Cover
立即免费开始 Examenvragen immunologie leren.docx
Summary
## De aangeboren immuunrespons
De aangeboren immuunrespons is de eerste verdedigingslinie van het lichaam tegen ziekteverwekkers. Het is een snelle, niet-specifieke respons die geen immunologisch geheugen opbouwt. De kerncomponenten omvatten fysieke barrières, cellulaire componenten en humorale factoren.
### Sentinelcellen en ontstekingsmediatoren
Sentinelcellen, zoals macrofagen, mestcellen en dendritische cellen, bevinden zich strategisch gepositioneerd in weefsels om de omgeving constant te monitoren. Bij detectie van pathogenen of weefselschade stellen ze een reeks ontstekingsmediatoren vrij die de ontstekingsreactie initiëren en reguleren.
* **Macrofagen:** Maken onder andere TNF-α, IL-1β, IL-6, chemokines en vasoactieve stoffen vrij. M2-macrofagen kunnen ook IL-12 produceren.
* **Mestcellen:** Stellen TNF-α, IL-6, chemokines en vasoactieve stoffen vrij.
* **Dendritische cellen:** Produceren TNF-α, IL-1β, IL-6, IL-12, IL-18, chemokines en vasoactieve moleculen.
### Ontstekingsmediatoren
Ontstekingsmediatoren zijn moleculen die de ontstekingsreactie induceren, versterken en beëindigen. Ze kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën:
#### Ontstekingscytokines
* **TNF-α (Tumor Necrosis Factor α):** Activeert het vasculaire endotheel, wat leidt tot vasodilatatie, verhoogde vasculaire permeabiliteit, diapedese (migratie van leukocyten uit bloedvaten) en bloedstolling.
* **IL-1β (Interleukine 1β):** Activeert het vasculaire endotheel en witte bloedcellen (WBC).
* **IL-6 (Interleukine 6):**
* Activeert WBC en stimuleert antistofproductie.
* Stimuleert de vorming van acute fase-eiwitten door hepatocyten.
* De productie wordt gestimuleerd door TNF-α en IL-1β.
* **Andere cytokines:** IL-12, IL-18.
* **Chemokines:** Een type cytokine dat de migratie van specifieke celpopulaties reguleert via chemotaxis, richting de plaats waar sentinelcellen aanwezig zijn (en dus de infectie zich bevindt). De belangrijkste is IL-8 (CXCL8).
#### Vasoactieve moleculen
* **Amines:**
* **Histamine:** Een derivaat van histidine. Veroorzaakt vasodilatatie en verhoogde vasculaire permeabiliteit. Cruciaal bij allergische/astmatische reacties.
* **Serotonine:** Een derivaat van tryptofaan. Veroorzaakt vasoconstrictie (vasodilatatie bij runderen) en speelt een rol in de acute ontstekingsreactie bij knaagdieren.
* **Peptiden (activatie door serine proteasen):**
* **Kinines (bv. bradykinine):** Veroorzaken vasodilatatie en verhoogde vasculaire permeabiliteit. Stimuleren neutrofielen en pijnreceptoren.
* **Anafylatoxines (C3a en C5a):** Ontstaan uit complementfactoren C3 en C5. Verhogeren vasculaire permeabiliteit, induceren histamine vrijlating door mestcellen en fungeren als chemokines (C5a).
* **Neuropeptiden (bv. substance P en neurokinine):** Veroorzaken vasodilatatie en stimuleren pijnreceptoren.
* **Lipiden (afkomstig van fosfolipiden via fosfolipase en arachidonzuur, omgezet door COX en LOX):**
* **Leukotriënen:** LTB4 is een krachtige chemoattractant voor neutrofielen. LTC4, LTD4, LTE4 verhogen de vasculaire permeabiliteit.
* **Prostaglandines:** Reguleren ontstekingsreacties, pijnsensatie en koorts. Soorten zijn PGE2, PGF2, tromboxanen, prostacyclines.
