Cover
立即免费开始 armspieren.docx
Summary
# Spiermerking van de bovenarm
Dit document beschrijft de anatomie, oorsprong, aanhechting, werking en bezenuwing van de ventrale en dorsale spiergroepen van de bovenarm.
### 1.1 Ventrale spiergroep van de bovenarm
De ventrale spiergroep van de bovenarm bevat spieren die primair verantwoordelijk zijn voor flexie en adductie van de arm.
#### 1.1.1 M. coracobrachialis
* **Oorsprong:** De top van de processus coracoideus (met een gemeenschappelijke pees van het caput breve van de m. biceps brachii).
* **Aanhechting:** Margo medialis humeri, tegenover de tuberositas deltoïdea.
* **Werking:**
* Anteflexie en adductie van de arm.
* Controleert, samen met de voorste vezels van de m. deltoïdeus, de abductiebeweging van de arm.
* **Bezenuwing:** n. musculocutaneus (C5, C6, C7).
#### 1.1.2 M. biceps brachii
* **Oorsprong:**
* Caput breve: top van de processus coracoïdeus (met een gemeenschappelijke pees van de pees van de m. coracobrachialis).
* Caput longum: tuberculum supraglenoïdale en het labrum. De pees loopt door het schoudergewricht in een eigen synoviale schede (intracapsulair, maar extrasynoviaal), verder in de sulcus intertubercularis, waarin zij gefixeerd is door het lig. transversum humeri en de eindvezels van de m. pectoralis major.
* **Aanhechting:** Tuberositas radii. Van de mediale rand van de pees vertrekt een aponeurose (lacertus fibrosus), die zich uitspreidt over de fascia antebrachii.
* **Werking:**
* Op het schoudergewricht:
* Caput longum: stabilisatie van het schoudergewricht.
* Caput breve: adductie van de arm.
* Beide capita: anteflexie en endorotatie van de arm.
* Op het ellebooggewricht:
* Flexie, vooral bij gesupineerde voorarm.
* Supinatie.
* **Bezenuwing:** n. musculocutaneus (C5, C6).
> **Tip:** De biceps brachii is een van de meest bekende spieren en speelt een cruciale rol bij zowel armflexie als onderarmsupinatie.
#### 1.1.3 M. brachialis
* **Oorsprong:** Humerus, voorvlakte, caudale helft; septa intermuscularia.
* **Aanhechting:** Met een brede en dikke pees aan de tuberositas ulnae en de voorvlakte van de processus coronoïdeus.
* **Werking:** Flexie van de elleboog, onafhankelijk van de pro- of supinatiestand.
* **Bezenuwing:** n. musculocutaneus (C5, C6).
### 1.2 Dorsale spiergroep van de bovenarm
De dorsale spiergroep van de bovenarm is primair verantwoordelijk voor extensie van de arm.
#### 1.2.1 M. triceps brachii
* **Oorsprong:**
* Caput longum: tuberculum infraglenoïdale met een platte pees.
* Caput laterale: achtervlakte van de humerus, proximaal van de sulcus n. radialis; de laterale boord van de humerus; het septum intermusculare laterale.
* Caput mediale: achtervlakte van de humerus, distaal van de sulcus n. radialis; de mediale boord van de humerus; het septum intermusculare mediale en het distale deel van het septum intermusculare laterale.
* **Aanhechting:** Olecranon, bovenvlak met een brede en krachtige pees.
* **Werking:**
* Op het schoudergewricht: Caput longum: retroflexie en adductie van de bovenarm.
* Op het ellebooggewricht: De drie capita strekken de elleboog. Het caput longum en het caput laterale zijn evenwel slechts actief bij krachtige strekking.
* **Bezenuwing:** n. radialis (C6, C7).
> **Tip:** De m. anconeus, hoewel klein, ondersteunt de werking van de triceps brachii bij het strekken van de elleboog.
#### 1.2.2 M. anconeus
* **Oorsprong:** Epicondylus lateralis humeri.
* **Aanhechting:** Olecranon, radiale zijde; aan het proximale 1/4 van het achtervlak van de ulna.
* **Werking:**
* Extensie van de elleboog.
* Komt waarschijnlijk tussen bij de pronatie van de onderarm (beweegt de ulna naar dorso-radiaal, terwijl de radius naar ventro-ulnair beweegt).
* **Bezenuwing:** n. radialis (C7).
