Cover
立即免费开始 Longkanker.pdf
Summary
# Risicofactoren en screening van longkanker
Dit onderwerp bespreekt de belangrijkste risicofactoren voor longkanker, waaronder roken en blootstelling aan omgevings- en beroepsfactoren, en de rol van genetische aanleg, evenals de noodzaak en beperkingen van screeningsprogramma's voor risicopatiënten.
### 1.1 Belangrijkste risicofactoren voor longkanker
De meest voorkomende oorzaak van longkanker is roken, wat verantwoordelijk is voor ongeveer 85% van de gevallen. Beroepsmatige blootstelling draagt bij aan 5-10% van de gevallen, terwijl omgevingsfactoren goed zijn voor ongeveer 5% [2](#page=2).
#### 1.1.1 Roken
Roken is de grootste risicofactor voor longkanker. Tabaksrook kan meer dan 23 verschillende ziektes veroorzaken, niet alleen in de longen, maar ook in de mond, keel, bloedvaten, het hart, botten (osteoporose) en de huid. Er is een duidelijke dosis-responsrelatie tussen de mate van blootstelling aan tabaksrook en het ontstaan van longkanker [2](#page=2).
Hoewel de trend van roken dalende is, waarbij vapen steeds vaker voorkomt, blijft het aantal rokers significant. Het aantal mannen en vrouwen dat rookt, is ongeveer gelijk [2](#page=2).
Stoppen met roken leidt tot een daling van het risico op longkanker. Hoe vroeger men stopt, hoe meer het risico daalt, maar het risico bij ex-rokers blijft nog steeds 2 tot 3 keer hoger dan bij personen die nooit hebben gerookt [2](#page=2).
#### 1.1.2 Genetische predispositie
Genetische aanleg is een andere belangrijke risicofactor voor het ontwikkelen van longkanker [2](#page=2).
#### 1.1.3 Beroepsmatige blootstelling
Blootstelling aan bepaalde beroepen verhoogt het risico op longkanker. Dit geldt onder andere voor werknemers in de staalindustrie, de scheikundige industrie, wegenwerkers, mijnwerkers, de scheepsbouw en de metaalindustrie [2](#page=2).
#### 1.1.4 Omgevingsfactoren
Omgevingsfactoren die het risico op longkanker verhogen, omvatten blootstelling aan radondochters, wat vervalproducten van uranium zijn die röntgenstraling uitzenden, en verblijf in gebieden met zware luchtvervuiling [2](#page=2).
### 1.2 Screening op longkanker
Gezien de prognose voor longkanker niet erg goed is, wordt screeningsprogramma's overwogen [2](#page=2).
#### 1.2.1 Potentiële voordelen van screening
Screening bij risicopatiënten, waaronder rokers en ex-rokers, kan leiden tot een reductie van de mortaliteit met 24%. Dit gebeurt door middel van een low-dose CT-scan die om de twee jaar wordt uitgevoerd om aanwijzingen voor longkanker op te sporen [2](#page=2).
#### 1.2.2 Uitdagingen en beperkingen van screening
Er zijn echter aanzienlijke uitdagingen en beperkingen verbonden aan screeningsprogramma's voor longkanker:
* **Behandelingsmogelijkheden:** Een screening is alleen gerechtvaardigd als er een effectieve behandeling beschikbaar is in een curatieve setting [2](#page=2).
* **Selectie van de juiste populatie:** Het bereiken van de juiste populatie is moeilijk. Dit vereist het identificeren van personen vanaf een bepaalde leeftijd en met een specifiek aantal "pack years" (een maat voor rookgeschiedenis). Dit vraagt om veel omkadering, geld en personeel [2](#page=2).
* **Valse positieven en bijkomend onderzoek:** Scans kunnen veel afwijkingen detecteren die geen longkanker zijn. Dit leidt tot de noodzaak van veel aanvullend onderzoek, wat kostbaar is en potentieel belastend voor patiënten [2](#page=2).
> **Tip:** Het is cruciaal om de potentiële voordelen van screening af te wegen tegen de kosten, de logistieke uitdagingen en de psychosociale impact van valse positieven en overdiagnose.
> **Voorbeeld:** Een screeningprogramma zou zich kunnen richten op personen ouder dan 50 jaar met een rookgeschiedenis van minimaal 20 pack years, wat de kans op het detecteren van klinisch significante longkanker verhoogt en het aantal valse positieven vermindert. Echter, de implementatie in België is momenteel niet gangbaar [2](#page=2).
---
# Presentatie en syndromen geassocieerd met longkanker
Dit onderdeel behandelt de presentatie van longkanker, zowel asymptomatisch als symptomatisch, inclusief lokale, systemische en specifieke paraneoplastische syndromen.
### 2.1 Presentatie van longkanker
Longkanker presenteert zich bij een minderheid van de patiënten asymptomatisch, waarbij de diagnose toevallig wordt gesteld. In symptomatische gevallen kan de presentatie gerelateerd zijn aan de primaire tumor, metastasen, of systemische effecten. Systemische symptomen wijzen doorgaans op vergevorderde ziekte [3](#page=3).
#### 2.1.1 Lokale symptomen
Lokale symptomen ontstaan door de groei van de tumor en omvatten:
* Zwelling [3](#page=3).
* Obstructie van luchtwegen of structuren [3](#page=3).
* Invasie van omliggende weefsels [3](#page=3).
* Ulceratie [3](#page=3).
* Infectie [3](#page=3).
* Bloedverlies (hemoptoe) [3](#page=3).
* Pijn [3](#page=3).
* Dyspneu [3](#page=3).
* Hoest [3](#page=3).
* Slikstoornissen [3](#page=3).
* Koorts [3](#page=3).
* Sputumproductie [3](#page=3).
Deze symptomen zijn vaak met elkaar verbonden; obstructie van een luchtweg kan bijvoorbeeld leiden tot dyspneu [3](#page=3).
#### 2.1.2 Systemische symptomen
Systemische symptomen omvatten algemene effecten op het lichaam, zoals:
* Gewichtsverlies en vermagering [3](#page=3).
* Paraneoplastische verschijnselen [3](#page=3).
* Symptomen gerelateerd aan metastasen [3](#page=3).
### 2.2 Specifieke syndromen geassocieerd met longkanker
#### 2.2.1 Syndromen door lokale compressie of invasie
Deze syndromen ontstaan door directe beïnvloeding van naburige structuren door de tumor.
##### 2.2.1.1 Superior vena cava (SVC) syndroom
Het superior vena cava syndroom wordt veroorzaakt door compressie of obstructie van de vena cava superior, meestal door een tumor (zoals kleincellig longcarcinoom of Hodgkin lymfoom) of vergrote lymfeklieren. Kenmerkende symptomen zijn een opgezet gelaat, gestuwde halsvenen, rode huid en toegenomen vaattekening op de thorax [3](#page=3).
##### 2.2.1.2 Horner syndroom
Dit syndroom ontstaat door ingroei van de tumor in de sympathische grensstreng of ganglion. Het presenteert zich met ptose (hangend ooglid), myosis (vernauwde pupil), enoftalmie (ingezakte oogbol) en anhydrosis (afwezige zweetproductie) aan de aangedane zijde van het gezicht [3](#page=3).
