Cover
立即免费开始 25_S1 Syndromale lessen 1.pptx
Summary
# Bovenste luchtweginfecties
Dit onderwerp introduceert infecties van de bovenste luchtwegen, hun pathogenese, bacteriële verwekkers en specifieke syndromen.
### 1.1 Introductie tot bovenste luchtweginfecties
Bovenste luchtweginfecties (BLWI) zijn een zeer frequente oorzaak van huisartsconsulten. Ze omvatten infecties van de keel, neus, sinussen, middenoor en conjunctiva, zoals faryngitis, tonsillitis, rhino-sinusitis, otitis en conjunctivitis. Infecties van de bronchi worden soms tot de BLWI gerekend, deels vanwege overlappende microbiologie. Deze syndromen kunnen ook niet-infectieuze oorzaken hebben, zoals allergieën, waarbij de differentiaaldiagnose voornamelijk berust op klinische waarnemingen.
Symptomen ontstaan door lokale inflammatie en beschadiging, en omvatten neusloop, hoesten, keelpijn, hoofdpijn, oorpijn en een opgezet trommelvlies. Geveraliseerde inflammatie kan leiden tot koorts en algeheel onwelzijn. Functionele beperkingen zijn doorgaans relatief gering en voorbijgaand, zoals verminderde geur en smaak, slikproblemen en verminderd gehoor. Complicaties kunnen ontstaan door surinfectie met bacteriën, leidend tot ernstigere ziektebeelden. Lokale uitbreiding kan ernstige gevolgen hebben, zoals keelontsteking, abcessen, middenoorinfecties, trommelvliesperforatie met loopoor, mastoïditis en in zeldzame gevallen meningitis.
#### 1.1.1 Verdediging versus pathogenese
De verdediging tegen infecties in de luchtwegen omvat barrières. Pathogenese beschrijft hoe micro-organismen ziekte veroorzaken ondanks deze barrières. Dit kan gebeuren door specifieke 'invaders' zoals virussen en sommige bacteriën (bijv. *Streptococcus pyogenes*, *Streptococcus pneumoniae*), of wanneer de barrièrefunctie is verminderd. Verminderde slijmafvoer, verminderde trilhaarfunctie door koude, pollutie of allergieën, kunnen kolonisatie en infectie bevorderen.
### 1.2 Bacteriële verwekkers van bovenste luchtweginfecties
#### 1.2.1 *Staphylococcus aureus*
Deze bacterie resideert normaal in de voorste neusgang bij ongeveer 30% van de bevolking, en ook in de oropharynx en perianaal. In een evenwicht met het lokale immuunsysteem is het een commensale bewoner. Echter, bij gebroken barrières kan het een bron worden van lokale (luchtwegen) en infecties op afstand. Overdracht vindt plaats via droplets en contact.
#### 1.2.2 *Streptococcus pyogenes*
Deze bacterie is een bewoner van de nasopharynx en wordt overgedragen via droplets en contact. Het kan ook huidinfecties veroorzaken, wat een secundaire bron van verspreiding vormt. Virulentiefactoren omvatten structuren voor adhesie aan epitheel, mechanismen om fagocytose te ontwijken en cel-/weefselbeschadiging te veroorzaken (streptolysine O, hyaluronidase). Sommige stammen produceren erytrogene toxines (scarlatina) of superantigenen (toxisch shock syndroom). Immuniteit is serotype-specifiek, wat verklaart waarom nieuwe types opkomen en andere verdwijnen.
* **Scarlatina (roodvonk):** Een kinderziekte die door bepaalde stammen van *S. pyogenes* wordt veroorzaakt, gekenmerkt door uitslag en een aardbeientong. De ziekte treedt doorgaans slechts eenmaal op doordat het immuunsysteem antilichamen tegen het toxine opbouwt.
#### 1.2.3 *Streptococcus dysgalactiae*
Deze bacterie heeft een vergelijkbare biologie en pathologie als *S. pyogenes*, maar wordt als minder virulent beschouwd.
#### 1.2.4 *Streptococcus pneumoniae* (pneumokok)
Deze grampositieve diplokok koloniseert tijdelijk de oropharynx en kan BLWI, bronchitis en pneumonie veroorzaken door micro-aspiratie. Virulente stammen kunnen de bloedbaan en het centrale zenuwstelsel binnendringen. Het kapsel van pneumokokken is essentieel voor fagocytose en bescherming tegen invasie; antilichamen hiertegen zijn kapselspecifiek. Er zijn honderden serotypes, wat meervoudige infecties mogelijk maakt. Vaccinatie richt zich op specifieke serotypes. Virulentiefactoren omvatten adhesines, IgAse en pneumolysine, dat gastheercellen lyseert en complement activeert. Transcellulaire migratie is een mechanisme waarmee ze de hersenvliezen kunnen binnendringen.
#### 1.2.5 *Haemophilus influenzae*
Deze gramnegatieve staaf koloniseert tijdelijk de oropharynx. Serotype b (Hib) heeft een kapsel en de antilichamen hiertegen zijn cruciaal voor bescherming; zuigelingen worden hiertegen gevaccineerd. Andere, niet-gekapselde stammen veroorzaken 'conditionele' infecties. Virulentiefactoren omvatten adhesines en IgAse.
#### 1.2.6 *Moraxella catarrhalis*
Dit is een gramnegatieve diplokok en wordt vaak samen met *S. pneumoniae* en *H. influenzae* beschouwd als een deel van het 'infernaal trio' dat belangrijk is voor ernstige luchtweginfecties.
> **Tip:** Het 'infernaal trio' (*Streptococcus pneumoniae*, *Haemophilus influenzae*, en *Moraxella catarrhalis*) zijn belangrijke verwekkers van zwaardere, diepere luchtweginfecties.
### 1.3 Specifieke syndromen
#### 1.3.1 Faryngitis en tonsillitis (keelontsteking)
**Symptomen:** Keel- en slikpijn, koorts, gezwollen regionale lymfeklieren.
**Verwekkers:** Meestal viraal. Bacteriële oorzaak is meestal *S. pyogenes* (of *S. dysgalactiae*).
**Complicaties:**
* **Keelabces:** Veroorzaakt door *S. pyogenes* of een menginfectie. Vereist antibiotica en eventuele drainering.