### 1.3 Spieren van de onderarm (relevante delen voor bovenarm context)
Hoewel het document zich primair richt op de bovenarmspieren, worden de ventrale en dorsale spieren van de onderarm ook beschreven, met name hun relatie tot de bovenarm en schouderbewegingen.
#### 1.3.1 Ventrale oppervlakkige spieren van de onderarm
* **M. pronator teres:** Helpt bij krachtige flexie van de elleboog en pronatie van de onderarm. Bezenuwd door n. medianus (C6, C7).
* **M. flexor radialis carpi:** Is actief bij krachtige flexie van de elleboog. Bezenuwd door n. medianus (C6, C7).
* **M. palmaris longus:** Soms afwezig, betrokken bij palmaire flexie van de hand. Bezenuwd door n. medianus (C7, C8, Th1).
* **M. flexor carpi ulnaris:** Bezenuwd door n. ulnaris (C7, C8).
* **M. flexor digitorum superficialis:** Enigszins actief bij het krachtig buigen van de elleboog. Bezenuwd door n. medianus (C7, C8, Th1).
#### 1.3.2 Diepe ventrale spieren van de onderarm
* **M. flexor digitorum profundus:** Bezenuwd door n. ulnaris (ulnaire deel) en n. medianus (radiale deel).
* **M. flexor pollicis longus:** Flexie van de duim. Bezenuwd door n. medianus (C8, Th1).
* **M. pronator quadratus:** Helpt bij stabilisatie van de distale uiteinden van ulna en radius. Bezenuwd door n. medianus (C8, Th1).
#### 1.3.3 Laterale (dorsale) spieren van de onderarm
* **M. brachioradialis:**
* **Oorsprong:** Proximaal gedeelte van de scherpe margo lateralis humeri; septum intermusculare laterale (voorvlakte).
* **Aanhechting:** Radius, juist boven de processus styloïdeus.
* **Werking:**
* Stabiliseert het ellebooggewricht bij snelle of sterk belaste flexie of extensie.
* Buigt het ellebooggewricht het meest effectief in de stand tussen pronatie en supinatie.
* Brengt de onderarm vanuit extreme pronatie of supinatie terug tot de middenstand.
* **Bezenuwing:** n. radialis (C5, C6, C7).
#### 1.3.4 Dorsale oppervlakkige spieren van de onderarm
* **M. extensor digitorum:** Bezenuwd door n. radialis, ramus profundus (C6, C7, C8).
* **M. extensor digiti minimi:** Bezenuwd door n. radialis, ramus profundus (C6, C7, C8).
* **M. extensor carpi ulnaris:** Bezenuwd door n. radialis, ramus profundus (C6, C7, C8).
#### 1.3.5 Diepe dorsale spieren van de onderarm
* **M. supinator:**
* **Oorsprong:** Caput superficiale: epicondylus lateralis humeri, lig. collaterale radiale, lig. anulare radii. Caput profundum: crista m. supinatoris, driehoekige concave oppervlakte onder de incisura radialis ulnae.
* **Aanhechting:** Facies anterior radii tot aan margo anterior, proximale 1/3; facies lateralis, proximale 1/3.
* **Werking:** Supinatie van de onderarm. Actief in elke vorm van supinatie, ongeacht de positie van de onderarm in flexie of extensie.
* **Bezenuwing:** n. radialis (C5, C6, C7).
> **Tip:** De m. brachioradialis en m. supinator zijn belangrijke spieren voor de bewegingen van de onderarm (flexie, pronatie en supinatie) en werken nauw samen met de biceps brachii.
---
# Spiermerking van de onderarm: ventrale groepen
Dit gedeelte van de studiehandleiding biedt een gedetailleerde analyse van de oppervlakkige en diepe ventrale spieren van de onderarm, met de nadruk op hun anatomische kenmerken en functies.
### 2.1 Ventrale oppervlakkige spieren van de onderarm
De ventrale oppervlakkige spieren van de onderarm zijn voornamelijk verantwoordelijk voor de flexie van de hand en vingers, evenals voor pronatie van de onderarm. Ze ontspringen vanuit een gemeenschappelijke pees aan de epicondylus medialis humeri.
#### 2.1.1 M. pronator teres
* **Oorsprong:**
* Caput humerale: Epicondylus medialis humeri (bovenrand) en septum intermusculare mediale.
* Caput ulnare: Processus coronoïdeus, ulnaire rand.
