheid hedendaags wordt onderzocht.
## 1. Drie klassieke visies op persoonlijkheid
### 1.1 Psychoanalyse
De psychoanalyse, geworteld in het werk van Freud en zijn volgelingen, stelt dat emotionele conflicten aan de basis liggen van zowel psychische als lichamelijke klachten. De methode van **catharsis**, waarbij een pijnlijke bewustwording van en een explosieve ontlading van vroegere emotionele conflicten centraal staat, werd toegepast bij aandoeningen zoals hysterie.
#### 1.1.1 Het onbewuste
Een kernidee binnen de Freudiaanse theorie is dat veel van onze mentale activiteiten zich op **onbewust niveau** afspelen. Freud onderscheidde drie niveaus: het bewuste, het voorbewuste (gemakkelijk toegankelijk) en het onbewuste (niet zomaar toegankelijk). Het onbewuste bevat krachtige driften, zoals Eros (leven) en Thanatos (dood), die van biologische oorsprong zijn. Verdrongen ideeën en angsten die uit het voorbewuste geweerd zijn, kunnen via hun gevolgen in het gedrag zichtbaar worden. Deze driften zoeken een uitweg en kunnen in conflict komen met de maatschappij en het individu zelf.
#### 1.1.2 De persoonlijkheidsstructuur volgens Freud
Freud beschreef de persoonlijkheid als een dynamisch systeem van drie structuren die constant met elkaar in conflict zijn:
* **Es (Id):** Dit is de primitieve, instinctieve component die streeft naar onmiddellijke bevrediging van behoeften, zonder rekening te houden met realiteit of moraliteit (lustprincipe).
* **Ich (Ego):** Dit deel ontwikkelt zich uit de frustraties van het Es en houdt zich bezig met de realiteit (realiteitsprincipe). Het omvat waarneming, redeneren en leren.
* **Über-ich (Superego):** Dit omvat het geweten en het ideaalbeeld van het Ich, gevormd door sociale normen en waarden, en reguleert gedrag binnen een sociale groep.
#### 1.1.3 De ontwikkeling van de persoonlijkheid: psychoseksuele fasen
Volgens Freud doorloopt de persoonlijkheid een reeks **psychoseksuele ontwikkelingsfasen**, elk met een specifieke erogene zone. Fixaties in een bepaalde fase, veroorzaakt door te veel of te weinig bevrediging, kunnen leiden tot latere persoonlijkheidsstoornissen. De fasen zijn:
1. **Orale fase** (0-18 maanden)
2. **Anale fase** (1-2 jaar)
3. **Fallische fase** (ca. 4 jaar), met het Oedipuscomplex
4. **Latentiefase** (ca. 6 jaar)
5. **Genitale fase** (puberteit)
#### 1.1.4 Psychoanalytische diagnostiek en de huidige status
Diagnostische methoden omvatten **droomanalyse**, **vrije associatie** en **projectieve testen** zoals de Rorschachtest en de Thematic Apperception Test (TAT). Hoewel de psychoanalyse tegenwoordig meer als filosofisch dan als exacte wetenschap wordt beschouwd, behoudt het een significante culturele waarde. De TAT wordt nog steeds gebruikt om impliciete motivaties en overtuigingen te onderzoeken.
### 1.2 Humanistische psychologie
De humanistische psychologie, met prominente figuren als Rogers, ziet **zelfactualisatie** als de drijvende kracht achter menselijk gedrag. Dit is de inherente neiging van een organisme om zichzelf in stand te houden, te ontwikkelen en te verbeteren, ondanks weerstand.
#### 1.2.1 Zelfactualisatie en het ontstaan van het zelf
Zelfactualisatie leidt tot differentiatie, onafhankelijkheid en sociale verantwoordelijkheid. Het **zelf** ontstaat door de interactie met de omgeving en de behoefte om te weten "wie ben ik". De humanistische benadering gaat ervan uit dat de mens fundamenteel streeft naar het goede.
#### 1.2.2 Fenomenologie, positieve aanvaarding en zelfwaardering
* **Fenomenologie:** Mensen leven in een subjectieve wereld die alleen door henzelf volledig gekend kan worden. Dit staat tegenover de objectieve wereld. De kloof tussen het **actuele zelf** (zelfbeeld) en het **ideale zelf** (hoe men zou willen zijn) is hierbij relevant.
* **Positieve aanvaarding:** Het ontvangen van warmte, sympathie, verzorging en respect van belangrijke personen is cruciaal.
* **Waarderingscondities:** Dit zijn regels die bepalen hoe iemand zich moet gedragen om goedkeuring te krijgen.
* **Zelfwaardering vs. incongruentie:** Een hoge zelfwaardering ontstaat wanneer het actuele zelf en het ideale zelf dichter bij elkaar liggen. **Incongruentie** treedt op wanneer er een grote discrepantie is tussen deze twee.
#### 1.2.3 Het volledig functionerende persoon
Een **volledig functionerend persoon** staat open voor ervaringen, heeft een realistisch beeld van zichzelf, is congruent (actuele en ideale zelf komen overeen), assimileert nieuwe ervaringen in zijn zelfbeeld, beoordeelt ervaringen vanuit zelfactualisatie (niet vanuit geïnternaliseerde waarderingscondities), heeft onvoorwaardelijke zelfwaardering, reageert spontaan en leeft in harmonie met anderen door wederzijdse positieve aanvaarding.