* **Platelet Activating Factor (PAF):** Versterkt neutrofiel adhesie, chemotaxis en activiteit.
### Kenmerken van een acute ontsteking
Acute ontsteking is cruciaal voor het opstarten van een effectieve aangeboren respons. Het zorgt voor de concentratie van immuuncellen en moleculen op de plaats van infectie of weefselbeschadiging. De klassieke kenmerken zijn:
* **Warmte (calor):** Verhoogde bloedtoevoer naar het ontstekingsgebied door vasodilatatie.
* **Roodheid (rubor):** Ook veroorzaakt door vasodilatatie en verhoogde bloedtoevoer.
* **Zwelling (tumor):** Verhoogde vasculaire permeabiliteit laat plasma, eiwitten en vocht uit de bloedbaan lekken naar het weefsel (oedeem), wat ook bijdraagt aan de migratie van leukocyten (diapedese).
* **Pijn (dolor):** Stimulatie van sensorische zenuwen door mediatoren zoals bradykinine en prostaglandines.
* **Functieverlies (functio laesa):** Gevolg van de andere ontstekingskenmerken.
#### Mediatoren en hun effecten
* **Warmte/Roodheid:** Histamine, TNF-α, IL-1β, bradykinine, neuropeptiden.
* **Zwelling:** Histamine (vasodilatatie, lekkage), bradykinine (vasodilatatie, permeabiliteit, neutrofilenstimulatie), leukotriënen (chemotaxis LTB4, permeabiliteit LTC4-LTE4), anafylatoxines (permeabiliteit, chemotaxis C5a), TNF-α (permeabiliteit, diapedese), IL-1β (permeabiliteit, diapedese, WBC activatie).
* **Pijn:** Bradykinine (pijnreceptoren), prostaglandines (pijnsensatie), neuropeptiden (pijnreceptoren).
### De acute fase respons
De acute fase respons wordt voornamelijk geïnduceerd door **IL-6**, dat de lever stimuleert tot de productie van acute fase-eiwitten.
#### Voorbeelden van acute fase-eiwitten:
* **CRP (C-reactief proteïne):** Bindt aan fosfocholine op bacteriën en apoptotische/necrotische cellen. Werkt als opsonine en activeert de klassieke complementcascade.
* **Serum Amyloïd A (SAA):** Werkt chemo-attractief voor neutrofielen, monocyten en T-cellen, en speelt een rol bij cholesteroltransport en weefselherstel. Dit is het belangrijkste acute fase-eiwit bij runderen, katten en paarden.
### Fagocytose
Fagocytose is een essentieel proces waarbij immuuncellen (fagocyten) pathogenen en celresten opnemen en vernietigen. Het proces verloopt in vier stappen:
1. **Chemotaxis:** Beweging van fagocyten naar de plaats van weefselbeschadiging of pathogenen, gestuurd door chemische gradiënten zoals DAMPs, complementfactoren (vooral C5a) en bacteriële producten (bv. N-formylpeptiden).
2. **Adhesie:** De binding van fagocyten aan pathogenen. Dit wordt sterk vergemakkelijkt door opsonisatie, waarbij pathogenen bedekt zijn met opsonines (bv. antistoffen, C3b, acute fase-eiwitten).
3. **Opname:** De fagocyt omsluit het pathogeen met uitstulpingen van het celmembraan, waardoor het in een fagosoom wordt opgenomen.
4. **Destructie:** Vernietiging van het opgenomen pathogeen binnen het fagosoom. Dit gebeurt via diverse mechanismen:
* **Acidificatie:** De pH in het fagosoom daalt tot 3,5-4 door protonpompen, wat bacterostatisch of bacteriolytisch werkt.
* **Toxische zuurstofradicalen (respiratoire uitbarsting):** NADPH-oxidase produceert superoxide, dat door superoxide dismutase (SOD) wordt omgezet in H₂O₂. Peroxidase kan dit verder omzetten in hypochloriet (OCl⁻) en OH⁻, die zeer reactief zijn en pathogenen afbreken.