* De twee capita zijn verbonden door een fibreuze boog waar de nervus medianus onderdoor loopt.
* **Aanhechting:** Radius, midden derde, buitenvlakte (tuberositas pronatoria).
* **Werking:**
* Pronatie van de onderarm (vooral bij krachtige bewegingen).
* Actief bij krachtige flexie van de elleboog.
* **Bezenuwing:** Nervus medianus (C5, C6, C7).
#### 2.1.2 M. flexor radialis carpi
* **Oorsprong:** Epicondylus medialis humeri (gemeenschappelijke pees), septum intermusculare mediale, fascia antebrachii.
* **Aanhechting:** Basis van het tweede middenhandsbeen (os metacarpale II), met een uitsteeksel naar de basis van het derde middenhandsbeen.
* **Werking:**
* Palmaire flexie en radiale abductie (deviatie) van de hand.
* Actief bij krachtige flexie van de elleboog.
* **Bezenuwing:** Nervus medianus (C6, C7).
#### 2.1.3 M. palmaris longus
* **Oorsprong:** Epicondylus medialis humeri (gemeenschappelijke pees), septum intermusculare mediale, fascia antebrachii.
* **Aanhechting:** Distale voorzijde van het retinaculum flexorum, en de aponeurosis palmaris (het bindweefsel van de handpalm).
* **Werking:**
* Palmaire flexie van de hand.
* Spant de aponeurosis palmaris aan.
* **Opmerking:** Deze spier ontbreekt bij een aanzienlijk deel van de bevolking.
* **Bezenuwing:** Nervus medianus (C7, C8, Th1).
#### 2.1.4 M. flexor carpi ulnaris
* **Oorsprong:**
* Caput humerale: Epicondylus medialis humeri (gemeenschappelijke pees).
* Caput ulnare: Olecranon (mediale rand) en de achterrand van de ulna (proximale tweederde).
* De twee capita zijn verbonden door een fibreuze boog.
* **Aanhechting:** Os pisiforme. Vanuit de eindpees vertrekken uitsteeksels naar het ligamentum carpi palmare, het hamulus ossis hamati (ligamentum pisohamatum) en de basis van het vijfde middenhandsbeen (ligamentum piso-metacarpeum).
* **Werking:**
* Palmaire flexie en ulnaire abductie (deviatie) van de hand.
* Remt radiale abductie van de hand bij krachtig strekken van de duim.
* Fixeert het os pisiforme bij abductie en flexie van de pink.
* **Bezenuwing:** Nervus ulnaris (C7, C8).
#### 2.1.5 M. flexor digitorum superficialis
* **Oorsprong:**
* Caput humero-ulnare: Epicondylus medialis humeri (gemeenschappelijke pees), ligamentum collaterale ulnare, septum intermusculare mediale, processus coronoïdeus (ulnaire rand).
* Caput radiale: Voorrand van de radius (middenste derde), tussen de tuberositas radii en de aanhechting van de m. pronator teres.
* De twee capita zijn verbonden door een fibreuze boog.
* **Aanhechting:** De spier vormt vier pezen die door het polsgewricht (canalis carpi) lopen. Elke pees hecht zich met twee slippen aan de proximale randen van de middelste vingerkootjes (phalanges mediae) van de vier vingers (vinger 2-5). Een uitsteeksel gaat naar de strekaponeurose.
* **Werking:**
* Palmaire flexie van de hand.
* Flexie van de proximale vingerkootjes (phalanges proximales) op de middenhandsbeenderen.
* Flexie van de middelste vingerkootjes (phalanges mediae) op de proximale vingerkootjes.
* Via het uitsteeksel naar de strekaponeurose: extensie van de distale vingerkootjes op de middelste vingerkootjes.
* Enigszins actief bij krachtig buigen van de elleboog.
* **Bezenuwing:** Nervus medianus (C7, C8, Th1).
> **Tip:** De pezen van de flexoren lopen door de canalis carpi, omhuld door een synoviale schede. Let op de verschillende synoviale schede-indelingen voor de oppervlakkige en diepe buigers, en de communicatie van de pinkpezenchede met de gemeenschappelijke schede.
### 2.2 Diepe ventrale spieren van de onderarm
Deze spieren bevinden zich dieper gelegen en zijn voornamelijk betrokken bij de fijne motoriek van de vingers en de duim, evenals de laatste stap van pronatie.