* **Scarlatina (roodvonk):** Veroorzaakt door specifieke toxine-producerende stammen. Nu zeldzaam.
* **Afstandsproblemen:** Niet door metastatische bacterieverspreiding, maar door immunologische reacties zoals acuut reuma (schade aan hartkleppen en gewrichten) en nefrotisch syndroom/glomerulonefritis. Deze complicaties waren vroeger de belangrijkste reden voor antibiotica bij *S. pyogenes* faryngitis, maar zijn nu zeer zeldzaam.
> **Tip:** Bij vermoeden van een bacteriële keelontsteking is *S. pyogenes* de belangrijkste en gevaarlijkste verwekker omwille van potentiële complicaties.
**Bijzondere verwekkers van faryngitis-tonsillitis:**
* **Gonokok en chlamydia:** SOA's (door orale seks).
* ***Corynebacterium diphtheriae* (difterie):** Ernstige ziekte met fatale complicaties door toxine. Dankzij vaccinatie zeldzaam in onze regio. Kenmerkend zijn pseudomembranen.
* **Fusospirillaire associatie (angina van Plaut-Vincent):** Pijnlijke, ulceratieve tonsillitis door dysbacteriose met *Fusobacterium* en spirocheten.
* **Virussen:** Keelpijn kan deel zijn van veralgemeende infecties zoals mononucleosis infectiosa (Epstein-Barr virus) of cytomegalovirus. Amoxicilline bij EBV-infectie kan een huiduitslag veroorzaken.
#### 1.3.2 Otitis externa (infectie van de gehoorgang)
Dit is een huidinfectie van de gehoorgang, anders dan otitis media. De pathogenese en microbiologie verschillen.
**Verwekkers:** *S. aureus*, gramnegatieve staven (*Pseudomonas*, *Proteus*, *Enterobacter*), of schimmels (*Aspergillus*), vooral in vochtige of gemacereerde gehoorgangen. Niet veroorzaakt door de 'infernaal trio' bacteriën van luchtweginfecties.
**Behandeling:** Voornamelijk lokaal. Indien antibiotica nodig zijn, hebben ze een ander spectrum.
#### 1.3.3 Otitis media (middenoorontsteking)
De middenoormucosa staat in verbinding met de respiratoire mucosa. Normaal zijn er geen bacteriën aanwezig door barrièrefuncties.
**Kliniek:** Lokale symptomen (oorpijn, loopoor), algemene symptomen (koorts, malaise, prikkelbaarheid). Bij onderzoek: gezwollen trommelvlies.
**Verwekkers:**
* Professionele invaders vanuit de nasopharynx, voornamelijk virussen.
* *S. pneumoniae*, *H. influenzae*, *M. catarrhalis* ('infernaal trio') als conditionele verwekkers, vaak na mucosale schade, slechte ventilatie of klaring door de buis van Eustachius.
**Complicaties:** Chronisch loopoor, mastoïditis en meningitis (zeldzaam maar ernstig).
#### 1.3.4 Conjunctivitis
Meestal viraal. Bacteriële conjunctivitis (soms secundair) wordt veroorzaakt door stafylokokken en het 'infernaal trio'.
**Differentiaaldiagnose:** Allergie.
**Bijzondere gevallen:** Chlamydia en gonorroe bij pasgeborenen na passage door een besmet geboortekanaal. Moet onderscheiden worden van ernstigere oogaandoeningen zoals keratitis.
> **Tip:** Bij het beoordelen van rode ogen is de eerste gedachte vaak viraal. Ettervorming duidt meer op een bacteriële oorzaak.
### 1.4 Diagnose en behandeling van bovenste luchtweginfecties
De diagnose van BLWI is primair **klinisch**. Etiologisch onderzoek is vaak niet nodig, omdat er geen specifieke behandeling is of een 'blinde' antibioticakeuze volstaat. Bacteriële verwekkers kunnen worden aangetoond door kweek. Echter, deze verwekkers kunnen ook bij gezonde personen in de nasopharynx aanwezig zijn (kolonisatie). Kweek kan nuttig zijn voor een antibiogram, maar is meestal niet essentieel.
**Behandeling:** Doorgaans **symptomatisch** (koorts, pijn behandelen). In de regel worden **geen antibiotica** voorgeschreven, aangezien de meeste infecties viraal zijn, spontaan genezen, of omdat antibiotica weinig verschil maken in symptomen vergeleken met de nadelen (kosten, bijwerkingen, resistentie). Klinische opvolging is belangrijk voor complicaties. Bij de keuze van een eventueel antibioticum wordt rekening gehouden met klassieke verwekkers, met name het 'infernaal trio' en *S. pyogenes* bij keelinfecties.
> **Tip:** De diagnose van bovenste luchtweginfecties is voornamelijk klinisch. Een etiologische oorzaak opzoeken is zelden nodig, tenzij er specifieke redenen zijn voor complicaties. Symptomatische therapie en opvolging zijn de kern van de aanpak.
---
# Onderste luchtweginfecties
Dit onderwerp behandelt infecties van de diepere luchtwegen, zoals bronchitis, bronchiolitis en pneumonie, inclusief hun symptomen, complicaties en de weerstand tegen infectie.
### 2.1 Belang, spectrum en syndromen
Onderste luchtweginfecties omvatten infecties van de diepere luchtwegen zoals bronchitis en bronchiolitis. Chronisch obstructief longlijden (COPD) is een chronische longaandoening die geen infectie is, maar wel opstoten kan hebben die deels door infecties worden veroorzaakt. Pneumonie is een infectie van het longparenchym.
