Cover
立即免费开始 16_extracellulaire infecties.pdf
Summary
# Extracellulaire infecties met pathogenen zoals E. coli
Dit onderwerp behandelt de mechanismen achter infecties veroorzaakt door extracellulaire bacteriën, met een focus op E. coli, inclusief hun overdracht, incubatie, immuniteit, virulentie, symptomen, diagnose, verloop, complicaties en behandeling [1](#page=1).
### 1.1 E. coli en zijn niche
*Escherichia coli* (E. coli) is een bacterie die voornamelijk voorkomt in het darmkanaal van mensen en warmbloedige dieren, waar het deel uitmaakt van de normale commensale flora. Vanwege deze prevalentie fungeert E. coli als een indicator van fecale contaminatie in drinkwater. Hoewel E. coli overal aanwezig is, koloniseert het normaal gesproken alleen de dunne en dikke darm vanwege de daar heersende geschikte omstandigheden. Veranderingen in de lichaamseigen barrières, zoals na antibiotica-inname of bij chronisch zieke personen, kunnen leiden tot abnormale kolonisatie van andere locaties zoals de keel, vochtige huidplooien, of chronische wonden zoals decubitus [3](#page=3).
Een aanzienlijk deel van het E. coli-genoom is variabel, met de aanwezigheid van extra genen en 'pathogenicity islands' (PAI's). Deze PAI's bevatten genetische elementen die de bacterie pathogeniciteit verlenen, waardoor sommige stammen urineweginfecties en gastro-intestinale infecties kunnen veroorzaken. Naast deze specifieke pathogene stammen kunnen commensale E. coli-stammen conditionele infecties veroorzaken wanneer de barrières van het lichaam of het immuunsysteem verzwakt zijn [3](#page=3).
#### 1.1.1 Conditionele infecties met 'commensale' E. coli
Conditionele infecties door commensale E. coli treden vaak op als gevolg van een verminderde barrièrefunctie van het lichaam. Afwijkingen in de urinewegen of verzwakte weerstand kunnen leiden tot infecties van de galblaas en galwegen (cholecystitis) of urinewegen. Bij abnormale kolonisatie van de huid, bijvoorbeeld door maceratie, kunnen oppervlakkige ontstekingen ontstaan, zoals intertrigo in de liezen of otitis externa in de gehoorgang [4](#page=4).
E. coli kan diepere weefsels bereiken en inflammatie veroorzaken, zoals peritonitis en buikabcessen, of wondinfecties na een operatie. Deze infecties zijn vaak menginfecties waarbij de virulentiefactoren van verschillende soorten bacteriën elkaar aanvullen. Wanneer cellen in de bloedbaan terechtkomen, kunnen ze worden meegevoerd naar andere locaties, wat leidt tot metastatische infecties zoals meningitis of artritis. De aanwezigheid van specifieke O- en K-antigenen kan de kans op deze metastasering vergroten. Hoewel er door blootstelling aan verschillende stammen geleidelijk immuniteit wordt opgebouwd, zorgt de grote variatie aan stammen ervoor dat er altijd nieuwe stammen opduiken waarvoor nog geen beschermende immuniteit bestaat [4](#page=4).
### 1.2 Virulentiefactoren van E. coli
De virulentiefactoren van E. coli kunnen worden onderverdeeld in die welke aanwezig zijn bij alle stammen en die welke specifiek zijn voor uro- en enteropathogenen [13](#page=13).
#### 1.2.1 Virulentiefactoren aanwezig bij alle stammen
* **Adhesines:** Moleculen die de bacterie helpen zich te hechten aan lichaamscellen [13](#page=13).
* **Hemolysine:** Een toxine dat cytotoxisch werkt en rode bloedcellen kan beschadigen [13](#page=13).
* **Kapsels:** Structuren die de bacterie beschermen tegen fagocytose door immuuncellen [13](#page=13).
* **Sideroforen:** Moleculen die ijzer binden, wat essentieel is voor bacteriële groei [13](#page=13).
* **O-antigenen:** Sommige O-antigenen (somatische antigenen) kunnen het complementsysteem remmen, wat de bacterie helpt te overleven [13](#page=13).
* **Endotoxine:** Aanwezig in de celwand van gramnegatieve bacteriën, wat een belangrijke rol speelt bij het ontketenen van ontstekingsreacties [13](#page=13).
#### 1.2.2 Virulentiefactoren aanwezig bij uro- en enteropathogenen
Naast de algemene virulentiefactoren beschikken pathogene stammen over extra adhesines en toxines die specifiek gericht zijn op het veroorzaken van infecties in de urinewegen en het maag-darmkanaal [13](#page=13).
### 1.3 Infecties met pathogene E. coli stammen
#### 1.3.1 Uropathogene E. coli (UPEC)
E. coli is de meest voorkomende verwekker van urineweginfecties (UWI's). Dit wordt deels verklaard doordat de bacterie altijd aanwezig is in de darm, nabij de urinewegen. Hoewel bevorderende factoren zoals problemen met blaaslediging, veranderingen in de darmflora, het gebruik van blaassondes, en ziekenhuisomgevingen UWI's kunnen veroorzaken met diverse gramnegatieve staven, is E. coli hierin dominant. E. coli veroorzaakt ook 'spontane' UWI's, met name bij vrouwen, door de aanwezigheid van meer virulente stammen die gespecialiseerde adhesines (vooral Type 1 pili) bezitten om zich aan het blaas- en nierepitheel te hechten. De aanwezigheid van specifieke receptoren op deze epitheelcellen en genetische factoren bepalen of een stam cystitis of pyelonefritis veroorzaakt [14](#page=14).