* **Antimicrobiële peptiden:** Kationische eiwitten zoals defensines vormen poriën in de bacteriële membranen.
* **Enzymen:** Lysosomale enzymen zoals lysozyme (breekt peptidoglycaan af) en zure hydrolasen (werken bij lage pH).
* **Competitie:** Binding van essentiële componenten voor pathogenen, bv. ijzerbindende eiwitten zoals lactoferrine.
#### Belangrijkste fagocyterende cellen:
* Neutrofielen
* Macrofagen
* Dendritische cellen
#### Verwante cellen tegen grotere pathogenen:
* **Eosinofielen:** Behoren tot de granulocyten en bestrijden grote, niet-fagocyteerbare pathogenen zoals parasieten via degranulatie van toxische enzymen en eiwitten.
#### Bacteriële peptiden voor chemotaxis:
* **N-formylpeptiden:** Met name N-formyl-methionyl peptiden (bv. fMLP), bijproducten van bacteriële eiwitsynthese, worden herkend door specifieke receptoren op fagocyten.
#### Opsonines:
Moleculen die zich binden aan pathogenen en de fagocytose versterken door herkenning door opsoninereceptoren op fagocyten.
Voornaamste opsonines:
* Antistoffen (vooral IgG)
* Complementfactor C3b
* Acute fase-eiwitten (bv. C-reactief proteïne, MBL)
#### Neutrofiele substanties bij fagocytose:
* **ROS:** Via respiratory burst (superoxide, waterstofperoxide, hypochloriet).
* **MPO (myeloperoxidase):** Vormt hypochloorzuur, bacteriedodend.
* **Lysosomale enzymen:** Proteasen, elastase, cathepsines.
* **Defensines:** Kationische peptiden die poriën vormen.
* **Lysozyme:** Breekt peptidoglycaan af.
#### NETs (Neutrophil Extracellular Traps):
Neutrofielen kunnen structuren van DNA en eiwitten (met enzymen zoals elastase) uitscheiden om pathogenen te verstrikt te raken en te doden.
### Complementactivatie
Het complementsysteem is een reeks serum-eiwitten die elkaar activeren en betrokken zijn bij ontstekingen, opsonisatie en directe lysis van pathogenen.
#### Activatie-wegen van complement:
1. **Klassieke activatie:** Geactiveerd door antistoffen die aan het pathogeen binden.
2. **Mannose-bindend lectine (MBL) activatie:** MBL bindt aan mannose-residues op pathogenen.
3. **Alternatieve activatie:** Spontane C3-splitsing.
#### Gevolgen van complementactivatie:
* **Vorming van MACs (Membrane Attack Complexes):** Creëren poriën in de celmembraan, leidend tot osmotische lyse van het pathogeen.
* **Opsonisatie:** C3b wordt afgezet op pathogenen, wat de fagocytose versterkt.
* **Mediëren van ontsteking:**
* **Anafylatoxines (C3a, C5a):** Verhogen vasculaire permeabiliteit, activeren mestcellen en macrofagen.
* **Chemotaxis:** C5a is een krachtige chemoattractant voor neutrofielen, monocyten en eosinofielen.
* **Verwijderen van immuuncomplexen:** Rode bloedcellen met CR1 op hun oppervlak herkennen en transporteren immuuncomplexen bedekt met C3b naar de lever en milt voor fagocytose.
* **Interactie met andere enzymcascades:** C5a kan de stolling activeren en de fibrinolyse remmen.
#### Controle van complementactivatie:
Om schade aan lichaamseigen cellen te voorkomen, zijn er complementregulatoren:
* **C1INH:** Remt de klassieke en MBL-activatie door te binden aan C1r/C1s en MASP-1/MASP-2.
* **C3b- en C4b-bindende eiwitten:** Werken in op C3-convertases.