##### 2.2.1.3 Pancoast syndroom
Het Pancoast syndroom wordt veroorzaakt door ingroei van een tumor in de superior sulcus (bovenste deel van de long) in de plexus brachialis. Hoofdkenmerk is pijn in de schouder die uitstraalt naar de bovenarm, al dan niet gepaard gaand met motore uitval. Dit syndroom wordt vaak gemist op een standaard röntgenfoto van de thorax en kan leiden tot late diagnoses. De pijn is zeer moeilijk te controleren met medicatie. Beeldvorming met CT en MRI biedt betere inzichten dan een standaard RX thorax [3](#page=3).
#### 2.2.2 Syndromen door hormonale of andere humorale factoren (Paraneoplastische syndromen)
Paraneoplastische syndromen zijn klachten en/of afwijkingen die op afstand van de tumor optreden en niet direct door de tumor of zijn metastasen worden veroorzaakt. Ze kunnen ontstaan door secretie van hormonen, andere toxines door de tumor, of door een auto-immuun proces waarbij auto-antilichamen worden gevormd [3](#page=3).
##### 2.2.2.1 Endocriene paraneoplastische syndromen
* **Cushing syndroom:** Komt voor bij 2-10% van patiënten met kleincellig longcarcinoom (SCLC). Veroorzaakt door hypersecretie van ACTH en/of melanocortine, leidend tot symptomen door overproductie van bijnierschorshormoon, zoals oedeem, spierzwakte, een vollemaansgezicht, buffelnek en hyperpigmentatie (door melanocortine). Metabole stoornissen in water- en zouthuishouding treden ook op. Dit beeld kan ook optreden bij chronisch gebruik van corticosteroïden [4](#page=4).
* **Syndroom van SIADH (Syndroom van inadequate ADH-secretie):** Kenmerkend voor kleincellig longcarcinoom (SCLC). Er is sprake van hyponatriëmie zonder oedeem. Patiënten kunnen zwakte ervaren, maar soms zijn er ook geen klachten. Behandeling richt zich op de onderliggende tumor. Het syndroom wordt vaak benoemd naar de arts die de eerste beschrijving geeft [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Hypercalciëmie:** Een frequent voorkomend paraneoplastisch syndroom, dat tot 40% van de patiënten treft. Meestal is dit het gevolg van de secretie van parathyroïdhormoon-related protein (PTH-rP). Hypercalciëmie door skeletmetastasen is GEEN paraneoplastisch syndroom. Het wordt het vaakst gezien bij plaveiselcelcarcinomen (PCC). Symptomen omvatten vermoeidheid, sufheid, zwakte, constipatie, misselijkheid, dorst, polyurie en hartritmestoornissen. Behandeling is gericht op de tumor [4](#page=4).
##### 2.2.2.2 Neuromusculaire paraneoplastische syndromen
* **Lambert-Eaton myasthenie syndroom (LEMS):** Gekenmerkt door spierzwakte die verbetert bij belasting (bij het begin van een beweging). Vooral de proximale spiergroepen zijn aangedaan, wat leidt tot moeite met opstaan uit een stoel. Dit syndroom is sterk geassocieerd met kleincellig longcarcinoom (SCLC), waarbij de tumor vaak klein is en de symptomen significant. Het wordt veroorzaakt door auto-antilichamen tegen pre-synaptische calciumkanalen. Vaak wordt LEMS gepresenteerd voordat de longkanker klinisch zichtbaar is; het kan 1-2 jaar voorafgaan aan de tumor diagnose [4](#page=4).
* **Myasthenia gravis:** Deze aandoening verergert bij belasting, wat leidt tot symptomen zoals ooglidptose. In tegenstelling tot LEMS, is myasthenia gravis vaker geassocieerd met thymomen en veroorzaakt door auto-antilichamen tegen post-synaptische acetylcholine receptoren. Behandeling bestaat uit immunosuppressie, zoals corticosteroïden [4](#page=4).
##### 2.2.2.3 Skeletale paraneoplastische syndromen
* **Clubbing (trommelstokvingers):** Wordt beschouwd als een teken van longkanker [4](#page=4).
* **Bambergersyndroom (hypertrofische osteoartropathie):** Kenmerkt zich door pijnlijke zwelling van de polsen en enkels, met ontsteking van het beenvlies (periost) wat leidt tot een typische periostale reactie met extra botvorming. Er is botvorming langs de schachten van de pijpbeenderen. Trommelstokvingers zijn ook aanwezig. **Belangrijk:** dit syndroom is GEEN uiting van botmetastasen. Het gaat gepaard met veel pijn die zeer moeilijk onder controle te krijgen is. De diagnose wordt gesteld op basis van een botscan, anamnese en klinisch onderzoek. De behandeling richt zich op de onderliggende tumor [5](#page=5).
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke kenmerken van elk syndroom te onthouden, inclusief de geassocieerde tumortypes en de onderliggende pathofysiologie, om deze correct te kunnen diagnosticeren en behandelen.
> **Tip:** De symptomen van het Pancoast syndroom kunnen soms subtiel zijn en gemakkelijk over het hoofd worden gezien, wat het belang van alertheid en adequate beeldvorming onderstreept bij patiënten met klachten in de schouderregio.
---
# Diagnostiek en stagering van longkanker
Dit onderwerp behandelt de stappen die doorlopen worden in het diagnostisch proces van longkanker, van het initiële vermoeden tot de uiteindelijke bevestiging, bepaald door celtype en uitgebreidheid (stadiëring) met diverse beeldvormingstechnieken en het TNM-systeem.
### 3.1 Overzicht van het diagnostisch proces
Het diagnostisch proces van longkanker omvat vier hoofdfasen: het vermoeden van de diagnose, het bevestigen van de maligniteit en het bepalen van het celtype, het vaststellen van de uitgebreidheid (stadium) van de ziekte, en het beoordelen van de functionele status van de patiënt. Een cruciaal aspect is de stadiëring aan de hand van het TNM-systeem, dat de prognose en behandelingsmogelijkheden sterk beïnvloedt [6](#page=6).
### 3.2 Histologische onderverdeling
De definitieve diagnose van longkanker, inclusief de onderverdeling in verschillende histologische subtypes, wordt gesteld door een patholoog op basis van weefsel. De twee hoofdgroepen zijn [6](#page=6):
* **Niet-kleincellig bronchuscarcinoom (NSCLC)**: Vertegenwoordigt ongeveer 80% van de gevallen en omvat adenocarcinoom, plaveiselcelcarcinoom, grootcellig carcinoom en niet verder gespecificeerde varianten (NOS) [6](#page=6).
* **Kleincellig bronchuscarcinoom (SCLC)**: Is verantwoordelijk voor ongeveer 15% van de gevallen [6](#page=6).
* **Andere tumoren**: Carcinoïde tumoren, lymfomen en saromen maken de resterende 5% uit [6](#page=6).
