Cover
立即免费开始 B11 antilichamenTCRv2023 2 (2).pptx
Summary
# Antilichamen en hun toepassingen
Dit deel van het document behandelt de verschillende soorten antilichamen, hun productie, modificatie en specifieke toepassingen in diagnostiek en therapie, inclusief polyklonale en monoklonale antistoffen, ELISA en flowcytometrie.
### 1.1 Polyklonale antistoffen
Polyklonale antistoffen worden geproduceerd uit het serum van een geïmmuniseerd individu. Ze vormen een mengsel van antilichamen, waarvan slechts een deel gericht is tegen het specifieke antigeen van interesse. De aanwezige antistoffen kunnen van verschillende isotypes zijn (IgG1, IgG2, IgG3, IgG4) en herkennen diverse epitopen op hetzelfde antigeen. Humane immuunglobulinepreparaten bevatten doorgaans antistoffen tegen veelvoorkomende pathogenen zoals rhinovirus, RSV en adenovirus, maar niet tegen HIV of HCV, aangezien de donoren seronegatief zijn voor deze virussen.
**Toepassingen van polyklonale antistoffen:**
* **Passieve immuniteit:** Directe toediening van antistoffen om tijdelijke bescherming te bieden.
* **Polyvalente immunoglobulines:** Opgezuiverd uit het bloed van gezonde volwassen donoren, bevatten antistoffen tegen frequent voorkomende virussen. Gebruikt bij B-celdefecten en auto-immuunziekten.
* **Specifieke immunoglobulines:** Afkomstig van hyperimmune of gevaccineerde donoren. Voorbeelden zijn:
* Anti-D: voor rhesusnegatieve zwangere vrouwen.
* Anti-HBV: na een prikaccident.
* Antitetanus: voor wondbehandeling.
* Anti-rabiës: na beet van een verdacht dier (vaak in combinatie met vaccinatie).
* Anti-CMV: voor profylaxe en behandeling van transplantatiepatiënten.
* **Onderdrukking van immuniteit:** Anti-thymocyten globulines (ATG), afkomstig van geïmmuniseerd konijnenserum, worden gebruikt bij transplantatie om de immuunrespons te onderdrukken.
### 1.2 Monoklonale antistoffen
Monoklonale antistoffen zijn een homogene populatie van antistoffen die elk slechts één specifiek epitoop herkennen. Ze bestaan uit één type zware keten en één type lichte keten. Alle productiebatches van een monoklonaal antistofproduct zijn identiek.
**Productie van monoklonale antistoffen:**
De productie verloopt klassiek via hybridoomtechnologie:
1. Een muis wordt geïmmuniseerd met het gewenste antigeen (bijvoorbeeld humane thymuscellen).
2. B-cellen worden geïsoleerd uit de milt van de gemuniseerde muis.
3. Deze B-cellen worden gefuseerd met een myeloomcel (een maligne plasmacel die zelf geen antistoffen produceert).
4. De resulterende hybridoomcellen zijn snel delend en produceren het specifieke antistof.
5. Na selectie kan het gewenste hybridoom worden geïsoleerd.
**Voorbeeld:** OKT3 is een monoklonaal antistof dat één epitoop herkent op T-cellen, specifiek de CD3-eiwitten die geassocieerd zijn met de T-celreceptor (TCR).
**Uitdagingen bij murien (muizen) monoklonale antistoffen:**
Murien monoklonale antistoffen kunnen bij injectie in mensen immunogeniciteit opwekken, wat leidt tot de vorming van anti-muis antilichamen. Dit vermindert hun effectiviteit doordat immuuncomplexen snel worden verwijderd. Om dit tegen te gaan, worden murien antistoffen vermenselijkt.
### 1.3 Gehumaniseerde monoklonale antistoffen
Vermenselijkingstechnieken worden toegepast om de immunogeniteit van monoklonale antistoffen te verminderen.