#### 2.1.1 Symptomen en complicaties
Typische symptomen zijn koorts en hoesten. Pneumonie kan gevaarlijk zijn bij onderliggend lijden of bij ouderen. Ernstigere symptomen zoals tachypnoe, verwardheid en cyanose duiden op een ernstiger verloop. Ernstige complicaties ontstaan door orgaanfalen (ventilatie, zuurstoftransport) wat kan leiden tot zuurstoftekort, algemene inflammatie (mogelijk SIRS) door bacteriëmie, en de vorming van nieuwe infectiehaarden. Pleura-empyeem (infectie van de pleuraholte) kan hospitalisatie noodzakelijk maken. Klassieke verwekkers zijn pneumokokken, andere leden van het 'infernal trio' (Haemophilus influenzae, Moraxella catarrhalis) en virussen. Bijzondere verwekkers of risico's omvatten atypische pneumonie, Legionella, en infecties bij immuungecompromitteerde patiënten.
> **Tip:** Een opstoot van COPD, zeker bij ouderen, kan ernstig verlopen en leiden tot pneumonie en overlijden. Men moet waakzaam zijn voor tekenen van verergering, zoals oplopende koorts.
### 2.2 Weerstand versus pathogenese
#### 2.2.1 Weerstand tegen infectie in de luchtwegen
De weerstand tegen respiratoire infecties faalt vaak door onderbroken barrières op verschillende niveaus. Factoren die de barrière functie verminderen omvatten:
* **Beschadigd epitheel of verminderde klaring:** Door pollutie, allergie, virusinfecties, aangeboren ziekten zoals cystic fibrosis, of nosocomaal-iatrogeen (verminderd bewustzijn, onderdrukking van hoesten, ventilatie).
* **Verminderde immuniteit:** Na eerdere infecties of als gevolg van onderliggende aandoeningen.
* **Anatomische afwijkingen:** Zoals bronchiectasieën of afsluiting van luchtwegen door carcinomen.
#### 2.2.2 Professionele invaders
Dit zijn micro-organismen die uitgerust zijn om goed te koloniseren, directe celbeschadiging of schade door inflammatie te veroorzaken, en het immuunsysteem te ontwijken. Hieronder vallen virussen, bepaalde bacteriesoorten en zelfs schimmels.
#### 2.2.3 Aanvoer van de micro-organismen
Infecties kunnen ontstaan door:
* **Kolonisatie van de nasopharynx en progressie:** Vaak door micro-aspiratie.
* **Aerosol infectie:** Waarbij de bacterie direct de alveoli bereikt en longmacrofagen target, zonder trapping in de luchtwegen. Voorbeelden hiervan zijn Legionella en tuberculose.
### 2.3 Overzicht van verwekkers, bron, epidemiologie en specifieke pathogenese
De overdracht verloopt meestal via druppelinfectie van mens op mens (drager of zieke), eventueel via contact.
#### 2.3.1 Bacteriën
Het 'infernaal trio' (Streptococcus pneumoniae, Haemophilus influenzae, Moraxella catarrhalis) is een belangrijke groep. In ziekenhuizen komen ook Staphylococcus aureus en gramnegatieve staven voor.
#### 2.3.2 Virussen
Er zijn veel verschillende virussen die luchtweginfecties kunnen veroorzaken, waaronder de professionele invaders zoals influenza- en parainfluenzavirussen, RSV, en SARS-CoV-2.
#### 2.3.3 Atypische pneumonie
Dit type pneumonie wordt veroorzaakt door 'atypische' verwekkers en wordt gekenmerkt door een atypisch verloop en radiologie. Er is vaak overlap in symptomatologie met virale en typische verwekkers. Een gemeenschappelijk kenmerk is resistentie tegen bèta-lactam antibiotica. Verwekkers zijn onder meer:
* Chlamydia pneumoniae (bron: mens) en Chlamydia psittaci (zoönose).
* Mycoplasma pneumoniae.
* Legionella pneumophila: Overgedragen via de aerosol van water dat langdurig op hogere temperatuur is gehouden, met name in stagnatiesystemen (bv. oude waterleidingen, airco's, jacuzzi's). De bacterie overleeft intracellulair in macrofagen.
#### 2.3.4 Fungi en gisten
* **Fungi (schimmels):** Zeldzaam, overgedragen via sporen in de lucht. Aspergillus kan voorkomen bij sterke afwijkingen van de luchtwegen en zware immuunsuppressie.
* **Gisten:** Cryptococcus kan iedereen ziek maken, maar vooral personen met verminderde weerstand. Het kan via de longen naar het bloed en andere organen verspreiden. Bij immuunsuppressie kan Pneumocystis jirovecii ziekte veroorzaken, dat bij velen asymptomatisch koloniaal.
> **Voorbeeld:** Legionella is vernoemd naar een groep veteranen die na een conferentie longontsteking ontwikkelden, mede door de aanwezigheid van de bacterie in de aanwezige jacuzzi. Om kolonisatie van waterleidingen te voorkomen, wordt water in zorginstellingen periodiek verhit tot boven 50-55 graden Celsius.
#### 2.3.5 Community-acquired pneumonia (CAP) versus Hospital-acquired pneumonia (HAP) / Ventilator-associated pneumonia (VAP)
CAP heeft een ander spectrum aan verwekkers dan HAP en VAP. Behandeling verschilt dienovereenkomstig.
* **CAP:** Bij niet-ernstige gevallen wordt gericht op de pneumokok. Bij ernstigere gevallen worden ook atypische verwekkers meegenomen.
* **HAP/VAP:** Er wordt gestart met breedspectrum antibiotica, en kweken en antibiogrammen zijn essentieel.
### 2.4 Diagnostiek bij luchtweginfecties
De noodzaak om de verwekker te kennen, hangt af van de ernst van de infectie.
* **Hemokultuur:** Kan nuttig zijn bij ernstige infecties, vooral als sputumstalen van goede kwaliteit niet kunnen worden verkregen.
* **Sputumkweek:** Dit is een Type II staal, wat betekent dat contaminatie door mondflora mogelijk is. Men focust op potentiële respiratoire pathogenen. Grote aantallen van gekende verwekkers op gramkleuring of in kweek zijn een sterk argument. Aanwezigheid van veel plaveiselepitheelcellen duidt op een slechte staalkwaliteit. Snel transport naar het lab is cruciaal. Resultaten zijn onbetrouwbaar bij slecht afgenomen stalen of na start van antibiotica. Bij bijzondere klinische beelden is communicatie met het labo noodzakelijk.
