Cover
立即免费开始 PPT 5b) Voedselinfecties - viraal.pdf
Summary
# Enterovirussen en poliomyelitis
Dit onderwerp biedt een gedetailleerd overzicht van enterovirussen, met een specifieke focus op het poliovirus, inclusief hun pathogenese, epidemiologie en de historische impact van polio-epidemieën.
### 1.1 Picornaviridae
De familie Picornaviridae, waartoe de enterovirussen behoren, kenmerkt zich door hun kleine formaat ('pico' betekent klein) en RNA-genoom. Deze virussen zijn zonder envelop en meten ongeveer 30 nm in diameter. Hun genoom bestaat uit 7.1-8.9 kilobase (kb) met één open reading frame (ORF). Tot deze familie behoren onder andere poliovirus, coxsackievirus, ECHO-virus, enterovirus 68-71 en het hepatitis-A virus [5](#page=5).
#### 1.1.1 Eigenschappen van enterovirussen en rhinovirussen
Enterovirussen hebben een zuurresistent capside, wat bijdraagt aan hun overleving in de maag en in riool- en oppervlaktewater, chloorwater en zeewater. Rhinovirussen daarentegen missen deze zuurresistentie. Rhinovirussen vermenigvuldigen bovendien moeilijk bij temperaturen boven 33°C [6](#page=6).
### 1.2 Pathogenese van enterovirussen
De pathogenese van enterovirussen varieert en hangt af van het tropisme voor specifieke organen [4](#page=4).
#### 1.2.1 Pathogenese van poliovirussen
De infectie met poliovirussen verloopt doorgaans via de volgende stappen [11](#page=11):
1. **Oropharynx:** Vermenigvuldiging vindt plaats in de keelholte [11](#page=11).
2. **Maag en gastro-intestinale tractus:** Het virus passeert de maag, waarbij zuurresistentie van het capside een rol speelt. Het kan leiden tot gastro-enteritis [11](#page=11) [6](#page=6).
3. **Viremie:** Via het bloed verspreidt het virus zich, wat koorts kan veroorzaken [11](#page=11).
4. **Centrale zenuwstelsel (CZS):** In zeldzame gevallen bereikt het virus het CZS en tast motorische voorhoorncellen aan, resulterend in slappe paralyse (poliomyelitis acuta anterior) [11](#page=11).
Besmetting kan plaatsvinden vanuit de keel en via de ontlasting [11](#page=11).
#### 1.2.2 Pathogenese van coxsackievirussen en ECHO-virussen
* **Coxsackievirussen** verspreiden zich via druppels, besmette oppervlakken en handen. Ze vermenigvuldigen zich in lymfatisch weefsel nabij het maag-darmkanaal. Via de bloedbaan bereiken ze 'target organs' [7](#page=7).
* **Coxsackie A** kan hand-, voet- en mondziekte en herpangina (blaasjes in mond en keel) veroorzaken [7](#page=7).
* **Coxsackie B** kan de ziekte van Bornholm veroorzaken en in sommige gevallen myocarditis (ontsteking van de hartspier) [7](#page=7).
* **ECHO-virussen** kunnen meningitis veroorzaken [7](#page=7).
### 1.3 Epidemiologie van enterovirussen
#### 1.3.1 Epidemiologie van poliovirus
Poliovirus infecteert voornamelijk kinderen en komt vaker voor in gebieden met slechte hygiëne (LMIC - Low and Middle Income Countries). Het virus wordt voor enkele weken uitgescheiden in de faeces. Een groot deel van de infecties verloopt asymptomatisch. Circulatie onder de bevolking kan leiden tot epidemieën bij niet of onvoldoende gevaccineerden. Sinds 1978 zijn er in Nederland geen grote uitbraken meer geweest, met uitzondering van incidenten binnen specifieke religieuze groepen. Wereldwijd wordt een polioderadicatieprogramma gevoerd [10](#page=10) [14](#page=14) [30](#page=30).
#### 1.3.2 Epidemiologie van andere enterovirussen
Andere enterovirussen vertonen een vergelijkbare epidemiologie als poliovirus [10](#page=10).
### 1.4 Klinische manifestaties van polio
De klinische presentatie van polio varieert sterk [14](#page=14):
* **72% asymptomatisch:** Geen symptomen [14](#page=14).
* **25% griepachtige symptomen:** Gedurende 2-5 dagen [14](#page=14).
* **<1% neurologische symptomen:**
* Meningitis (bij 1 op de 25 infecties) [14](#page=14).
* Paresthesieën (abnormale gevoelens zoals tintelingen of gevoelloosheid) [14](#page=14).
* Slappe paralyse (bij 1 op de 200 infecties) [14](#page=14).
* **Overlijden:** In 2-10% van de gevallen [14](#page=14).
* **Post-polio syndroom:** Een laat optredende complicatie [14](#page=14).
> **Tip:** Het is belangrijk om te onthouden dat de meeste infecties met poliovirus subklinisch verlopen, wat bijdraagt aan de stille verspreiding van het virus [14](#page=14).
