Cover
立即免费开始 Samenvatting respiratoire adaptatie (klaar).docx
Summary
# Neonatale respiratoire adaptatie
De overgang van foetale longfunctie naar onafhankelijke ademhaling bij een pasgeborene is een kritiek moment dat een reeks complexe fysiologische aanpassingen vereist, waaronder het droogleggen van de longen en de essentiële rol van surfactant.
## 1.1 De transitie van foetus naar neonatus
De geboorte markeert een kritiek keerpunt waarbij de pasgeborene zelf vitale functies moet stabiliseren. Het tot stand komen van de ademhaling is hierin cruciaal en beïnvloedt direct de circulaire veranderingen die plaatsvinden.
### 1.1.1 Ademhalingsaanpassingen
#### 1.1.1.1 Droogleggen van de longen
Voor de geboorte zijn de longblaasjes gevuld met longvocht. Na de geboorte moeten deze worden leeggemaakt en gevuld met lucht om onafhankelijke ademhaling mogelijk te maken.
**Eerste ademhalingen:**
De eerste ademhalingen worden geïnitieerd door zowel uitwendige als inwendige prikkels. De alveoli openen zich gelijkmatig dankzij surfactant. Een regelmatig adempatroon wordt ingesteld, met een normale frequentie van ongeveer 40 ademhalingen per minuut, variërend tussen 30 en 60 ademhalingen per minuut.
#### 1.1.1.2 Longvochtresorptie
Dit is een essentieel proces voor de neonatale aanpassing. Vochtresorptie vindt plaats tijdens de arbeid en partus. Dit proces is afhankelijk van de activatie van natriumkanalen, gevolgd door water. De activatie is hormoon-afhankelijk. Natriumresorptie en klaring van vocht gebeuren via bloed- en lymfevaten. Vertraagde longdrainage kan leiden tot respiratoire adaptatieproblemen. Een keizersnede kan het risico op ademhalingsproblemen verhogen door een potentieel vertraagde vochtklaring.
#### 1.1.1.3 Surfactant en longfunctie
Surfactant voorkomt de progressieve collaps van de kleinste alveoli in de grotere, wat de oppervlaktespanning van lucht-vocht grensvlakken reduceert.
De Wet van Laplace beschrijft de relatie tussen de oppervlaktespanning, de straal van een alveolus en de druk die nodig is om deze open te houden. Surfactant vermindert de oppervlaktespanning, waardoor de benodigde druk om de alveoli open te houden afneemt.
Surfactant wordt geproduceerd door type II alveolaire epitheelcellen en bestaat voornamelijk uit lipiden (84%, met name fosfatidylcholine en fosfatidylglycerol) en eiwitten (8%, SP-A, SP-B, SP-C, SP-D). SP-A en SP-D spelen een rol in afweermechanismen. SP-B en SP-C zijn cruciaal voor het verlagen van de oppervlaktespanning en het faciliteren van deze functie. De synthese vindt plaats in het endoplasmatisch reticulum, verpakking in het Golgi apparaat als 'lamellar bodies', en secretie via exocytose, gestuurd door hormonale signalen.
Longrijping heeft een significant effect op het risico op ademhalingsproblemen, vooral bij vroeggeboorte.
#### 1.1.1.4 Structurele longontwikkeling
De structurele ontwikkeling van de longen kent verschillende fasen:
* **Embryonale fase:** 0 – 7 weken
* **Pseudoglandulaire fase:** 8 – 16 weken
* **Canaliculaire fase:** 17 – 26 weken
* **Sacculaire fase:** 24 – 35 weken
* **Alveolaire fase:** 36 weken – 5 jaar
## 1.2 Klinische tekenen van ademhalingslast
Er zijn verschillende klinische tekenen die duiden op ademhalingsproblemen bij pasgeborenen:
* **Tachypneu:** Verhoogde ademhalingsfrequentie (meer dan 60 ademhalingen/min).
* **Retracties:** Intrekkingen van de borstkas, zichtbaar suprasternaal, intercostaal of subcostaal. Dit duidt op een disbalans tussen de compliantie van de borstkas en de longen.
* **Neusvleugelen:** Het uitzetten van de neusvleugels tijdens inspiratie, een reflexmatig gedrag.
* **Cyanose:** Blauwverkleuring van de huid en slijmvliezen, veroorzaakt door een toename van gedeoxygeneerd hemoglobine.
* **Kreunen:** Hoorbare ademhaling die wordt veroorzaakt door het sluiten van de stembanden tijdens expiratie om de functionele residu capaciteit te bewaren en alveolaire collaps te voorkomen.