#### 1.2.4 Huidige status
De humanistische psychologie blijft een fundamenteel onderdeel van de klinische psychologie, met nadruk op fenomenologie en positieve aanvaarding. Kritiek is dat de theorie te optimistisch en simplistisch kan zijn, en het biologische perspectief onderschat. Het **zelfbeeld** kan cultureel bepaald zijn:
* **Zelfstandige zelf:** Zelfbeeld gebaseerd op eigen intelligentie, waarden en trekken (absoluut perspectief).
* **Onderling afhankelijke zelf:** Zelfbeeld gebaseerd op de relatie met anderen en het voldoen aan sociale verwachtingen (relatief perspectief).
### 1.3 Behaviorisme en cognitieve psychologie
#### 1.3.1 Radicaal behaviorisme
Het radicale behaviorisme, met Watson en Skinner als voorstanders, ontkende in feite het bestaan van persoonlijkheid als een intern construct. Persoonlijkheid werd gezien als het resultaat van **conditioneringsprocessen**. Een individu werd beschouwd als een **tabula rasa** wiens gedrag volledig bepaald werd door klassieke en operante conditionering. Therapie richtte zich op het vervangen van verkeerd gedrag door beter gedrag. Hoewel effectief bij eenvoudige fobieën, bleek deze aanpak minder geschikt voor complexere pathologieën.
#### 1.3.2 Sociaal-cognitieve theorieën
De introductie van cognities door onder andere Bandura en Mischel overbrugde de kloof tussen behaviorisme en humanisme.
* **Bandura's sociaal-cognitieve theorie:** Benadrukt de constante, wederzijdse interactie tussen de omgeving, de persoon (cognities en eigenschappen) en het gedrag. Leren gebeurt ook via **observerend leren**.
* **Mischels bijdrage:** Onderzocht de invloed van cognities op gedrag en de keuze van omgevingen. Belangrijke concepten zijn:
* **Codeerstrategieën:** Hoe we informatie interpreteren.
* **Invloed van verwachtingen:** Hoe verwachtingen ons gedrag beïnvloeden.
* **Invloed van subjectieve waarden:** De waarde die we toekennen aan bepaalde uitkomsten.
#### 1.3.3 Huidige situatie
Het behaviorisme is minder prominent geworden, maar blijft relevant voor specifieke gedragsproblemen, vaak in combinatie met aandacht voor cognities. Het cognitieve paradigma wint nog steeds terrein. De kernboodschap is echter dat gedragingen, cognities en emoties een functie zijn van de leergeschiedenis. De aanvankelijke visie dat er geen consistente persoonlijkheidsverschillen zijn, is verlaten; consistente verschillen bestaan en zijn niet uitsluitend gebonden aan individuele leerverschillen. De mens is meer dan zijn leergeschiedenis alleen.
## 2. Het meten van persoonlijkheidsverschillen en de trekbenadering
### 2.1 Klassieke theorieën over persoonlijkheidstypes
#### 2.1.1 De vier temperamenten van Hippocrates en Galenus
Deze theorie uit de oudheid koppelde vier lichaamssappen (**humores**) aan vier temperamenten:
* **Sanguïnisch:** Warm bloed, snel opgewekt.
* **Cholerisch:** Gele gal, snel woedend.
* **Melancholisch:** Zwarte gal, snel gedeprimeerd.
* **Flegmatisch:** Slijm, koele, afstandelijke houding.
#### 2.1.2 Persoonlijkheidstypes gebaseerd op lichaamsbouw
* **Kretschmer:** Koppelde lichaamsbouw aan persoonlijkheidstypes:
* **Pyknisch** (kort en dik): vriendelijk, humoristisch, sociaal.
* **Atletisch** (gespierd): minder aandacht, meer geweldadigheid.
* **Asthenisch** (tenger, lang gezicht): vragend, sarcastisch/verlegen, geïnteresseerd in studies.
* **Sheldon** verfijnde dit met somatotypes (endomorfie, mesomorfie, ectomorfie) en correleerde deze met persoonlijkheidskenmerken. Er is echter weinig bewijs voor een direct causaal verband; impliciete persoonlijkheidstheorieën en eerste indrukken spelen waarschijnlijk een grotere rol.
#### 2.1.3 Acht (of 16?) persoonlijkheidstypes van Jung
Carl Jung onderscheidde twee oriëntaties (**introversie** en **extraversie**) en vier manieren van informatieverwerking (gewaarworden, denken, intuïtief aanvoelen, voelen). Dit leidde tot de **Myers-Briggs Type Indicator (MBTI)**, die nog steeds gebruikt wordt. De MBTI werkt met typologieën (bv. IDWP), maar kampt met problemen van betrouwbaarheid en stabiliteit.
### 2.2 Allport, Cattell, Eysenck en persoonlijkheidstrekken
Een **persoonlijkheidstrek** is een hypothetische, stabiele eigenschap die gedrag, gedachten en gevoelens in diverse situaties beïnvloedt. Treken worden vaak voorgesteld als een **continuüm** tussen twee tegengestelde polen.
#### 2.2.1 Allport
Gordon Allport was een vroege voorstander van de trekbenadering. Hij vertrok vanuit het taalgebruik om persoonlijkheid te beschrijven en identificeerde een beperkt aantal **centrale trekken** als onderliggende structuren in bijvoeglijke naamwoorden.
#### 2.2.2 Cattell
Raymond Cattell gebruikte **factoranalyse** om persoonlijkheidstrekken te identificeren. Door zelfbeoordelingen op bijvoeglijke naamwoorden te analyseren, identificeerde hij 16 bipolaire trekken, wat leidde tot de **16 Personality Factor Questionnaire (16PF)**.