### 1.5 Historische impact van polio-epidemieën
Polio heeft een diepgaande en angstaanjagende impact gehad op de wereldgeschiedenis [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 1.5.1 Historische voorbeelden
* **Oude Egypte:** Een stèle uit de 18e dynastie (ongeveer 1403-1365 v.Chr.) toont een patiënt met symptomen die geassocieerd worden met polio [19](#page=19).
* **New York epidemie 1916:** Deze epidemie bracht New York tot stilstand en resulteerde in bijna 20.000 verlamde personen en 6.000 sterfgevallen in New York City alleen. De epidemie creëerde een diepgewortelde angst en leidde tot het sluiten van scholen, zwembaden en kerken. Polio werd bekend als "The Crippler" [21](#page=21).
* **Uitbraken in de jaren 1950:** Deze periode kende ook significante uitbraken van polio [23](#page=23).
* **De ijzeren long:** Een iconisch symbool van de strijd tegen polio, de ijzeren long, werd gebruikt om patiënten met ademhalingsstilstand te ondersteunen [24](#page=24).
#### 1.5.2 Angst en maatschappelijke reacties
De angst voor polio was in 1953 in de Verenigde Staten de op één na grootste angst, direct na nucleaire annihilatie. De schokkende realisatie dat het virus niet te stoppen leek en de wanhoop bij autoriteiten voedden deze angst [21](#page=21).
### 1.6 Polioderadicatie
Het wereldwijde programma gericht op de uitroeiing van polio is een cruciaal initiatief. Ondanks successen, zoals het poliovrij verklaren van India, blijven er uitdagingen bestaan, zoals recente vaccinatiecampagnes die in bepaalde regio's urgent zijn [10](#page=10) [15](#page=15) [30](#page=30) [33](#page=33).
> **Tip:** Het bestuderen van de historische epidemieën van polio benadrukt het belang van vaccinatieprogramma's en volksgezondheidsmaatregelen in de preventie van virale ziekten [21](#page=21).
---
# Rota- en norovirusinfecties
Dit deel van het document behandelt de Reoviridae-familie (rotavirus) en Caliciviridae-familie (norovirus), inclusief hun structuur, pathologie, transmissie en epidemiologische betekenis, met een focus op gastro-enteritis.
### 1.1 Reoviridae (Rotavirus)
#### 1.1.1 Structuur en Pathologie
Rotavirussen behoren tot de familie Reoviridae en worden gekenmerkt door hun typische radstructuur. Ze veroorzaken acute gastro-enteritis, met name bij kinderen jonger dan twee jaar. De infectie richt zich op de dunne darm en leidt tot de destructie van de bovenste villi. Dit resulteert in hevige waterige diarree [37](#page=37).
#### 1.1.2 Epidemiologie
Rotavirusinfecties zijn wijdverspreid. In België worden de infecties vaker gezien in de wintermaanden. De overdracht vindt plaats via de handen en kan leiden tot epidemieën in instellingen zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. Wereldwijd, met name in het zuiden, is er sprake van een hoge mortaliteit door rotavirusinfecties bij kinderen onder de vijf jaar. In Nederland werden in 2013 naar schatting 298.000 gevallen van rotavirusinfectie geregistreerd, met 18.000 huisartsenbezoeken en 5.800 ziekenhuisopnames. Na de introductie van vaccinatie is het aantal positieve rotavirus-testen in de Verenigde Staten significant gedaald [39](#page=39) [40](#page=40) [41](#page=41) [44](#page=44).
#### 1.1.3 Laboratoriumdiagnostiek
Diagnostiek van rotavirusinfecties geschiedt door middel van antigeendetectie in faeces, vaak met behulp van ELISA-technieken [44](#page=44).
> **Tip:** Het effect van vaccinatie is een belangrijk epidemiologisch gegeven om te onthouden bij rotavirusinfecties.
### 1.2 Caliciviridae (Norovirus)
#### 1.2.1 Structuur en Algemene Kenmerken
Caliciviridae is een familie van kleine RNA-virussen die geen envelop bezitten. Norovirus is een bekend lid van deze familie en wordt ook wel aangeduid als Norwalk- en Norwalk-like virussen. Sapporo-like virussen zijn ook onderdeel van deze familie en veroorzaken gastro-intestinale klachten bij kinderen [45](#page=45).
#### 1.2.2 Pathologie en Symptomen
Norovirusinfecties veroorzaken gastro-intestinale klachten bij alle leeftijden. Typische symptomen zijn misselijkheid, braken, abdominale krampen en waterige diarree, vaak vergezeld van hoofdpijn, koorts en een algemeen gevoel van onwelzijn. Hepatitis E, eveneens behorend tot de Caliciviridae, heeft een korte incubatietijd van minder dan 24 uur en kan leiden tot uitbraken op bijvoorbeeld cruiseschepen [45](#page=45).