#### 1.3.2 Gastro-intestinale infecties door E. coli
Diarree is wereldwijd een belangrijke oorzaak van ziekte en sterfte, vooral in armere landen waar feco-orale overdracht frequent voorkomt. Naast virale en andere bacteriële verwekkers, is ook enteropathogene E. coli een oorzaak van diarree. Er zijn verschillende klinische manifestaties van E. coli-geïnduceerde diarree, variërend van milde gastroenteritis tot ernstige dysenterie (met etter en bloed in de ontlasting) en complicaties op afstand zoals het Hemolytisch Uremisch Syndroom (HUS) [15](#page=15).
#### 1.3.3 Overzicht van mogelijke reservoirs en transmissieroutes van pathogene E. coli
Pathogene E. coli-stammen kunnen in diverse dierlijke reservoirs worden aangetroffen en zich tussen dieren verspreiden. Fecale materie kan voedsel, irrigatiewater, recreatief of drinkwater besmetten. Mensen kunnen besmet raken na het consumeren van besmet voedsel of water, of via direct contact met gekoloniseerde dieren. Secundaire transmissie tussen mensen kan plaatsvinden, met name in kinderdagverblijven of verpleeghuizen. Voedsel kan besmet raken door onjuiste bereidingspraktijken, zoals contact van rauw vlees met ander voedsel, of door besmette voedselbereiders bij onvoldoende handhygiëne. Besmetting van recreatief of drinkwater kan optreden via menselijk rioolwater. Dit schema beschrijft voornamelijk de faeco-orale transmissie van E. coli als veroorzaker van diarree, een patroon dat vergelijkbaar is voor veel andere gastro-intestinale infectieverwekkers [16](#page=16).
#### 1.3.4 Overzicht van verschillende enteropathogene E. coli's
E. coli-stammen kunnen diarree op diverse manieren veroorzaken, wat resulteert in verschillende ziektebeelden en complicaties [18](#page=18).
* **Enteropathogene E. coli (EPEC):** Hechten zich aan het darmepitheel en vervlakken de microvilli [18](#page=18).
* **Shiga toxin-producing E. coli (STEC):** Produceren Shiga-toxine en worden verder besproken [18](#page=18).
* **Enterotoxigene E. coli (ETEC):** Bezitten 'colonization factors' (CFs) voor aanhechting en produceren enterotoxines die vergelijkbaar zijn met choleratoxine, leidend tot water- en elektrolytenverlies [18](#page=18).
* **Enteroaggregative E. coli (EAEC):** Vormen biofilms op de mucosa en vertonen 'aggregative adherence' (AA) patronen, ook wel beschreven als 'gestapelde bakstenen' [18](#page=18).
* **Diffusely adherent E. coli (DAEC):** Hechten zich los over het oppervlak van de darmwand en vormen een 'diffuse adherence' (DA) patroon [18](#page=18).
* **Adherent invasive E. coli (AIEC):** Koloniseert de intestinale mucosa, kan epitheelcellen binnendringen en repliceren in macrofagen. AIEC gebruikt type I pili voor adhesie aan darmcellen [18](#page=18).
* **Enteroinvasieve E. coli (EIEC):** Net als *Shigella* sp., zijn EIEC intracellulaire pathogenen die de mucosale cellen penetreren via M-cellen, de submucosa bereiken, submucosale macrofagen doden en zich verder verspreiden door laterale invasie van colonocyten [18](#page=18).
#### 1.3.5 STEC shiga toxin producerende E. coli
STEC-stammen bezitten naast specifieke adhesines ook Shiga-toxine en andere genen of PAI's die via bacteriofagen of plasmiden worden overgedragen. Enterohemorragische E. coli (EHEC) en verotoxine producerende E. coli (VTEC) zijn (bijna) synoniemen van STEC. Het ziektebeeld varieert van gewone diarree tot bloederige diarree, al dan niet gecompliceerd door Hemolytisch Uremisch Syndroom (HUS). De eerste fase kenmerkt zich door diarree, vaak bloederig, als gevolg van lokale celschade door het toxine. De tweede fase, die 7 tot 10 dagen later kan optreden, is een complicatie van de toxine-werking op diverse cellen, waaronder niercellen, wat leidt tot trombocytopenie, hemolytische anemie en acute nierinsufficiëntie. Op de locaties van deze letsels zijn doorgaans geen bacteriën meer aanwezig; het toxine werkt dus op afstand van de infectiehaard [19](#page=19).
Een bekende STEC is *E. coli* O157:H7, hoewel niet alle stammen van dit serotype pathogeen zijn en omgekeerd verschillende andere stammen dezelfde ziekte kunnen veroorzaken. Deze O157 E. coli-stam is sterk geassocieerd met rundvee en rundvlees, wat grote gevolgen heeft gehad voor het beheer van voedselveiligheid, met name in fastfoodketens waar onvoldoende doorbakken vlees een risico vormt. De laboratoriumdiagnostiek richt zich minder op het opzoeken van typische serotypes en meer op het aantonen van de toxines in ontlasting of in gekweekte E. coli-stammen met moleculaire technieken, meestal uitgevoerd in referentielaboratoria [19](#page=19).