* **Chimere antistoffen:** Bezitten de muizen afkomstige variabele regio's (V_H en V_L) voor antigeenbinding, terwijl de constante regio's humaan zijn. De keuze van het humane isotype is gebaseerd op gewenste effecten, zoals binding aan Fc-receptoren (voor NK-celactiviteit) of complementactivatie. De benaming eindigt vaak op "-ximab".
* **Gehumaniseerde antistoffen:** Hierbij zijn alleen de complementaire-determining regions (CDR's) van de zware en lichte keten afkomstig van de muis, de rest is humaan. De benaming eindigt vaak op "-zumab".
* **Humane monoklonale antistoffen:** Volledig humaan, maar technisch moeilijker te produceren omdat gerichte immunisatie van mensen niet mogelijk is. De benaming eindigt vaak op "-mumab".
* **Fusie-eiwitten:** Bestaan uit een receptor gebonden aan het constante deel van een antistof. De benaming eindigt vaak op "-cept".
**Targets van monoklonale antistoffen:**
Monoklonale antistoffen kunnen gericht zijn tegen verschillende celoppervlaktemoleculen, zoals CD20, HER2, CD19, en fungeren als checkpointblokkers of anti-cytokine middelen (gericht tegen IL-1, IL-6, TNF, IL-23, etc.).
### 1.4 Enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA)
ELISA is een veelgebruikte methode voor het detecteren en kwantificeren van specifieke eiwitten, waaronder virussen, antilichamen, hormonen en toxines.
**Werkingsprincipe:**
1. Een antigeen (bijvoorbeeld een deel van een virus) wordt vastgezet op de wand van een plastic putje.
2. Serum van de patiënt wordt toegevoegd. Antistoffen in het serum die specifiek aan het antigeen binden, blijven achter na wegwassen.
3. Een secundair antilichaam, een anti-humaan immuunglobuline antilichaam dat gekoppeld is aan een enzym (bijvoorbeeld peroxydase), wordt toegevoegd. Dit bindt aan de eventueel gebonden humane antistoffen.
4. Na opnieuw wegwassen blijft alleen het enzym-gelabelde antilichaam achter waar het doel-antilichaam aanwezig was.
5. Toevoeging van een substraat voor het enzym leidt tot een kleurreactie in de positieve putjes, wat de aanwezigheid van het doelwit aangeeft.
ELISA is een belangrijke diagnostische test in de microbiologie, naast PCR en kweek.
### 1.5 Flowcytometrie of FACS (fluorescentie-geactiveerde cel sortering)
Flowcytometrie wordt gebruikt om cellen te kwantificeren en te karakteriseren op basis van hun celoppervlaktemoleculen. Het is essentieel voor het meten van aantallen T-cellen, B-cellen en NK-cellen in bloed.
**Werkingsprincipe:**
1. Bloedmonsters worden behandeld met monoklonale antistoffen die gelabeld zijn met fluorescerende stoffen (bijvoorbeeld anti-CD3, anti-CD20, anti-CD56). Elke antistof heeft een unieke kleur (rood, groen, blauw).
2. Deze antistoffen binden specifiek aan de celmembranen van de betreffende celtypen (T-cellen, B-cellen, NK-cellen).
3. De cellen passeren één voor één door een laserstraal. De laser exciteert de fluorescerende labels, waardoor licht wordt uitgezonden in specifieke golflengtes.
4. Een detector vangt dit fluorescente licht op.
5. De data worden weergegeven in een meerdimensionale plot, waarbij elk punt een individuele cel vertegenwoordigt en gekarakteriseerd wordt door de combinatie van fluorescente signalen.
**CiteSeq en Single-cell transcriptomics:**
* **CiteSeq:** Hierbij worden antistoffen gelabeld met oligonucleotiden. Cellen worden individueel verwerkt en gesequenced, waardoor gelijktijdige detectie van tot 250 antistoffen mogelijk is.