#### 2.2.3 Eysenck
Hans Eysenck streefde naar een zo klein mogelijk aantal fundamentele trekken om menselijke verschillen te verklaren en zocht naar **onderliggende biologische oorzaken**. Hij begon met twee dimensies:
* **Extraversie vs. Introversie**
* **Neuroticisme vs. Emotionele Stabiliteit**
Later voegde hij een derde factor toe:
* **Psychoticisme:** vatbaarheid voor psychotische doorbraken (agressief, koud, egocentrisch vs. empathisch).
Zijn model vormde de basis voor de **Eysenck Personality Questionnaire (EPQ)**.
### 2.3 Big Five (of Six?)
De **Big Five** persoonlijkheidstrekken (Openness, Conscientiousness, Extraversion, Agreeableness, Neuroticism - OCEAN) vormen een breed geaccepteerd model dat culturen overschrijdt en is gebaseerd op beschrijvingen van anderen en zelfs dieren. Recenter is het **HEXACO-model**, dat een zesde dimensie van **eerlijkheid/nederigheid** toevoegt. In Nederland is onderzoek naar deze modellen gaande, onder andere door prof. dr. Reinout de Vries.
## 3. Huidig onderzoek naar persoonlijkheidsverschillen
### 3.1 Meten van persoonlijkheid
#### 3.1.1 Vragenlijsten en beoordelingsschalen
* **Vragenlijsten:** Gebruiken ja/nee of meerkeuze antwoorden.
* **Beoordelingsschalen:** Vragen in hoeverre een stelling van toepassing is.
* **Sociale wenselijkheid:** Een potentieel probleem waarbij respondenten antwoorden geven die sociaal wenselijk zijn (typical performance), in tegenstelling tot intelligentietesten (max performance). Een **leugenschaal** kan dit deels ondervangen.
* Mensen zoeken naar hun eigen persoonlijkheid via zelfinzicht, beoordelingen van anderen of impliciete theorieën.
#### 3.1.2 Objectieve testen
Objectieve persoonlijkheidstesten meten gedrag waarvoor een objectieve score berekend kan worden en dat correleert met persoonlijkheidsgerelateerde criteria. Voorbeelden zijn taken zoals het aanduiden van de letter 'd' (voor consciëntieusheid), het filmen van studenten tijdens gesprekken of het analyseren van internetactiviteiten. Het vinden van een balans tussen gebruiksgemak en validiteit/betrouwbaarheid is cruciaal.
#### 3.1.3 Impliciete testen
* De **Implicit Association Test (IAT)** meet onbewuste associaties. De betrouwbaarheid van de IAT ligt iets lager dan die van vragenlijsten, en de correlatie tussen IAT-scores en expliciete zelfbeoordelingen is vaak laag. Echter, IAT's kunnen soms beter gedrag voorspellen dan vragenlijsten, vooral als het gedrag niet door het individu zelf gerapporteerd wordt.
### 3.2 Erfelijkheid en milieu
Ongeveer 40% van de interindividuele verschillen in persoonlijkheid kan worden toegeschreven aan erfelijke factoren. De invloed van het gedeelde milieu op de persoonlijkheid van kinderen lijkt beperkt. De geboorterang of het wel of niet enig kind zijn, heeft geen significante invloed.
### 3.3 Stabiliteit van persoonlijkheid
Persoonlijkheid is relatief stabiel gedurende de levensloop, ook bij kinderen. De **Big Five** zijn ook bij kinderen herkenbaar. De correlatie tussen zelf- en anderbeoordelingen van persoonlijkheid neemt toe met de leeftijd. Hoewel er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen (bv. op neuroticisme), is de relatieve positie van een persoon binnen een trek stabiel over tijd.
#### 3.3.1 Invloed van belangrijke gebeurtenissen
Belangrijke levensgebeurtenissen, zoals het hebben van betaald werk of het krijgen van een kind, kunnen invloed hebben op persoonlijkheidstrekken.
* **Werk:** De selectie voor werk hangt samen met **consciëntieusheid** en **emotionele stabiliteit**. Werk kan leiden tot een toename van **consciëntieusheid** en **openheid**, en een verandering in **emotionele stabiliteit**.
* **Kinderen:** Het krijgen van kinderen kan leiden tot veranderingen in **emotionele stabiliteit** en **consciëntieusheid**, mogelijk door de toegenomen zorg en verantwoordelijkheid.
### 3.4 Als-dan relaties (sociaal-cognitieve theorie)
Persoonlijkheidstrekken voorspellen gedrag niet altijd perfect (correlaties rond $r = .30$). Walter Mischel stelde dat persoonlijkheid zich manifesteert in **als-dan relaties**: gedrag is persoons- en situatiespecifiek, afhankelijk van de leergeschiedenis. Deze theorie is kritisch, maar nog niet weerlegd. Ondanks lage correlaties kunnen deze relaties praktische gevolgen hebben voor bijvoorbeeld werkprestaties.
---
# Het meten van persoonlijkheidsverschillen en de trekbenadering
Dit deel van het college bespreekt de evolutie van persoonlijkheidstheorieën, met een focus op de trekbenadering en de methoden voor het meten van persoonlijkheidsverschillen.
## 2. Het meten van persoonlijkheidsverschillen en de trekbenadering
Dit hoofdstuk gaat over de historische ontwikkeling van methoden om persoonlijkheidsverschillen te meten, beginnend met klassieke typologieën en eindigend bij de hedendaagse trekbenadering.
### 2.1 Klassieke theorieën over persoonlijkheidstypes
Vóór de opkomst van de trekbenadering waren er diverse pogingen om persoonlijkheid te categoriseren op basis van observaties en theorieën.