* **Slecht drinkgedrag/stil zijn:** Een algemeen teken van onwelzijn, wat ook kan duiden op respiratoire problemen.
## 1.3 Oorzaken van ademhalingslast
Ademhalingslast bij neonaten kan worden onderverdeeld in respiratoire en niet-respiratoire oorzaken.
### 1.3.1 Respiratoire oorzaken
* Transiënte tachypneu van de pasgeborene (TTN)
* Hyaliene membraanziekte (Respiratory Distress Syndrome - RDS), vaker bij prematuren
* Infecties (pneumonie)
* Meconiumaspiratie syndroom
* Luchtlek syndromen (inclusief pneumothorax)
* Pulmonale hypoplasie (te kleine longen voor het lichaamsgewicht)
* Pleura-uitstorting
* Luchtwegafwijkingen
* Bronchopulmonale dysplasie
* Longbloeding
### 1.3.2 Niet-respiratoire oorzaken
* Temperatuurafwijkingen (hypothermie)
* Cardiale afwijkingen
* Centraal-neurologische afwijkingen
* Sepsis
* Ernstige anemie
* Polycythemie
* Choanale atresie
* Pierre Robin sequentie
* Tracheo-oesofageale fistel
* Mediastinale massa's
* Vasculaire ringen
* Hernia diafragmatica
## 1.4 Specifieke aandoeningen
### 1.4.1 Transiënte tachypneu (TTN)
Veroorzaakt door vertraagde klaring van longvocht.
### 1.4.2 Hyaliene membraanziekte (RDS)
Een tekort aan surfactant leidt tot instabiele alveoli en ademhalingsproblemen. Dit komt typisch voor bij premature neonaten.
### 1.4.3 Infecties
Longontstekingen.
### 1.4.4 Meconiumaspiratie
Inademen van meconium tijdens de bevalling.
### 1.4.5 Luchtlek en pneumothorax
Lucht komt in de pleurale ruimte.
### 1.4.6 Pulmonale hypoplasie
Onvoldoende ontwikkeling van de longen.
## 1.5 Circulatoire aanpassingen na geboorte
### 1.5.1 Foetale circulatie
Voor de geboorte is de placenta de site van gasuitwisseling, met weinig bloed naar de longen. De longbloedvaten zijn hierdoor in vasoconstrictie. Shunts, zoals het foramen ovale (opening tussen rechter- en linkeratrium) en de ductus Botalli (verbinding tussen truncus pulmonalis en aorta), leiden bloed om. Door deze shunts vindt bloedvermenging plaats, wat resulteert in een relatieve hypoxie bij de foetus.
* **Bescherming tegen hypoxie:**
* Hoog hemoglobinegehalte: verhoogt de zuurstoftransportcapaciteit.
* Hoog foetaal hartritme: zorgt voor snelle doorbloeding van organen.
### 1.5.2 Belangrijkste wijzigingen na geboorte
#### 1.5.2.1 Toename van longcirculatie
Na de geboorte neemt de zuurstofspanning in het bloed toe door ademhaling. Dit leidt tot vasodilatatie van de longarteriën, waardoor veel meer bloed naar de longen gaat.
#### 1.5.2.2 Sluiten van het foramen ovale
Meer bloed dat terugkeert uit de longen naar het linker atrium verhoogt de druk in het linker atrium. Deze hogere druk ten opzichte van het rechter atrium leidt tot het sluiten van het foramen ovale.
#### 1.5.2.3 Sluiten van de ductus Botalli
Stijging van de zuurstofspanning in het bloed triggert gladde spiercellen in de wand van de ductus Botalli, wat leidt tot vasoconstrictie.
* **Functionele sluiting:** Initieel (binnen 24-48 uur) omkeerbare vasoconstrictie.
* **Anatomische sluiting:** Later treedt fibrose op (tussen dag 2 en 14).
#### 1.5.2.4 Sluiten van navelbloedvaten
Twee navelarteriën trekken samen als reactie op de stijging van de zuurstofconcentratie in het bloed. De navelvene tromboseert na het afklemmen van de navel.
## 1.6 Perinatale overgang en pathologie
De perinatale overgang omvat de overgang van de foetale circulatie naar de neonatale circulatie, met het sluiten van de ductus en het foramen ovale.
### 1.6.1 Pathologie (persisteren)
* **Patent Ductus Arteriosus (PDA):** Kan leiden tot overcirculatie van de longen, met name bij prematuren.
* **Patent Foramen Ovale (PFO):** Indien het foramen ovale niet sluit, kan dit leiden tot shunting van bloed tussen de atria.