#### 1.2.3 Transmissie
De primaire transmissieroute voor norovirus is faeco-oraal. Overdracht via braaksel is ook mogelijk. Voedsel, met name schelp- en schaaldieren, vormt een bekend risico. Deze organismen kunnen virussen voor langere perioden (vier tot zes weken) in infectieuze vorm concentreren. Proeven en ruiken biedt geen betrouwbaar onderscheid tussen besmette en niet-besmette schelp- of schaaldieren. Sapporo-like virussen kunnen worden overgedragen via voedsel en van mens op mens [45](#page=45).
#### 1.2.4 Epidemiologie in Nederland
In Nederland worden norovirusinfecties significant vaker geregistreerd dan rotavirusinfecties. In 2013 werden naar schatting 663.000 gevallen van norovirusinfectie vastgesteld, wat resulteerde in 16.000 huisartsenbezoeken en 1.900 ziekenhuisopnames [40](#page=40).
> **Example:** De lange houdbaarheid van norovirus in schelp- en schaaldieren benadrukt het belang van hygiëne bij de consumptie van rauwe zeevruchten.
---
# Hepatitis virussen A, B, C, D en E
Dit onderwerp vergelijkt en contrasteert de verschillende hepatitis virussen (HAV, HBV, HCV, HDV, HEV) met betrekking tot hun structuur, transmissie, pathogenese, klinisch verloop, laboratoriumdiagnose en epidemiologie.
## 3.1 Hepatitis A virus (HAV)
HAV is een picornavirus met een RNA-genoom en kent wereldwijd één serotype. Het veroorzaakt een acute infectie, die ook subklinisch kan verlopen, maar leidt niet tot chronische infecties. Na infectie worden antilichamen ontwikkeld die levenslange immuniteit bieden. De verspreiding vindt plaats via orale besmetting, waarna het virus zich vanuit de darmen via bloed (viremie) naar de lever verspreidt, om vervolgens via de gal weer in de stoelgang terecht te komen [54](#page=54) [55](#page=55).
### 3.1.1 Epidemiologie en transmissie van HAV
De besmettingsweg van HAV is faeco-oraal. Dit kan plaatsvinden via persoon-tot-persoon contact (in gezinsverband, seksueel contact, kinderdagverblijven) of via besmet voedsel en water, zoals schelpdieren (mosselen, oesters). In geïndustrialiseerde landen is de prevalentie van anti-HAV IgG bij volwassenen 20-50%, terwijl dit in ontwikkelingslanden bij kinderen vaker voorkomt, met meer dan 90% anti-HAV IgG bij volwassenen. Geografisch is HAV wereldwijd verspreid, met name in het Middellandse Zeegebied, het Verre Oosten en het Midden-Oosten. Er kan een seizoensgebonden piek zijn in de herfst en winter. Besmetting is mogelijk aan het einde van de incubatieperiode, wat de controle bemoeilijkt. Het klinisch verloop van een HAV-infectie toont een piek in ALT-waarden samen met klinische ziekte en de aanwezigheid van IgM-antilichamen, terwijl IgG-antilichamen later verschijnen. HAV is aanwezig in de stoelgang tijdens de infectie [56](#page=56) [57](#page=57) [58](#page=58).
> **Tip:** De incubatieperiode van HAV is 15-50 dagen [51](#page=51).
## 3.2 Hepatitis B virus (HBV)
HBV is een hepadnavirus met een enveloppe en DNA-genoom. Het virion, ook wel Dane-partikel genoemd, is zeer stabiel en koken is onvoldoende om het te inactiveren; autoclaveren is wel effectief. Desinfectantia zijn geen eerste keuze, maar hypochloriet of formol zijn bruikbaar. HBV is ook resistent aan UV-stralen [51](#page=51) [61](#page=61) [63](#page=63).
### 3.2.1 Pathogenese van HBV
De pathogenese van HBV, die kan leiden tot acute of chronische, symptomatische of asymptomatische infecties, wordt bepaald door cel-gebonden immuniteit en inflammatie in de lever. Na besmetting vindt replicatie plaats na 3 dagen. De incubatieperiode varieert van 45 tot 160 dagen en is afhankelijk van de infectieuze dosis, besmettingsroute en het individu. Een sterkere immuunrespons leidt tot meer leverschade, meer symptomen en een grotere kans op resolutie. Complicaties kunnen cirrose zijn, ontstaan na een fulminante infectie, activatie van een chronische infectie, of co-infectie met het delta-agens. Ook is er een associatie met hepatocellulair carcinoom [64](#page=64) [65](#page=65).
De verspreiding van HBV kan plaatsvinden via perinatale, seksuele of parenterale routes. Na initiële infectie is het virus aanwezig in het bloed en kan het via immuuncomplexen leiden tot symptomen. Cel-gebonden immuniteit speelt een rol in de symptomen en de resolutie van de infectie. HBV is aanwezig in bloed, speeksel, semen, vaginale secreties en moedermelk [66](#page=66) [78](#page=78).