* **Antigeen/genoomtesten:** Worden gebruikt voor verwekkers die moeilijk te kweken zijn (bv. pneumokokken- en Legionella-antigenen in urinestalen) of voor snelheid (moleculaire tests).
* **Serologie:** Heeft beperkt nut door de grote variëteit aan verwekkers en mogelijke kruisreacties.
> **Tip:** Bij onderste luchtweginfecties is het soms niet nodig de exacte verwekker te identificeren, tenzij de infectie ernstig is of er aanwijzingen zijn voor specifieke verwekkers. De interpretatie van sputumstalen vereist aandacht voor contaminatie.
### 2.5 Behandeling
De behandeling is vaak symptomatisch. Antibiotica worden niet standaard voorgeschreven, tenzij er een bacteriële oorzaak wordt vermoed of er complicaties zijn. Bij de keuze van antibiotica wordt rekening gehouden met de klassieke verwekkers, met name het infernale trio en S. pyogenes bij keelinfecties.
Voor niet-gecompliceerde cystitis worden urinaire antiseptica zoals nitrofurantoïne of fosfomycine gebruikt. Bij gecompliceerde infecties is het identificeren van de verwekker en een antibiogram essentieel, met antibiotica die voldoende weefselconcentratie bereiken en een langere behandelduur.
---
# Gastro-intestinale infecties
Oké, hier is de studiehandleiding voor "Gastro-intestinale infecties", gebaseerd op de verstrekte documentatie en met strikte naleving van alle opmaak- en inhoudelijke eisen.
## 3. Gastro-intestinale infecties
Gastro-intestinale infecties zijn ziekten die het maag-darmkanaal aantasten, gekenmerkt door symptomen zoals diarree en braken, met potentiële complicaties zoals dehydratatie.
### 3.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Gastro-intestinale infecties manifesteren zich door een spectrum aan symptomen, waarvan diarree het meest prominente is. De stoelgang kan variëren van vloeibaar tot waterig, en in ernstigere gevallen bloederig en met etter, wat wijst op dysenterie. Dysenterie is geassocieerd met koorts, hoofdpijn en ernstige buikkrampen. Naast diarree is braken een veelvoorkomend symptoom.
**Spectrum van Symptomen:**
* **Diarree:** Vloeibaar, waterig.
* **Dysenterie:** Bloederige diarree met etter, vaak gepaard gaand met koorts, hoofdpijn en krampen.
* **Braken:** Vaak voorkomend.
* **Koorts:** Kan aanwezig zijn.
**Complicaties:**
* **Dehydratatie:** Een ernstige complicatie, met name bij jonge kinderen en ouderen, en een belangrijke doodsoorzaak in regio's met slechte hygiënische omstandigheden.
* **Toxine-gemedieerde complicaties:** Zoals het hemolytisch-uremisch syndroom (HUS), geassocieerd met infecties door Shiga-toxine producerende bacteriën (STEC).
**Aanverwante Ziekten en Syndromen, Varianten:**
Het spijsverteringskanaal kan ook dienen als toegangspoort voor micro-organismen die systemische infecties veroorzaken via de bloedbaan, zoals bij tyfuskoorts door *Salmonella typhi* of hepatitis A, zonder dat er noodzakelijkerwijs sprake is van gastro-enteritis.
**Onderscheid tussen Gastro-intestinale Infectie en Voedselintoxicatie:**
* **Gastro-intestinale infectie:** Het micro-organisme koloniseert de darm en veroorzaakt symptomen na een incubatieperiode.
* **Voedselintoxicatie:** Bacteriën vermenigvuldigen zich in voedsel en produceren enterotoxines. Symptomen treden enkele uren na inname op en duren vaak kort.
**Reizigersdiarree:**
Dit wordt veroorzaakt door de blootstelling aan andere pathogenen in landen met minder optimale feco-orale hygiëne, en door een darmflora die minder aangepast is aan deze pathogenen.
#### 3.1.1 Locaties van Infectie en Verwekkers
* **In de darm (epitheel of submucosa):**
* **Alleen op/in epitheelcellen:** Met inflammatie of zuiver enterotoxine-gemedieerde effecten.
* **Invasie van de submucosa:** Leidt tot dysenterie.
* **Via bloed en lymfebaan dieper in het lichaam:** Bijvoorbeeld bij *Salmonella typhi* (tyfuskoorts).
* *Giardia lamblia*: Koloniseert primair het duodenum, veroorzaakt voornamelijk krampen met minder diarree.
* **In de maag:**
* *Helicobacter pylori*: Veroorzaakt maagontsteking en maagzweren, niet typisch diarree.
#### 3.1.2 Overdracht
De meeste gastro-intestinale infecties zijn exogeen, wat betekent dat ze van buiten het lichaam worden opgelopen. Een belangrijke uitzondering is diarree geassocieerd met antibiotica, veroorzaakt door *Clostridioides difficile*. Dit wordt beschouwd als een endogene infectie omdat veel mensen drager zijn, en het kan ook exogeen worden opgelopen in ziekenhuizen.
**Reservoir:** Mensen, dieren, en in zeldzame gevallen de omgeving.
**Vector/Carrier:** Mensen, dieren, omgeving, water, en voedselproducten.
**Overdrachtsweg:** Feco-orale overdracht is de meest voorkomende. Dit gebeurt via:
* **Direct contact:** Via handen naar de mond.
* **Indirect contact:** Via besmet voedsel, water, of oppervlakken.
**Belang van Inoculum:**
* Soorten met een laag infectieus inoculum (bv. *Giardia lamblia*-cysten, *Shigella*) worden gemakkelijker overgedragen.
* Voor sommige verwekkers zijn grote aantallen nodig (bv. *Vibrio cholerae*). Echter, verminderde maagzuurproductie verlaagt de drempel aanzienlijk, en vetrijke maaltijden kunnen bacteriën beschermen tegen maagzuur.
**Risicogroepen voor Feco-orale Overdracht:**
* Jonge kinderen.
* Mensen in "arme landen" met slechte hygiëne en ontoereikende sanitaire voorzieningen.
* Personen met verminderde maagzuurproductie (bv. door medicatie).