* **Single-cell transcriptomics:** Cellen worden in afzonderlijke druppeltjes verpakt en hun RNA wordt gesequenced. Dit geeft inzicht in de genexpressie op individueel celniveau.
### 1.6 Diagnostiek: anemie door rode bloedcel destructie
Dit betreft aandoeningen waarbij antilichamen de rode bloedcellen van een kind aanvallen, leidend tot hemolyse.
* **Niet-harmonische zwangerschap:** Verschillen in genetisch materiaal, zoals HLA en bloedgroepen, tussen moeder en kind leiden doorgaans niet tot afstoting. Echter, bij overdracht van foetale cellen naar de maternale circulatie kan antilichaamvorming optreden.
* **Anti-HLA antistoffen:** Kunnen worden gevormd en indien van IgG-type, de placenta passeren en binden aan foetale cellen. Meestal zonder symptomen.
* **Anti-A en Anti-B antistoffen:** Moeders met bloedgroep O produceren deze antistoffen, die soms van IgG-type zijn en de placenta kunnen passeren. Dit kan geelzucht veroorzaken bij het kind door hemolyse van rode bloedcellen.
* **Resus- of Kell-incompatibiliteit:** Bij rhesusnegatieve of Kell-negatieve moeders die een positief kind dragen (als de vader positief is), kan bij een eerste zwangerschap sensibilisatie optreden. Deze IgG-antilichamen (anti-RhD, anti-K) binden aan rode bloedcellen en rode cel precursors van het kind, wat leidt tot fagocytose door macrofagen in de milt. Dit kan ernstige hemolytische ziekte van de pasgeborene veroorzaken. Hoewel preventie met anti-RhD IgG de incidentie heeft verminderd, is Kell-incompatibiliteit zeldzamer maar potentieel ernstiger.
* **Diagnose:** Een directe Coombs-test op de rode bloedcellen van het kind kan de diagnose bevestigen. IgG-antilichamen agglutineren niet spontaan; de toevoeging van een anti-IgG antilichaam (bijvoorbeeld konijn-anti-humaan IgG) leidt wel tot agglutinatie, wat wijst op de aanwezigheid van IgG-antilichamen gebonden aan de rode bloedcellen.
### 1.7 Passieve immunisatie
Passieve immunisatie, zoals de toediening van anti-RhD IgG aan rhesusnegatieve moeders, voorkomt immunisatie door te binden aan foetale RhD-positieve rode bloedcellen die in de maternale circulatie terechtkomen. Dit induceert een inhibitoire Fc-receptor respons op naïeve B-cellen, wat de vorming van anti-RhD antistoffen voorkomt.
**Mechanisme bij auto-immuunziekten:**
Toediening van gammaglobulines bij auto-immuunziekten zoals idiopathische trombopenie (ITP) kan via een soortgelijk mechanisme werken, waarbij de antistoffen de werking van B-cellen blokkeren.
### 1.8 Antilichaam engineering
Modificaties aan antilichaamstructuren worden toegepast om hun therapeutische eigenschappen te verbeteren.
* **Basisstructuur van een Ig:** Bestaat uit twee identieke zware en twee identieke lichte ketens. Het variabele domein (V_H en V_L) bevat de CDR's die verantwoordelijk zijn voor antigeenbinding.
* **Fragmenten van antistoffen:**
* **Fv domein:** Kleinste deel voor antigeenbinding (V_H + V_L).
* **scFv (single-chain fragment variable):** V_H en V_L domeinen verbonden door een flexibele peptideketen.
* **Fab fragment:** Kan enzymatisch of recombinant worden verkregen.
* **F(ab')_2 fragment:** Twee Fab-fragmenten verbonden door cystinebruggen.
* **V_HH immunoglobulines (bij kamelen en lama's):** Uniek doordat hun Fv-domein slechts uit één V_H-domein bestaat. Dit vereenvoudigt de productie van specifieke antistoffen.