### 3.3 Klinische aanwijzingen en initiële diagnostiek
Een vermoeden van longkanker kan ontstaan op basis van anamnese en kliniek (#page=6, 7). Aspecifieke "B-symptomen" (koorts, nachtzweten, onverklaarbaar gewichtsverlies) en recidiverende pneumonieën kunnen wijzen op een onderliggende maligniteit. Hemoptoe, oftewel bloed in het sputum, is een belangrijk alarmsymptoom [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 3.3.1 Beeldvormende technieken
* **RX thorax**: Dit is het gebruikelijke startpunt voor beeldvorming, maar een normale thoraxfoto sluit longkanker niet uit en kleine afwijkingen kunnen gemist worden. Bovendien is niet elke afwijking op een thoraxfoto maligne; bijvoorbeeld, een atelectase (ingeklapte long) kan ook postoperatief ontstaan door een slijmprop, aspiratie, of sputumimpactie [7](#page=7).
* **CT-scan thorax en bovenbuik**: Een CT-scan biedt aanzienlijk meer gedetailleerde informatie dan een thoraxfoto. Het kan de grootte van de tumor, de relatie met omringende structuren, de status van lymfeklieren en metastasen in andere organen zoals de lever of bijnieren in beeld brengen. Indien de CT-scan wijst op uitgezaaide ziekte, is een PET-scan doorgaans niet meer noodzakelijk. Als er echter geen metastasen zichtbaar zijn op de CT-scan, is een PET-scan vereist [7](#page=7).
#### 3.3.2 Bronchoscopie
Een bronchoscopie is een endoscopisch onderzoek van de grotere luchtwegen, zoals de trachea en de hoofdbronchi. Het maakt inspectie van het slijmvlies mogelijk en biedt de mogelijkheid tot het nemen van biopten voor histologisch onderzoek. Beperking is dat deze techniek niet de perifere luchtwegen kan bereiken [7](#page=7).
#### 3.3.3 Transthoracale punctie
Wanneer een bronchoscopie geen diagnose kan stellen, kan een transthoracale punctie worden uitgevoerd om perifere tumoren aan te prikken. Dit gebeurt onder lokale verdoving, maar brengt zeldzame complicaties zoals een klaplong of bloeding met zich mee [7](#page=7).
#### 3.3.4 Pleuravocht punctie
Bij aanwezigheid van pleuravocht kan een punctie worden verricht om cytologisch onderzoek te laten uitvoeren. De punctieplaats wordt vaak bepaald met behulp van percussie en auscultatie, of tegenwoordig met echografie [7](#page=7).
#### 3.3.5 Bloedonderzoek
Routine bloedonderzoek sluit longkanker niet uit. Tumormerkers zoals CEA (carcino-embryonaal antigeen) en NSE (neuron-specifiek enolase) zijn weinig specifiek en worden niet aanbevolen voor diagnostiek of behandeling, mede omdat ze ook bij rokers verhoogd kunnen zijn. Een definitieve diagnose vereist altijd weefselonderzoek [7](#page=7).
### 3.4 Stadiëring van longkanker
De uitgebreidheid van de ziekte, oftewel het stadium, is cruciaal voor de prognose en behandelplanning. Het TNM-systeem wordt hiervoor gebruikt [6](#page=6):
* **T (Tumor)**: Beschrijft de grootte van de primaire tumor en de mate van ingroei in omliggende weefsels. De T-classificatie loopt van T1 tot T4, waarbij een hogere waarde duidt op een grotere tumor of meer uitgebreide lokale invasie [6](#page=6).
* **N (Nodus)**: Geeft de aantasting van regionale lymfeklieren aan, met classificatie van N1 tot N3 [6](#page=6).
* **M (Metastasen)**: Bepaalt de aanwezigheid van uitzaaiingen op afstand. Dit is M0 (geen metastasen) of M1 (wel metastasen) [6](#page=6).
Daarnaast kan er een a, b, c-status worden toegevoegd, afhankelijk van de specifieke locatie. Veelvoorkomende metastaseplaatsen zijn bijnieren, andere longkwabben, botten en hersenen. Palpatie van supraclaviculaire lymfeklieren kan een aanwijzing zijn voor metastasen van longkanker of borstkanker [6](#page=6).
#### 3.4.1 Mediastinale stadiëring
De beoordeling van metastasen in mediastinale lymfeklieren is essentieel.
* **PET-scan**: Een PET-scan is gevoeliger en specifieker dan een CT-scan voor het detecteren van aantasting van mediastinale lymfeklieren (sensitiviteit 85%, specificiteit 90% vs. CT: 61%, 79%). Indien echter al duidelijke metastasen op de CT-scan zichtbaar zijn, is een PET-scan niet altijd nodig [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Nadelen PET-scan**: Een PET-scan kan vals positief zijn door verhoogde glucoseopname bij inflammatie of infectie (15% vals positief). Ook kan de scan vals negatief zijn bij minimale klieraantasting [8](#page=8).
* **Endoscopische echografie**: Technieken zoals endoscopische ultrasonografie (EUS), inclusief transoesophageale, transbronchiale echografie en endobronchiale echografie (EBUS), maken echogeleide biopten van lymfeklieren mogelijk. Dit zijn minimaal invasieve procedures die vaak op een daghospitalisatiebasis kunnen worden uitgevoerd en sedatie vereisen. Ze kunnen echter vals negatief zijn als een klier niet volledig wordt ingenomen door tumor [8](#page=8).
* **Chirurgische technieken**: Een chirurgische mediastinoscopie biedt de mogelijkheid om lymfeklieren chirurgisch te verwijderen voor histologisch onderzoek onder de microscoop [8](#page=8).
#### 3.4.2 Indeling in limited en extensive disease
Op basis van de stadiëring wordt longkanker ingedeeld in twee categorieën:
* **Limited disease (ongeveer 40% van de gevallen)**: Dit stadium omvat ziekte die nog curatief behandeld kan worden met chemotherapie en radiotherapie. De ziekte beperkt zich tot één hemithorax en de regionale lymfeklieren, inclusief hilair, ipsilateraal, contralateraal, supraclaviculair en mediastinaal [8](#page=8).
* **Extensive disease (ongeveer 60% van de gevallen)**: Dit stadium kenmerkt zich door ziekte die zich verder heeft uitgebreid dan de limieten van "limited disease" en heeft een vrij slechte prognose (mediaan overleving van 5 weken zonder behandeling en 1-1.5 jaar met behandeling) [8](#page=8).
> **Tip**: Het is belangrijk om te onthouden dat tumormerkers geen rol spelen in de primaire diagnostiek van longkanker, maar soms wel gevolgd kunnen worden tijdens de behandeling. De definitieve diagnose en het celtype zijn altijd gebaseerd op weefselonderzoek.
> **Tip**: Wanneer er op een CT-scan geen aanwijzingen zijn voor metastasen, is een PET-scan een essentiële stap in de stadiëring om microscopische uitzaaiingen op te sporen.