#### 2.2.1 M. flexor digitorum profundus
* **Oorsprong:**
* Ulna: Inzinking ulnair van de processus coronoïdeus, aponeurose aan de craniale zijde van de achterrand, anterieure en mediale zijde (proximale driekwart), aangrenzende membrana interossea.
* Radius: Net distaal van de tuberositas (inconstant).
* **Aanhechting:** De spier splitst in vier pezen die door de canalis carpi lopen en de hiatus tendineus van de oppervlakkige flexorpezen doorboren. De pezen hechten zich aan de voorzijde van de basis van de distale vingerkootjes (phalanges distales) van de vier vingers (vinger 2-5).
* **Werking:**
* Flexie van de vingerkootjes (interphalangeale en metacarpophalangeale gewrichten).
* Flexie van de pols.
* **Bezenuwing:**
* Ulnaire deel (ringvinger en pink): Nervus ulnaris.
* Radiale deel (middel- en wijsvinger): Nervus medianus (nervus interosseus antebrachii anterior).
#### 2.2.2 M. flexor pollicis longus
* **Oorsprong:**
* Radius: Voorzijde, vanaf de tuberositas tot aan de aanhechting van de m. pronator quadratus.
* Membrana interossea: Aangrenzend deel.
* Ulna: Slip aan de radiale rand van de processus coronoïdeus (inconstant).
* **Aanhechting:** De spier vormt een platte pees die door de canalis carpi loopt en over de duimmuis. Deze hecht zich aan de basis van het distale vingerkootje (phalanx distalis) van de duim.
* **Werking:**
* Flexie van de vingerkootjes (interphalangeale en metacarpophalangeale gewrichten) van de duim.
* Lichte adductie en oppositie in het carpometacarpaalgewricht van de duim.
* **Bezenuwing:** Nervus medianus (nervus interosseus antebrachii anterior) (C8, Th1).
#### 2.2.3 M. pronator quadratus
* **Oorsprong:** Distale kwart van de voorzijde van de ulna.
* **Aanhechting:** Distale kwart van de voorzijde van de radius.
* **Werking:**
* Pronatie van de onderarm (typische shuntspier).
* Houdt de distale uiteinden van ulna en radius bijeen bij belasting van de onderarm via de carpus.
* **Bezenuwing:** Nervus medianus (nervus interosseus antebrachii anterior) (C8, Th1).
> **Tip:** De "anatomische snuifdoos" (fossa tabatière anatomique) wordt begrensd door de pezen van de m. abductor pollicis longus en m. extensor pollicis brevis enerzijds, en de pees van de m. extensor pollicis longus anderzijds. Palpatie van deze structuren kan nuttig zijn voor anatomische oriëntatie.
---
# Spiermerking van de onderarm: dorsale groepen
Deze sectie beschrijft de laterale en diepe dorsale spieren van de onderarm, inclusief hun oorsprong, aanhechting, functie en bezenuwing.
### 3.1 Laterale (dorsale) spieren van de onderarm
De laterale spieren bevinden zich aan de duimzijde van de onderarm en zijn primair betrokken bij bewegingen van de pols en de elleboog.
#### 3.1.1 M. brachioradialis (armspeekbeenspier)
* **Oorsprong:** Proximaal gedeelte van de scherpe margo lateralis humeri en het aangrenzende septum intermusculare laterale (voorvlakte). De spiervezels ondergaan een schroefvormige draaiing.
* **Aanhechting:** Radius, net boven de processus styloïdeus.
* **Werking:**
* Stabiliseert het ellebooggewricht bij snelle of sterk belaste flexie of extensie.
* Buigt het ellebooggewricht het meest effectief in de stand tussen pronatie en supinatie.
* Brengt de onderarm vanuit extreme pronatie of supinatie terug tot de middenstand.
* **Bezenuwing:** Nervus radialis, C5, C6 (C7).
#### 3.1.2 M. extensor carpi radialis longus (radiale handstrekker)
* **Oorsprong:** Margo lateralis humeri, distaal van de oorsprong van de m. brachioradialis, en het aangrenzende deel van het septum intermusculare laterale.
* **Aanhechting:** Basis van het os metacarpale II, dorsale vlakte.
* **Werking:** Dorsale flexie en radiale deviatie van de pols.
* **Bezenuwing:** Nervus radialis, C6, C7.