* **Bispecifieke antistoffen:** Hebben twee paren V_H/V_L-domeinen met verschillende specificiteiten. Ze kunnen bijvoorbeeld gericht zijn tegen een tumor-specifiek antigeen én tegen het TCR/CD3-complex.
* **BiTEs (bispecific T cell engagers):** Een polypeptideketen die T-cellen naar tumorcellen leidt. Binding aan CD3 activeert de T-cel, wat leidt tot tumordoding. Deze T-cel activatie is onvoldoende voor proliferatie en cytokineproductie op zichzelf.
**Effectorme mechanismen van Ig's:**
* **Complementactivatie:** Kan leiden tot cellysis, maar is minder effectief tegen lichaamscellen door inhibitoren zoals DAF.
* **ADCC (Antibody-Dependent Cell-mediated Cytotoxicity):** Killing van doelwitten door NK-cellen.
* **ADCP (Antibody-Dependent Cellular Phagocytosis):** Fagocytose van doelwitten door macrofagen, gemedieerd door Fc-receptoren. Dit is een belangrijk mechanisme voor rituximab (anti-CD20), aangezien CD20-activatie apoptose induceert.
**Toepassingen:** Anti-tumorale therapieën, bijvoorbeeld bij B-cel lymfomen (anti-CD20) en borstkanker (anti-HER2).
* **HLE (half-life extending):** Technologieën om de halfwaardetijd van antilichamen te verlengen.
* **Blinatumomab:** Een anti-CD19 T-cell engager.
### 1.9 Transgene T-celreceptoren (TCR)
T-cellen kunnen genetisch gemodificeerd worden om een extra, tumor-specifieke TCR tot expressie te brengen. Deze therapie is vaak HLA-afhankelijk, wat de toepassing beperkt. Transgene TCR's kunnen zowel cytoplasmatische als nucleaire antigenen targetten.
### 1.10 Chimere Antigeen Receptoren (CARs)
CARs zijn synthetische receptoren die T-cellen kunnen worden aangebracht om tumorcellen te herkennen.
* **Structuur:** Een CAR bestaat uit een extracellulair scFv-deel (afkomstig van een antistof, bijvoorbeeld anti-CD20) dat bindt aan het antigeen op de tumorcel. Dit is niet HLA-gerestricteerd. Het scFv is verbonden met een transmembraanpeptide en een signaaltransducerende sequentie, typisch van CD3.
* **Generaties CARs:**
* **Eerste generatie CARs:** Bevatten enkel de CD3-signaleringssequentie. Ze kunnen tumorcellen doden, maar hebben beperkte overleving *in vivo*.
* **Tweede generatie CARs:** Bevatten naast de CD3-sequentie ook een costimulatoire sequentie (bijvoorbeeld van CD28). Dit leidt bij antigeenbinding tot zowel TCR-signalering als costimulatoire signalering, met als gevolg activatie, proliferatie en cytokineproductie. Deze cellen overleven langer *in vivo* en zijn krachtige effectorcellen.
* **Effecten:**
* **"On target, on tumor" effect:** Effectieve tumordoding.
* **"On target, off tumor" neveneffect:** Het doelantigeen is ook aanwezig op gezonde cellen (bijvoorbeeld CD20 op B-cellen), wat leidt tot toxiciteit.
* **Cytokinestorm:** Een zware immuunrespons na CAR-T celtherapie, die levensbedreigend kan zijn en behandeld kan worden met anti-IL-6 antistoffen.
### 1.11 Transfer van virale immuniteit
Bij patiënten met immuundeficiëntie, bijvoorbeeld na transplantatie, kan reactivatie van CMV optreden.
* **Passieve CMV-immunisatie:** Toediening van CMV-specifieke antistoffen is een eenvoudige en effectieve methode voor patiënten, maar geneest de infectie niet volledig omdat CMV intracellulair is.