## 1.7 Saturatiemeting
De voorkeur gaat uit naar saturatiemeting aan de rechterhand bij pasgeborenen, gerelateerd aan de pulmonale veneuze drainage. De saturatie aan de rechterhand weerspiegelt de bloedsaturatie van de vena cava superior en is een indicatie van de oxygenatie.
---
# Klinische presentatie en oorzaken van ademhalingslast bij neonaten
Ademhalingslast bij neonaten manifesteert zich door specifieke klinische tekenen en kan veroorzaakt worden door zowel respiratoire als niet-respiratoire factoren die de overgang van foetale naar neonatale ademhaling bemoeilijken.
## 2. Klinische presentatie en oorzaken van ademhalingslast bij neonaten
De overgang van foetale naar zelfstandige ademhaling is een complex en cruciaal proces voor de pasgeborene. Ademhalingsproblemen in deze periode kunnen wijzen op een vertraagde of inadequate adaptatie.
### 2.1 Klinische tekenen van ademhalingslast
De volgende tekenen kunnen wijzen op ademhalingsproblemen bij een neonaat:
* **Tachypneu:** Een verhoogde ademhalingsfrequentie, gedefinieerd als meer dan 60 ademhalingen per minuut.
* **Retracties:** Zichtbare intrekkingen van de borstkas tijdens de ademhaling. Dit kan suprasernaal (boven het borstbeen), intercostaal (tussen de ribben) of subcostaal (onder de ribbenboog) optreden. Het duidt op een disbalans tussen de compliantie van de borstkas en de longen.
* **Neusvleugelen:** Het uitzetten van de neusvleugels tijdens de inspiratie, wat een reflexmatig gedrag is om de luchtdoorgang te vergroten.
* **Cyanose:** Een blauwverkleuring van de huid en slijmvliezen, veroorzaakt door een toename van gedeoxygeneerd hemoglobine in het bloed.
* **Kreunen:** Een hoorbare uitademing die wordt veroorzaakt door het sluiten van de stembanden. Dit helpt om de functionele residu capaciteit (FRC) te bewaren en alveolaire collaps te voorkomen.
* **Slecht drinkgedrag/stil zijn:** Een algemeen teken van onwelzijn, wat ook kan wijzen op onderliggende respiratoire problemen.
### 2.2 Oorzaken van ademhalingslast
Ademhalingslast bij neonaten kan worden onderverdeeld in respiratoire en niet-respiratoire oorzaken.
#### 2.2.1 Respiratoire oorzaken
Deze oorzaken hebben direct betrekking op de longen of luchtwegen:
* **Transiënte tachypneu van de pasgeborene (TTN):** Ontstaat door een vertraagde klaring van longvocht na de geboorte.
* **Hyaliene membraanziekte (Respiratory Distress Syndrome - RDS):** Vooral voorkomend bij prematuren, veroorzaakt door een tekort aan surfactant, wat leidt tot instabiele alveoli.
* **Infecties:** Zoals pneumonie (longontsteking).
* **Meconiumaspiratie syndroom:** Het inademen van meconium (eerste ontlasting) tijdens de bevalling.
* **Luchtlek syndromen:** Inclusief pneumothorax (lucht in de pleurale ruimte).
* **Pulmonale hypoplasie:** Een onvoldoende ontwikkelde long met een te klein volume ten opzichte van het lichaamsgewicht.
* **Pleura-uitstorting:** Ophoping van vocht in de pleurale ruimte.
* **Luchtwegafwijkingen:** Congenitale afwijkingen van de luchtwegen.
* **Bronchopulmonale dysplasie (BPD):** Chronische longziekte die vaak voorkomt bij prematuren die beademd zijn.
* **Longbloeding:** Bloeding in het longweefsel.
#### 2.2.2 Niet-respiratoire oorzaken
Deze oorzaken hebben een indirecte impact op de ademhaling:
* **Temperatuurafwijkingen:** Vooral hypothermie (onderkoeling) kan de ademhalingsinspanning verhogen.
* **Cardiale afwijkingen:** Hartafwijkingen kunnen leiden tot pulmonaire stuwing en ademhalingsproblemen.
* **Centraal-neurologische afwijkingen:** Problemen met de ademhalingsregulatie vanuit de hersenen.
* **Sepsis:** Een ernstige infectie die het hele lichaam aantast.
* **Ernstige anemie:** Een tekort aan rode bloedcellen, wat de zuurstoftransportcapaciteit vermindert.
* **Polycythemie:** Een te hoog aantal rode bloedcellen, wat de bloeddruk en viscositeit kan beïnvloeden.