#### 3.1.3 M. extensor carpi radialis brevis (korte radiale handstrekker)
* **Oorsprong:** Epicondylus lateralis humeri, lig. collaterale radiale, en het gewrichtskapsel van de art. cubiti. Ligt onder en heeft hetzelfde verloop als de m. extensor carpi radialis longus.
* **Aanhechting:** Basis van het os metacarpale III, dorsaal vlak.
* **Werking:** Dorsale flexie en radiale deviatie van de pols. De 'brevis' is actiever bij strekken dan de 'longus'. De 'longus' is het meest actief bij het maken van een vuist. Beide extensores carpi radiales werken als synergisten van de m. extensor carpi ulnaris (strekken) en de m. flexor carpi radialis (abductie).
* **Bezenuwing:** Nervus radialis, ramus profundus, C6, C7.
### 3.2 Dorsale oppervlakkige spieren van de onderarm
Deze spieren bevinden zich aan de achterzijde van de onderarm en zijn voornamelijk betrokken bij de extensie van de vingers en de pols.
#### 3.2.1 M. extensor digitorum (gemeenschappelijke vingerstrekker)
* **Oorsprong:** Epicondylus lateralis humeri (met gemeenschappelijke pees), septum intermusculare laterale, en de fascia antebrachii.
* **Aanhechting:** Via vier pezen aan de strekaponeurose van de vier vingers (wijsvinger tot pink). De middelste strook hecht aan de basis van de phalanx media, de twee laterale stroken convergeren aan de basis van de distale phalanx.
* **Werking:**
* Extensie van de metacarpophalangeale gewrichten en interfalangeale gewrichten van de vier vingers.
* Dorsale flexie van de hand.
* In geringe mate: abductie van de wijs-, ring- en kleine vinger.
* **Bezenuwing:** Nervus radialis, ramus profundus, C6, C7, C8.
#### 3.2.2 M. extensor digiti minimi (eigen pinkstrekker)
* **Oorsprong:** Epicondylus lateralis humeri (met gemeenschappelijke pees) en het septum intermusculare laterale.
* **Aanhechting:** Strekaponeurose en basis van de phalanx proximalis van de kleine vinger. De radiale slip versmelt vaak met de pees van de m. extensor digitorum.
* **Werking:** Extensie van de kleine vinger.
* **Bezenuwing:** Nervus radialis, ramus profundus, C6, C7, C8.
#### 3.2.3 M. extensor carpi ulnaris (ulnaire handstrekker)
* **Oorsprong:** Epicondylus lateralis humeri (met gemeenschappelijke pees), margo posterior ulnae (proximale 3/4), en de fascia antebrachii.
* **Aanhechting:** Basis van het os metacarpale V, ulnaire zijde.
* **Werking:**
* Dorsale flexie van de pols.
* Ulnaire abductie van de hand.
* **Bezenuwing:** Nervus radialis, ramus profundus, C6, C7, C8.
#### 3.2.4 M. anconeus (elleboogspier)
* **Oorsprong:** Epicondylus lateralis humeri.
* **Aanhechting:** Olecranon (radiale zijde) en het proximale 1/4 van het achtervlak van de ulna.
* **Werking:**
* Extensie van de elleboog.
* Draagt waarschijnlijk bij aan de pronatie van de onderarm door de ulna naar dorso-radiaal te bewegen, terwijl de radius naar ventro-ulnair beweegt.
* **Bezenuwing:** Nervus radialis, C7.
### 3.3 Diepe dorsale spieren van de onderarm
Deze spieren liggen dieper in de onderarm en zijn voornamelijk verantwoordelijk voor de supinatie en de fijne motoriek van de duim en wijsvinger.
#### 3.3.1 M. supinator (achteroverkantelaar)
* **Oorsprong:**
* Caput superficiale: Epicondylus lateralis humeri, lig. collaterale radiale, en lig. anulare radii.
* Caput profundum: Crista m. supinatoris, driehoekige concave oppervlakte onder de incisura radialis ulnae.
* **Aanhechting:** Facies anterior radii (tot aan margo anterior, proximale 1/3) en facies lateralis radii (proximale 1/3). De vezels lopen spiraalsgewijs rond het collum radii.
* **Werking:** Supinatie van de onderarm. Deze spier is actief bij elke vorm van supinatie, ongeacht de flexie- of extensiestand van de elleboog. Bij krachtige supinatie is de m. biceps brachii mede actief, vooral bij een gebogen elleboog.