* **CMV-specifieke T-cel transfer:**
* **Isolatie uit stamceldonor:** Kan worden gedaan op basis van HLA-tetrameren (specifiek voor een bepaald HLA-type met een CMV-peptide) of op basis van IFN-γ productie na stimulatie met CMV-peptiden.
* **Voordelen:** Kan CD4+ en CD8+ T-cellen bevatten en is toepasbaar voor alle patiënten (bij IFN-γ methode).
* **Nadelen:** HLA-specifiek (tetrameer methode) en omslachtige celisolatie (IFN-γ methode).
* **Vereiste:** T-cellen moeten HLA-antigenen delen met de patiënt en de patiënt moet tolerant zijn voor de getransfereerde cellen. Enkele duizenden cellen per kilogram lichaamsgewicht kunnen al genezend zijn.
---
# Diagnostiek van anemie door rode bloedcel destructie
Dit onderwerp behandelt de diagnostiek van anemie die wordt veroorzaakt door de destructie van rode bloedcellen, met een specifieke focus op antilichaam-gemedieerde mechanismen zoals hemolytische ziekte van de pasgeborene.
## 2. Diagnostiek van anemie door rode bloedcel destructie
Anemie door destructie van rode bloedcellen, ook wel hemolytische anemie genoemd, kan verschillende oorzaken hebben, waaronder immuun-gemedieerde processen. Bij pasgeborenen kan dit leiden tot de hemolytische ziekte van de pasgeborene.
### 2.1 Immuun-gemedieerde hemolytische anemie
Deze vorm van anemie ontstaat wanneer antilichamen zich hechten aan de rode bloedcellen van het kind, wat leidt tot hun destructie. Dit kan gebeuren door incompatibiliteit tussen moeder en kind op het gebied van bloedgroepen of rhesusfactoren.
#### 2.1.1 Bloedgroepincompatibiliteit (ABO)
Moeders met bloedgroep O kunnen spontaan antistoffen (IgM en/of IgG) aanmaken tegen bloedgroep A en B. Als het kind bloedgroep A of B heeft, kunnen deze antistoffen via de placenta de foetus bereiken en de rode bloedcellen van het kind afbreken, wat leidt tot geelzucht.
#### 2.1.2 Rhesus- (RhD) en Kell-incompatibiliteit
Ernstigere vormen van hemolytische ziekte kunnen ontstaan bij rhesus-negatieve moeders met een rhesus-positief kind, of bij Kell-negatieve moeders met een Kell-positief kind. Bij een eerste zwangerschap kan de rhesus-negatieve moeder immuniseren en antistoffen (voornamelijk IgG) aanmaken tegen de rode bloedcellen van het kind. Deze antistoffen zijn van het IgG-type, kunnen de placenta passeren en binden specifiek aan rode bloedcellen en hun voorlopers van het kind. Dit leidt tot fagocytose van deze cellen door macrofagen in de milt. De gevolgen voor een volgend kind met een positieve bloedgroep zijn desastreus.
> **Tip:** De preventie bij rhesus-negatieve moeders heeft ervoor gezorgd dat deze aandoening nauwelijks nog voorkomt. Kell-incompatibiliteit is zeldzamer, maar de ernstiger vorm blijft een aandachtspunt.
### 2.2 Diagnostische methoden
De diagnose van immuun-gemedieerde hemolytische anemie bij pasgeborenen wordt ondersteund door specifieke tests.
#### 2.2.1 Directe Coombs-test
De directe Coombs-test wordt uitgevoerd op de rode bloedcellen van het kind. Hierbij wordt een anti-IgG-antilichaam toegevoegd aan de rode bloedcellen. Als er IgG-antilichamen op de rode bloedcellen gebonden zijn, zal het anti-IgG-antilichaam zorgen voor agglutinatie van de rode bloedcellen, wat de aanwezigheid van antistoffen aantoont.
> **Voorbeeld:** Als de rode bloedcellen van het kind antistoffen van het kind dragen, zal de toevoeging van een "rabbit anti-human IgG" serum leiden tot zichtbare klontering (agglutinatie) van de rode bloedcellen.