**Intermezzo: De 'HUS' epidemie in Duitsland in 2011**
Een nieuwe stam van *Escherichia coli* O104:H4 veroorzaakte in mei-juni 2011 een ernstige uitbraak van voedselgerelateerde ziekte in Noord-Duitsland. De ziekte werd gekenmerkt door bloederige diarree met een hoge frequentie van ernstige complicaties, waaronder HUS. Aanvankelijk werd gedacht dat een enterohemorragische (EHEC) stam van E. coli de oorzaak was, maar later bleek het een enteroaggregatieve E. coli (EAEC) stam te zijn die de genen voor Shiga-toxineproductie had verworven. HUS ontstaat door de binding van Shiga-toxine aan de globotriaosylceramide (Gb3) receptor op het oppervlak van het glomerulaire endotheel. De beschadiging van de nierfunctie leidt tot nierinsufficiëntie, wat tijdelijk of definitief nierdialyse (of niertransplantatie) kan vereisen [20](#page=20).
Tijdens de epidemie in Duitsland in 2011 waren er 4075 gevallen in 16 landen, met 908 gevallen van HUS die hemodialyse vereisten, en 50 doden. De bacterie was onbekend, wat de identificatie ervan aanvankelijk bemoeilijkte. De bron van de infectie werd aanvankelijk toegeschreven aan komkommers en tomaten, wat leidde tot een instorting van de Europese groentemarkt met aanzienlijke economische schade. Later bleek dat de bron fenegriek-zaadjes was, afkomstig uit Egypte, die mogelijk waren besproeid met water dat besmet was met fecale materie van vee [21](#page=21) [22](#page=22).
### 1.4 Diagnose van E. coli infecties
De diagnostiek van E. coli-infecties verschilt afhankelijk van de locatie en het type infectie.
* **E. coli en urineweginfecties (UWI's):** Urine is een type II-staal, wat betekent dat contaminatie door bacteriën uit de omgeving (urethra, vulva) altijd mogelijk is. Daarom wordt bij de afname van urine zorg besteed, en wordt de urine kwantitatief gekweekt om alleen uropathogene bacteriën te identificeren. De drempelwaarde voor een positieve kweek hangt af van de afname, het geslacht van de patiënt en de aanwezigheid van symptomen [23](#page=23).
* **E. coli en diarree:** Ontlasting is een type III-staal met altijd aanwezige bacteriën; het laboratorium moet de verwekkers van diarree herkennen (meestal met selectieve media). Enteropathogene E. coli-stammen (in brede zin) kunnen alleen met moleculaire technieken van commensale stammen worden onderscheiden, wat in de praktijk zelden gebeurt, waardoor de diagnose van diarree door E. coli moeilijker is dan die door andere verwekkers [23](#page=23).
* **E. coli en diepe infecties (abcessen, cholecystitis):** Voor infecties van de buikholte of galwegen is vaak geen staal beschikbaar, tenzij er een operatie plaatsvindt. Bij meningitis of artritis kan materiaal verkregen worden door punctie. Hemoculturen kunnen de verwekker soms detecteren, maar zijn kwetsbaar voor contaminatie [23](#page=23).
* **E. coli in chronische wonden:** Chronische wonden zijn vaak gecontamineerd met E. coli en andere bacteriën, maar dit betekent niet per definitie dat er een infectie is die behandeld moet worden [23](#page=23).
#### 1.4.1 Typering van E. coli
Historisch gezien werd serotypering, gebaseerd op O- (somatisch), H- (flagellair) en K- (kapsel) antigenen, gebruikt om E. coli-stammen te onderscheiden. Deze serotypes waren vaak geassocieerd met specifieke pathotypes. Hoewel de duidelijkheid van het verband tussen serotypes en enteropathogene eigenschappen minder sterk is gebleken dan eerder gedacht, wordt serotypering nog steeds deels gebruikt. Tegenwoordig zijn er ook diverse nieuwe moleculaire technieken beschikbaar voor stamtypering [24](#page=24).
### 1.5 Behandeling van E. coli infecties
De behandeling van E. coli-infecties omvat antibiotherapie, chirurgische interventies en supportieve zorg.
#### 1.5.1 Antibiotherapie
* **Algemeenheden:** De gevoeligheid van E. coli voor antibiotica is in de loop der tijd afgenomen door toenemende resistentie. De mate van resistentie varieert per individu en wordt beïnvloed door antibioticadruk en overdracht, vooral in ziekenhuisomgevingen [25](#page=25).
* **Niet behandelen met antibiotica:** In sommige gevallen, zoals bij asymptomatische bacteriurie, is antibiotica-behandeling niet geïndiceerd. Bij de meeste gevallen van diarree, en met name bij STEC-infecties, kan antibiotica-toediening zelfs leiden tot meer complicaties [25](#page=25).
* **Antibiotica bij menginfecties:** Bij infecties zoals buikabcessen of peritonitis, die vaak veroorzaakt worden door een mengsel van bacteriën, wordt de keuze van het antibioticum gebaseerd op richtlijnen zoals de BAPCOC-richtlijnen [25](#page=25).
#### 1.5.2 Chirurgische behandeling
Chirurgische ingrepen zijn essentieel voor de behandeling van abcessen, waarbij pus en necrotisch weefsel worden verwijderd. Ook het herstellen van de anatomie kan nodig zijn om onderliggende afwijkingen te corrigeren en de bron van de ontsteking te elimineren [25](#page=25).
#### 1.5.3 Supportieve behandeling
Bij zeer ernstige infecties die de bloeddruk en orgaanfuncties beïnvloeden, is supportieve therapie noodzakelijk, waaronder ondersteuning van de bloeddruk, ventilatie en nierdialyse [25](#page=25).