**Contaminatie van Voedsel en Water:**
* Direct door contact/consumptie van (niet-gekookte) dierlijke producten.
* Via handen en keukengerei die in contact komen met rauwe voeding.
* Via drinkwater of water gebruikt voor het bereiden/spoelen van voedsel.
* Gecontamineerde planten (vooral door fecaal besmet water).
### 3.2 Pathogenese
De pathogenese van gastro-intestinale infecties kan zowel lokaal in de darm als systemisch in het lichaam optreden.
#### 3.2.1 Lokale Effecten
* **Enterotoxine-gemedieerde effecten:** Verstoring van de opname van vloeistoffen en zouten, leidend tot diarree. Dit kan via cellulaire toxines gebeuren.
* **Stoornis van de brushborder:** Beïnvloedt de absorptie van voedingsstoffen.
* **Invasie van de submucosa:** Veroorzaakt inflammatie en bloedverlies, wat bijdraagt aan dysenterie.
* **Inflammatie:** Een immuunrespons van het lichaam.
**Variabiliteit:**
* Veel pathogenen combineren verschillende virulentiefactoren.
* Er is stam-tot-stam variatie in virulentie.
* De symptomen zijn vaak weinig voorspellend voor de specifieke verwekker.
#### 3.2.2 Effecten op Afstand
* **Via invasie:**
* **Bacteriëmie:** Verspreiding van bacteriën via de bloedbaan naar andere organen.
* **Infectie van lymfatische organen.**
* **Abcesvorming:** In andere organen, zoals de lever (door *Entamoeba histolytica*) of de hersenen.
* **Via toxines:**
* **Shigatoxine:** Kan leiden tot ernstige systemische effecten, waaronder HUS (neerschade) en effecten op het zenuwstelsel.
### 3.3 Verwekkers
Er zijn talloze verwekkers van gastro-intestinale infecties, waaronder bacteriën, virussen, protozoa en wormen. De identificatie van de specifieke verwekker is niet altijd noodzakelijk voor behandeling, vooral bij zelflimiterende infecties.
**Bacteriële Verwekkers:**
* ***Campylobacter*:** De meest voorkomende bacteriële oorzaak van gastro-enteritis in West-Europa, vaak geassocieerd met onvoldoende verhitte dierlijke producten (vooral kip). Overdracht via dieren of feco-oraal.
* ***Vibrio cholerae*:** Veroorzaakt cholera, een tropische ziekte met waterige diarree. Overdracht voornamelijk via besmet water, vereist een hoog inoculum.
* ***Clostridioides difficile*:** De belangrijkste oorzaak van antibioticum-geassocieerde diarree, vaak endogeen.
* ***Yersinia enterocolitica*:** Niet erg frequent.
* ***Helicobacter pylori*:** Veroorzaakt maagontsteking en zweren, geen diarree.
* ***E. coli*:** Verschillende pathogene stammen:
* Enteropathogene *E. coli* (EPEC): Vaak niet aantoonbaar in routine diagnostiek.
* Enterohemorragische *E. coli* (EHEC)/Shiga-toxine producerende *E. coli* (STEC): Productie van shigatoxine met risico op HUS.
* Enterotoxigene *E. coli* (ETEC): Belangrijke oorzaak van reizigersdiarree.
* ***Shigella*:** Prototype van dysenterie. Zeer klein inoculum is voldoende voor infectie, met een hoog risico op directe overdracht. Meestal importpathologie.
* ***Salmonella*:**
* *Salmonella typhi* en *paratyphi*: Veroorzaken tyfuskoorts, een systemische infectie die zelden diarree geeft. Diagnose via bloedkweek.
* Andere *Salmonella*-soorten: Tweede meest voorkomende oorzaak van bacteriële gastro-enteritis, vaak geassocieerd met dierlijke producten en gecontamineerd voedsel.
**Virale Verwekkers:**
* ***Rotavirus* en *Norovirus*:** Zeer frequent voorkomend, veroorzaken waterige diarree en braken. Overdracht feco-oraal en via contact. Een vaccin tegen rotavirus is aanbevolen. Diagnose via antigeen- of genoomdetectie.
* **Andere Virussen:** Vele soorten, diagnostiek niet altijd routinematig.
**Protozoa:**
* ***Giardia lamblia*:** Veroorzaakt krampen en diarree, vooral in het duodenum. Importpathologie, maar ook lokaal voorkomend. Goed behandelbaar met metronidazol. Diagnose via microscopie of antigeendetectie.
* ***Entamoeba histolytica*:** Veroorzaakt dysenterie door invasie van de mucosa. Kan metastaseren naar lever en andere organen. Importpathologie. Goed behandelbaar met metronidazol. Diagnose via microscopie, antigeendetectie of serologie.
* ***Cryptosporidium* sp.:** Vergelijkbaar met *Giardia* in frequentie, maar kan ernstige chronische infecties veroorzaken bij immuungecompromitteerden. Geen effectieve therapie.
### 3.4 Diagnostiek
Diagnostiek van gastro-intestinale infecties is vaak klinisch. Laboratoriumonderzoek is niet altijd noodzakelijk, maar kan nuttig zijn in specifieke situaties.
**Microscopie:**
* Gramkleuring is niet nuttig voor feces vanwege de grote hoeveelheid bacteriën en het ontbreken van specifieke morfologieën van de verwekkers.
* Wel nuttig voor protozoa en parasieten (trofozoïeten, cysten, eitjes of larven).
**Kweek en Identificatie (Coprokultuur):**
* Wordt gebruikt voor bacteriële enteropathogenen.
* Selectieve media worden gebruikt.
* Identificatie van *E. coli* alleen volstaat niet; specifieke entero-pathogene stammen worden niet routinematig opgespoord.
* Vereist 2-3 dagen.
**Antigeen- of Genoomdetectie:**
* Sneller dan kweek, en nuttig voor niet-kweekbare of moeilijk aan te tonen verwekkers (virussen, protozoa).
* Detectie van toxine-genen bij bacteriën is ook mogelijk.
**Serologie:**
* Zeer beperkt nut vanwege de vele verwekkers, kruisreacties en antilichamen van eerdere contacten.