* **Congenitale afwijkingen:**
* **Choanale atresie:** Vernauwing of afsluiting van de neusdoorgang naar de keel.
* **Pierre Robin sequentie:** Een combinatie van micrognathie (kleine kaak), glossoptosis (terugzakkende tong) en palatoschisis (open gehemelte).
* **Tracheo-oesofageale fistel:** Een abnormale verbinding tussen de luchtpijp en de slokdarm.
* **Mediastinale massa's:** Tumoren of cysten in het mediastinum die op de luchtwegen drukken.
* **Vasculaire ringen:** Bloedvaten die de luchtpijp of slokdarm omsluiten.
* **Hernia diafragmatica:** Een aangeboren zwakte in het middenrif waardoor buikorganen in de borstkas terechtkomen.
### 2.3 Belang van de neonatale adaptatie
Het succesvol slagen van de neonatale adaptatie is cruciaal. Hierbij spelen met name de longrijping en de effectiviteit van surfactant een belangrijke rol. Surfactant, geproduceerd door type II alveolaire epitheelcellen, verlaagt de oppervlaktespanning in de alveoli, waardoor deze niet collabereren. De wet van Laplace ($P = \frac{2\gamma}{r}$) beschrijft de relatie tussen de druk ($P$), oppervlaktespanning ($\gamma$) en straal ($r$) van een alveolus. Een vermindering van $\gamma$ door surfactant is essentieel om de alveoli open te houden met minder druk. De synthese en secretie van surfactant is een complex proces dat mede hormonaal gestuurd wordt. Prematuriteit is een belangrijke risicofactor voor een onvoldoende ontwikkeling van de longen en een tekort aan surfactant, wat de kans op RDS vergroot.
De resorptie van longvocht, die plaatsvindt tijdens de arbeid en partus, is eveneens essentieel. Vertraagde vochtklaring, bijvoorbeeld na een keizersnede, kan leiden tot respiratoire adaptatieproblemen zoals transiënte tachypneu.
### 2.4 Rol van de circulatoire veranderingen
De overgang van foetale naar neonatale circulatie omvat ook belangrijke veranderingen die de ademhaling beïnvloeden:
* **Toename van de longcirculatie:** Na de geboorte en de eerste ademhalingen neemt de zuurstofspanning toe, wat leidt tot vasodilatatie van de longarteriën. Hierdoor stroomt er aanzienlijk meer bloed door de longen.
* **Sluiten van de shunts:**
* **Foramen ovale:** De verhoogde druk in het linker atrium, veroorzaakt door meer bloed dat terugkeert uit de longen, leidt tot het sluiten van deze opening tussen de atria.
* **Ductus Botalli:** De stijging van de zuurstofspanning in het bloed triggert de vasoconstrictie van de ductus Botalli, een verbinding tussen de truncus pulmonalis en de aorta. Dit leidt initieel tot functionele sluiting (omkeerbare vasoconstrictie) en later tot anatomische sluiting (fibrose).
* **Sluiten van de navelbloedvaten:** De navelarteriën trekken samen als reactie op de stijging van de zuurstofconcentratie.
Persisteren van de foetale shunts na de geboorte, zoals een Patent Ductus Arteriosus (PDA) of Patent Foramen Ovale (PFO), kan leiden tot abnormale bloedstromen en ademhalingsproblemen.
> **Tip:** Saturatiemetingen, bij voorkeur aan de rechterhand, zijn een belangrijke indicator voor de oxygenatie bij pasgeborenen, aangezien de saturatie aan de rechterhand de bloedsaturatie uit de vena cava superior weerspiegelt.
---
# Circulatoire aanpassingen na de geboorte
De geboorte markeert een kritiek moment waarbij de pasgeborene de overgang maakt van foetale naar neonatale circulatie, een proces dat essentieel is voor zelfstandige overleving.
### 3.1 Transitie van foetale naar neonatale circulatie
De transitie van de foetale naar de neonatale circulatie is een dynamisch proces dat plaatsvindt direct na de geboorte en wordt gedreven door de initiatie van de ademhaling en de verandering in zuurstofconcentratie in het bloed. In de foetale circulatie is de placenta verantwoordelijk voor de gasuitwisseling, waardoor de longen relatief weinig bloed ontvangen en de pulmonale bloedvaten vernauwd zijn. Om het bloed efficiënt door het lichaam te leiden, maakt de foetale circulatie gebruik van specifieke shunts: het foramen ovale en de ductus arteriosus.