#### 1.5.4 Gevoeligheid van E. coli voor antibiotica
De tabel toont de veranderende gevoeligheid van E. coli voor verschillende antibiotica over een periode van ongeveer 20 jaar, zowel in de huisartsenpraktijk als in het ziekenhuis. Een vergelijking tussen urine-isolaten uit 1995 en 2014 bij vrouwen met cystitis laat een significante toename in resistentie zien voor antibiotica zoals amoxicilline, cotrimoxazol en ofloxacine. Stammen uit het UZ Gent, zowel van patiënten die korter dan 5 dagen opgenomen waren als van patiënten die langer dan 5 dagen opgenomen waren, tonen eveneens hogere resistentieniveaus vergeleken met 1995 [26](#page=26).
> **Tip:** Let op de toenemende resistentie van E. coli tegen gangbare antibiotica, vooral bij infecties opgelopen in de ziekenhuisomgeving. Dit onderstreept het belang van rationeel antibioticagebruik en het belang van resistentiebewaking.
---
# Afweer tegen pyogene bacteriën
Dit gedeelte beschrijft de immuunrespons tegen pyogene bacteriën, inclusief de inflammatoire reactie, de rol van cytokines, het bloedbeeld tijdens infectie, en de effector mechanismen zoals fagocyten, antilichamen en complement.
### 2.1 De inflammatoire respons op een bacteriële infectie
De lokale aanwezigheid van bacteriën wordt gedetecteerd door weefselmacrofagen, die pathogen recognition receptoren (PRRs) bezitten, zoals Toll-like receptors (TLRs). Deze receptoren kunnen pathogen-associated molecular patterns (PAMPs) detecteren, bijvoorbeeld de lipopolysaccharide (LPS) uit de celwand van gramnegatieve bacteriën via het TLR4/CD14 complex [7](#page=7).
Geactiveerde macrofagen fagocyteren bacteriën en scheiden cytokines (zoals IL-1, IL-6, IL-8, TNF) en prostaglandines uit, die de inflammatoire respons induceren. Deze mediatoren, samen met geactiveerd complement en histamine uit mestcellen, leiden tot de klassieke symptomen van inflammatie [7](#page=7):
1. **Verhoogde vasculaire permeabiliteit**: Dit veroorzaakt lokale accumulatie van plasmafactoren en vocht, resulterend in zwelling (tumor) [7](#page=7).
2. **Verhoogde bloeddoorstroming**: Vasodilatatie leidt tot verhoogde bloedtoevoer, wat zich manifesteert als roodheid (rubor) en warmte (calor). Dit faciliteert de instroom van rekruterende cellen, zoals neutrofielen, die door IL-8 worden aangetrokken om bacteriën op te ruimen [7](#page=7).
3. **Pijn en functieverlies**: Zwelling en inflammatoire mediatoren stimuleren pijnzenuwen (dolor) en kunnen het functioneren van het aangedane orgaan of de regio belemmeren (functio laesa) [7](#page=7).
Deze reactie, die de vijf kardinale symptomen van inflammatie (tumor, calor, rubor, dolor, functio laesa) omvat, is gericht op het snel opruimen van bacteriën door middel van fagocytose, mede ondersteund door opsonisatie en directe lyse door complement. Naast lokale reacties kunnen systemische effecten optreden, zoals koorts, die mogelijk nuttig is voor het versnellen van het metabolisme en het immuunsysteem, en de inductie van acute fase eiwitten in de lever (bv. CRP) gemedieerd door IL-6 [7](#page=7).
> **Tip:** Pyogene bacteriën zijn bacteriën die pus produceren [2](#page=2).
#### 2.1.1 Cytokines en hun rol
Cytokines zijn kleine eiwitten (~ 25 kDa) die door specifieke cellen worden afgescheiden en door binding aan specifieke receptoren responsen induceren. Chemokines zijn chemoattractie-cytokines, terwijl interleukines (IL) cytokines zijn die door en op leukocyten inwerken. Verschillende pathogenen kunnen verschillende receptoren en dus verschillende cytokines induceren [5](#page=5).
### 2.2 Effector arm
De afweer tegen extracellulaire, pyogene bacteriën berust op verschillende elementen:
* **Neutrofielen**: Cruciale fagocyten in de initiële respons [9](#page=9).
* **Antilichamen**: Mede verantwoordelijk voor opsonisatie en complementactivatie [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Complement**: Een systeem van eiwitten dat pathogenen kan lyseren en de fagocytose kan bevorderen [7](#page=7) [9](#page=9).
* **Oxidatieve burst**: Productie van reactieve zuurstofspecies door fagocyten om bacteriën te doden [9](#page=9).
* **NETosis**: Ejectie van kernmateriaal door neutrofielen, waarbij DNA en andere componenten een netwerk vormen dat bacteriën vangt [9](#page=9).
> **Tip:** Antilichamen kunnen zowel IgG (systemisch) als IgA (mucosaal) zijn. Interferon speelt ook een rol in de afweer [8](#page=8).
### 2.3 Inflammatoire respons op een bacteriële infectie: bloedbeeld
De mediatoren die vrijkomen tijdens een inflammatoire respons hebben systemische effecten die diagnostisch relevant zijn. Typische veranderingen in het bloedbeeld omvatten [10](#page=10):
* **Verhoging van neutrofielen**: Vaak met een toename van immatuurere vormen ('linksverschuiving', zoals staven en metamyelocyten) [10](#page=10).
* **Trombocytose**: Een verhoogd aantal bloedplaatjes [10](#page=10).