#### 2.2.2 Indirecte Coombs-test
De indirecte Coombs-test wordt gebruikt om antistoffen in het serum van de moeder te detecteren. Hierbij wordt serum van de moeder getest op de aanwezigheid van antistoffen tegen de rode bloedcellen van het kind. Dit is essentieel voor het identificeren van potentieel risicovolle antistoffen vóór de geboorte of bij een eerdere zwangerschap.
### 2.3 Preventie en behandeling
#### 2.3.1 Preventie van Rhesus-immunisatie
Bij rhesus-negatieve zwangere vrouwen wordt profylactisch anti-D immunoglobuline (anti-RhD) toegediend. Dit voorkomt immunisatie van de moeder tegen de rhesus-positieve rode bloedcellen van de foetus.
> **Werkingsmechanisme van anti-Rh antistoffen ter preventie:** Anti-RhD IgG-antilichamen binden zich aan de foetale rhesus-positieve rode bloedcellen die mogelijk in de bloedbaan van de moeder terechtkomen. Deze gebonden antistoffen worden vervolgens snel opgeruimd door macrofagen. Dit proces voorkomt dat de B-cellen van de moeder effectief worden gestimuleerd om zelf antistoffen te produceren tegen het RhD-antigeen, waardoor immunisatie wordt voorkomen. Een mogelijk mechanisme is de activering van een inhibitoire Fc-receptor op naïeve B-cellen, wat leidt tot suppressie van de immuunrespons.
#### 2.3.2 Passieve immunisatie met gammaglobulines
Bij auto-immuunziekten, zoals idiopathische trombocytopenische purpura (ITP), kunnen hoge doses intraveneuze gammaglobulines (IVIg) worden gebruikt. Het werkingsmechanisme hierbij is complex en kan onder andere het blokkeren van Fc-receptoren op macrofagen omvatten, waardoor de destructie van bloedcellen wordt verminderd.
> **Tip:** De toediening van immunoglobulines bij auto-immuunziekten kan dus ook een therapeutisch effect hebben, mogelijk via modulatie van de immuunrespons.
---
# Innovatieve celtherapieën met T-cellen
Dit gedeelte behandelt de genetische modificatie van T-cellen voor therapeutische doeleinden, met name voor de bestrijding van tumoren, en de transfer van virale immuniteit.
### 3.1 Genetisch gemodificeerde T-cellen
T-cellen kunnen genetisch gemodificeerd worden om nieuwe therapeutische functies te verkrijgen. Twee belangrijke strategieën hierbij zijn de introductie van transgene T-celreceptoren (TCRs) en chimere antigeenreceptoren (CARs).
#### 3.1.1 Transgene T-celreceptoren (TCR)
Het inbrengen van een transgene TCR in T-cellen introduceert een tweede receptor met een specifieke affiniteit voor tumoren. Deze therapie is echter vaak HLA-afhankelijk, wat betekent dat de effectiviteit afhangt van de HLA-type compatibiliteit tussen de patiënt en de gemodificeerde T-cellen. Transgene TCRs kunnen gericht zijn tegen zowel cytoplasmatische als nucleaire antigenen.
#### 3.1.2 Chimere antigeenreceptoren (CARs)
CARs zijn kunstmatig gecreëerde receptoren die eigenschappen van antistoffen combineren met signaaltransducerende sequenties. Ze bestaan typisch uit een extracellulair deel, vaak een single-chain variable fragment (scFv) afgeleid van een antistof, dat bindt aan tumor-specifieke antigenen. Dit deel is verbonden met een transmembraanpeptide en vervolgens met een intracellulaire signaaltransducerende sequentie.
##### 3.1.2.1 Eerste generatie CARs
Deze CARs bevatten enkel een CD3 signaaltransducerende sequentie. Hoewel ze tumorcellen kunnen doden, hebben ze een beperkte overlevingskans *in vivo*, wat resulteert in minimale effectiviteit.