### 3.2.2 Klinisch verloop van HBV-infectie
Het verloop van een HBV-infectie kan leiden tot acute symptomatische hepatitis met resolutie door effectieve cel-gebonden immuniteit, of tot een chronische infectie bij beperkte cel-gebonden immuniteit. Chronische infectie kan verder evolueren naar cirrose, fulminante hepatitis of primair hepatocellulair carcinoom [67](#page=67).
Bij een acute hepatitis B infectie met genezing is er een tijdelijke aanwezigheid van HBsAg, HBeAg en IgM anti-HBc, gevolgd door de ontwikkeling van anti-HBs en IgG anti-HBc. Resolutie wordt gekenmerkt door het verdwijnen van HBsAg en de aanwezigheid van anti-HBs. Een chronische infectie wordt gedefinieerd als HBsAg positief gedurende meer dan 6 maanden. Bij chronische HBV-infectie persisteren HBsAg, HBeAg en IgG anti-HBc gedurende langere tijd, met de latere ontwikkeling van anti-HBe en IgG anti-HBc [68](#page=68) [72](#page=72) [73](#page=73).
De evolutie van HBV-infectie verschilt per leeftijd. Bij pasgeborenen en jonge kinderen (<5 jaar) leidt een asymptomatische infectie in 95% van de gevallen tot genezing, maar 5% wordt drager, met een risico op chronisch leverlijden, cirrose, primair hepatocellulair carcinoom en overlijden. Bij kinderen (>5 jaar), adolescenten en volwassenen geneest 65% van de infecties, terwijl 35% drager wordt met een kleiner risico op chronisch leverlijden. Een kleine groep kan overlijden aan fulminante hepatitis of cirrose [70](#page=70) [71](#page=71).
Extrahepatische aandoeningen geassocieerd met HBV zijn onder andere polyarthritis nodosa en glomerulonefritis [68](#page=68).
### 3.2.3 Laboratoriumdiagnose van HBV
Laboratoriumdiagnostiek van HBV richt zich op de detectie van verschillende antigenen en antilichamen. HB cAB (core antilichaam) positief betekent contact met HBV (doorgemaakt). HB sAg (surface antigeen) positief duidt op een (chronisch) actieve HBV-infectie. HB sAB (surface antilichaam) positief indiceert immuniteit, verkregen door doorgemaakte infectie of vaccinatie. HB eAg (e antigeen) positief betekent dat de patiënt besmettelijk is [75](#page=75).
### 3.2.4 Epidemiologie van HBV
De epidemiologie van HBV is onderverdeeld in verschillende zones. In hoog-endemische zones (China, Afrika, Zuid-Amerika, Zuidoost-Azië) is het dragerschap 15% en worden HBV-markers bij 80% van de bevolking gevonden. Matig-endemische zones (Midden-Oosten, Oost- en Centraal-Europa, Middellandse Zeegebied) hebben een dragerschap van 2-7% en HBV-markers bij 20-55%. Laag-endemische zones (West-Europa, Australië, Noord-Amerika) hebben een dragerschap van <2% en HBV-markers bij <20% [76](#page=76).
De overdracht van HBV is bewezen via bloed, serum, wondvocht, sperma, vaginale secreties en speeksel. Urine, stoelgang, zweet, tranen en moedermelk zijn niet bewezen besmettelijk. Overdracht vindt plaats via seksueel contact, bloed of bloedproducten, verticaal (moeder op kind tijdens bevalling) en horizontaal via wondjes en speeksel. De concentratie van HBV in verschillende lichaamsvloeistoffen varieert aanzienlijk [77](#page=77) [78](#page=78).
### 3.2.5 Risicogroepen voor HBV
Risicogroepen voor HBV-infectie (zeker indien ongevaccineerd) omvatten parenterale druggebruikers, personen in gesloten gemeenschappen, medisch personeel (vooral in contact met bloed en hemodialyse-eenheden), personen die bloedtransfusies ontvangen, hemodialysepatiënten, personen met veel wisselende onbeschermde seksuele contacten, en kinderen van moeders die drager zijn [79](#page=79).
## 3.3 Hepatitis C virus (HCV)
HCV is een flavivirus met een enveloppe en RNA-genoom. De incubatietijd is gemiddeld 6-7 weken, variërend van 2 weken tot 6 maanden [51](#page=51) [82](#page=82).
### 3.3.1 Pathogenese van HCV
Besmetting met HCV kan leiden tot viremie, soms 1-3 weken na transfusie met besmet bloed. De acute infectie is vaak asymptomatisch of mild (95%), omdat de hepatitis minder uitgesproken is door minder ontsteking, mede door mutaties in de hypervariabele regio die het enveloppe-eiwit kunnen wijzigen. Dit leidt tot chronische hepatitis in 60-70% van de patiënten. Na 20-30 jaar ontwikkelt 10-20% cirrose en 10-15% hepatocellulair carcinoom [82](#page=82).
De verdere evolutie van HCV wordt bepaald door de omstandigheden van besmetting en de hoeveelheid inoculum, de tijdsduur sinds besmetting, het genotype, co-infecties met HBV en HIV, en de immuunstatus van de patiënt [83](#page=83).