**Wanneer is Etiologische Diagnose Belangrijk?**
* Bij verdenking op parasieten.
* Bij verdenking op uitzonderlijke bacteriële oorzaken (bv. *Salmonella*).
* Bij uitbraken, om de epidemiologische keten op te helderen en in te dijken.
* Bij specifieke gevallen die een gerichte behandeling vereisen.
### 3.5 Behandeling
De behandeling van gastro-intestinale infecties richt zich primair op het voorkomen of behandelen van dehydratatie.
* **Voorkomen/Behandelen van Dehydratatie:** Orale rehydratatiezouten zijn de eerste keus.
* **Motiliteitsremmers:** Worden afgeraden, vooral bij bloederige diarree of dysenterie, omdat diarree een mechanisme is om pathogenen uit te scheiden.
* **Antibiotica:** Meeste infecties zijn zelflimiterend en viraal, waardoor antibiotica niet nodig zijn. Indicatie voor antibiotica is afhankelijk van de verwekker en de ernst van de infectie.
* *Specifieke gevallen*: Sommige verwekkers (bv. *Shigella*, *Salmonella* met risicofactoren, *Giardia*, *Entamoeba histolytica*) vereisen behandeling.
* *Antibioticum-geassocieerde diarree*: Behandeling met metronidazol of vancomycine is geïndiceerd.
**Belang van Goede Hygiëne:**
Hygiëne speelt een cruciale rol in de preventie van gastro-intestinale infecties, met name handhygiëne en veilige voedselbereiding. Uitbraken komen vaker voor bij slechte hygiënische omstandigheden.
---
# Urineweginfecties
Dit onderwerp definieert urineweginfecties (UWI), hun verschillende vormen zoals cystitis en pyelonefritis, en bespreekt hun oorzaken, symptomen, diagnostiek en behandeling.
### 4.1 Definities en soorten urineweginfecties
Urineweginfecties (UWI) omvatten infecties van de blaas, urineafvoerwegen, nieren en prostaat. Er kunnen verschillende soorten onderscheiden worden:
* **Cystitis:** Een blaasontsteking. Deze veroorzaakt vervelende symptomen maar is over het algemeen niet gevaarlijk en goed te behandelen.
* **Pyelonefritis:** Een nierbekkenontsteking. Dit is een ernstigere vorm van UWI omdat het nierparenchym wordt aangetast, wat kan leiden tot nierinsufficiëntie, bacteriëmie en sepsis. De behandeling is complexer.
* **Prostatitis:** Een infectie van de prostaatklier. De penetratie van antibiotica in de prostaat is beperkt, wat de behandeling bemoeilijkt.
### 4.2 Symptomen, ernst en gevolgen
De symptomen, ernst en gevolgen van UWI variëren afhankelijk van de locatie en het type infectie:
#### 4.2.1 Cystitis
* **Symptomen:** Strangurie (pijn bij het plassen), dysurie (moeite met plassen), pollakisurie (frequent plassen) en plasdwang (urgency). Deze symptomen ontstaan door irritatie van de urineafvoerwegen. Soms kan buikpijn optreden.
* **Ernst en gevolgen:** Over het algemeen is cystitis niet gevaarlijk en kan het effectief behandeld worden, vaak met een verhoogde vochtinname. Herhaalde infecties kunnen echter leiden tot complicaties.
#### 4.2.2 Pyelonefritis
* **Symptomen:** Naast de symptomen van cystitis, treden ook koorts, rillingen en kloppijn in de nierloges op als gevolg van de ontsteking van het nierparenchym.
* **Ernst en gevolgen:** Pyelonefritis is potentieel gevaarlijk. Mogelijke complicaties omvatten bacteriëmie, sepsis, en op langere termijn nierinsufficiëntie, vooral bij herhaalde infecties. Er is ook een risico op uitzaaiingen naar andere lichaamsdelen.
#### 4.2.3 Prostatitis
* **Symptomen:** Koorts, algemeen ziek zijn en pijn in de prostaatregio. Er kunnen ook cystitis-achtige klachten optreden, en de infectie kan moeilijk te elimineren zijn.
* **Ernst en gevolgen:** De slechte penetratie van antibiotica in de prostaat maakt de behandeling uitdagend.
#### 4.2.4 Bacteriurie
* **Definitie:** Aanwezigheid van bacteriën in een urinestaal.
* **Significante bacteriurie:** Aanwezigheid van bacteriën in de urine waarbij aangenomen wordt dat deze ook daadwerkelijk in de blaas aanwezig zijn.
* **Symptomatische bacteriurie:** Aanwezigheid van bacteriën in de urine met bijbehorende symptomen.
> **Tip:** Significante bacteriurie zonder symptomen vereist slechts in uitzonderlijke gevallen behandeling (zie verder bij zwangeren of pre-operatieve zorg). Het enkel waarnemen van troebele urine of een vreemde geur is geen reden om antibiotica te starten zonder symptomen.
### 4.3 Bescherming tegen infectie en pathogenese
De urinewegen worden beschermd door een reeks barrièrefactoren, die echter bij vrouwen minder effectief kunnen zijn in het weren van bacteriën uit het colon. Infecties ontstaan door:
* **Uropathogene bacteriën:** Vooral uropathogene *Escherichia coli* (UPEC) stammen, die gemakkelijker de urinewegen kunnen koloniseren door specifieke virulentiefactoren zoals adhesines en toxines. Deze kunnen zich hechten aan epitheelcellen, binnendringen, en soms opstijgen naar de ureters en nieren. De aanwezigheid van receptoren op gastheercellen kan de individuele gevoeligheid voor infectie beïnvloeden.
* **Afvloeistoornissen van de urine:** Obstructies zoals aangeboren afwijkingen, zwangerschap, tumoren, blaas- of ureterstenen, prostaathypertrofie, blaasverlamming of vreemde lichamen (zoals blaassondes) belemmeren de normale urineafvoer. Dit creëert een omgeving waarin bacteriën zich gemakkelijker kunnen vermenigvuldigen.
* **Overdracht:** UWI zijn grotendeels endogeen. Bij zorginfecties kan er sprake zijn van indirecte overdracht via handen, instrumenten of katheters.