#### 2.1.1 De vier temperamenten van Hippocrates en Galenus
Deze theorie, daterend uit de oudheid, stelde dat de persoonlijkheid werd bepaald door de verhouding van vier lichaamsvochten (humores):
* **Sanguinisch temperament:** Geassocieerd met bloed, gekenmerkt door snel opgewekt zijn.
* **Cholerisch temperament:** Geassocieerd met gele gal, gekenmerkt door snel woedend worden.
* **Melancholisch temperament:** Geassocieerd met zwarte gal, gekenmerkt door snel depressief zijn.
* **Flegmatisch temperament:** Geassocieerd met slijm, gekenmerkt door een koele, afstandelijke houding.
#### 2.1.2 Persoonlijkheidstypes gebaseerd op lichaamsbouw
Begin 20e eeuw probeerden onderzoekers verbanden te leggen tussen lichaamsbouw en persoonlijkheid.
* **Kretschmer:** Onderscheidde pyknische (kort en dik), atletische (gespierd) en asthenische (tenger, lang) types. Hij koppelde deze aan specifieke psychische aandoeningen: pyknisch aan manisch-depressieve stoornissen en asthenisch aan schizofrenie.
* **Sheldon:** Werkte dit verder uit en beoordeelde personen op een schaal van 1 tot 7 voor drie dimensies:
* **Endomorfie:** Gekenmerkt door rondheid, laconiek, sociaal en genotzuchtig gedrag.
* **Mesomorfie:** Gekenmerkt door gespierdheid, avontuurlijk, agressief, energiek, competitief en onverschillig gedrag.
* **Ectomorfie:** Gekenmerkt door knokigheid (mager), intense gevoelens, sociaal en lichamelijk geïnhibeerd gedrag.
Er is echter weinig tot geen evidentie voor een direct causaal verband tussen lichaamsbouw en persoonlijkheid; alternatieve verklaringen zoals impliciete persoonlijkheidstheorieën (eerste indrukken) zijn plausibeler.
#### 2.1.3 Acht (of 16?) persoonlijkheidstypes van Jung
Carl Jung introduceerde het concept van psychologische types, gebaseerd op twee oriëntaties en vier informatieverwerkingswijzen:
* **Oriëntaties:** Introversie en Extraversie.
* **Informatieverwerking:** Gewaarwording, Denken, Intuïtief aanvoelen, Voelen.
Dit leidde tot de ontwikkeling van de Myers-Briggs Type Indicator (MBTI), die nog steeds gebruikt wordt. De MBTI breidt Jung's ideeën uit met vier dichotomieën: Extravert vs. Introvert, Denken vs. Voelen, Intuïtie vs. Waarnemen, en Oordelen vs. Percipiëren. Echter, de betrouwbaarheid en validiteit van de MBTI worden betwist, met name de lage test-hertest betrouwbaarheid waarbij een aanzienlijk deel van de deelnemers na verloop van tijd een andere code kreeg.
### 2.2 De trekbenadering: Allport, Cattell, Eysenck
De trekbenadering beschouwt persoonlijkheid als opgebouwd uit stabiele, meetbare eigenschappen, of 'trekken'.
* **Persoonlijkheidstrek:** Een hypothetische, stabiele persoonlijkheidseigenschap die gedrag, gedachten en gevoelens van een persoon in uiteenlopende situaties beïnvloedt. Trekken worden vaak gezien als een continuüm tussen twee tegengestelde eigenschappen.
#### 2.2.1 Gordon Allport
Allport wordt gezien als een van de eerste vertegenwoordigers van de trekbenadering. Zijn werk was praktisch van aard en begon niet vanuit een strikte theorie, maar vanuit het analyseren van taal om persoonlijkheidsbeschrijvingen te vinden. Hij identificeerde een beperkt aantal centrale trekken die een onderliggende structuur in adjectieven vormden.
#### 2.2.2 Raymond Cattell
Cattell maakte uitgebreid gebruik van factoranalyse om de structuur van persoonlijkheid te ontdekken.
* **Methode:** Hij analyseerde zelfbeoordelingen van mensen op adjectieven. Trekken die gelijklopend werden beoordeeld, werden gegroepeerd.
* **Resultaat:** Cattell identificeerde 16 bipolaire trekken, wat resulteerde in de "16 Personality Factor Questionnaire" (16PF).
#### 2.2.3 Hans Eysenck
Eysenck streefde naar een zo klein mogelijk aantal trekken om menselijke verschillen te omvatten, mogelijk met onderliggende biologische oorzaken.
* **Kritiek op Cattell:** Eysenck vond dat Cattell te veel dimensies had geïdentificeerd en dat er correlaties tussen deze dimensies waren.
* **Oorspronkelijke model:** Eysenck's vroege werk focuste op twee dimensies:
* **Extraversie vs. Introversie:** Beïnvloed door Jung en Kretschmer.
* **Neuroticisme vs. Emotionele stabiliteit:** Beïnvloed door Galenus.
* **Latere uitbreiding:** Een derde factor werd toegevoegd:
* **Psychoticisme:** Gekenmerkt door agressiviteit, kilheid en egocentrisme aan de ene kant, en empathie en mildheid aan de andere kant.
Dit resulteerde in de "Eysenck Personality Questionnaire" (EPQ).
### 2.3 De Big Five (en meer)
De Big Five is momenteel het meest geaccepteerde model voor persoonlijkheidstrekken.
* **Kerncomponenten:** Vijf brede dimensies die persoonlijkheid beschrijven:
1. **Openness to Experience (Openheid voor Ervaringen):** Nieuwsgierigheid, fantasie, artistieke interesse, intellect.