#### 3.1.1 De foetale circulatie en haar shunts
* **Placenta als orgaan voor gasuitwisseling**: In de baarmoeder verkrijgt de foetus zuurstof en voedingsstoffen via de placenta en worden afvalstoffen afgevoerd. De pulmonale bloedvaten zijn vernauwd (vasoconstrictie) vanwege de lage zuurstofspanning en de hoge weerstand in de onontwikkelde longen.
* **Foramen ovale**: Dit is een opening tussen de rechter- en de linkeratrium. Het zorgt ervoor dat een deel van het zuurstofrijk bloed dat via de vena cava inferior de rechteratrium binnenkomt, direct naar het linkeratrium stroomt, omzeilt de longcirculatie.
* **Ductus arteriosus (ductus Botalli)**: Dit is een bloedvat dat de truncus pulmonalis verbindt met de aorta. Het leidt het bloed dat vanuit de rechterventrikel naar de longslagader wordt gepompt, grotendeels om naar de systemische circulatie, waardoor de longen nog minder bloed ontvangen.
Deze shunts resulteren in een vermenging van zuurstofarm en zuurstofrijk bloed, wat leidt tot een relatieve hypoxie bij de foetus. Dit wordt gecompenseerd door een verhoogd hemoglobinegehalte, wat de zuurstoftransportcapaciteit verhoogt, en een hoog foetaal hartritme, wat zorgt voor een snelle doorbloeding van de organen.
#### 3.1.2 Belangrijkste veranderingen na de geboorte
Na de geboorte ondergaan de circulatie en de longen drastische veranderingen om de autonome overleving mogelijk te maken:
* **Toename van de longcirculatie**: Met de eerste ademhalingen wordt zuurstof in de longen geïntroduceerd. De stijging van de zuurstofspanning in het bloed veroorzaakt vasodilatatie van de pulmonale arterieën. Hierdoor neemt de bloedtoevoer naar de longen aanzienlijk toe, wat essentieel is voor de gasuitwisseling.
* **Sluiten van het foramen ovale**: De toename van de bloedstroom uit de longen naar het linkeratrium verhoogt de druk in het linkeratrium. Deze hogere druk ten opzichte van het rechteratrium leidt tot het sluiten van het foramen ovale.
* Functionele sluiting vindt plaats kort na de geboorte door de drukveranderingen.
* Anatomische sluiting, waarbij het weefsel aan elkaar groeit, volgt later.
* **Sluiten van de ductus arteriosus**: De stijging van de zuurstofspanning in het bloed na de geboorte activeert de gladde spieren in de wand van de ductus arteriosus, wat leidt tot vasoconstrictie.
* Functionele sluiting: Initiële, omkeerbare vasoconstrictie vindt plaats binnen 24 tot 48 uur na de geboorte.
* Anatomische sluiting: Permanente sluiting door fibrose treedt later op, meestal tussen dag 2 en dag 14.
* **Sluiten van de navelbloedvaten**: De navelarteriën trekken samen als reactie op de stijging van de zuurstofconcentratie in het bloed. De navelvene ondergaat trombose na het afklemmen van de navelstreng.
> **Tip:** Het begrijpen van de mechanismen achter het sluiten van de foetale shunts is cruciaal voor het diagnosticeren van aangeboren hartafwijkingen die verband houden met deze overgang.
#### 3.1.3 Perinatale overgang en pathologie
De overgang van foetale naar neonatale circulatie is een delicaat proces. Wanneer de foetale shunts niet goed sluiten, kan dit leiden tot pathologieën:
* **Patent Ductus Arteriosus (PDA)**: Dit treedt op wanneer de ductus arteriosus open blijft na de geboorte. Bij prematuren kan dit leiden tot een verhoogde pulmonale bloedstroom (overcirculatie), wat ademhalingsproblemen kan veroorzaken.
* **Patent Foramen Ovale (PFO)**: Indien het foramen ovale niet sluit, kan er bloed van het ene naar het andere atrium worden geshunt, wat de oxygenatie van het bloed kan beïnvloeden.
> **Tip:** Saturatiemeting bij pasgeborenen wordt bij voorkeur aan de rechterhand uitgevoerd. De saturatie aan de rechterhand weerspiegelt de bloedsaturatie die afkomstig is van de vena cava superior, en geeft daarmee een indicatie van de oxygenatie vóórdat het bloed door de longen stroomt en potentieel wordt gemengd in het geval van een PFO. Dit kan helpen bij het opsporen van cardiale afwijkingen waarbij de oxygenatie vóór de pulmonale circulatie belangrijk is.
---
# Perinatale overgang en pathologieën gerelateerd aan circulatoire afsluiting
Deze sectie bespreekt de essentiële overgang van de foetale naar de neonatale circulatie en de pathologieën die kunnen ontstaan wanneer foetale circulatoire structuren, zoals de ductus arteriosus en het foramen ovale, niet correct sluiten.