### 4.4 Risicogroepen en epidemiologie
De epidemiologie van UWI wordt sterk beïnvloed door leeftijd en geslacht:
* **Jongere kinderen:** Risico op UWI door congenitale afwijkingen.
* **Vrouwen:** Korte urethra en nabijheid van de anus verhogen het risico op cystitis. Seksuele activiteit is een belangrijke risicofactor. Zwangerschap verhoogt het risico door hormonale veranderingen en mechanische druk op de urinewegen, wat kan leiden tot een gecompliceerder verloop.
* **Mannen:** UWI bij mannen worden per definitie als gecompliceerd beschouwd vanwege de grotere kans op afvloeistoornissen. Bij oudere mannen is prostaathypertrofie een veelvoorkomende oorzaak.
* **Ouderen:** Meer kans op afvloeistoornissen, verminderde beschermende vaginale microflora, en vaker contact met de zorgsector en medicatiegebruik.
### 4.5 Diagnostiek
De diagnose van UWI kan op verschillende manieren gesteld worden:
#### 4.5.1 Klinische diagnose
Vaak is de diagnose gebaseerd op de typische symptomen.
#### 4.5.2 Laboratoriumdiagnostiek
* **Urinesticks:** Snelle detectie van nitriet (door gramnegatieve bacteriën) en leucocytenesterase (afkomstig van neutrofielen) kan een indicatie geven.
* **Microscopie:** Onderzoek van het urine sediment kan pyurie (aanwezigheid van neutrofielen) aantonen.
* **Kweek van bacteriën:**
* Urine wordt beschouwd als een Type II-staal, wat betekent dat contaminatie met normale flora mogelijk is.
* Het belang van een correcte afname (midstream, eventueel met reiniging, of via eenmalige katheterisatie) en snel transport naar het laboratorium is cruciaal voor accurate resultaten.
* Kwantitatieve kweek is essentieel. De interpretatie van de grenswaarden (bv. het criterium van Kass) is afhankelijk van de afnamemethode, symptomen en het type verwekker. Een lage drempel (bv. 100 bacteriën/ml) is relevant bij katheterisatie of suprapubische punctie.
* Bij ernstige gevallen, zoals pyelonefritis of sepsis, kan een hemokultuur nodig zijn.
* **Antigeen-/genoomdetectie en serologie:** Worden gebruikt voor specifieke (atypische) verwekkers of virussen, en bieden soms een snellere diagnose.
> **Tip:** Bij een vermoeden van parasieten of bij specifieke bacteriële verdenkingen kan laboratoriumdiagnostiek zinvol zijn. Identificatie van de verwekker kan belangrijk zijn voor het opsporen van epidemiologische ketens, vooral bij uitbraken.
### 4.6 Behandeling
De behandeling van UWI hangt af van de ernst, locatie en specifieke verwekker:
* **Cystitis (niet-gecompliceerd, bij vrouwen):**
* Vaak volstaat een verhoogde vochtinname.
* Indien behandeling nodig is, worden urinaire antiseptica zoals nitrofurantoïne, trimetoprim of fosfomycine (eenmalige dosis) gebruikt. Deze hebben een hoge concentratie in de urine en weinig resistentie. De kuur is kort (3-5 dagen).
* **Gecompliceerde UWI (pyelonefritis, prostatitis, bij mannen, kinderen, ouderen, zwangeren):**
* Vereisen vaak een bredere reeks antibiotica met een langere duur (7-10 dagen of langer).
* Identificatie van de verwekker en een antibiogram zijn essentieel.
* Empirische start met breedspectrum antibiotica is gebruikelijk in afwachting van kweekresultaten.
* **Behandeling van asymptomatische bacteriurie:** Over het algemeen niet geïndiceerd, behalve bij zwangeren en ter voorbereiding op urologische ingrepen, om het risico op complicaties te minimaliseren.
> **Tip:** Motiliteitsremmers (middelen die diarree stoppen) moeten vermeden worden bij bloederige diarree of dysenterie, aangezien deze het uitscheiden van pathogenen kunnen belemmeren. De meeste UWI zijn zelflimiterend en viraal, waardoor antibiotica niet altijd nodig zijn. Het overmatig gebruik van antibiotica draagt bij aan resistentie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Syndromen | Een verzameling van symptomen die kenmerkend is voor een bepaalde ziekte of aandoening, vaak gebruikt om infectieuze ziektebeelden te classificeren. |
| Epidemiologie | De studie van de verspreiding, determinanten en patronen van gezondheidstoestanden en -ziekten in gedefinieerde populaties, met als doel de bestrijding ervan. |
| Laboratoriumdiagnostiek | De toepassing van laboratoriumonderzoek om de diagnose van een ziekte te stellen, de oorzaak ervan te identificeren en de effectiviteit van behandelingen te monitoren. |
| Pathogenese | Het mechanisme waarmee een ziekte ontstaat en zich ontwikkelt, inclusief de interactie tussen de ziekteverwekker en de gastheer. |
| Virulentie | De mate waarin een pathogeen in staat is om ziekte te veroorzaken, vaak gemeten aan de hand van de ernst van de ziekte, de mortaliteit of de morbiditeit. |
| Kolonisatie | De aanwezigheid en vermenigvuldiging van micro-organismen op een gastheeroppervlak (zoals huid of slijmvliezen) zonder dat dit noodzakelijkerwijs tot een infectie leidt. |
| Barrières | Fysische, chemische of immunologische mechanismen die het lichaam beschermen tegen de kolonisatie en invasie door micro-organismen. |
| Surinfectie | Een infectie die optreedt bovenop een bestaande infectie, vaak veroorzaakt door een ander type micro-organisme of een verzwakking van de natuurlijke weerstand. |
| Differentiaaldiagnostiek | Het proces van het onderscheiden van verschillende ziekten met vergelijkbare symptomen om tot de juiste diagnose te komen. |
| Abces | Een gelokaliseerde opeenhoping van pus, veroorzaakt door een bacteriële infectie, die leidt tot ontsteking en weefselbeschadiging. |