Een acute HCV-infectie met genezing kenmerkt zich door het verdwijnen van HCV RNA en anti-HCV, terwijl de ALT-waarden normaliseren. Bij progressie naar een chronische infectie blijft HCV RNA aanwezig, anti-HCV en ALT kunnen fluctueren, en de symptomen kunnen afwezig zijn [84](#page=84) [85](#page=85).
### 3.3.2 Transmissie en risicogroepen van HCV
HCV wordt voornamelijk overgedragen via bloed en bloedproducten. Ongeveer 40% van de besmettingen is van onbekende oorsprong. Percutane transmissie vindt plaats bij druggebruikers en na prikongevallen. Niet-parenterale transmissie, zoals seksueel en familiaal (vooral bij HIV-positieve personen), en verticaal (moeder op kind) zijn beschreven maar zeldzaam [86](#page=86).
Risicogroepen voor HCV omvatten personen die bloedtransfusies kregen voor 1990, patiënten met meervoudige transfusies, hemofiliepatiënten (bijna 100% besmetting), hemodialysepatiënten (10-30% prevalentie), transplantatiepatiënten, HIV-patiënten, en IV-druggebruikers (ongeveer 70% prevalentie) [87](#page=87).
### 3.3.3 Vergelijking HBV/HCV
| Hepatitis | HBV | HCV |
|---|---|---|
| Begin | Vaak symptomatisch | Vaak asymptomatisch |
| Icterus (geelzucht) | 15-20% | 5% |
| Overdracht: | | |
| Parenteraal | ++ | ++ |
| Seksueel | ++ | Beschreven maar zeldzaam (transplacentair?) |
| Perinaal | + | Beschreven maar zeldzaam |
| Chroniciteit: | | |
| Drager | 3-5% | ±50% |
| Chronische hepatitis | 5-10% | 60-70% |
| Evolutie | Dikwijls sluipend | Dikwijls polyfasisch |
## 3.4 Hepatitis D virus (HDV)
HDV, ook wel het delta-agens genoemd, is een defectief RNA-virus dat een enveloppe van HBsAg nodig heeft voor vermenigvuldiging. Het is dus afhankelijk van een gelijktijdige HBV-infectie. Vaccinatie tegen HBV biedt daarom ook bescherming tegen HDV. Geografisch komt HDV voor in het Middellandse Zeegebied, Afrika en Zuid-Amerika. In België zijn parenterale druggebruikers en hemofiliepatiënten risicogroepen [91](#page=91).
> **Tip:** HDV is een viroid-achtig virus met circulair RNA en een enveloppe. De incubatieperiode is 15-50 dagen. Co-infectie met HBV kan ernstig verlopen, en superinfectie met HBV is dikwijls ernstig. Er is een associatie met cirrose en fulminante hepatitis [51](#page=51).
## 3.5 Hepatitis E virus (HEV)
HEV is een calicivirus-achtig RNA-virus. De transmissie vindt faeco-oraal plaats. Geografisch komt het voor in de tropen (vooral India) en in Europa, afkomstig uit de varkensstapel. Besmet drinkwater is een belangrijke transmissieroute [51](#page=51) [92](#page=92) [93](#page=93).
### 3.5.1 Klinisch verloop van HEV
Het klinisch verloop van HEV kan variëren van milde tot fulminante acute hepatitis, vergelijkbaar met HAV. In Azië is 10-20% van de HEV-infecties bij zwangeren fataal. Bij immuungecompromitteerden kan HEV leiden tot een sluipende chronische hepatitis [93](#page=93).