* **Factor H en C4bBP:** Onderscheiden lichaamseigen cellen van pathogenen op basis van de aanwezigheid van sialinezuur (Factor H) of heparansulfaat (C4bBP).
* **DAF, CR1, MCP:** Blokkeren de vorming van C3-convertases.
* **S-proteïne, CD59:** Verhinderen de vorming van MACs door C5b67-insertie of C9-polymerisatie te blokkeren.
#### Andere porievormende moleculen:
Naast MACs kunnen ook perforine (door CTLs en NK-cellen) en defensines (door neutrofielen en epitheelcellen) poriën vormen in celmembranen.
#### Cytokines en de lever:
IL-6 (en in mindere mate IL-1 en TNF-α) wordt geproduceerd door sentinelcellen en stimuleert de lever tot productie van acute fase-eiwitten, zoals CRP en SAA. CRP en MBL kunnen de complementactivatie opstarten (klassiek en MBL-activatie, respectievelijk).
### Overige lymfocyten naast T- en B-cellen
* **NK-cellen:** Doden virus-geïnfecteerde en tumorcellen zonder antigene-specificiteit.
* **γδ-T-cellen:** Hebben een γ-δ-TCR; vormen een brug tussen aangeboren en verworven immuniteit. Herkennen stress-liganden.
* **NKT-cellen:** Herkennen lipide/glycolipide antigenen via CD1d; produceren snel cytokines.
* **Innate Lymphoid Cells (ILCs):** Produceren cytokines en sturen mucosale immuunresponsen.
### Interferonen (IFN)
* **Types:** Type I (IFN-α, -β, -λ) en Type II (IFN-γ).
* **Functie:** Krachtige antivirale moleculen. Induceren een "virale status" in cellen door de productie van interferons-stimulerende genen (ISGs) te activeren, zoals PKR (blokkeert eiwitsynthese) en RNase L (breekt RNA af). IFN-γ stimuleert de Th1-respons en verhoogt MHC-I expressie.
* **Signalisatie:** Via Type II cytokinereceptoren en het JAK/STAT-pad.
### PAMPs en DAMPs
* **PAMPs (Pathogen Associated Molecular Patterns):** Conservatieve moleculaire structuren op pathogenen (bv. LPS, peptidoglycaan, viraal RNA) die door PRRs op sentinelcellen worden herkend.
* **DAMPs (Damage Associated Molecular Patterns):** Lichaamseigen moleculen (bv. HSPs, ECM-fragmenten) die vrijkomen bij weefselschade en een ontstekingsreactie induceren.
### Componenten van aspecifieke immuniteit
* **Fysieke barrières:** Huid, slijmvliezen.
* **Cellulaire componenten:** Fagocyten (neutrofielen, macrofagen, DC's), NK-cellen.
* **Humorale componenten:** Acute fase-eiwitten (CRP, SAA), complementfactoren, cytokines (interleukines, interferonen, cytotoxines, CSF, TGF-β, chemokines).
### NK-cellen
* **Functie:** Doden virus-geïnfecteerde en tumorcellen, immunomodulatie (IFN-γ productie).
* **Mechanisme:** Scannen cellen via inhiberende (herkennen MHC-I) en activerende receptoren. Bij verminderde MHC-I expressie of aanwezigheid van stress-eiwitten worden geactiveerd en doden ze doelcellen via degranulatie (perforine, granzymen) of FasL-Fas interactie.
## De verworven immuunrespons
De verworven immuunrespons is specifiek, bouwt geheugen op en wordt gemedieerd door lymfocyten (T- en B-cellen).
### Antigeenpresentatie
Antigenen worden door APC's gepresenteerd aan T-cellen via MHC-moleculen.
* **Exogene antigenen (via MHC-II):** Opgenomen door APC's (DC's, macrofagen, B-cellen). Verwerkt in endosomen/lysosomen en gepresenteerd aan CD4⁺ T-helpercellen.