* **Bezenuwing:** Nervus radialis, C5, C6, C7.
#### 3.3.2 M. abductor pollicis longus (lange duimafvoerder)
* **Oorsprong:** Radiaal deel van de facies posterior ulnae (proximale 1/3), membrana interossea, en de facies posterior radii (middenste 1/3).
* **Aanhechting:** Basis van het os metacarpale I. Mogelijk uitspansels naar het os trapezium, de m. opponens pollicis en de m. abductor pollicis brevis.
* **Werking:**
* Radiale abductie van de duim, als onderdeel van de radiale abductie van de hand of repositie van de duim.
* Extensie van de duim in het carpometacarpaal gewricht.
* **Bezenuwing:** Nervus radialis, ramus profundus, C6, C7.
#### 3.3.3 M. extensor pollicis brevis (korte duimstrekker)
* **Oorsprong:** Facies posterior radii (distaal van de m. abductor pollicis longus) en de membrana interossea.
* **Aanhechting:** Basis van de phalanx proximalis van de duim (dorsaal vlak).
* **Werking:**
* Extensie van de phalanx proximalis van de duim op het os metacarpale I.
* Extensie en abductie van het os metacarpale I op het os trapezium.
* **Bezenuwing:** Nervus radialis, ramus profundus, C6, C7.
#### 3.3.4 M. extensor pollicis longus (lange duimstrekker)
* **Oorsprong:** Facies posterior ulnae (radiaal deel van het middenste 1/3, distaal van de m. abductor pollicis longus) en de membrana interossea.
* **Aanhechting:** Basis van de phalanx distalis van de duim.
* **Werking:**
* Extensie van het interfalangeale gewricht.
* Extensie en adductie van het metacarpophalangeale gewricht.
* **Bezenuwing:** Nervus radialis, ramus profundus, C6, C7, C8.
> **Tip:** De driehoekige inzinking aan de dorsale zijde van de pols, begrensd door de pezen van de mm. abductor pollicis longus en extensor pollicis brevis (radiaal) en de pees van de m. extensor pollicis longus (ulnair), wordt de "anatomische snuifdoos" genoemd.
#### 3.3.5 M. extensor indicis (wijsvingerstrekker)
* **Oorsprong:** Facies posterior ulnae (distaal van de m. extensor pollicis longus) en de membrana interossea.
* **Aanhechting:** De strekaponeurose van de wijsvinger. De pees versmelt met de corresponderende pees van de m. extensor digitorum ter hoogte van het caput van het os metacarpale II.
* **Werking:** Extensie van de wijsvinger.
* **Bezenuwing:** Nervus radialis, ramus profundus, C6, C7, C8.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Processus coracoideus | Een gebogen botuitsteeksel aan de voorkant van het schouderblad, waaraan diverse spieren van de bovenarm aanhechten. |
| Margo medialis humeri | De mediale rand van het opperarmbeen (humerus), waaraan de m. coracobrachialis aanhecht. |
| Anteflexie | Het naar voren buigen van een lichaamsdeel, in dit geval de arm. |
| Abductie | Het naar buiten bewegen van een lichaamsdeel, weg van het midden van het lichaam. |
| Caput breve | Het kortere van de twee hoofden van een spier, zoals bij de m. biceps brachii. |
| Caput longum | Het langere van de twee hoofden van een spier, zoals bij de m. biceps brachii. |
| Tuberculum supraglenoïdale | Een kleine benige verheffing boven de kom van het schoudergewricht (glenoidale) waar de lange kop van de biceps aanhecht. |
| Sulcus intertubercularis | Een groef aan de voorkant van de humerus tussen de twee grotere knobbels (tubercula), waar de pees van de lange kop van de biceps doorheen loopt. |
| Lig. transversum humeri | Een ligament dat de pees van de lange kop van de biceps in de sulcus intertubercularis fixeert. |
| Tuberositas radii | Een ruwheid op het spaakbeen (radius) waar de biceps brachii aanhecht. |
| Lacertus fibrosus | Een aponeurose die vanuit de pees van de biceps brachii naar de fascia van de onderarm loopt. |
| Endorotatie | Het naar binnen draaien van een lichaamsdeel, zoals de arm. |