### 4.1 De normale perinatale overgang
De geboorte markeert een kritiek moment waarop de pasgeborene zelf vitale functies moet stabiliseren. Cruciaal hierbij is de adaptatie van de ademhaling, wat op zijn beurt de circulaire veranderingen beïnvloedt.
#### 4.1.1 Ademhalingsaanpassingen
* **Droogleggen van de longen:** Vóór de geboorte zijn de longblaasjes gevuld met longvocht. Na de geboorte moeten deze leeglopen en zich vullen met lucht om onafhankelijke ademhaling mogelijk te maken.
* **Eerste ademhalingen:** De ademhaling wordt geïnitieerd door uitwendige en inwendige prikkels. De alveoli openen zich gelijkmatig, ondersteund door surfactant. Een regelmatig adempatroon wordt ingesteld, typisch rond de 40 ademhalingen per minuut, met een bereik van 30 tot 60 ademhalingen per minuut.
* **Longvochtresorptie:** Dit is een essentieel proces dat plaatsvindt tijdens de arbeid en partus. Het is afhankelijk van de activering van natriumkanalen, gevolgd door waterresorptie. Deze activatie is hormonaal gereguleerd. Natriumresorptie en klaring gebeuren via bloed- en lymfevaten. Vertraagde longdrainage kan leiden tot respiratoire adaptatieproblemen, en een keizersnede kan het risico hierop verhogen door een potentieel vertraagde vochtklaring.
* **Surfactant en longfunctie:** Surfactant voorkomt de progressieve collaps van de kleinste alveoli door de oppervlaktespanning aan de lucht-vochtgrensvlakken te verminderen. De wet van Laplace beschrijft de relatie tussen oppervlaktespanning, de straal van een alveolus en de druk die nodig is om deze open te houden. Door de verminderde oppervlaktespanning neemt de benodigde druk om de alveoli open te houden af. Surfactant wordt geproduceerd door type II alveolaire epitheelcellen en bestaat voornamelijk uit lipiden (ongeveer 84%, met name fosfatidylcholine en fosfatidylglycerol) en eiwitten (ongeveer 8%, SP-A, SP-B, SP-C, SP-D). SP-A en SP-D spelen een rol in afweermechanismen, terwijl SP-B en SP-C cruciaal zijn voor het verlagen van de oppervlaktespanning. De synthese vindt plaats in het endoplasmatisch reticulum, verpakking gebeurt in het Golgi-apparaat als 'lamellar bodies', en secretie vindt plaats via exocytose, gestuurd door hormonale signalen.
* **Structurele longontwikkeling:** De longontwikkeling omvat verschillende fasen: embryonale fase (0-7 weken), pseudoglandulaire fase (8-16 weken), canaliculaire fase (17-26 weken), sacculaire fase (24-35 weken), en alveolaire fase (36 weken tot 5 jaar). Longrijping heeft een significant effect op het risico op ademhalingsproblemen, vooral bij vroeggeboren baby's.
#### 4.1.2 Klinische tekenen van ademhalingslast
* **Tachypneu:** Verhoogde ademhalingsfrequentie, gedefinieerd als meer dan 60 ademhalingen per minuut.
* **Retracties:** Intrekkingen van de borstkas, zichtbaar suprasternaal, intercostaal of subcostaal. Dit duidt op een disbalans tussen de compliantie van de borstkas en de longen.
* **Neusvleugelen:** Het uitzetten van de neusvleugels tijdens inspiratie, een reflexmatig gedrag om de luchtinname te vergroten.
* **Cyanose:** Blauwverkleuring van de huid en slijmvliezen, veroorzaakt door een toename van gedeoxygeneerd hemoglobine.
* **Kreunen:** Een hoorbare ademhaling, veroorzaakt door het sluiten van de stembanden tijdens expiratie om de functionele residu capaciteit te behouden en alveolaire collaps te voorkomen.
* **Slecht drinkgedrag/stil zijn:** Algemene tekenen van onwelzijn, die ook kunnen wijzen op respiratoire problemen.
#### 4.1.3 Oorzaken van ademhalingslast
* **Respiratoire oorzaken:**
* Transiënte tachypneu van de pasgeborene (TTN).
* Hyaliene membraanziekte (Respiratory Distress Syndrome - RDS), vaker voorkomend bij prematuren.
* Infecties (pneumonie).
* Meconiumaspiratie syndroom.
* Luchtlek syndromen, waaronder pneumothorax.