---
# Behandeling van longkanker
Hieronder volgt een gedetailleerd studiemateriaal over de behandeling van longkanker, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4. Behandeling van longkanker
De behandeling van longkanker is een multimodale aanpak die sterk afhankelijk is van het stadium van de ziekte en het specifieke subtype van de tumor. In de meeste gevallen wordt bij diagnose de ziekte reeds lokaal uitgebreid of op afstand uitgezaaid gevonden. De diagnostiek omvat zowel het vaststellen van de aanwezigheid van kanker door middel van weefselonderzoek (pathologie) als het nauwkeurig in kaart brengen van de uitgebreidheid van de ziekte (stagering) middels beeldvormende technieken zoals PET-CT, EUS en EBUS. De patholoog bepaalt het subtype, en bij adenocarcinomen wordt moleculaire diagnostiek uitgevoerd om specifieke mutaties en translocaties te identificeren die de behandeling kunnen sturen [9](#page=9).
### 4.1 Behandeling op basis van stadium
De behandelstrategie is nauw verbonden met het stadium van de longkanker:
* **Stadium I**: Operatie of radicale radiotherapie [9](#page=9).
* **Stadium II**: Operatie met eventuele aanvullende chemotherapie, of radicale radiotherapie [9](#page=9).
* **Stadium III**: Multimodale behandeling, vaak een combinatie van chemotherapie en radiotherapie, eventueel aangevuld met immunotherapie. Ook neo-adjuvante (voorafgaande aan operatie) chemotherapie en immunotherapie gevolgd door chirurgie is een optie [9](#page=9).
* **Stadium IV**: Systemische behandeling met chemotherapie, immunotherapie (al dan niet in combinatie), of doelgerichte therapie [9](#page=9).
> **Tip:** De beslissing voor een specifieke behandeling hangt sterk af van de weefselkenmerken, het stadium, en de algemene toestand van de patiënt [9](#page=9).
#### 4.1.1 Chirurgische behandeling
Chirurgie is een belangrijke behandeloptie, voornamelijk voor vroegere stadia van longkanker. De keuze voor het type longresectie hangt af van de grootte en ligging van de tumor. De standaardresectie is een lobectomie (verwijdering van een longkwab), maar in complexere gevallen kan een pneumonectomie (verwijdering van een hele long), een resectie inclusief thoraxwand, of zelfs intrapericardiale resecties noodzakelijk zijn. Aansluitend op elke longresectie volgt een lymfeklierdissectie om de pathologische TNM-status zo nauwkeurig mogelijk te bepalen [9](#page=9).
##### 4.1.1.1 Postoperatieve aspecten en complicaties
Na de operatie is adequate pijnbestrijding cruciaal voor het comfort van de patiënt, het voorkomen van complicaties zoals ademhalingsinhibitie en longontsteking, en het bevorderen van snelle revalidatie. Thoraxdrainages worden meestal na één tot twee dagen verwijderd, gevolgd door revalidatiekinesitherapie. De normale hospitalisatieduur is enkele dagen. Mogelijke complicaties na longchirurgie zijn bloedingen, infecties (longontsteking), trombose met longembolie, hartritmestoornissen, luchtlekkage en bronchopleurale fistels. Moderne technieken zoals Video-Assisted Thoracoscopic Surgery (VATS) lobectomie worden steeds vaker toegepast [10](#page=10).
#### 4.1.2 Radiotherapie
Radiotherapie maakt gebruik van ioniserende straling om kankercellen te vernietigen. Geavanceerde technieken zoals Intensity-Modulated Radiation Therapy (IMRT) en Stereotactic Body Radiation Therapy (SBRT) maken een zeer gerichte bestraling met hogere doses mogelijk, wat resulteert in een vergelijkbare overleving als bij chirurgie voor vroegtijdige stadia [10](#page=10).
##### 4.1.2.1 Indicaties voor radiotherapie
Radiotherapie wordt geïndiceerd bij patiënten die medisch inoperabel zijn (vanwege hart-, longproblemen, of patiëntwens), als onderdeel van een combinatiebehandeling, na een incomplete resectie (R1), of voor lokale palliatie en symptoomcontrole (pijn, slikklachten) [10](#page=10).
##### 4.1.2.2 Bijwerkingen van radiotherapie
Mogelijke bijwerkingen omvatten radiatiepneumonitis (longontsteking door bestraling), oesophagitis (slokdarmontsteking met sliklast), pericarditis (ontsteking van het hartzakje), en huidreacties zoals erytheem. Vermoeidheid treedt vaak op bij intensieve bestralingsschema's [10](#page=10).
##### 4.1.2.3 Palliatieve radiotherapie
Palliatieve radiotherapie wordt ingezet om symptomen te verlichten. Dit omvat behandeling van botmetastasen ter pijnstilling, bestraling van de hersenen bij hoofdpijn en braken (omdat chemotherapie de bloed-hersenbarrière moeilijk passeert), en behandeling van longen bij hemoptoe (bloed ophoesten) of longontsteking om een hemostatisch effect te bereiken [11](#page=11).
#### 4.1.3 Systemische behandeling
Systemische behandelingen omvatten chemotherapie, immunotherapie en doelgerichte therapieën.
##### 4.1.3.1 Chemotherapie
Chemotherapie maakt gebruik van celremmende geneesmiddelen (cytostatica) die de groei van abnormale cellen vernietigen of verhinderen door schade aan te brengen aan DNA of enzymen [11](#page=11).
* **Doel van chemotherapie**:
* **Adjuvant**: Na chirurgie om metastasen op afstand of micrometastasen te bestrijden [11](#page=11).
* **Neo-adjuvant**: Voorafgaand aan chirurgie of radiotherapie (inductie chemotherapie) [11](#page=11).
* **Palliatief**: Bij uitzaaiingen op afstand om symptomen te verlichten en de overleving te verlengen [11](#page=11).
De keuze van chemotherapie wordt bepaald door de behandelinglijn (eerste, tweede etc.), het type tumorcellen (kleincellig vs. grootcellig, adenoca, spinocellulair), moleculaire drivers, de PD-L1 expressie en de algemene toestand van de patiënt. De performance status van de patiënt, geclassificeerd volgens de WHO-schaal van 0 (volledig actief) tot 4 (volledig bedlegerig), is hierbij een belangrijke factor [11](#page=11).
> **Tip:** De performance status (WHO 0-4) is cruciaal voor de beslissing of een patiënt in aanmerking komt voor systemische therapie. Patiënten met een status van 3 of 4 komen meestal niet in aanmerking [11](#page=11).
##### 4.1.3.2 Bijwerkingen van chemotherapie
Veelvoorkomende bijwerkingen zijn verminderde eetlust, braken, ontstoken mond, diarree, obstipatie, vermoeidheid, haarverlies en spierpijn. Chemotherapie kan ook leiden tot een verhoogde kans op infecties door een dip in witte bloedcellen, en bloedarmoede door een lager aantal rode bloedcellen en bloedplaatjes. Deze bijwerkingen zijn wisselend per persoon en afhankelijk van het type chemotherapie, maar zijn meestal tijdelijk. Het is belangrijk te weten dat er geen direct verband is tussen de ernst van bijwerkingen en de effectiviteit van de behandeling op de kanker [11](#page=11).