> **Tip:** De mortaliteit van HEV is normaal 1-2%, maar bij zwangeren kan dit oplopen tot 20%. De incubatieperiode is 15-50 dagen. Chronische infectie bij immuungecompromitteerden kan leiden tot cirrose [51](#page=51).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Enterovirussen | Een groep RNA-virussen binnen de familie Picornaviridae, bekend om hun vermogen om te overleven in het maag-darmkanaal en zich te verspreiden via de faeco-orale route; ze kunnen diverse ziekten veroorzaken. |
| Picornaviridae | Een familie van kleine, niet-omhulde RNA-virussen, waartoe onder andere enterovirussen, poliovirussen en rhinovirussen behoren. Ze hebben een enkelstrengs positief sense RNA-genoom. |
| Pathogenese | Het mechanisme of de manier waarop een ziekte zich ontwikkelt, inclusief de interactie tussen het pathogeen en de gastheer, en de daaruit voortvloeiende cellulaire en weefselschade. |
| Tropisme | De neiging van een virus of ziekteverwekker om specifiek bepaalde cellen, weefsels of organen in de gastheer te infecteren en aan te tasten. |
| Capside | De eiwitmantel die het genetisch materiaal (RNA of DNA) van een virus omhult; deze structuur beschermt het virale genoom en speelt een rol bij de binding aan gastheercellen. |
| Lymfatisch weefsel | Weefsel dat deel uitmaakt van het lymfestelsel, belangrijk voor de immuunrespons, waar lymfocyten worden geproduceerd en gematureerd; enterovirussen kunnen hier vermenigvuldigen. |
| Viremie | De aanwezigheid van virussen in het bloed, wat kan leiden tot verspreiding van de infectie naar verschillende organen in het lichaam. |
| Target organs | De specifieke organen in het lichaam die het meest vatbaar zijn voor infectie door een bepaald virus of pathogeen, waar de replicatie en ziekte zich manifesteren. |
| Herpangina | Een acute, virale infectie die vooral bij kinderen voorkomt, gekenmerkt door kleine blaasjes en zweren in de mond en keel, vaak veroorzaakt door Coxsackie A-virussen. |
| Myocarditis | Een ontsteking van de hartspier (myocard), die kan worden veroorzaakt door verschillende factoren, waaronder virale infecties zoals die door Coxsackie B-virussen. |
| Meningitis | Ontsteking van de hersenvliezen (meninges), de membranen die de hersenen en het ruggenmerg bedekken, vaak veroorzaakt door virussen of bacteriën. |
| Kinderverlamming (Poliomyelitis) | Een ernstige infectieziekte die voornamelijk kinderen treft, veroorzaakt door het poliovirus, en die kan leiden tot permanente spierverlamming door aantasting van motorische neuronen. |
| LMIC (Low- and Middle-Income Countries) | Landen met een laag of gemiddeld inkomen, waar vaak minder optimale hygiënische omstandigheden heersen, wat de verspreiding van infectieziekten kan bevorderen. |
| Centrale zenuwstelsel | Het centrale deel van het zenuwstelsel, bestaande uit de hersenen en het ruggenmerg, dat verantwoordelijk is voor de controle van lichaamsfuncties en de verwerking van informatie. |
| Motorische voorhoorncellen | Neuronen in het ruggenmerg die motorische signalen naar de spieren sturen; aantasting hiervan door het poliovirus leidt tot slappe verlamming. |
| Slappe verlamming | Een toestand van verminderde spierspanning en bewegingsverlies, vaak veroorzaakt door schade aan de motorische zenuwen of spieren zelf. |
| Post-polio syndroom | Een neurologische aandoening die zich jaren na de oorspronkelijke polio-infectie kan ontwikkelen, gekenmerkt door nieuwe spierzwakte, pijn en vermoeidheid. |
| Reoviridae | Een familie van dubbelstrengs RNA-virussen, waaronder rotavirussen, die vaak gastro-intestinale aandoeningen veroorzaken, met name bij jonge kinderen. |
| Rotavirus | Een virus uit de familie Reoviridae dat wereldwijd een belangrijke oorzaak is van ernstige acute gastro-enteritis bij zuigelingen en jonge kinderen. |
| Acute gastroenteritis | Een plotselinge ontsteking van het maag-darmkanaal, gekenmerkt door symptomen zoals braken, diarree, buikpijn en koorts. |
| Villi | Kleine, vingerachtige uitsteeksels aan de binnenwand van de dunne darm die het oppervlak vergroten voor de opname van voedingsstoffen; rotavirus kan deze villi beschadigen. |
| Norovirus | Een virus uit de familie Caliciviridae, bekend als een veelvoorkomende oorzaak van niet-bacteriële gastro-enteritis bij mensen van alle leeftijden, vaak overgedragen via voedsel of direct contact. |
| Caliciviridae | Een familie van kleine, niet-omhulde RNA-virussen, waartoe onder andere norovirussen en Sapporo-like virussen behoren, die gastro-intestinale klachten kunnen veroorzaken. |
| Faeco-orale transmissie | De overdracht van ziekteverwekkers via de mond na contact met besmette ontlasting; dit is een veelvoorkomende route voor gastro-intestinale infecties. |
| Sapporo-like virussen | Een groep virussen binnen de familie Caliciviridae die vergelijkbaar zijn met norovirussen en gastro-intestinale klachten, vooral bij kinderen, kunnen veroorzaken. |