##### 3.1.2.2 Tweede generatie CARs
Tweede generatie CARs integreren naast de CD3 signalering ook een costimulerende sequentie, zoals die van CD28. Dit leidt tot gecombineerde TCR- en costimulator signalering na antigenbinding, wat resulteert in T-celactivatie, proliferatie en cytokineproductie. Deze cellen kunnen niet alleen tumorcellen doden, maar ook *in vivo* vermenigvuldigen en langdurig overleven, waardoor ze krachtige effectorcellen worden.
> **Tip:** Tweede generatie CARs zijn essentieel voor een duurzame antitumorale respons.
##### 3.1.2.3 Voordelen en nadelen van CAR-therapie
Een belangrijk voordeel van CARs is dat ze niet HLA-gerestricteerd zijn, waardoor ze breder inzetbaar zijn dan TCR-therapie. Ze kunnen echter wel membraanantigenen targetten.
Een mogelijke bijwerking van CAR-therapie is het "on target, off tumor" effect, waarbij het getargete antigen ook op gezonde cellen voorkomt (bijvoorbeeld CD20 op gezonde B-cellen). Na infusie van CAR-T cellen kan een ernstige cytokinestorm optreden, die levensbedreigend kan zijn en intensieve zorg vereist. Behandeling met anti-IL6 antistoffen kan hierbij waardevol zijn.
> **Voorbeeld:** BlinaTumomab is een bispecifieke T-cel engager (BiTE) die gericht is tegen CD19 op tumorcellen en het CD3 complex op T-cellen, waardoor T-cellen worden geretarget om tumoren te doden.
### 3.2 Transfer van virale immuniteit
Bij patiënten met immuundeficiëntie, vaak als gevolg van transplantatie, kan reactivatie van virussen zoals CMV (Cytomegalovirus) leiden tot ziekte.
#### 3.2.1 Behandeling van CMV-reactivatie
* **Medicamenteuze behandeling:** Dit is de standaardbehandeling.
* **Passieve immunisatie met CMV-specifieke antistoffen:** Dit is een gemakkelijke methode, toepasbaar bij alle patiënten en eenvoudig toe te dienen zonder immuunreacties. Echter, gezien CMV een intracellulair pathogeen is, zijn antistoffen niet genezend.
* **CMV-specifieke T-cel transfer:** Dit is een potentieel genezende methode, maar vereist celtransplantatie. Dit is niet voor iedereen geschikt, aangezien HLA-identieke donoren noodzakelijk zijn. Zelfs de infusie van enkele duizenden cellen kan genezend zijn.
##### 3.2.1.1 Isolatie van CMV-specifieke T-cellen
* **Isolatie gebaseerd op HLA-tetrameren:** Dit maakt het mogelijk CMV-specifieke T-cellen te isoleren uit stamceldonoren die CMV-seropositief zijn. Een voordeel is de relatieve eenvoud van isolatie. Een nadeel is dat deze methode beperkt is tot patiënten met het HLA-A2-type en enkel CD8+ T-cellen isoleert, exclusief CD4+ helpercellen.
* **Isolatie gebaseerd op IFN-$\gamma$ productie:** Hierbij worden T-cellen gestimuleerd met een CMV-immunodominant peptide, waarna de IFN-$\gamma$ productie gemeten wordt. Dit heeft als voordeel dat zowel CD4+ als CD8+ T-cellen geïsoleerd kunnen worden en het voor alle patiënten bruikbaar is. Het nadeel is echter dat deze celisolatie omslachtiger is.