##### 4.1.3.3 Combinatie van chemotherapie en radiotherapie
Bij stadium III longkanker kan chemotherapie en radiotherapie sequentieel (eerst chemo, dan straling) ofconcomitant (gelijktijdig) worden toegepast. Concomitante therapie duurt korter, biedt synergie en langere overleving, maar kan meer bijwerkingen veroorzaken [11](#page=11).
##### 4.1.3.4 Behandeling van gemetastaseerde ziekte (NSCLC)
Bij gemetastaseerd niet-kleincellig longkanker (NSCLC) is het doel de overleving te verlengen, ziekteprogressie te vertragen en symptoomcontrole te verbeteren. Chemotherapie, zoals Cisplatin, kan de symptomen verlichten en de kwaliteit van leven verbeteren [12](#page=12).
##### 4.1.3.5 Immunotherapie
Immunotherapie is een behandelingsoptie voor veel longkankerpatiënten, ongeacht het stadium (IV, III, II). Het zet de eigen immuuncellen van het lichaam aan om de tumor aan te vallen, door het blokkeren van immuun-remmende mechanismen zoals de interactie tussen PD-1 op T-cellen en PD-L1 op tumorcellen [12](#page=12).
###### 4.1.3.5.1 Immuun-gemedieerde bijwerkingen
Omdat immunotherapie het immuunsysteem activeert, kan het leiden tot immuun-gemedieerde ontstekingen in diverse orgaansystemen. Bijwerkingen kunnen optreden in de hersenen (neuropathie, encephalitis), huid, lever (hepatitis), nieren (nefritis), ogen, endocriene klieren (schildklier, bijnieren), het hart (myocarditis, pericarditis), longen (pneumonitis), en het maag-darmstelsel (colitis). Deze bijwerkingen zijn meestal mild, maar vereisen tijdige herkenning en behandeling met bijvoorbeeld steroïden om ernstige gevolgen te voorkomen. Behandeling van ernstige immuun-gemedieerde events leidt vaak tot een goede respons op de tumor en lange overleving [12](#page=12).
> **Tip:** De PD-L1 expressie op tumorcellen (boven vijftig procent) is een belangrijke merker die duidt op een grotere kans op een goede reactie op immunotherapie [12](#page=12).
##### 4.1.3.6 Doelgerichte therapieën (Targeted Therapies)
Nieuwere doelgerichte therapieën richten zich op specifieke eigenschappen of eiwitten van kankercellen en worden voornamelijk ingezet bij adenocarcinomen. Deze therapieën werken anders dan klassieke chemotherapie en zijn vaak gericht op moleculaire drivers zoals EGFR, KRAS, BRAF, en ALK-fusieproteïnen [13](#page=13).
* **EGFR-remmers**: Epidermal Growth Factor Receptor (EGFR) speelt een rol bij de groei en uitzaaiing van tumorcellen. Exon 19 of Exon 21 deleties in het EGFR-gen reageren goed op Tyrosine Kinase Inhibitors (TKI's). Derde generatie EGFR-remmers, zoals afatinib, zijn oraal in te nemen en hebben een goede werkzaamheid, met name bij patiënten met een EGFR-mutatie. Vroege middelen konden huiduitslag en diarree veroorzaken, wat bij nieuwere generaties is verminderd. Moleculaire drivers, zoals EGFR-mutaties, worden vaker gezien bij jonge, vrouwelijke patiënten [13](#page=13).
* **ALK-fusie proteïne**: Bij een ALK-fusie is de derde generatie ALK-remmer Lorlatinib de eerste keuze, aangezien deze ook goed werkt in de hersenen. Deze oncogene driver komt voor bij 3-5% van de NSCLC-patiënten, vaker bij jonge, nooit-rokers. Sequentiële toediening van verschillende ALK-inhibitoren kan de overleving verlengen. Telkens wanneer een behandeling uitwerkt, wordt een biopt genomen om resistentiemechanismen te onderzoeken en een andere inhibitor toe te dienen [13](#page=13).
> **Tip:** Een moleculaire analyse is altijd geïndiceerd bij adenocarcinomen om potentiële doelgerichte therapieën te identificeren. Immunotherapie werkt doorgaans niet goed bij tumoren met specifieke moleculaire drivers zoals EGFR-mutaties [13](#page=13).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Longkanker | Een kwaadaardige tumor die ontstaat in de longen, met roken als meest voorkomende oorzaak. |
| Risicofactor | Een omstandigheid of kenmerk dat de kans op het ontwikkelen van een ziekte vergroot, zoals roken of genetische aanleg bij longkanker. |
| Dosis-respons relatie | De relatie tussen de mate van blootstelling aan een schadelijke stof (zoals tabaksrook) en het ontstaan van een ziekte, waarbij meer blootstelling leidt tot een hoger risico. |
| Screening | Een onderzoek bij schijnbaar gezonde personen om vroegtijdig ziekten op te sporen, in de hoop de prognose te verbeteren door tijdige behandeling. |
| Low dose CT | Een computertomografie-scan met een lage dosis röntgenstraling, gebruikt voor het detecteren van vroege tekenen van longkanker bij risicogroepen. |
| Asymptomatisch | Zonder waarneembare symptomen of klachten. |
| Symptomatisch | Gekenmerkt door symptomen of klachten. |
| Primaire tumor | De oorspronkelijke tumor die op een bepaalde plaats in het lichaam is ontstaan. |
| Metastasen | Secundaire tumoren die ontstaan door uitzaaiing van de primaire tumor naar andere delen van het lichaam. |
| Systemische symptomen | Klachten die het hele lichaam beïnvloeden, vaak veroorzaakt door de ziekte zelf of door ontstekingsreacties, zoals gewichtsverlies of koorts. |
| Dyspnoe | Kortademigheid of ademnood, een gevoel van benauwdheid tijdens het ademen. |
| Sputum | Slijm dat uit de luchtwegen wordt opgehoest, dat informatie kan geven over de gezondheidstoestand van de longen. |
| Hemoptoe | Het ophoesten van bloed, wat kan duiden op diverse aandoeningen van de luchtwegen of longen. |
| Syndroom | Een verzameling van gelijktijdig optredende symptomen en/of klinische bevindingen die wijzen op een specifieke aandoening. |
| Superior VC syndroom | Een syndroom veroorzaakt door obstructie van de vena cava superior, resulterend in zwelling van het hoofd en de nek, en zichtbare bloedvaten op de borst. |
| Vena Cava (VC) | Grote aders die bloed vanuit het lichaam naar het hart leiden; de superior VC verzamelt bloed uit het bovenlichaam. |
| SIADH (Syndroom van InappropriatenADH-secretie) | Een aandoening waarbij het lichaam te veel ADH produceert, wat leidt tot waterretentie en hyponatriëmie (laag natriumgehalte in het bloed). |
| ADH (Antidiuretisch hormoon) | Een hormoon dat de nieren reguleert om water te reabsorberen, waardoor de urineproductie wordt verminderd. |
| Horner syndroom | Een syndroom veroorzaakt door schade aan de sympathische zenuwbanen in de nek, gekenmerkt door ptose (hangend ooglid), myosis (vernauwde pupil) en anhydrosis (afwezige zweetproductie). |