| Hepatitis E | Een leverontsteking veroorzaakt door het Hepatitis E-virus (HEV), dat zich voornamelijk via de faeco-orale route verspreidt en in Aziatische landen een belangrijke oorzaak van acute hepatitis kan zijn, met name bij zwangere vrouwen. |
| Hepatitis | Een ontsteking van de lever, meestal veroorzaakt door virale infecties, maar ook door alcohol, medicijnen of auto-immuunziekten. |
| Hepatocellulair carcinoom | Een primaire vorm van leverkanker die ontstaat uit levercellen (hepatocyten); het is een veelvoorkomende complicatie van chronische infecties met Hepatitis B- en C-virussen. |
| Cirrose | Een chronische leverschade die wordt gekenmerkt door de vorming van littekenweefsel (fibrose) en knobbels, wat de normale leverstructuur en -functie verstoort. |
| Fulminante hepatitis | Een zeldzame maar ernstige vorm van hepatitis die zich zeer snel ontwikkelt, met uitgebreide levernecrose, wat kan leiden tot leverfalen en overlijden. |
| Hepadnavirus | Een familie van virussen die DNA-virussen omvatten, zoals het Hepatitis B-virus (HBV), gekenmerkt door hun unieke replicatiecyclus die een RNA-intermediair betrekt. |
| Flavivirus | Een familie van omhulde RNA-virussen die onder andere het Hepatitis C-virus (HCV) en virussen die verwekkers zijn van gele koorts en dengue, omvatten. |
| Viroid-achtig | Een beschrijving voor een virusdeeltje dat kenmerken vertoont die lijken op die van een viroïde, een zeer kleine, enkelstrengs circulaire RNA-molecuul zonder eiwitmantel, zoals het Hepatitis D-virus. |
| Parenteraal | Een toedieningsroute die niet via het maag-darmkanaal verloopt, zoals injecties, transfusies of seksueel contact; belangrijk voor de transmissie van HBV en HCV. |
| Perinataal | De periode rondom de geboorte, inclusief de zwangerschap, bevalling en de eerste weken na de geboorte; HBV kan perinatale overdracht van moeder op kind ondergaan. |
| Seksueel | Overdracht van infecties via intiem seksueel contact. |
| Incubatieperiode | De tijdsspanne tussen de blootstelling aan een ziekteverwekker en het optreden van de eerste symptomen van de ziekte. |
| Co-infectie | Gelijktijdige infectie met twee of meer verschillende ziekteverwekkers, bijvoorbeeld HBV en HDV of HBV en HCV. |
| Superinfectie | Een infectie die optreedt bovenop een reeds bestaande infectie, bijvoorbeeld een HDV-infectie bij iemand die reeds chronisch geïnfecteerd is met HBV. |
| Immuungecompromitteerd | Een toestand waarbij het immuunsysteem van een persoon verzwakt is, waardoor deze vatbaarder is voor infecties en complicaties. |
| Icterus (geelzucht) | Een geelverkleuring van de huid, slijmvliezen en het witte deel van de ogen, veroorzaakt door een verhoogde concentratie van bilirubine in het bloed, vaak een teken van leverproblemen. |
| IgM | Immunoglobuline M, een antistof die het eerste wordt geproduceerd bij een acute infectie of blootstelling aan een antigeen; de aanwezigheid ervan duidt op een recente infectie. |
| IgG | Immunoglobuline G, een antistof die de meest voorkomende is in het bloed en die zorgt voor langdurige immuniteit na een infectie of vaccinatie. |
| HBsAg (Hepatitis B surface antigen) | Een oppervlakte-eiwit van het Hepatitis B-virus (HBV); de aanwezigheid ervan in het bloed duidt op een actieve HBV-infectie. |
| HBeAg (Hepatitis B e-antigen) | Een eiwit geproduceerd door het Hepatitis B-virus; de aanwezigheid ervan duidt op een hoge mate van virusreplicatie en besmettelijkheid. |
| Anti-HBs | Antilichamen tegen het Hepatitis B surface antigen; de aanwezigheid ervan duidt op immuniteit tegen HBV, verkregen door vaccinatie of genezing van een infectie. |
| Anti-HBc | Antilichamen tegen de kern van het Hepatitis B-virus (HBV core antigen); de aanwezigheid van IgM anti-HBc duidt op een recente acute infectie, terwijl IgG anti-HBc kan duiden op een doorgemaakte infectie of chronische infectie. |
| Dane-partikel | Het volledig geïnfecteerde virion van het Hepatitis B-virus, dat een rondere vorm heeft en het virale genoom bevat. |
| Autoclaveren | Een sterilisatiemethode die gebruikmaakt van stoom onder hoge druk en temperatuur om micro-organismen, inclusief sporen, te doden. |
| Desinfectantia | Chemische stoffen die gebruikt worden om ziekteverwekkende micro-organismen op oppervlakken of in weefsels te doden of te inactiveren. |
| Hypochloriet | Een chemische verbinding die chloor bevat, zoals natriumhypochloriet (bleekmiddel), gebruikt als desinfectiemiddel. |
| Formol | Een oplossing van formaldehyde, gebruikt als conserveermiddel en desinfectiemiddel. |
| Cel-gebonden immuniteit | Een type immuunrespons waarbij cellen, zoals T-lymfocyten, direct betrokken zijn bij het bestrijden van infecties, in tegenstelling tot humorale immuniteit die via antilichamen verloopt. |