* **Acute fase eiwitten**: Positieve acute fase eiwitten zoals C-reactief proteïne (CRP), serum amyloid A, haptoglobine en fibrinogeen nemen toe in concentratie [10](#page=10).
* **Afname van negatieve acute fase eiwitten**: Proteïnen zoals transferrine, serumijzer en spiegels van andere metalen dalen in concentratie. Deze ionen zijn essentieel voor bacteriële metabolisme en worden lager aangeboden om replicatie af te remmen [10](#page=10).
Deze chemische veranderingen in het bloed beïnvloeden de sedimentatiesnelheid van rode bloedcellen (bloedbezinking, ESR), een aspecifieke indicator van inflammatie [10](#page=10).
### 2.4 Complicaties van pyogene bacteriële infecties
#### 2.4.1 Abces
Een abces is een gelokaliseerde ophoping van pus, die ontstaat wanneer de inflammatoire respons onvoldoende is om de infectie volledig te klaren, of wanneer de pathogenen structuren creëren die fagocytose bemoeilijken [2](#page=2).
#### 2.4.2 Septische shock
Septische shock is een levensbedreigende toestand die wordt veroorzaakt door een gegeneraliseerde inflammatoire respons op een infectie, waarbij de bloeddruk gevaarlijk daalt en orgaandysfunctie kan optreden. Dit kan het gevolg zijn van de massale vrijzetting van inflammatoire mediatoren zoals TNF [2](#page=2) [5](#page=5).
---
# Complicaties van bacteriële infecties
Dit onderwerp behandelt de complicaties die kunnen ontstaan uit bacteriële infecties, met een focus op abcessen en septische shock, inclusief hun oorzaken, kenmerken en risicofactoren.
### 3.1 Abces
Een abces is een complicatie die ontstaat wanneer de inflammatoire respons op een bacteriële infectie niet snel genoeg de bacteriën kan klaren. Dit kan gebeuren wanneer de afweer van de gastheer verminderd is, de bacteriën massaler aanwezig zijn, of moeilijk te elimineren zijn. Het resulteert in collecties van bacteriën en granulocyten, die samen dode afweercellen en bacteriën vormen, leidend tot ettercollecties [11](#page=11).
* **Ontstaan:** Een abces wijst op een reactie van de gastheer, wat op zich een positief teken is ("pus bonum et laudabile") [11](#page=11).
* **Kenmerken:** Het abces is een afgekapselde collectie vocht die moeilijk penetreerbaar is voor immuuncellen en antibiotica [11](#page=11).
* **Gevolgen:** Deze collecties kunnen lichaamsholten vullen (empyeem, bijvoorbeeld door *E. coli* in de buikholte na darmperforatie) of zich in het weefsel afkapselen [11](#page=11).
* **Behandeling:** Een abces wordt beschouwd als een "zwaard van Damocles" en moet zo snel mogelijk worden aangepakt, indien nodig door incisie en chirurgie ("ubi pus, ibi evacua") [11](#page=11).
### 3.2 Septische shock
Septische shock is een levensbedreigende complicatie van infecties, gekenmerkt door massieve systemische inflammatoire reacties. Dit kan ontstaan bij massale invasie van bacteriën, waardoor veel macrofagen tegelijkertijd mediatoren vrijgeven [12](#page=12).
* **Oorzaak:** Systemische inflammatoire reacties bij infecties, vaak door massale bacteriële invasie en de daaruit voortvloeiende mediëtorvrijgave door macrofagen [12](#page=12).
* **Kenmerken:**
* Systemische vasodilatatie (bloeddrukval: shock) [12](#page=12).
* Diffuse intravasculaire stolling [12](#page=12).
* Capillaire lekkage [12](#page=12).
* Multiorgaanfalen [12](#page=12).
* **Experimentele uitlokking:** Septische shock kan experimenteel worden uitgelokt door intraveneuze injectie van Lipopolysaccharide (LPS) [12](#page=12).
* **Risicogroepen:** Patiënten met gereduceerde klaringscapaciteit zijn bijzonder kwetsbaar voor sepsis. Dit omvat patiënten met [12](#page=12):
* Asplenie (verhoogd risico op infecties met gekapselde bacteriën zoals pneumokokken) [12](#page=12).
* Neutropenie [12](#page=12).
* Deficiënties in het complementsysteem of antilichamen [12](#page=12).
* **Behandeling:** Interventies zoals anti-TNF, anti-IL6 en anti-HMGB antistoffen hebben onvoldoende effect laten zien. Combinaties van anti-cytokines worden onderzocht [12](#page=12).
### 3.3 Factoren die bijdragen aan complicaties
Complicaties van bacteriële infecties, zoals abcessen en septische shock, zijn vaak het gevolg van een verminderde barrière functie van het lichaam [4](#page=4).
* **Afwijkingen van afvoerwegen:** Infecties van de galblaas, galwegen (cholecystitis) of urinewegen kunnen optreden bij afwijkingen van afvoerwegen of weerstandsdalingen, wat duidt op een beschadigde barrière [4](#page=4).
* **Huidcolonisatie:** Bij abnormale kolonisatie van de huid, bijvoorbeeld door maceratie, kunnen oppervlakkige ontstekingen ontstaan zoals intertrigo (liezen) of otitis externa (gehoorgang), wat wijst op gewijzigde omstandigheden bij de barrières [4](#page=4).