| Ptose | Het naar beneden hangen van het bovenste ooglid. |
| Myosis | Vernauwing van de pupil. |
| Enoftalmie | Het naar binnen zakken van het oog in de oogkas. |
| Anhidrosis | Het onvermogen om te zweten. |
| Pancoast syndroom | Een syndroom veroorzaakt door een tumor in de apex van de long, die invadeert in de plexus brachialis en de sympathische grensstreng, leidend tot schouderpijn en neurologische symptomen. |
| Plexus brachialis | Een netwerk van zenuwen dat ontspringt uit de nek en de armen aanstuurt. |
| Paraneoplastisch syndroom | Een verzameling symptomen die niet direct door de tumor of uitzaaiingen worden veroorzaakt, maar door stoffen die de tumor produceert, of door een auto-immuunreactie. |
| ACTH (Adrenocorticotroop hormoon) | Een hormoon dat de bijnieren stimuleert tot het produceren van bijnierschorshormonen. |
| Melanocortine | Een groep hormonen, waaronder ACTH, die verschillende fysiologische processen reguleren. |
| Cushing syndroom | Een aandoening veroorzaakt door een teveel aan cortisol in het lichaam, vaak door overmatige ACTH-productie, resulterend in symptomen zoals obesitas, spierzwakte en hyperpigmentatie. |
| Hyperpigmentatie | Een toename van de pigmentatie van de huid, waardoor deze donkerder wordt. |
| CCS (Corticosteroïden) | Geneesmiddelen die lijken op natuurlijke hormonen (cortisol) die door de bijnieren worden geproduceerd, gebruikt om ontstekingen te onderdrukken. |
| Hypercalciëmie | Een te hoog calciumgehalte in het bloed, wat kan leiden tot vermoeidheid, obstipatie en hartritmestoornissen. |
| PTH-rP (Parathyroïdhormoon-related protein) | Een eiwit dat lijkt op parathyroïdhormoon en kan leiden tot hypercalciëmie, vaak geassocieerd met bepaalde kankers. |
| Skeletmetastasen | Uitzaaiingen van kanker naar de botten. |
| Myasthenie | Een auto-immuunziekte die spierzwakte veroorzaakt door een probleem met de signaaloverdracht tussen zenuwen en spieren. |
| Lambert Eaton myasthenisch syndroom | Een subtype van myasthenie geassocieerd met bepaalde kankers, met name kleincellig longcarcinoom, gekenmerkt door verbetering van spierkracht bij herhaalde inspanning. |
| Pre-synaptische Ca kanalen | Calciumkanalen aan het uiteinde van de zenuwcel die betrokken zijn bij de vrijgave van neurotransmitters. |
| Myasthenia gravis | Een auto-immuunziekte die spierzwakte veroorzaakt, vaak verergerend bij inspanning, met auto-antilichamen tegen postsynaptische acetylcholine receptoren. |
| Postsynaptische Ach receptoren | Receptoren op de spiercel die reageren op de neurotransmitter acetylcholine. |
| Ach (Acetylcholine) | Een belangrijke neurotransmitter die betrokken is bij de signaaloverdracht tussen zenuwen en spieren. |
| Clubbing | Trommelstokvingers, een misvorming van de vingers waarbij de nagels boller worden en de vingertoppen verdikken, vaak een teken van onderliggende long- of hartziekten. |
| Bamberger syndroom | Een symptoomcomplex geassocieerd met longkanker, gekenmerkt door pijnlijke zwellingen van polsen en enkels door periostitis. |
| Periost | Het beenvlies dat de buitenkant van de botten bedekt. |
| Periostale reactie | Een reactie van het beenvlies, zoals de vorming van nieuw bot, als gevolg van irritatie of ontsteking. |
| Epidemiologie | De studie van de verspreiding, oorzaken en effecten van ziekten in populaties. |
| Pathogenese | De wijze waarop een ziekte zich ontwikkelt. |
| Histologisch subtype | De classificatie van weefsel op basis van de microscopische structuur, cruciaal voor de diagnose en behandeling van kanker. |
| Niet-kleincellig bronchuscarcinoom (NSCLC) | De meest voorkomende vorm van longkanker, onderverdeeld in adenocarcinoom, plaveiselcelcarcinoom en grootcellig carcinoom. |
| Adenocarcinoom | Een kanker die ontstaat in klierweefsel, zoals in de longen. |
| Plaveiselcelcarcinoom | Een kanker die ontstaat uit plaveiselcellen, een type platte cellen die de bekleding van bepaalde organen vormen, zoals de luchtwegen. |
| Kleincellig bronchuscarcinoom (SCLC) | Een agressievere vorm van longkanker die snel groeit en zich verspreidt. |
| Carcinoïd | Een type tumor dat langzaam groeit en vaak hormonen produceert. |
| Lymfoom | Kanker van het lymfestelsel. |
| Sarcoom | Kanker die ontstaat in bindweefsel, zoals bot of spier. |
| B-symptomen | Een set symptomen waaronder koorts, nachtzweten en onverklaarbaar gewichtsverlies, die kunnen wijzen op een maligniteit zoals lymfoom of longkanker. |
| Recurrente pneumonieën | Herhaaldelijke longontstekingen, die een symptoom kunnen zijn van een onderliggende longziekte. |
| Anamnese | De medische geschiedenis van een patiënt, verkregen door middel van vragen stellen. |
| Beeldvorming | Technieken die worden gebruikt om beelden te creëren van het inwendige van het lichaam, zoals röntgenfoto's en CT-scans. |
| Malingiteit | De eigenschap van cellen om ongecontroleerd te groeien en zich te verspreiden, kenmerkend voor kanker. |
| Stadiëring | Het proces van het bepalen van de uitgebreidheid van een kanker, inclusief de grootte van de tumor, de betrokkenheid van lymfeklieren en de aanwezigheid van uitzaaiingen. |
| Resecabel | Een tumor die chirurgisch verwijderd kan worden. |
| Radiotherapie | Behandeling met ioniserende straling om kankercellen te doden of hun groei te vertragen. |
| Functionele status | De algemene lichamelijke conditie en het vermogen van een patiënt om dagelijkse activiteiten uit te voeren. |
| TNM-systeem | Een internationaal erkend systeem voor het classificeren van de uitgebreidheid van kanker, gebaseerd op de Tumor (T), Nodus (N) en Metastase (M) status. |
| Lymfeklieren | Kleine, boonvormige structuren die deel uitmaken van het lymfestelsel en helpen bij het bestrijden van infecties en het filteren van afvalstoffen. |
| Metastasen in bijnieren | Uitzaaiingen van kanker naar de bijnieren, die zich bovenop de nieren bevinden. |
| Supraclaviculaire klier | Lymfeklieren gelegen boven het sleutelbeen, die een belangrijk teken kunnen zijn van uitzaaiingen van borstkanker of longkanker. |
| PET-scan (Positron Emissie Tomografie) | Een beeldvormende techniek die radioactieve tracers gebruikt om de stofwisseling van cellen te meten, nuttig voor het detecteren van kanker. |