| Immuuncomplexen | Complexen gevormd door de binding van antilichamen aan antigenen, die bij bepaalde infecties of auto-immuunziekten kunnen neerslaan en ontstekingen kunnen veroorzaken. |
| AI (Auto-immune) | Auto-immuunziekten waarbij het immuunsysteem per ongeluk gezonde weefsels van het lichaam aanvalt. |
| Polyarthritis nodosa | Een zeldzame systemische vasculitis, een ontsteking van de bloedvaten, die kan optreden als een extrahepatische manifestatie van HBV-infectie. |
| Glomerulonefritis | Een ontsteking van de glomeruli in de nieren, de kleine filtereenheden, die ook een extrahepatische manifestatie van HBV kan zijn. |
| PrEP (Pre-Exposure Prophylaxis) | Medicatie die wordt ingenomen door HIV-negatieve personen om het risico op HIV-infectie te verminderen. |
| XTC (MDMA) | Een psychoactieve drug, bekend als ecstacy, die vaak wordt gebruikt in recreatieve settings en kan worden geassocieerd met risicovol gedrag. |
| GHB (Gamma-hydroxybutyraat) | Een centraal zenuwstelsel depressant die ook recreatief wordt gebruikt en geassocieerd kan zijn met risicovol gedrag. |
| HCV RNA | Het genetisch materiaal van het Hepatitis C-virus, bestaande uit enkelstrengs RNA, dat wordt gebruikt voor diagnostische doeleinden. |
| Inoculum | De hoeveelheid virus of pathogeen die bij een infectie wordt geïntroduceerd. |
| Hypervariabele regio | Gedeelten van het virale genoom, zoals in HCV, die snel muteren, waardoor het virus kan ontsnappen aan de immuunrespons van de gastheer. |
| Polyfasisch | Een ziekteverloop dat meerdere fasen kent, met periodes van activiteit en remissie. |
| Delta-agens (Hepatitis D Virus) | Een uniek RNA-virus dat alleen kan infecteren in aanwezigheid van het Hepatitis B-virus, omdat het de HBsAg-envelop van HBV nodig heeft voor replicatie en verspreiding. |
| HDAg (Hepatitis Delta Antigen) | Het eiwit dat door het Hepatitis Delta-virus zelf wordt geproduceerd en essentieel is voor zijn replicatie binnen een geïnfecteerde cel. |
| Defectief virus | Een virus dat niet in staat is zich zelfstandig te repliceren en hiervoor de hulp nodig heeft van een ander, "helper" virus. |
| Varkensstapel | Een groep varkens die bij elkaar worden gehouden, en die een reservoir kunnen vormen voor bepaalde ziekteverwekkers die overdraagbaar zijn op mensen. |
| Immuunstatus | De algemene toestand van het immuunsysteem van een individu, inclusief de aanwezigheid en activiteit van verschillende immuuncellen en antilichamen. |
| Transplacentair | De overdracht van een infectie of antilichamen van de moeder op het kind via de placenta tijdens de zwangerschap. |
| Hemofilie | Een erfelijke bloedstollingsstoornis waarbij het bloed niet goed stolt, waardoor er een verhoogd risico op bloedingen bestaat; patiënten met hemofilie hebben een verhoogd risico op bloedoverdraagbare infecties. |
| IV-druggebruikers | Personen die intraveneus drugs gebruiken, wat een hoog risico op bloedoverdraagbare infecties met zich meebrengt door het delen van naalden en spuiten. |
| IV (Intraveneus) | Toediening van stoffen direct in de bloedbaan via een ader. |
| Percutaan | Een route van blootstelling die door de huid gaat, bijvoorbeeld door een prikaccident. |
| Niet-parenteraal | Overdracht die niet via het bloed of lichaamsvloeistoffen verloopt, maar bijvoorbeeld via direct contact of aerosolen. |
| Transplantatiepatiënten | Personen die een orgaan- of weefseltransplantatie hebben ondergaan, en die vaak immunosuppressieve medicatie gebruiken, waardoor ze vatbaarder zijn voor infecties. |
| IV-druggebruikers | Personen die intraveneus drugs gebruiken, wat een hoog risico op bloedoverdraagbare infecties met zich meebrengt door het delen van naalden en spuiten. |
| IV (Intraveneus) | Toediening van stoffen direct in de bloedbaan via een ader. |
| Percutaan | Een route van blootstelling die door de huid gaat, bijvoorbeeld door een prikaccident. |
| Niet-parenteraal | Overdracht die niet via het bloed of lichaamsvloeistoffen verloopt, maar bijvoorbeeld via direct contact of aerosolen. |
| Transplantatiepatiënten | Personen die een orgaan- of weefseltransplantatie hebben ondergaan, en die vaak immunosuppressieve medicatie gebruiken, waardoor ze vatbaarder zijn voor infecties. |
| IV-druggebruikers | Personen die intraveneus drugs gebruiken, wat een hoog risico op bloedoverdraagbare infecties met zich meebrengt door het delen van naalden en spuiten. |
| IV (Intraveneus) | Toediening van stoffen direct in de bloedbaan via een ader. |
| Percutaan | Een route van blootstelling die door de huid gaat, bijvoorbeeld door een prikaccident. |
| Niet-parenteraal | Overdracht die niet via het bloed of lichaamsvloeistoffen verloopt, maar bijvoorbeeld via direct contact of aerosolen. |
| Transplantatiepatiënten | Personen die een orgaan- of weefseltransplantatie hebben ondergaan, en die vaak immunosuppressieve medicatie gebruiken, waardoor ze vatbaarder zijn voor infecties. |