* **Endogene antigenen (via MHC-I):** Gemaakt in de cel zelf (bv. virale eiwitten, tumorale eiwitten). Verwerkt door het proteasoom en gepresenteerd aan CD8⁺ cytotoxische T-cellen. Alle kernhoudende cellen kunnen MHC-I tot expressie brengen.
### MHC-moleculen
* **Genetische lokalisatie:** Gelegen op chromosoom 6 (HLA-complex in mensen). Bestaat uit clusters voor MHC klasse I en II, en andere genen.
* **Diversiteit:** Verwekt door polygenie (meerdere genen) en polymorfisme (veel allelen per gen), vooral in de antigeenbindende groeve. Dit zorgt voor een brede populatiebescherming.
* **Functie:**
* **MHC Klasse I:** Aanwezig op alle kernhoudende cellen; presenteert intracellulaire antigenen aan CD8⁺ T-cellen.
* **MHC Klasse II:** Aanwezig op APC's; presenteert extracellulaire antigenen aan CD4⁺ T-helpercellen.
#### Vergelijking MHC-I en MHC-II peptiden:
| Kenmerk | MHC-I | MHC-II |
| :------------ | :------------------------------ | :------------------------------------------------ |
| Lengte | Kort (8-10 AZ) | Langer (13-18 AZ, soms meer) |
| Herkomst | Endogeen (IC) | Exogeen (opgenomen via endocytose/macropinocytose) |
| Bron | Cytosol, proteasoom, ER | Endosomen/lysosomen |
| Herkenning door | CD8⁺ T-cellen | CD4⁺ T-cellen |
| Peptidegroeve | Gesloten aan beide uiteinden | Open, laat langere peptiden toe |
### Lymfocytenlokalisatie en -beweging
* **Primaire lymfoïde organen:** Thymus (T-cel rijping), beenmerg (B-cel rijping bij zoogdieren).
* **Secundaire lymfoïde organen:** Lymfeknopen, milt, MALT (Mucosa-Associated Lymphoid Tissue); plaatsen waar lymfocyten met antigenen interageren.
* **Homing:** Lymfocyten migreren naar specifieke weefsels via adhesiemoleculen (selectines, integrines) en chemokinereceptoren.
#### Adhesie bij lymfeknopen:
* **Labiele adhesie:** Selectines (bv. L-selectine op lymfocyten, P/E-selectine op endotheel) binden aan suikerstructuren, veroorzaakt "rollen".
* **Stabiele adhesie:** Integrines (bv. LFA-1 op lymfocyten) binden aan ICAM-1/2 op endotheel, na activatie door chemokines (bv. CCL21 voor T-cellen).
### T-cel maturatie in de thymus
* **Cortex:** Vorming functionele TCR, positieve selectie (herkenning MHC-I/II door corticale epitheelcellen). Thymocyten worden dubbel-positief (CD4⁺CD8⁺) en differentiëren naar enkel-positief.
* **Medulla:** Negatieve selectie (thymocyten die lichaamseigen antigenen herkennen via medullaire epitheelcellen worden geëlimineerd).
### De milt
* **Functie:** Filteren van antigenen uit het bloed, opslag van erytrocyten en bloedplaatjes.
* **Structuur:** Witte pulpa (lymfocyten, PALS, follikels) en rode pulpa (bloedfiltering). Antigenen worden in de marginale zone verwerkt en gepresenteerd, leidend tot T- en B-cel activatie.
### Lymfeknopen
* **Functie:** Filteren antigenen uit de lymfe, plaats van interactie tussen APC's, T- en B-cellen voor het opwekken van specifieke immuunresponsen.
* **Structuur:** Cortex (B-cellen, follikels, kiemcentra), paracortex (T-cellen, DC's), medulla (plasmacellen, macrofagen). HEV's (High Endothelial Venules) faciliteren lymfocyt extravasatie.