| PET-CT scan | Een gecombineerde PET- en CT-scan die zowel metabolische activiteit als anatomische details weergeeft. |
| Transthoracale punctie | Een procedure waarbij met een naald door de borstwand een monster van weefsel of vocht wordt genomen voor diagnostiek. |
| Pleuravocht punctie | Het afnemen van vocht uit de pleurale ruimte (de ruimte tussen de longen en de borstwand) voor onderzoek. |
| Cytologisch onderzoek | Onderzoek van cellen, vaak om te bepalen of ze kwaadaardig zijn. |
| Percussie | Het ritmisch tikken op het lichaamsoppervlak om de resonantie te beoordelen, wat kan helpen bij het detecteren van afwijkingen in de organen eronder. |
| Auscultatie | Het luisteren naar geluiden in het lichaam met een stethoscoop, bijvoorbeeld om de ademhaling te beoordelen. |
| Mediastinum | Het gebied in de borstkas tussen de longen, dat het hart, de grote bloedvaten en de slokdarm bevat. |
| Mediastinale lymfeklieren | Lymfeklieren in het mediastinum die betrokken kunnen zijn bij de verspreiding van kanker. |
| Endoscopische ultrasonografie (EUS) | Een medische procedure die endoscopie combineert met echografie om beelden van inwendige organen te verkrijgen en biopten te nemen. |
| Transoesophagaal | Via de slokdarm. |
| Transbronchiaal | Via de bronchiën (luchtwegen). |
| Echobronchoscoop (EBUS) | Een flexibele scoop die wordt gebruikt voor bronchoscopie en voorzien is van een echokop, om structuren buiten de luchtwegen, zoals lymfeklieren, af te beelden en biopten te nemen. |
| Mediastinoscopie | Een chirurgische procedure waarbij een kijkbuis wordt ingebracht in het mediastinum om lymfeklieren te onderzoeken en te verwijderen voor biopsie. |
| Limited disease (LD) | Een stadium van ziekte waarbij de kanker beperkt is tot één hemithorax en de regionale lymfeklieren. |
| Extensive disease (ED) | Een stadium van ziekte waarbij de kanker zich heeft verspreid buiten het beperkte gebied van de primaire tumor en regionale lymfeklieren. |
| Curatief | Gericht op genezing van de ziekte. |
| Palliatief | Gericht op het verlichten van symptomen en het verbeteren van de kwaliteit van leven, zonder de ziekte te genezen. |
| Terminaal | Het eindstadium van een ziekte, waarbij de prognose zeer slecht is. |
| Moleculaire drivers | Specifieke genetische mutaties of afwijkingen in kankercellen die de groei en verspreiding van de tumor aansturen. |
| PD-L1 (Programmed Death-Ligand 1) | Een eiwit dat tot expressie komt op tumorcellen en helpt bij het ontwijken van het immuunsysteem; de mate van expressie kan de effectiviteit van immunotherapie beïnvloeden. |
| TNM-status | De classificatie van de uitgebreidheid van de kanker volgens het TNM-systeem. |
| TTF1 (Thyroid Transcription Factor-1) | Een transcriptiefactor die gebruikt wordt als biomarker om adenocarcinomen van de long en schildklier te identificeren. |
| p63 | Een transcriptiefactor die geassocieerd is met plaveiselcelcarcinomen. |
| SCLC (Small Cell Lung Cancer) | Kleincellig longcarcinoom. |
| Moleculaire diagnostiek | Onderzoek naar genetische afwijkingen en moleculaire kenmerken van tumorcellen. |
| PCR (Polymerase Chain Reaction) | Een laboratoriumtechniek om specifieke DNA-segmenten te vermenigvuldigen. |
| Sequencing | Het bepalen van de volgorde van nucleotiden in een DNA-molecuul. |
| FISH (Fluorescence In Situ Hybridization) | Een techniek die fluorescent gelabelde DNA-probes gebruikt om specifieke chromosomale regio's of genen te identificeren en te kwantificeren. |
| EGFR-mutatie | Een mutatie in het gen dat codeert voor de Epidermale Groeifactor Receptor, vaak gevonden bij longkankers en gevoelig voor specifieke therapieën. |
| ALK-translocatie | Een fusie tussen het ALK-gen en een ander gen, wat leidt tot een abnormaal eiwit dat de celgroei stimuleert, vaak gezien bij niet-rokers met adenocarcinoom. |
| ROS1-mutatie | Een mutatie in het ROS1-gen, een oncogene driver die gevonden wordt bij een subset van niet-kleincellige longkankers. |
| Multimodale behandeling | Een behandeling die meerdere modaliteiten combineert, zoals chirurgie, radiotherapie en chemotherapie. |
| Chemotherapie | Behandeling van kanker met geneesmiddelen die kankercellen doden of hun groei remmen. |
| Immuuntherapie | Een vorm van behandeling die het eigen immuunsysteem van het lichaam stimuleert om kankercellen aan te vallen. |
| Neo-adjuvante chemotherapie | Chemotherapie die wordt toegediend vóór een operatie of radiotherapie om de tumor te verkleinen. |
| Systemische behandeling | Behandeling die door het hele lichaam werkt, in tegenstelling tot lokale behandelingen zoals chirurgie of radiotherapie. |
| Doelgerichte therapie (targeted therapie) | Behandeling die specifiek gericht is op moleculaire afwijkingen in kankercellen. |
| Relaps | Herhaling of terugkeer van de ziekte na een periode van remissie. |
| Longresecties | Chirurgische verwijdering van een deel van de long. |
| Lobectomie | Verwijdering van een longkwab. |
| Pneumonectomie | Verwijdering van een hele long. |
| Thoraxwandresectie | Chirurgische verwijdering van een deel van de borstwand. |
| Pericardiale resectie | Chirurgische verwijdering van delen van het hartzakje (pericard). |
| Lymfeklierdissectie | Chirurgische verwijdering van lymfeklieren. |
| Pathologisch TNM stadium (pTNM) | Het stadium van kanker bepaald na pathologisch onderzoek van het verwijderde weefsel na chirurgie. |
| Postoperatieve aspecten | Aspecten die optreden na een operatie. |
| Thoraxdrain | Een buisje dat in de borstkas wordt geplaatst om overtollig vocht of lucht af te voeren. |
| Revalidatiekinesitherapie | Fysiotherapie die gericht is op het herstel van functies na ziekte of chirurgie. |
| Longembolie | Een bloedstolsel dat zich in een longslagader vastzet. |
| Luchtlekkage | Lekkage van lucht uit de longen, vaak na chirurgie. |
| Bronchopleurale fistel | Een abnormale verbinding tussen een bronchus (luchtweg) en de pleurale ruimte. |
| Sternotomie | Chirurgie waarbij het borstbeen wordt geopend. |
| Thoracosopie | Een chirurgische procedure waarbij via kleine incisies en een kijkbuis (thoracoscoop) in de borstkas wordt geopereerd. |