| Mastoiditis | Een ontsteking van het mastoïd, een botachtig uitsteeksel achter het oor, die kan ontstaan als complicatie van een middenoorontsteking. |
| Meningitis | Een ontsteking van de hersenvliezen, veroorzaakt door een infectie, die ernstige neurologische symptomen kan geven. |
| Faryngitis | Keelontsteking, gekenmerkt door pijn, roodheid en zwelling van de keel, vaak veroorzaakt door virussen of bacteriën. |
| Tonsillitis | Ontsteking van de amandelen (tonsillen), wat leidt tot pijn, slikproblemen en koorts, vaak veroorzaakt door S. pyogenes. |
| Otitis media | Middenoorontsteking, een veelvoorkomende infectie die leidt tot pijn, verminderd gehoor en soms loopoor. |
| Otitis externa | Ontsteking van de uitwendige gehoorgang, ook wel zwemmersoor genoemd, veroorzaakt door bacteriën, schimmels of virussen. |
| Conjunctivitis | Ontsteking van het bindvlies van het oog, gekenmerkt door roodheid, jeuk en tranenvloed, vaak veroorzaakt door virussen of bacteriën. |
| Bacteriële verwekkers | Micro-organismen in de vorm van bacteriën die ziekten kunnen veroorzaken. |
| Virale verwekkers | Micro-organismen in de vorm van virussen die ziekten kunnen veroorzaken. |
| Droplets | Kleine druppels die worden verspreid bij hoesten, niezen of praten, en die pathogenen kunnen overdragen. |
| Grampositieve diplokok | Een type bacterie dat bolvormig is en in paren voorkomt, en dat een dikke celwand heeft die paars kleurt bij Gramkleuring. |
| Gramnegatieve staaf | Een type bacterie dat staafvormig is en een dunne celwand heeft die roze kleurt bij Gramkleuring, vaak geassocieerd met meer resistentie tegen antibiotica. |
| Gramnegatieve diplokok | Een type bacterie dat bolvormig is en in paren voorkomt, met een dunne celwand die roze kleurt bij Gramkleuring. |
| Enterotoxine | Een toxine dat geproduceerd wordt door bacteriën en specifiek gericht is op het darmepitheel, wat leidt tot diarree en braken. |
| Feco-orale overdracht | Overdracht van ziekteverwekkers via de fecaliën-orale route, waarbij ziekteverwekkers uit de ontlasting worden ingenomen via voedsel, water of besmette handen. |
| Inoculum | Het aantal micro-organismen dat nodig is om een infectie te veroorzaken. Een laag inoculum betekent dat er slechts weinig micro-organismen nodig zijn voor besmetting. |
| HUS (Hemolytisch Uremisch Syndroom) | Een ernstige complicatie van bepaalde bacteriële infecties, gekenmerkt door bloedarmoede, nierfalen en trombocytopenie. |
| Dysenterie | Een ernstige vorm van diarree, gekenmerkt door bloederige ontlasting en buikpijn, vaak veroorzaakt door invasieve bacteriën. |
| Pyurie | De aanwezigheid van witte bloedcellen (pus) in de urine, wat duidt op een ontsteking of infectie van de urinewegen. |
| UWI (Urineweginfectie) | Een infectie van het urinestelsel, die kan variëren van een blaasontsteking (cystitis) tot een nierbekkenontsteking (pyelonefritis). |
| Cystitis | Blaasontsteking, een veelvoorkomende UWI gekenmerkt door pijn bij het plassen, frequent plassen en aandrang. |
| Pyelonefritis | Nierbekkenontsteking, een ernstiger vorm van UWI die gepaard gaat met koorts, rillingen en flankpijn, en risico op nierbeschadiging. |
| Prostatitis | Prostaatontsteking, een infectie van de prostaatklier bij mannen, die pijn, koorts en plasproblemen kan veroorzaken. |
| Bacteriurie | De aanwezigheid van bacteriën in de urine, die kan variëren van een asymptomatische detectie tot een symptomatische infectie. |
| Significante bacteriurie | Een hoeveelheid bacteriën in een urinestaal die waarschijnlijk afkomstig is uit de blaas en niet slechts een contaminatie is. |
| Symptomatische bacteriurie | Bacteriurie waarbij de patiënt ook symptomen van een urineweginfectie vertoont. |
| Uropathogene E. coli | Stammen van de bacterie Escherichia coli die specifiek de urinewegen kunnen infecteren en ziekte kunnen veroorzaken. |
| Urinair antisepticum | Een geneesmiddel dat hoge concentraties in de urine bereikt en bacteriën in de urinewegen kan bestrijden, zonder significante effecten op andere delen van het lichaam. |
| Empirische behandeling | Behandeling die wordt gestart op basis van de meest waarschijnlijke diagnose, zonder dat de exacte verwekker of gevoeligheid bekend is. |
| Community acquired pneumonia (CAP) | Longontsteking die buiten het ziekenhuis is opgelopen. |
| Hospital acquired pneumonia (HAP) | Longontsteking die in het ziekenhuis is opgelopen. |
| Ventilator-associated pneumonia (VAP) | Longontsteking die is opgelopen bij patiënten die mechanisch worden beademd. |
| Fungi | Schimmels, een groep micro-organismen die infecties kunnen veroorzaken, vooral bij immuungecompromitteerde personen. |
| Gisten | Eencellige schimmels die infecties kunnen veroorzaken, zoals cryptokokken. |
| Sporen (conidia) | Voortplantingsstructuren van schimmels die in de lucht kunnen zweven en infecties kunnen veroorzaken. |
| Cryptococcus | Een gist die infecties kan veroorzaken, vooral bij personen met een verzwakt immuunsysteem. |
| Pneumocystis jirovecii | Een opportunistische schimmel die longontsteking kan veroorzaken bij immuungecompromitteerde personen. |
| Aspergillus | Een schimmel die infecties kan veroorzaken, vooral bij personen met ernstige longaandoeningen of immuunsuppressie. |
| Aspergiloom | Een schimmelinfectie veroorzaakt door Aspergillus, die zich als een bolvormige massa in een reeds bestaande holte in de long kan vormen. |
| SARS-CoV-2 | Het virus dat COVID-19 veroorzaakt, een infectieziekte van de luchtwegen. |