* **Diepere weefselinfecties:** *E. coli* kan diepere weefsels bereiken en inflammatie (diffuse ontsteking en/of abces) veroorzaken, zoals peritonitis, buikabcessen en postoperatieve wondinfecties. Deze infecties zijn vaak menginfecties waarbij de virulentiefactoren van verschillende bacteriële soorten elkaar aanvullen, wat duidt op massief beschadigde barrières [4](#page=4).
* **Metastatische infecties:** Cellen die in de bloedbaan terechtkomen, kunnen via metastase leiden tot infecties op andere plaatsen, zoals meningitis of artritis. De aanwezigheid van specifieke O- en K-antigenen bevordert dit [4](#page=4).
* **Immuniteit:** Hoewel contact met bacteriën leidt tot opbouw van immuniteit, zorgt de grote variëteit aan stammen ervoor dat er altijd nieuwe stammen opduiken waarvoor beschermende immuniteit ontbreekt [4](#page=4).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Extracellulaire pathogenen | Micro-organismen die buiten de gastheercellen infecties en ziekten veroorzaken, zoals veel bacteriën. Deze pathogenen leven en vermenigvuldigen zich voornamelijk in lichaamsvloeistoffen en weefsels. |
| Pyogene bacteriën | Bacteriën die etter (pus) veroorzaken, gekenmerkt door een ontstekingsreactie met ophoping van neutrofielen en celresten. Ze leiden vaak tot abcessen en andere weefselschade. |
| Primo-infectie | De eerste blootstelling aan een pathogeen, waarbij het immuunsysteem nog geen specifieke immuniteit heeft opgebouwd. Dit kan leiden tot een manifeste infectie. |
| Virulentie | De mate waarin een pathogeen in staat is om ziekte te veroorzaken. Dit omvat eigenschappen zoals infectie, weefselschade, en ontwijking van het immuunsysteem. |
| Incubatieperiode | De tijd tussen de blootstelling aan een pathogeen en het optreden van de eerste symptomen van de ziekte. Deze periode varieert sterk per ziekteverwekker. |
| Aangeboren immuniteit | De natuurlijke, niet-specifieke afweer van het lichaam tegen pathogenen. Dit omvat fysieke barrières, fagocyterende cellen en inflammatoire reacties. |
| Symptomatologie | De studie en beschrijving van de symptomen die geassocieerd zijn met een bepaalde ziekte of aandoening. Het omvat de manifestaties van ziekte zoals waargenomen door de patiënt of clinicus. |
| Laboratoriumdiagnostiek | Het gebruik van laboratoriumtests, zoals bloedonderzoek, kweken en moleculaire methoden, om ziekten te diagnosticeren, de oorzaak ervan te identificeren en de effectiviteit van behandelingen te volgen. |
| Complicaties | Ongewenste en vaak ernstige gevolgen die optreden als gevolg van een primaire ziekte, behandeling of medische aandoening. Ze kunnen de prognose negatief beïnvloeden. |
| Septische shock | Een levensbedreigende aandoening waarbij een ernstige infectie leidt tot een wijdverbreide ontsteking, vasodilatatie, lage bloeddruk en orgaanfalen. Het is een stadium van sepsis. |
| Cytokines | Kleine eiwitten die signaleringsmoleculen zijn en een cruciale rol spelen in de communicatie tussen cellen, met name in het immuunsysteem. Ze reguleren ontsteking, celgroei en differentiatie. |
| Chemokines | Een subgroep van cytokines die verantwoordelijk zijn voor de chemoattractie van cellen, met name immuuncellen, naar specifieke locaties in het lichaam, zoals een infectiehaard. |
| Interleukines | Een belangrijke groep cytokines die voornamelijk worden uitgescheiden door leukocyten en een breed scala aan effecten hebben op immuunrespons, celgroei en differentiatie. |
| Inflammatoire respons | Een complexe biologische reactie van het lichaam op schadelijke prikkels, zoals infecties of weefselbeschadiging. Kenmerkende symptomen zijn roodheid, warmte, zwelling en pijn. |
| Macrophagen | Grote fagocyterende cellen die deel uitmaken van het immuunsysteem. Ze ruimen celresten, vreemde stoffen en pathogenen op en presenteren antigenen aan T-cellen. |
| Pathogen Recognition Receptors (PRRs) | Receptoren op immuuncellen die moleculaire patronen herkennen die geassocieerd zijn met pathogenen (PAMPs), zoals lipopolysaccharide (LPS) of viraal RNA. |
| PAMPs (Pathogen-Associated Molecular Patterns) | Moleculaire structuren die algemeen voorkomen op micro-organismen en die door PRRs van het immuunsysteem worden herkend, wat een immuunrespons activeert. |
| LPS (Lipopolysaccharide) | Een belangrijk bestanddeel van de celwand van gramnegatieve bacteriën. Het is een krachtig immuunstimulerend middel dat een sterke ontstekingsreactie kan uitlokken. |
| TLRs (Toll-Like Receptors) | Een familie van PRRs die op het oppervlak van of in endosomen van immuuncellen voorkomen en specifieke PAMPs herkennen om immuunreacties te activeren. |
| Fagocyteren | Het proces waarbij cellen, zoals macrofagen en neutrofielen, ziekteverwekkers, celresten of andere deeltjes "opeten" en afbreken. |
| Cytokines | Kleine eiwitten die door cellen worden gesecreteerd en fungeren als signaalmoleculen in de celcommunicatie, met name in het immuunsysteem. |