* Pulmonale hypoplasie (onvoldoende ontwikkeling van de longen).
* Pleura-uitstorting.
* Luchtwegafwijkingen.
* Bronchopulmonale dysplasie.
* Longbloeding.
* **Niet-respiratoire oorzaken:**
* Temperatuurafwijkingen (hypothermie).
* Cardiale afwijkingen.
* Centraal-neurologische afwijkingen.
* Sepsis.
* Ernstige anemie.
* Polycythemie.
* Congenitale afwijkingen zoals choanale atresie, Pierre Robin sequentie, tracheo-oesofageale fistel, mediastinale massa's, vasculaire ringen, en hernia diafragmatica.
#### 4.1.4 Foetale circulatie
Voor de geboorte vindt gasuitwisseling plaats via de placenta. Er stroomt weinig bloed naar de longen, die zich in een staat van vasoconstrictie bevinden. Twee belangrijke verbindingen, shunts, zorgen voor de omleiding van bloed:
* **Foramen ovale:** Een opening tussen het rechter- en linkeratrium, waardoor bloed van het rechteratrium naar het linkeratrium stroomt.
* **Ductus arteriosus (Ductus Botalli):** Een verbinding tussen de truncus pulmonalis en de aorta, die bloed uit de longcirculatie omleidt naar de systemische circulatie.
Door deze shunts vindt er vermenging plaats van zuurstofarm en zuurstofrijk bloed, wat resulteert in een relatieve hypoxie bij de foetus. Bescherming hiertegen wordt geboden door een hoog hemoglobinegehalte, wat de zuurstoftransportcapaciteit verhoogt, en een hoog foetaal hartritme, wat zorgt voor een snelle doorbloeding van de organen.
#### 4.1.5 Belangrijkste wijzigingen na geboorte
* **Toename van longcirculatie:** Na de geboorte neemt de zuurstofspanning in het bloed toe door ademhaling, wat leidt tot vasodilatatie van de longarteriën. Hierdoor gaat er significant meer bloed naar de longen.
* **Sluiten van het foramen ovale:** Meer bloed dat terugkeert uit de longen naar het linkeratrium verhoogt de druk in het linkeratrium. Deze hogere druk ten opzichte van het rechteratrium leidt tot het sluiten van het foramen ovale.
* **Sluiten van de ductus arteriosus:** Een stijging van de zuurstofspanning in het bloed triggert de gladde spiercellen in de wand van de ductus arteriosus, waardoor deze samentrekken en een vasoconstrictie optreedt. Dit leidt tot een functionele sluiting (binnen 24-48 uur, omkeerbaar) en later tot anatomische sluiting door fibrose (tussen dag 2 en 14).
* **Sluiten van de navelbloedvaten:** De twee navelarteriën trekken samen als reactie op de stijging van de zuurstofconcentratie in het bloed. De navelvene tromboseert na het afklemmen van de navel.
### 4.2 Perinatale pathologie gerelateerd aan circulatoire afsluiting
De perinatale overgang omvat de transitie van de foetale naar de neonatale circulatie, waarbij de ductus arteriosus en het foramen ovale sluiten. Pathologieën kunnen ontstaan wanneer deze structuren persisteren:
#### 4.2.1 Patent Ductus Arteriosus (PDA)
Een PDA is een persisterende verbinding tussen de aorta en de longslagader na de geboorte. Dit kan leiden tot een verhoogde bloedstroom naar de longen (overcirculatie), wat vooral problematisch kan zijn bij prematuren. De klinische manifestaties variëren van asymtomatisch tot tekenen van hartfalen, afhankelijk van de grootte van de PDA.
#### 4.2.2 Patent Foramen Ovale (PFO)
Indien het foramen ovale niet sluit na de geboorte, kan er sprake zijn van een PFO. Dit resulteert in een persisterende shunt van bloed tussen de linker- en rechteratrium. Afhankelijk van de drukgradiënten kan dit leiden tot vermenging van zuurstofrijk en zuurstofarm bloed en variërende klinische gevolgen.