2. **Conscientiousness (Zorgvuldigheid):** Organisatie, verantwoordelijkheid, betrouwbaarheid, doelgerichtheid.
3. **Extraversion (Extraversie):** Sociabiliteit, assertiviteit, energie, positieve emoties.
4. **Agreeableness (Vriendelijkheid):** Warmte, medewerking, vertrouwen, empathie.
5. **Neuroticism (Neuroticisme):** Angst, prikkelbaarheid, emotionele instabiliteit, kwetsbaarheid.
* **Over culturen heen:** De Big Five wordt grotendeels universeel gevonden, hoewel er nuanceringen zijn in de interpretatie en de focus (bv. beschrijvingen van anderen, dieren).
* **Alternatieven en uitbreidingen:**
* **HEXACO model:** Voegt een zesde dimensie toe: Eerlijkheid/Nederigheid. Dit model is ontwikkeld met inbreng van Nederlandse onderzoekers zoals Reinout de Vries.
* **Online initiatieven:** Platforms zoals IPIP (International Personality Item Pool) bieden een schat aan vragenlijsten gebaseerd op deze modellen.
> **Tip:** Het is belangrijk om de kernkenmerken van elke 'Big Five' factor te kennen en te kunnen toepassen op concrete gedragingen of situaties.
### 2.4 Methoden voor het meten van persoonlijkheid
Er zijn diverse methoden om persoonlijkheidsverschillen te meten, elk met hun eigen voor- en nadelen.
#### 2.4.1 Vragenlijsten en beoordelingsschalen
* **Vragenlijsten:** Gebruikers beantwoorden ja/nee vragen of meerkeuzevragen.
* **Beoordelingsschalen:** Gebruikers geven aan in hoeverre een uitspraak op hen van toepassing is.
* **Probleem van sociale wenselijkheid:** Bij vragenlijsten die 'typische prestaties' meten (zoals persoonlijkheidstests), kan men proberen sociaal wenselijke antwoorden te geven. Dit staat in contrast met intelligentietesten die 'maximale prestaties' meten, waar men niet kan faken wat men weet.
* **Leugenschaal:** Sommige vragenlijsten bevatten schalen om te detecteren of respondenten sociaal wenselijke antwoorden geven door bijvoorbeeld toe te geven negatieve dingen gedaan te hebben. Dit is vooral problematisch bij tests met praktische uitkomsten.
> **Example:** Een vraag over geduld kan sociaal wenselijk worden beantwoord, terwijl een taak die geduld vereist (zoals een langdurige, repetitieve handeling) een objectiever beeld geeft.
#### 2.4.2 Objectieve testen
Objectieve persoonlijkheidstesten meten prestaties op taken die variatie uitlokken, waarvoor een objectieve score berekend kan worden, en waarvan de score correleert met persoonlijkheidsgerelateerde criteria.
* **Uitdaging:** Een moeilijke balans vinden tussen het gemakkelijk kunnen afnemen van een test en de validiteit en betrouwbaarheid ervan.
* **Voorbeelden:**
* "Streep de 'd' aan"-taken (voor zorgvuldigheid).
* Het filmen van studenten tijdens gesprekken en hun gedrag laten beoordelen door derden, wat correleerde met zelfbeoordelingen.
* Analyse van internetactiviteiten (likes, zoekopdrachten) om openheid en emotionele stabiliteit te meten.
#### 2.4.3 Impliciete testen
Impliciete testen, zoals de Implicit Association Test (IAT), meten onbewuste associaties en attitudes.
* **IAT:** Een reeks taken waarbij de snelheid en nauwkeurigheid van associaties tussen concepten worden gemeten.
* **Betrouwbaarheid en validiteit:** Onderzoek suggereert dat de IAT een zekere betrouwbaarheid heeft (meestal tussen 0.50 en 0.80) en gedrag kan voorspellen, maar de correlaties met expliciete zelfrapportages (vragenlijsten) zijn vaak laag (maximaal rond 0.20). Er is geen eenduidig bewijs dat impliciete trekken fundamenteel anders zijn dan expliciete trekken uit vragenlijsten.
> **Example:** De IAT kan bijvoorbeeld meten hoe sterk iemands impliciete associatie is tussen 'ik' en 'extravert' versus 'ik' en 'introvert'.
### 2.5 Erfelijkheid en milieu
Onderzoek naar tweelingen en adoptie suggereert dat ongeveer 40% van de interindividuele verschillen in persoonlijkheid toe te schrijven is aan erfelijke factoren. Deze invloed is iets hoger bij kinderen dan bij volwassenen. Het gedeelde milieu (de omgeving die broers en zussen delen) lijkt weinig invloed te hebben op de persoonlijkheid.
* **Invariantie:** Er zijn geen significante verschillen in persoonlijkheidscomponenten gebaseerd op geboorterang of het wel of niet enig kind zijn.
* **Opleidingsniveau ouders:** Kinderen van hoogopgeleide ouders vertonen over het algemeen een stabieler, extraverter en opener gedrag, met uitzondering van zorgvuldigheid, waar soms een omgekeerd effect wordt gezien.
### 2.6 Stabiliteit van persoonlijkheid
Persoonlijkheid vertoont een relatieve stabiliteit door de levensloop heen, ook bij kinderen. De Big Five-structuur is ook bij jonge kinderen te herkennen. Typologieën van veerkracht, angst en impulsiviteit kunnen worden ondergebracht binnen respectievelijk extraversie, neuroticisme en zorgvuldigheid.
* **Adolescentie en volwassenheid:** De correlatie tussen zelf- en anderbeoordelingen neemt toe met de leeftijd, vooral voor emotionaliteit en altruïsme.