| Prostaglandines | Lipideverbindingen die betrokken zijn bij verschillende fysiologische processen, waaronder ontsteking, pijn en koorts. Ze worden gevormd in reactie op weefselschade. |
| Vasodilatatie | Het verwijden van bloedvaten, wat leidt tot een verhoogde bloeddoorstroming naar het getroffen gebied. Dit is een belangrijk onderdeel van de inflammatoire respons. |
| Tumor (zwelling) | De ophoping van vloeistof en ontstekingscellen in een weefsel, resulterend in lokale zwelling. Een van de klassieke tekenen van ontsteking. |
| Calor (warmte) | Een toename van de lokale temperatuur in het ontstoken weefsel, veroorzaakt door een verhoogde bloeddoorstroming. |
| Rubor (roodheid) | Roodheid van de huid of het slijmvlies op de plaats van ontsteking, veroorzaakt door een verhoogde bloedtoevoer naar het gebied. |
| Dolor (pijn) | Pijn op de plaats van ontsteking, veroorzaakt door de stimulatie van pijnreceptoren door inflammatoire mediatoren. |
| Functio laesa (functieverlies) | Beperking of verlies van de normale functie van het aangedane weefsel of orgaan als gevolg van ontsteking en zwelling. |
| Opsonisatie | Het proces waarbij pathogenen worden bedekt met moleculen zoals antilichamen of complementcomponenten, waardoor ze beter herkenbaar en fagocyteerbaar worden voor immuuncellen. |
| Complement | Een systeem van eiwitten in het bloed dat helpt bij de afweer tegen infecties door pathogenen te lyseren, ontsteking te bevorderen en opsonisatie te vergemakkelijken. |
| Antilichamen | Y-vormige eiwitten geproduceerd door B-cellen die specifieke antigenen binden op pathogenen, waardoor deze geneutraliseerd of gemarkeerd worden voor vernietiging. |
| Koorts | Een verhoogde lichaamstemperatuur, vaak als reactie op infectie. Het kan helpen de metabolisme te versnellen en de replicatie van sommige pathogenen te remmen. |
| Acute fase eiwitten | Eiwitten die in concentratie veranderen tijdens een ontstekingsreactie. Positieve acute fase eiwitten (bv. CRP) stijgen, negatieve (bv. transferrine) dalen. |
| CRP (C-reactief proteïne) | Een eiwit dat geproduceerd wordt door de lever als reactie op ontsteking. Het is een marker voor acute fase eiwitten en wordt gebruikt om de ernst van ontsteking te meten. |
| Neutrofielen | Een type witte bloedcel (granulocyt) dat een belangrijke rol speelt in de aangeboren immuunrespons, met name in de fagocytose van bacteriën en schimmels. |
| Linksverschuiving | Een toename van immature witte bloedcellen (zoals staven en metamyelocyten) in het bloedbeeld, wat duidt op een verhoogde productie van deze cellen als reactie op infectie of ontsteking. |
| Thrombocytose | Een verhoogd aantal bloedplaatjes (trombocyten) in het bloed, wat kan optreden bij ontstekingsreacties. |
| Transferrine | Een eiwit dat ijzer transporteert in het bloed. De concentratie ervan daalt tijdens acute fase reacties om ijzer beschikbaarheid voor bacteriën te verminderen. |
| Bloedbezinking (ESR) | Een meting van hoe snel rode bloedcellen naar de bodem van een testbuis bezinken. Een verhoogde ESR duidt op de aanwezigheid van ontsteking in het lichaam. |
| Abces | Een gelokaliseerde ophoping van etter (pus) in een weefsel, die ontstaat als gevolg van een infectie en een immuunrespons. |
| Empyeem | Een ophoping van pus in een bestaande lichaamsholte, zoals de pleuraholte of de buikholte. |
| UBI PUS IBI EVACUA | Een Latijnse uitdrukking die betekent "waar pus is, daar moet het geëvacueerd worden". Dit principe wordt toegepast bij de behandeling van abcessen door drainage. |
| Diffuse intravasculaire stolling (DIC) | Een ernstige stoornis waarbij abnormale stolling in kleine bloedvaten optreedt, wat leidt tot bloedingen en orgaanfalen. Vaak geassocieerd met sepsis. |
| Capillaire lek | Verhoogde doorlaatbaarheid van de haarvaten, wat leidt tot het lekken van vocht en eiwitten uit de bloedbaan naar de omringende weefsels. Kan bijdragen aan shock. |
| Multiple orgaan falen (MOF) | Het falen van meerdere organen als gevolg van een ernstige ziekte of letsel, vaak gezien bij ernstige infecties zoals septische shock. |
| Pathogenicity Islands (PAI) | Segmenten van het genoom van bacteriën die genetisch materiaal bevatten dat geassocieerd is met virulentie, zoals toxines of adhesines. Ze kunnen horizontaal worden overgedragen. |
| Uro-pathogene E. coli | Stammen van E. coli die specifiek urineweginfecties veroorzaken, zoals cystitis en pyelonefritis. Ze beschikken over adhesines die zich binden aan epitheelcellen in de urinewegen. |
| Enteropathogene E. coli | Stammen van E. coli die gastro-intestinale infecties veroorzaken, zoals diarree. Ze zijn onderverdeeld in verschillende types op basis van hun pathogeniteitsmechanismen. |
| Adhesines | Moleculen op het oppervlak van bacteriën die ervoor zorgen dat ze zich hechten aan gastheercellen of weefsels. Essentieel voor kolonisatie en infectie. |