> **Tip:** Bij CMV-behandeling is celtransfer (T-cellen) curatief, waar passieve immunisatie met antistoffen puur ondersteunend is. De noodzaak van HLA-compatibiliteit voor T-celtransfer is een belangrijke beperking.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Immuunglobulines (Ig) | Proteïnen die door plasmacellen worden geproduceerd als reactie op de aanwezigheid van antigenen; ze spelen een cruciale rol in het immuunsysteem door pathogenen te neutraliseren en te markeren voor vernietiging. |
| IgG | Het meest voorkomende type immuunglobuline in bloed en lichaamsvloeistoffen; het is in staat om de placenta te passeren en speelt een belangrijke rol bij de bescherming tegen infecties en auto-immuunziekten. |
| Polyklonale antistoffen | Een mengsel van verschillende antistoffen die worden geproduceerd door meerdere B-celklonen; deze antistoffen herkennen verschillende epitopen op hetzelfde antigeen. |
| Monoklonale antistoffen | Antistoffen die afkomstig zijn van een enkele B-celkloon en daardoor specifiek één enkel epitoop herkennen; ze worden geproduceerd met behulp van hybridoomtechnologie en zijn essentieel in diagnostiek en therapie. |
| Gehumaniseerde monoklonale antistoffen | Monoklonale antistoffen waarbij de variabele regio"s van een muisachtig antistof zijn vervangen door de variabele regio"s van een humaan antistof, om immunogeniciteit bij menselijke patiënten te verminderen. |
| ELISA (Enzyme-linked Immunosorbent Assay) | Een veelzijdige laboratoriumtechniek die wordt gebruikt om de aanwezigheid en concentratie van specifieke antigenen of antistoffen in een monster te meten, vaak door middel van enzymgelabelde detectie. |
| Flowcytometrie (FACS) | Een techniek die wordt gebruikt om fysieke en chemische kenmerken van deeltjes, zoals cellen, te meten en te sorteren terwijl ze door een laserstraal stromen; het labelen met fluorescerende antistoffen maakt specifieke celpopulaties detecteerbaar. |
| Passieve immunisatie | De toediening van reeds gevormde antistoffen aan een individu om onmiddellijke bescherming tegen een ziekteverwekker te bieden, zonder dat het lichaam zelf antistoffen hoeft te produceren. |
| Antilichaam engineering | Het proces van het aanpassen van antilichaamstructuren met behulp van biotechnologische methoden om hun specificiteit, affiniteit of functionele eigenschappen te verbeteren voor therapeutische of diagnostische doeleinden. |
| Transgene T-celreceptoren (TCR) | T-celreceptoren die genetisch zijn gemodificeerd om een specifieke tumorantigeen te herkennen, waardoor T-cellen gericht kunnen worden ingezet tegen kankercellen. |
| Chimere antigeenreceptoren (CARs) | Synthetische receptoren die aan de oppervlakte van T-cellen worden tot expressie gebracht om kankercellen te herkennen en te elimineren, onafhankelijk van het MHC-molecuul; ze combineren domeinen van antistoffen en T-celsignaalmoleculen. |
| Cytokine storm | Een potentieel dodelijke overmatige immuunreactie gekenmerkt door een massale afgifte van pro-inflammatoire cytokines, die kan optreden na bepaalde immuuntherapieën zoals CAR-T celtherapie. |
| Hemolytische ziekte van de pasgeborene | Een aandoening die optreedt wanneer antistoffen van de moeder de rode bloedcellen van de foetus afbreken, vaak als gevolg van bloedgroep- of resusfactorincompatibiliteit. |
| Epitopen | De specifieke delen van een antigeen waaraan een antilichaam of T-celreceptor bindt; een antigeen kan meerdere verschillende epitopen bevatten. |
| Fc-receptor | Een receptor op het oppervlak van immuuncellen (zoals macrofagen en NK-cellen) die bindt aan het Fc-deel (constante deel) van antistoffen, wat leidt tot de activatie van deze cellen en de eliminatie van pathogenen. |
| scFv (single-chain variable fragment) | Een recombinant eiwit dat bestaat uit de variabele domeinen van de zware en lichte keten van een antilichaam, verbonden door een flexibele linker; het behoudt de antigenbindingscapaciteit van het volledige antilichaam. |