* **Cross-sectionele data:** Hoewel er overeenkomsten zijn met bevindingen bij volwassenen, is het belangrijk om rekening te houden met cross-sectionele data.
* **Man/vrouwverschillen:** Er worden relatieve verschillen waargenomen tussen mannen en vrouwen, met name in neuroticisme (vrouwen dalen, mannen blijven stabieler) en mogelijk altruïsme.
* **Relatieve stabiliteit:** De relatieve positie van individuen op een trek blijft vaak consistent; een zorgvuldige tiener wordt meestal een zorgvuldige volwassene.
#### 2.6.1 Invloed van belangrijke gebeurtenissen
Slechts enkele grote levensgebeurtenissen hebben een betrouwbaar effect op persoonlijkheid:
* **Betaald werk:** Het hebben of veranderen van betaald werk is gerelateerd aan veranderingen in persoonlijkheid.
* **Selectie:** Zorgvuldigheid en emotionele stabiliteit beïnvloeden de keuze voor bepaald werk.
* **Effecten:** Toename in zorgvuldigheid en openheid vóór verwerving van werk. Emotionele stabiliteit daalt vóór de verwerving, maar stijgt daarna. Extraversie en vriendelijkheid worden minder beïnvloed.
* **Krijgen van een kind:**
* **Effecten:** Personen die kinderen krijgen, scoren lager op zorgvuldigheid en openheid vóór de geboorte. Na de geboorte is er een stijging van emotionele stabiliteit vóór de geboorte, gevolgd door een daling na de geboorte van het kind, evenals een daling in zorgvuldigheid.
### 2.7 Als-dan relaties (sociaal-cognitieve theorie)
Walter Mischel bekritiseerde de lage correlaties (rond 0.30) tussen persoonlijkheidstrekken en gedrag. Hij stelde dat gedrag voorspelbaar wordt binnen specifieke "als-dan relaties": reacties zijn afhankelijk van de leergeschiedenis en dus persoons- en situatiespecifiek. Dit betekent dat een persoon zich in de ene situatie extravert kan gedragen, en in een andere situatie meer introvert, afhankelijk van de context en de geleerde patronen. Hoewel deze kritiek aanzienlijk was, zijn de voorspellende waarden, zelfs met lage correlaties, nog steeds relevant voor het verklaren van gedrag op grotere schaal.
---
# Huidig onderzoek naar persoonlijkheidsverschillen
Hier is een gedetailleerde studiegids voor het onderwerp "Huidig onderzoek naar persoonlijkheidsverschillen", gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 3. Huidig onderzoek naar persoonlijkheidsverschillen
Huidig onderzoek naar persoonlijkheidsverschillen richt zich op geavanceerde meetmethoden, de invloed van erfelijkheid en milieu, en de stabiliteit van persoonlijkheidstrekken gedurende de levensloop.
### 3.1 Meten van persoonlijkheid
De methoden voor het meten van persoonlijkheid zijn geëvolueerd van klassieke benaderingen naar meer verfijnde technieken die een breder spectrum van persoonlijkheidskenmerken proberen te vatten.
#### 3.1.1 Vragenlijsten en beoordelingsschalen
* **Beschrijving:** Dit zijn de meest voorkomende instrumenten. Ze kunnen bestaan uit simpele ja/nee-vragen of meerkeuze-opties, dan wel beoordelingsschalen die aangeven in hoeverre een stelling van toepassing is.
* **Problematiek:**
* **Sociale wenselijkheid:** Respondenten kunnen antwoorden geven die sociaal wenselijk zijn, omdat ze willen voldoen aan wat ze denken dat de testmaker verwacht. Dit is vooral een probleem bij metingen van "typical performance" (hoe iemand zich doorgaans gedraagt), in tegenstelling tot intelligentietesten die "maximal performance" meten.
* **Leugenschaal:** Sommige vragenlijsten bevatten een leugenschaal om te detecteren of respondenten onnatuurlijk positieve antwoorden geven.
* **Toepassing:** Vragenlijsten meten niet alleen werkelijk gedrag, maar ook iemands overtuigingen over zichzelf en anderen. Mensen zoeken naar hun eigen persoonlijkheid door hun gedrag, beoordelingen van anderen of impliciete theorieën.
#### 3.1.2 Objectieve testen
* **Definitie:** Een objectieve persoonlijkheidstest is elke taak die variatie in prestaties uitlokt, waarvoor een objectieve score te berekenen valt, en waarvan de score significant correleert met een persoonlijkheidsgerelateerd criterium.
* **Uitdaging:** Het vinden van een balans tussen een test die makkelijk af te nemen is en tegelijkertijd valide en betrouwbaar is.
* **Voorbeelden:**
* De "streep de ds aan"-taak om gewetensvolheid (conscientiousness) te meten (aantal gemaakte fouten).
* Het filmen van studenten tijdens gesprekken en hun persoonlijkheid laten beoordelen door derden; deze beoordelingen correleren goed met zelfbeoordelingen.
* Analyse van internetactiviteiten, zoals 'likes', zoekopdrachten en e-mailadressen, om kenmerken als openheid en emotionele stabiliteit te meten.
#### 3.1.3 Impliciete testen
* **Beschrijving:** Deze testen meten onbewuste of impliciete associaties en attitudes. Ze zijn ontworpen om de beperkingen van bewuste zelfrapportage te omzeilen.
* **Voorbeeld:** De Implicit Association Test (IAT). Deelnemers leggen series taken uit die gebaseerd zijn op het koppelen van concepten. Bijvoorbeeld, mensen die zichzelf als extravert beschouwen, zullen sneller concepten koppelen die 'ik' en 'extravert' combineren.