> **Tip:** Saturatiemetingen bij pasgeborenen worden bij voorkeur aan de rechterhand uitgevoerd. Dit geeft een indicatie van de oxygenatie die via de vena cava superior wordt aangevoerd, en weerspiegelt de bloedsaturatie vóór de ductus arteriosus de zuurstofarme bloedtoevoer uit de rechterventrikel ontvangt. Dit kan helpen bij het opsporen van persisterende shunts zoals een PDA.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Neonatologie | Het medische specialisme dat zich bezighoudt met de zorg en behandeling van pasgeborenen, met name de eerste 28 dagen na de geboorte. |
| Respiratoire adaptatie | Het proces waarbij de pasgeborene overschakelt van de ademhaling via de placenta naar het zelfstandig ademen met de longen na de geboorte. |
| Transitie | De overgangsperiode van het foetale leven naar het leven als pasgeborene, gekenmerkt door significante fysiologische veranderingen om onafhankelijk te kunnen functioneren. |
| Longvocht | Vocht dat zich in de longblaasjes bevindt tijdens de foetale ontwikkeling; dit moet na de geboorte worden geresorbeerd om de longen te kunnen vullen met lucht. |
| Surfactant | Een complex mengsel van lipiden en eiwitten geproduceerd door type II alveolaire epitheelcellen in de longen, dat de oppervlaktespanning van de alveoli vermindert en voorkomt dat deze collaberen. |
| Alveolen | Kleine luchtzakjes in de longen waar gasuitwisseling (zuurstofopname en koolstofdioxidedehaling) plaatsvindt met het bloed. |
| Wet van Laplace | Een natuurkundige wet die de relatie beschrijft tussen de druk in een bolvormig object, de oppervlaktespanning van de vloeistof aan het oppervlak, en de straal van het object. In de longen verklaart het hoe surfactant de druk nodig om alveoli open te houden reduceert. |
| Lamellar bodies | Organellen in type II alveolaire cellen die surfactant opslaan en secreteren, cruciaal voor de longfunctie na de geboorte. |
| Tachypneu | Een verhoogde ademhalingsfrequentie, waarbij de ademhalingsfrequentie van een pasgeborene hoger is dan 60 ademhalingen per minuut. |
| Retracties | Het naar binnen trekken van de borstkas tijdens de ademhaling, wat duidt op ademhalingsinspanning en een disbalans tussen de compliantie van de borstkas en de longen. |
| Cyanose | Een blauwverkleuring van de huid en slijmvliezen, veroorzaakt door een toename van gedeoxygeneerd hemoglobine in het bloed, wat wijst op onvoldoende zuurstofvoorziening. |
| Kreunen | Een hoorbare, gedempte ademhaling die ontstaat door het sluiten van de stembanden tijdens de uitademing, om de functionele residu capaciteit te behouden en alveolaire collaps te voorkomen. |
| Transiënte tachypneu van de pasgeborene (TTN) | Een tijdelijke ademhalingsaandoening bij pasgeborenen, veroorzaakt door een vertraagde klaring van longvocht na de geboorte. |
| Hyaliene membraanziekte (RDS) | Een ernstige ademhalingsstoornis, vooral bij vroeggeborenen, die wordt veroorzaakt door een tekort aan surfactant, wat leidt tot instabiele alveoli en ademhalingsmoeilijkheden. |
| Meconiumaspiratie syndroom | Een aandoening waarbij een pasgeborene meconium (de eerste ontlasting) inademt tijdens de bevalling, wat kan leiden tot ademhalingsproblemen. |
| Pneumothorax | De aanwezigheid van lucht in de pleurale ruimte, tussen de long en de borstwand, wat leidt tot collaps van de long. |
| Pulmonale hypoplasie | Een aandoening waarbij de longen onderontwikkeld zijn en kleiner dan normaal voor de lichaamsgrootte van de patiënt. |
| Foetale circulatie | Het bloedsomloopsysteem van de foetus, gekenmerkt door de aanwezigheid van shunts (foramen ovale, ductus arteriosus) die bloed omleiden om de longen te omzeilen, aangezien de placenta voor gasuitwisseling zorgt. |
| Foramen ovale | Een opening tussen de rechter- en de linkeratrium in het foetale hart, waardoor zuurstofrijk bloed van de placenta sneller de systemische circulatie kan bereiken. |
| Ductus Botalli (Ductus arteriosus) | Een bloedvat dat de longslagader verbindt met de aorta in de foetale circulatie, waardoor bloed van de longcirculatie naar de systemische circulatie wordt omgeleid. |
| Patent Ductus Arteriosus (PDA) | Een aandoening waarbij de ductus arteriosus na de geboorte niet sluit, wat kan leiden tot abnormale bloedstroom tussen de aorta en de longslagader. |
| Patent Foramen Ovale (PFO) | Een aandoening waarbij het foramen ovale na de geboorte niet volledig sluit, waardoor er een abnormale verbinding tussen de atria blijft bestaan. |
| Saturatiemeting | Een medische meting die het percentage hemoglobine in het bloed dat zuurstof transporteert aangeeft, vaak uitgedrukt als zuurstofsaturatie ($SpO_2$). |