| VATS (Video-Assisted Thoracoscopic Surgery) | Thoracoscopie waarbij met behulp van een camera en instrumenten de operatie op een monitor wordt gevolgd. |
| Ioniserende straling | Straling die de capaciteit heeft om atomen te ioniseren, gebruikt in radiotherapie. |
| IMRT (Intensity-Modulated Radiation Therapy) | Een geavanceerde vorm van radiotherapie die de intensiteit van de straling kan variëren om de dosis nauwkeuriger op de tumor te richten en omliggend weefsel te sparen. |
| Stereotactische radiotherapie (SBRT) | Een vorm van radiotherapie die zeer hoge doses straling levert aan een specifieke tumor in een klein aantal sessies. |
| Medisch inoperabel | Niet geschikt voor chirurgie vanwege medische contra-indicaties zoals ernstige hart- of longziekten. |
| R1 resectie | Een chirurgische resectie waarbij de tumor niet volledig is verwijderd en er microscopische tumorresten achterblijven op de snijrand. |
| Radiatiepneumonitis | Ontsteking van de longen veroorzaakt door radiotherapie. |
| Oesophagitis | Ontsteking van de slokdarm. |
| PPI's (Protonpompremmers) | Geneesmiddelen die de productie van maagzuur verminderen. |
| Pericarditis | Ontsteking van het hartzakje (pericard). |
| Erytheem | Roodheid van de huid. |
| Palliatieve radiotherapie | Radiotherapie die wordt toegepast om symptomen te verlichten, zoals pijn, in plaats van de ziekte te genezen. |
| BHB (Bloed-hersen-barrière) | Een beschermende barrière die de hersenen scheidt van de bloedcirculatie, waardoor de toegang van veel geneesmiddelen tot de hersenen wordt beperkt. |
| Hemostatisch effect | Een bloedstelpend effect. |
| Chemotherapie (cytostatica) | Geneesmiddelen die de groei van kankercellen remmen of ze doden. |
| Adjuvant | Een behandeling die wordt gegeven ter ondersteuning van een primaire behandeling, zoals na chirurgie. |
| Inductie chemotherapie | Chemotherapie die wordt gegeven om de tumor te verkleinen of te stabiliseren vóór een andere behandeling. |
| Palliatieve chemotherapie | Chemotherapie die wordt gebruikt om symptomen te verlichten en de overleving te verlengen bij uitgezaaide ziekte. |
| Lijn (behandeling) | De volgorde van behandeling; bijvoorbeeld de eerste lijn behandeling is de initiële therapie. |
| Moleculaire drivers | Genetische afwijkingen die de groei van kanker aansturen. |
| PD-L1 | Zie hierboven (immunotherapie). |
| Algemene toestand | De algehele gezondheidstoestand van een patiënt. |
| Comorbiditeiten | Gelijktijdig bestaande ziekten of aandoeningen. |
| Performance status | Een score die de algemene conditie van een patiënt beschrijft, vaak gebruikt om de geschiktheid voor behandeling te bepalen. |
| WHO (World Health Organization) | Een internationale organisatie die zich bezighoudt met volksgezondheid. |
| Sequentieel | In volgorde. |
| Concomitant | Gelijktijdig. |
| Synergie | Het effect dat optreedt wanneer twee of meer middelen samenwerken en een groter effect produceren dan de som van hun individuele effecten. |
| Gemetastaseerde ziekte | Kanker die zich heeft verspreid naar andere delen van het lichaam. |
| Ziekteprogressie | De voortgang van de ziekte, bijvoorbeeld groei van de tumor of ontstaan van nieuwe uitzaaiingen. |
| Symptoomcontrole | Het beheersen van de klachten die door een ziekte worden veroorzaakt. |
| Kwaliteit van leven | De algemene tevredenheid van een persoon met hun leven, rekening houdend met fysieke, psychische en sociale factoren. |
| Immune checkpoints | Moleculen die de activiteit van het immuunsysteem reguleren door remmende signalen te geven. |
| T-cel | Een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in het immuunsysteem. |
| PD-1 (Programmed Death-1) | Een receptor op T-cellen die, wanneer geactiveerd door PD-L1, een remmend signaal geeft aan de T-cel. |
| Immune checkpoint inhibitoren | Geneesmiddelen die de interactie tussen immune checkpoints blokkeren, waardoor het immuunsysteem kankercellen effectiever kan aanvallen. |
| Immuun-gemedieerd | Veroorzaakt door een reactie van het immuunsysteem. |
| Endocriene pathologieën | Afwijkingen van het hormoonstelsel. |
| Schildklier | Een klier in de nek die hormonen produceert die de stofwisseling reguleren. |
| Bijnierschorsinsufficientie | Een aandoening waarbij de bijnieren onvoldoende hormonen produceren. |
| Cardiotoxiciteit | Schade aan het hart. |
| Myocarditis | Ontsteking van de hartspier. |
| Arthritis | Ontsteking van de gewrichten. |
| Colitis | Ontsteking van de dikke darm. |
| BSMO (Belgian Society of Medical Oncology) | De Belgische beroepsvereniging voor medische oncologen. |
| Immunohistochemische kleuring | Een techniek die antilichamen gebruikt om specifieke eiwitten in weefselmonsters te detecteren en te visualiseren. |
| Moleculaire analyse | Onderzoek naar de moleculaire kenmerken van cellen of weefsels, zoals genetische mutaties. |
| Adenoca | Adenocarcinoom. |
| PCC (Plaveiselcelcarcinoom) | Plaveiselcelcarcinoom. |
| EGFR (Epidermal Growth Factor Receptor) | Een eiwit op het celoppervlak dat een rol speelt bij celgroei en -deling. |
| KRAS | Een gen dat betrokken is bij celgroei en -deling; mutaties kunnen bijdragen aan kanker. |
| BRAF | Een gen dat betrokken is bij signaaltransductiepaden die celgroei reguleren; mutaties kunnen bijdragen aan kanker. |
| ALK (Anaplastic Lymphoma Kinase) | Een gen dat betrokken is bij celgroei en -deling; fusies met andere genen kunnen bijdragen aan kanker. |
| Exon 21 deletie | Een specifieke genetische afwijking in het EGFR-gen. |
| Exon 19 deletie | Een specifieke genetische afwijking in het EGFR-gen. |
| Tyrosine Kinase Inhibitoren (TKI's) | Een klasse van geneesmiddelen die specifiek de werking van tyrosine kinase-eiwitten blokkeren, vaak gebruikt bij de behandeling van kanker. |
| Oral tablet | Een medicijn dat in tabletvorm wordt ingenomen via de mond. |
| Huidrash | Een huiduitslag. |
| Diarree | Waterige ontlasting. |
| EGFR mutatie positief | Wanneer een patiënt een specifieke mutatie in het EGFR-gen heeft. |
| Oncogene driver | Een genetische afwijking die een cruciale rol speelt in de ontwikkeling en het voortbestaan van kanker. |
| ALK-inhibitoren | Geneesmiddelen die de activiteit van het ALK-eiwit remmen. |
| Resistentie mechanisme | De manier waarop kankercellen ongevoelig worden voor een bepaalde behandeling. |