* **Onderzoek:**
* Onderzoek combineert vaak de IAT met de Big Five en observaties om verschillende persoonlijkheidskenmerken te meten, zoals altruïsme, neuroticisme, extraversie en openheid.
* De betrouwbaarheid van de IAT ligt over het algemeen tussen 0.50 en 0.80, wat iets lager is dan bij vragenlijsten (0.70 tot 0.90).
* De correlatie tussen IAT-scores en vragenlijstscores is vaak laag (maximaal r = 0.20).
* IAT-scores correleren echter soms hoger met gedragsscores dan vragenlijstscores, met uitzondering van openheid voor nieuwe ervaringen, waar vragenlijsten een hogere correlatie met zelfgerapporteerd gedrag (bezoek aan theater/museum) laten zien.
* **Conclusie:** Impliciete testen zijn betrouwbaar en voorspellen enigszins, maar zijn geen wondermiddel. Er is geen eenduidig bewijs dat impliciete trekken fundamenteel verschillen van expliciete trekken gemeten met vragenlijsten.
### 3.2 Erfelijkheid en milieu
Onderzoek naar de relatieve invloed van genetische aanleg en omgevingsfactoren is cruciaal voor het begrijpen van persoonlijkheidsverschillen.
* **Erfelijkheid:** Ongeveer 40% van de interindividuele verschillen in persoonlijkheid kan worden toegeschreven aan erfelijke factoren. Deze invloed is iets hoger bij kinderen dan bij volwassenen.
* **Gedeeld milieu:** Het gedeelde milieu (de omgeving die kinderen binnen hetzelfde gezin delen, zoals ouders en geboorterang) heeft weinig tot geen invloed op de persoonlijkheid van kinderen. Dit suggereert dat factoren die specifiek zijn voor een individu, belangrijker zijn.
* **Geboorterang en enig kind:** Er worden geen significante verschillen gevonden in persoonlijkheid op basis van geboorterang of of iemand een enig kind is.
* **Sociaal-economische status en opleiding:** Kinderen van hoogopgeleide ouders vertonen over het algemeen stabieler, extraverter en opener gedrag. Er is echter geen effect op gewetensvolheid (conscientiousness), tenzij er sprake is van een omgekeerd effect.
* **Uiterlijk:** Het uiterlijk heeft weinig tot geen invloed op persoonlijkheid.
### 3.3 Stabiliteit van persoonlijkheid
Persoonlijkheid vertoont een zekere mate van stabiliteit gedurende de levensloop, hoewel deze stabiliteit kan variëren afhankelijk van de leeftijd en levensomstandigheden.
#### 3.3.1 Persoonlijkheid bij kinderen, adolescenten en volwassenen
* **Kinderen:** De Big Five persoonlijkheidsstructuur is ook bij kinderen terug te vinden. Typologieën zoals veerkracht, angst en impulsiviteit kunnen worden ondergebracht bij respectievelijk extraversie, neuroticisme en gewetensvolheid.
* **Adolescenten:** Zelf- en andersoordelingen bij adolescenten laten een toename in correlatie zien met de leeftijd, vooral wat betreft emotionaliteit en altruïsme.
* **Volwassenen:** Vergelijkbare bevindingen worden gezien bij volwassenen.
* **Stabiliteit van relatieve positie:** Gewetensvolle tieners worden over het algemeen gewetensvolle volwassenen. Dit duidt op een stabiliteit van de relatieve positie binnen de persoonlijkheidsdimensies.
* **Man-vrouwverschillen:** Er zijn relatieve verschillen tussen mannen en vrouwen in de ontwikkeling van persoonlijkheidstrekken. Bijvoorbeeld, neuroticisme blijft constant bij mannen, terwijl het daalt bij vrouwen.
#### 3.3.2 Invloed van belangrijke gebeurtenissen
Levensgebeurtenissen kunnen invloed hebben op persoonlijkheid, maar deze effecten zijn niet altijd eenduidig te ontwarren van leeftijdseffecten. Slechts een beperkt aantal gebeurtenissen heeft een betrouwbaar effect.
* **Betaald werk:**
* **Selectievariabelen:** Gewetensvolheid en emotionele stabiliteit beïnvloeden de keuze voor betaald werk.
* **Veranderingen:** Gewetensvolheid en openheid nemen toe *vóór* het verwerven van werk. Emotionele stabiliteit neemt *vóór* verwerving af, maar *na* verwerving toe. Extraversie en vriendelijkheid worden niet beïnvloed.
* **Krijgen van een kind:**
* **Vóór de geboorte:** Personen die kinderen krijgen, scoren lager op gewetensvolheid en openheid.
* **Na de geboorte:** Er is een stijging in emotionele stabiliteit *vóór* de geboorte, maar een daling *na* de geboorte. Ook gewetensvolheid daalt na de geboorte. Deze dalingen kunnen verklaard worden door de stress en zorg die ouderschap met zich meebrengt.
### 3.4 Als-dan relaties (sociaal-cognitieve theorie)
Persoonlijkheidstrekken voorspellen gedrag, maar de correlaties zijn vaak bescheiden (tot r = 0.30). Dit wordt deels verklaard door de sociaal-cognitieve theorie, die stelt dat reacties persoons- en situatiespecifiek zijn.
* **Concept:** "Als-dan relaties" suggereren dat iemands gedrag afhankelijk is van de specifieke situatie ("als ik in deze situatie ben, dan doe ik dat"). Deze reacties zijn gevormd door de leergeschiedenis van een individu.