### T-cel receptor (TCR) diversiteit
* **Structuur:** α/β of γ/δ ketens, met variabele (V) en constante (C) domeinen.
* **Oorzaken diversiteit:**
* Polygenie (meerdere V, D, J, C genen).
* Somatische V(D)J-recombinatie.
* Junctie-diversiteit (N- en P-nucleotide inserties).
* Combinatie van verschillende zware en lichte ketens.
### T-cel signalisatie
Activatie via TCR en co-stimulatie (bv. B7-CD28) leidt tot vorming van transcriptiefactoren (NFAT, NFkB, AP-1) die genexpressie reguleren, met name voor IL-2, cruciaal voor T-cel proliferatie en overleving. Dit proces wordt gereguleerd door tyrosin kinasen en fosfatases.
### B-cel maturatie en activatie
* **Rijping:** In het beenmerg (primaten, knaagdieren) of bursa van Fabricius (vogels).
* **Activatie:** Vereist antigeenherkenning via de B-cel receptor (BCR) en hulp van T-helpercellen (CD40/CD40L interactie, cytokines).
### Cytokine signalisatie
Cytokines binden aan specifieke receptoren op celmembranen, wat via intracellulaire signaaltransductiewegen (bv. JAK/STAT) leidt tot genexpressie.
### Interferonen (IFN)
* **Functie:** Antiviraal, immunomodulerend.
* **Signalisatie:** Via Type II cytokinereceptoren en het JAK/STAT-pad.
### Antigenen en hun presentatie
* **B-cel epitopen:** 3D, herkend door BCR.
* **T-cel epitopen:** Lineair, gepresenteerd via MHC aan TCR.
### Immuunrespons bij infecties
* **Primaire vs. Secundaire respons:** Secundaire respons is sneller, sterker en gebruikt geheugencellen.
* **Immunogeniciteit van antigenen:** Bepaald door moleculair gewicht, complexiteit, stabiliteit, afbreekbaarheid en "vreemdheid".
* **Adjuvantia:** Stoffen die de immuunrespons versterken door o.a. een depot-effect, APC-activatie, en ruimtelijke organisatie.
### Vaccins
* **Levende verzwakte vaccins:** Hoge immuniteit, maar risico op virulentie.
* **Geïnactiveerde vaccins:** Veilig, maar lagere immuniteit en kortere bescherming.
* **Subunit vaccins:** Gebruiken specifieke antigenen (bv. recombinante eiwitten, toxoïden).
* **Andere types:** DNA-vaccins, RNA-vaccins.
### Immunologische testen
Verschillende methoden worden gebruikt om immuuncellen en hun functies te analyseren:
* **Celisolatie:** Dichtheidscentrifugatie, MACS, FACS, adhesie-gebaseerde methoden.
* **Functietesten:** Migratietest, adhesietest, viabiliteitstest, cytotoxiciteitstest, fagocytosetest, oxidative burst test, antigeenpresentatietest, cytokineproductietest, proliferatietest, ELISPOT.
* **Ligandbindingstesten:** ELISA, Immunoblotting, FIA.
* **Antistofdetectie:** ELISA, ELISPOT, dubbele immunodiffusie, agglutinatie, neutralisatietesten.
### Passieve immuniteit
Overdracht van antilichamen van de moeder naar het nageslacht (via placenta, colostrum) of via therapeutische toediening.
### Darmepitheel en mucosale immuniteit
Het darmepitheel vormt een barrière en speelt een actieve rol in de inductie van een mucosale immuunrespons, met name via Peyerse platen en M-cellen, en de productie van IgA. Lymfocyten "homen" naar de darm via specifieke receptoren (α4β7, CCR9) en liganden (MAdCAM-1, CCL25).