| Type 1 pili | Specifieke adhesieve structuren (fimbriae) op het oppervlak van E. coli die helpen bij de hechting aan uro-epitheliale cellen. |
| Cystitis | Een ontsteking van de blaas, vaak veroorzaakt door bacteriële infectie, met name E. coli. |
| Pyelonefritis | Een infectie van het nierbekken en het nierweefsel, vaak veroorzaakt door opstijgende urineweginfectie. |
| Gastro-intestinale infecties | Infecties van het spijsverteringskanaal, die symptomen zoals diarree, braken en buikpijn veroorzaken. |
| Dysenterie | Een ernstige vorm van diarree gekenmerkt door bloed en slijm in de ontlasting, vaak geassocieerd met infecties door Shigella of invasieve E. coli stammen. |
| Hemolytisch uremisch syndroom (HUS) | Een ernstige complicatie van sommige bacteriële infecties, met name door STEC E. coli, gekenmerkt door hemolytische anemie, trombocytopenie en acute nierinsufficiëntie. |
| STEC (Shiga Toxin-Producing E. coli) | Stammen van E. coli die shiga toxines produceren, die ernstige gastro-intestinale ziekte en HUS kunnen veroorzaken. |
| Shiga toxine | Een krachtig toxine geproduceerd door STEC E. coli en Shigella dysenteriae, dat schade veroorzaakt aan epitheelcellen en bloedvaten, wat leidt tot HUS. |
| EHEC (Enterohemorrhagic E. coli) | Synoniem voor STEC, benadrukt de bloederige diarree die deze infecties kunnen veroorzaken. |
| VTEC (Verotoxin-Producing E. coli) | Een andere term voor STEC, verwijzend naar de "verotoxine" (een ander woord voor shiga toxine) die ze produceren. |
| Trombocytopenie | Een tekort aan bloedplaatjes (trombocyten) in het bloed, wat kan leiden tot bloedingsproblemen. |
| Hemolytische anemie | Een aandoening waarbij rode bloedcellen sneller worden afgebroken dan aangemaakt, wat resulteert in bloedarmoede. |
| Acute nierinsufficiëntie | Een plotseling verlies van nierfunctie, waarbij de nieren niet langer afvalstoffen uit het bloed kunnen filteren. |
| Globotriaosylceramide (Gb3) | Een receptor op de oppervlakte van cellen, met name endotheelcellen in de nieren, waaraan shiga toxine zich bindt om schade te veroorzaken. |
| Faeco-orale transmissie | De overdracht van pathogenen via contact met besmette ontlasting, meestal door besmet voedsel, water of direct contact. |
| EPEC (Enteropathogenic E. coli) | Stammen van E. coli die gastro-intestinale infecties veroorzaken door hechting aan de darmwand en vernietiging van microvili. |
| ETEC (Enterotoxigenic E. coli) | Stammen van E. coli die enterotoxines produceren, die waterige diarree veroorzaken, vergelijkbaar met cholera. |
| EAEC (Enteroaggregative E. coli) | Stammen van E. coli die biofilms vormen op de darmmucosa, wat leidt tot chronische of waterige diarree. |
| DAEC (Diffusely Adherent E. coli) | Stammen van E. coli die zich diffuus hechten aan de darmepitheelcellen, wat kan bijdragen aan diarree. |
| AIEC (Adherent Invasive E. coli) | Stammen van E. coli die de darmmucosa kunnen binnendringen en overleven in macrofagen, geassocieerd met de ziekte van Crohn. |
| EIEC (Enteroinvasive E. coli) | Stammen van E. coli die lijken op Shigella en de darmmucosa kunnen binnendringen en invasieve diarree, waaronder dysenterie, veroorzaken. |
| Serotypering | Een methode om bacteriële stammen te classificeren op basis van hun oppervlakte-antigenen, zoals de O-, H- en K-antigenen van E. coli. |
| O-antigen | Het lipopolysaccharide (LPS) deel van het lipopolysaccharide-lipoproteïne-complex in de buitenmembraan van gramnegatieve bacteriën. |
| H-antigen | Het flagellair antigen van bacteriën, gelegen in de flagellen (zweepharen). |
| K-antigen | Het kapselantigen van bacteriën, een polysaccharidelaag die de celwand omgeeft. |
| Pathotypes | Subtypen van een bacteriesoort die worden gedefinieerd door specifieke ziekteverwekkende eigenschappen of de ziekten die ze veroorzaken. |
| Antibiogram | Een laboratoriumtest die de gevoeligheid van een bacterie voor verschillende antibiotica bepaalt. |
| Asymptomatische bacteriurie | De aanwezigheid van bacteriën in de urine zonder dat er symptomen van een urineweginfectie optreden. Meestal hoeft dit niet behandeld te worden. |
| Nosocomiale infectie | Een infectie die wordt opgelopen in een ziekenhuis of een andere zorginstelling. |
| MIC (Minimum Inhibitory Concentration) | De laagste concentratie van een antibioticum die nodig is om de zichtbare groei van een bacterie in vitro te remmen. |
| BAPCOC richtlijnen | Richtlijnen opgesteld door het Belgian Antibiotic Policy Coordination Committee voor het rationeel gebruik van antibiotica. |
| Heelkundige behandeling | Chirurgische ingrepen, zoals drainage van abcessen of herstellen van anatomische afwijkingen, om een infectie te behandelen. |
| Supportieve behandeling | Behandelingen die gericht zijn op het ondersteunen van vitale lichaamsfuncties, zoals bloeddrukregulatie, ademhalingsondersteuning en nierdialyse, bij ernstige ziekte. |