* **Kritiek:** Hoewel de correlaties tussen trekken en gedrag laag zijn, kunnen ze toch significante praktische gevolgen hebben in de maatschappij. De analyse van deze "als-dan" patronen is cruciaal voor het begrijpen van de variabiliteit in gedrag.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Psychoanalyse | Een theoretische benadering die zich richt op de onbewuste processen, emotionele conflicten en vroege levenservaringen als oorzaken van gedrag en persoonlijkheid, met de nadruk op de structuren Es, Ich en Über-Ich. |
| Catharsis | Een therapeutisch proces binnen de psychoanalyse waarbij pijnlijke emoties en verdrongen herinneringen bewust worden gemaakt en ontladen, wat leidt tot verlichting van psychische klachten. |
| Het onbewuste | Een concept binnen de psychoanalyse dat verwijst naar mentale activiteiten die niet direct toegankelijk zijn voor het bewustzijn, maar die wel een significante invloed uitoefenen op gedrag, emoties en gedachten. |
| Es | Het primitieve, instinctieve deel van de persoonlijkheid volgens Freud, dat opereert volgens het lustprincipe en streeft naar onmiddellijke bevrediging van behoeften zonder rekening te houden met de realiteit of moraliteit. |
| Ich | Het deel van de persoonlijkheid dat bemiddelt tussen de eisen van het Es, het Über-Ich en de realiteit, en opereert volgens het realiteitsprincipe door middel van waarneming, redenering en leren. |
| Über-Ich | Het deel van de persoonlijkheid dat de geïnternaliseerde morele normen, waarden en idealen van de samenleving en ouders vertegenwoordigt; het geweten. |
| Psychoseksuele ontwikkeling | Een theorie van Freud die stelt dat de persoonlijkheid zich ontwikkelt door een reeks fasen (oraal, anaal, fallisch, latent, genitaal), waarbij fixaties in een bepaalde fase kunnen leiden tot persoonlijkheidsproblemen op latere leeftijd. |
| Humanistische psychologie | Een stroming binnen de psychologie die de nadruk legt op het potentieel voor groei, zelfactualisatie en de subjectieve ervaring van het individu, met concepten als positieve aanvaarding en de fenomenologische wereld. |
| Zelfactualisatie | De aangeboren drang van een organisme om zichzelf in stand te houden, te ontwikkelen en te verbeteren, wat leidt tot differentiatie, onafhankelijkheid en sociale verantwoordelijkheid. |
| Fenomenologie | De studie van subjectieve ervaringen en de manier waarop individuen de wereld waarnemen en interpreteren vanuit hun eigen unieke perspectief. |
| Positieve aanvaarding | Het ontvangen van warmte, sympathie, respect en acceptatie van belangrijke personen, wat cruciaal is voor de ontwikkeling van zelfwaardering. |
| Behaviorisme | Een psychologische benadering die zich richt op observeerbaar gedrag en de rol van conditionering (klassiek en operant) en omgevingsinvloeden bij het vormgeven van persoonlijkheid en gedrag. |
| Sociaal-cognitieve theorie | Een benadering die de wederzijdse interactie tussen de omgeving, de persoon (cognities, eigenschappen) en het gedrag benadrukt, met concepten als observerend leren en zelfeffectiviteit. |
| Trekbenadering | Een theoretische benadering die persoonlijkheid beschrijft in termen van stabiele en consistente persoonlijkheidstrekken, die het gedrag, de gedachten en gevoelens van een persoon in verschillende situaties beïnvloeden. |
| Persoonlijkheidstrek | Een hypothetische, stabiele persoonseigenschap die het gedrag, de gedachten en gevoelens van een persoon in uiteenlopende situaties beïnvloedt. |
| Factoranalyse | Een statistische methode die wordt gebruikt om onderliggende structuren of dimensies (factoren) te identificeren in een set van variabelen, vaak toegepast bij het ontwikkelen van persoonlijkheidstests. |
| Big Five | Een invloedrijk persoonlijkheidsmodel dat de persoonlijkheid beschrijft aan de hand van vijf brede dimensies: openheid voor ervaringen, consciëntieusheid, extraversie, altruïsme/vriendelijkheid, en neuroticisme. |
| Vragenlijsten | Gestandaardiseerde instrumenten die bestaan uit een reeks vragen of stellingen om informatie te verzamelen over iemands persoonlijkheidskenmerken, attitudes of gedragingen. |
| Objectieve testen | Tests waarbij variatie in prestaties wordt uitgelokt, een objectieve score berekend kan worden en de score significant correleert met een persoonlijkheidsgerelateerd criterium. |
| Impliciete testen | Tests, zoals de Implicit Association Test (IAT), die onbewuste associaties en attitudes meten die mogelijk niet direct door de respondent worden gemeld of herkend. |
| IAT (Implicit Association Test) | Een psychologische test die de sterkte van geassocieerde relaties tussen concepten en evaluaties meet, vaak gebruikt om impliciete vooroordelen of attitudes te onderzoeken. |
| Erfelijkheid en milieu | De twee belangrijkste factoren die worden beschouwd als bepalend voor individuele verschillen in persoonlijkheid en gedrag; erfelijkheid verwijst naar genetische invloeden, terwijl milieu verwijst naar omgevingsinvloeden. |
| Stabiliteit | De mate waarin persoonlijkheidskenmerken consistent blijven over de tijd. |
| Als-dan relaties | Een concept binnen de sociaal-cognitieve theorie dat stelt dat gedrag niet alleen wordt bepaald door algemene persoonlijkheidstrekken, maar ook door specifieke als-dan patronen die afhankelijk zijn van de situatie en de leergeschiedenis van een individu. |