Dit studiehandleiding biedt een uitgebreid overzicht van de belangrijkste concepten binnen de immunologie. Een diepgaande studie van deze materie zal bijdragen aan een succesvolle examenvoorbereiding.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :----------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| Ag | Afkorting voor antigeen, een molecuul dat een immuunrespons kan opwekken. |
| APC | Antigeenpresenterende cel; gespecialiseerde cellen die antigenen verwerken en presenteren aan T-lymfocyten, essentieel voor het activeren van de verworven immuunrespons. |
| Chemotaxis | Het proces waarbij cellen worden aangetrokken tot een chemische gradiënt; essentieel voor de migratie van immuuncellen naar de plaats van infectie of ontsteking. |
| Cytokine | Een type klein eiwit dat door immuuncellen (en andere cellen) wordt uitgescheiden om te communiceren met andere cellen, wat cruciale rollen speelt bij ontstekingen, immuunregulatie en celgroei. |
| DAMPs | Damage Associated Molecular Patterns; moleculen die vrijkomen uit beschadigde of necrotische lichaamseigen cellen en een ontstekingsreactie kunnen initiëren. |
| Epitoop | Het specifieke deel van een antigeen dat door een antistof of T-celreceptor wordt herkend en waaraan het bindt. |
| Fagosoom | Een blaasje binnen een cel dat een opgenomen deeltje, zoals een bacterie, bevat; ontstaat tijdens fagocytose. |
| Histamine | Een vasoactieve amine die vrijkomt uit mestcellen en basofielen, cruciaal bij allergische reacties door vasodilatatie en verhoogde vasculaire permeabiliteit te veroorzaken. |
| IFN-ɣ | Interferon-gamma; een type II interferon, voornamelijk geproduceerd door T-cellen en NK-cellen, dat een belangrijke rol speelt bij het sturen van de immuunrespons en het activeren van macrofagen. |
| IL-6 | Interleukine-6; een cytokine dat een centrale rol speelt bij ontstekingen, activatie van leukocyten, antistofproductie en de vorming van acute fase-eiwitten in de lever. |
| MHC | Major Histocompatibility Complex; een groep genen die coderen voor eiwitten op het celoppervlak die betrokken zijn bij de presentatie van antigenen aan T-cellen, essentieel voor het onderscheid tussen lichaamseigen en lichaamsvreemd. |
| NK-cellen | Natural Killer cellen; lymfocyten die geïnfecteerde cellen en tumorcellen herkennen en doden zonder voorafgaande sensibilisatie (aangeboren immuniteit). |
| Opsonisatie | Het proces waarbij pathogenen worden bedekt met specifieke moleculen (opsonines) zoals antistoffen of complementcomponenten, wat de fagocytose door fagocyten vergemakkelijkt. |
| PAMPs | Pathogen Associated Molecular Patterns; conservatieve moleculaire structuren op micro-organismen die worden herkend door Pattern Recognition Receptors (PRRs) op immuuncellen, wat een aangeboren immuunrespons activeert. |
| PRRs | Pathogen Recognition Receptors; receptoren op immuuncellen die PAMPs en DAMPs herkennen en zo de aangeboren immuunrespons initiëren. |
| Sentinelcellen | Gespecialiseerde immuuncellen (macrofagen, dendritische cellen, mestcellen) die zich in weefsels bevinden op strategische locaties, waar ze constant de omgeving monitoren op tekenen van infectie of schade en de eerste ontstekingsreactie initiëren. |
| T-celreceptor (TCR) | Een receptor op de oppervlakte van T-lymfocyten die specifieke antigenen presenteert, in combinatie met MHC-moleculen, herkent en zo de T-cel activatie initieert. |
| TNF-α | Tumor Necrosis Factor-alfa; een pro-inflammatoire cytokine die een breed scala aan effecten heeft, waaronder vasodilatatie, verhoogde vasculaire permeabiliteit en activatie van endotheelcellen. |
| Vasoactief | Stoffen die de diameter van bloedvaten beïnvloeden, resulterend in vasodilatatie (verwijding) of vasoconstrictie (vernauwing), en ook de vasculaire permeabiliteit kunnen verhogen. |