| Supinatie | Het naar buiten draaien van de onderarm, waardoor de handpalm naar voren wijst. |
| Tuberositas ulnae | Een ruwheid op de ellepijp (ulna) waar de m. brachialis aanhecht. |
| Processus coronoïdeus | Een uitsteeksel aan de voorkant van de ellepijp (ulna), waaraan onder andere de m. brachialis aanhecht. |
| Olecranon | Het puntige uiteinde van de ellepijp (ulna), dat het ellebooggewricht vormt en waaraan de triceps brachii aanhecht. |
| Retroflexie | Het naar achteren bewegen van een lichaamsdeel, zoals de arm. |
| Septum intermusculare | Een bindweefselplaat die spieren van elkaar scheidt. |
| Epicondylus medialis humeri | De knobbel aan de binnenzijde van het bovenarmbot (humerus), bij de elleboog. |
| Epicondylus lateralis humeri | De knobbel aan de buitenzijde van het bovenarmbot (humerus), bij de elleboog. |
| Lig. collaterale radiale | Een ligament aan de buitenzijde van het ellebooggewricht. |
| Lig. anulare radii | Een ringvormig ligament dat het hoofd van het spaakbeen (radius) omvat en fixeert. |
| Crista m. supinatoris | Een richel aan de binnenzijde van het spaakbeen (radius) waar de diepe kop van de m. supinator aanhecht. |
| Incisura radialis ulnae | Een inkeping aan de ellepijp (ulna) waar het hoofd van het spaakbeen (radius) in past. |
| Retinaculum extensorum | Een band van bindweefsel aan de rugzijde van de pols die de pezen van de strekspieren op hun plaats houdt. |
| Retinaculum flexorum | Een band van bindweefsel aan de handpalm zijde van de pols die de pezen van de buigspieren op hun plaats houdt. |
| Aponeurosis palmaris | Een brede peesplaat in de handpalm. |
| Os metacarpale | Een middenhandsbeen. |
| Phalanx | Vinger- of teenkootje. |
| Art. metacarpophalangea | Het gewricht tussen een middenhandsbeen en een vingerkootje. |
| Art. carpometacarpaal | Het gewricht tussen een middenhandsbeen en een handwortelbot. |
| Art. cubiti | Het ellebooggewricht. |
| Membrana interossea | Een stevig vlies dat de ulna en radius met elkaar verbindt. |
| Vagina synovialis | Een slijmvliesomhulling rondom pezen om wrijving te verminderen. |
| Vincula tendinea | Kleine bandjes die pezen verbinden met botten of andere structuren. |
| Anatomische snuifdoos | Een driehoekige inzinking aan de duimzijde van de pols, begrensd door pezen van duimspieren. |
| M. | Afkorting voor "musculus", wat spier betekent. |
| N. | Afkorting voor "nervus", wat zenuw betekent. |
| C | Cervicaal, verwijzend naar de nekwervels. |
| Th | Thoracaal, verwijzend naar de borstwervels. |
| Ulna | Ellepijp, het bot aan de pinkzijde van de onderarm. |
| Radius | Spaakbeen, het bot aan de duimzijde van de onderarm. |
| Humerus | Bovenarmbot. |
| Proximal | Dichter bij het centrum van het lichaam of het punt van oorsprong. |
| Distaal | Verder van het centrum van het lichaam of het punt van oorsprong. |
| Craniaal | Naar het hoofd toe. |
| Caudaal | Naar de staart toe. |
| Ventraal | Aan de voorzijde. |
| Dorsaal | Aan de achterzijde. |
| Lateraal | Naar de zijkant toe. |
| Mediaal | Naar het midden toe. |
| Palmaire flexie | Buigen van de handpalm naar de onderarm toe. |
| Radiale abductie | Beweging van de hand naar de duimzijde toe (radiaal). |
| Ulnaire abductie | Beweging van de hand naar de pinkzijde toe (ulnair). |
| Pronatie | Het naar binnen draaien van de onderarm, waardoor de handpalm naar achteren wijst. |
| Flexie | Buigen van een gewricht. |
| Extensie | Strekken van een gewricht. |
| Stabilisatie | Het zorgen voor stevigheid en voorkomen van ongewenste bewegingen. |
| Synergist | Een spier die samenwerkt met een andere spier om een beweging te bewerkstelligen. |
| Repositie | Het terugbrengen naar de oorspronkelijke positie. |
| Oppositie | Het brengen van de duim naar de vingertoppen. |
| Deviatie | Afwijking van de normale lijn of positie. |