Cover
立即免费开始 7. Bovenste lidmaat 2024.pptx
Summary
# Algemene anatomie en bewegingsapparaat van de bovenste ledemaat
Dit document biedt een gedetailleerde anatomische en functionele beschrijving van het bewegingsapparaat van de bovenste ledemaat, inclusief de schoudergordel, schouder, bovenarm, onderarm en hand, met aandacht voor spierindeling, topografie, functie en innervatie.
## 1. Algemene anatomie en bewegingsapparaat van de bovenste ledemaat
### 1.1 Inleiding tot de bovenste ledemaat
De bovenste ledemaat is essentieel voor een breed scala aan fijne motorische taken en interactie met de omgeving. De anatomie ervan, met name de musculatuur, is complex en stelt ons in staat tot diverse bewegingen.
### 1.2 Indeling van de musculatuur
De spieren van de bovenste ledemaat worden ingedeeld op basis van hun oorsprong, topografie (ligging) en functie. Dit helpt bij het begrijpen van hun rol in specifieke bewegingen.
#### 1.2.1 Oorsprong
De oorsprong van de spieren verwijst naar waar ze vasthechten aan het bot, vaak dichter bij het centrum van het lichaam of de romp.
#### 1.2.2 Topografische en functionele indeling
Topografisch worden spieren gegroepeerd op basis van hun locatie (bijvoorbeeld schoudergordel, bovenarm, onderarm). Functioneel worden ze ingedeeld naar de beweging die ze primair veroorzaken (bijvoorbeeld flexie, extensie, abductie).
#### 1.2.3 Innervatie van de spieren
Elke spier wordt geïnnerveerd door specifieke zenuwen, afkomstig uit de plexus brachialis. De innervatie is cruciaal voor spiercontractie en beweging.
### 1.3 Schoudergordel musculatuur
De schoudergordel, bestaande uit de clavicula en scapula, vormt de basis voor de bewegingen van de arm. De spieren die hieraan hechten, stabiliseren de scapula en initiëren schouderbewegingen.
#### 1.3.1 M trapezius
* **Functie:** Laterale flexie van de nek (ipsilateraal), rotatie van het hoofd (contralateraal), dorsale extensie van de nek (bilateraal).
* **Innervatie:** N. accessorius en takken van de plexus cervicalis (C1-C2).
#### 1.3.2 M omohyoideus
#### 1.3.3 M subclavius
#### 1.3.4 M pectoralis minor
#### 1.3.5 M serratus anterior
#### 1.3.6 M levator scapulae
* **Functie:** Trekt de scapula craniaal-mediaal.
#### 1.3.7 M rhomboideus minor en M rhomboideus major
* **Functie:** Fixatie van de scapula, trekt de scapula craniaal-mediaal.
* **Innervatie:** N. dorsalis scapulae.
### 1.4 Schoudergewricht musculatuur (Rotatorenmanchet)
De spieren van de rotatorenmanchet (rotator cuff) zijn essentieel voor de stabiliteit en de rotatiebewegingen van het schoudergewricht.
#### 1.4.1 M deltoideus
De deltoïdeus is een grote, deltavormige spier die de schouder bedekt en verantwoordelijk is voor abductie, anteflexie en retroflexie van de arm.
#### 1.4.2 M latissimus dorsi
#### 1.4.3 M teres major
#### 1.4.4 M pectoralis major
#### 1.4.5 M coracobrachialis
#### 1.4.6 M supraspinatus
* **Klinische relevantie:** Vaak betrokken bij rotatorenmanchet scheuren, met name acute of chronische scheuren. Pijn bij abductie en bovenhoofdse activiteiten. Diagnose via echo of MRI. Behandeling kan conservatief (kinesitherapie) of chirurgisch zijn.
### 1.5 Bovenarm musculatuur
De spieren van de bovenarm zijn primair verantwoordelijk voor bewegingen in het ellebooggewricht en de schouder.
#### 1.5.1 M biceps brachii
* **Functie:** Belangrijkste spier voor flexie van de elleboog en supinatie van de onderarm.
* **Klinische relevantie:** Het "Popeye sign" kan duiden op een gescheurde pees van de biceps brachii.
#### 1.5.2 M triceps brachii
* **Functie:** Belangrijkste spier voor extensie van de elleboog.
* **Innervatie:** N. radialis.
#### 1.5.3 M anconeus
* **Functie:** Helpt bij de extensie van de elleboog.
### 1.6 Onderarm musculatuur
De musculatuur van de onderarm is complex en verantwoordelijk voor bewegingen in de pols, vingers en de pronatie/supinatie van de onderarm.
#### 1.6.1 Oppervlakkige flexoren
* **Locatie:** Origo aan de mediale epicondyl van de humerus.
* **Belangrijke spieren:**
* M pronator teres
* M flexor digitorum superficialis
* M flexor carpi radialis
* M flexor carpi ulnaris
* M palmaris longus
* **Functie:** Flexie van de vingers en pols, of pronatie van de onderarm.
* **Innervatie:** N. medianus, met uitzondering van de M. flexor carpi ulnaris die wordt geïnnerveerd door de N. ulnaris.
* **Klinische relevantie:** Epicondylitis medialis (golferselleboog) is een overbelasting van deze spieren of hun aanhechting.
#### 1.6.2 Diepe flexoren
* **Locatie:** Origo in de onderarm.
* **Belangrijke spieren:**
* M flexor digitorum profundus
* M flexor pollicis longus
* M pronator quadratus
* **Functie:** Flexie van vingers en pols, of pronatie van de onderarm.
* **Innervatie:** N. medianus, met uitzondering van de M. flexor digitorum profundus die deels ook door de N. ulnaris wordt geïnnerveerd.
#### 1.6.3 Radiale spieren (Extensoren)
* **Locatie:** Origo aan de laterale epicondyl van de humerus.
* **Belangrijke spieren:**
* M extensor digitorum
* M extensor digiti minimi
* M extensor carpi ulnaris
* **Functie:** Extensie van de vingers en pols.
* **Innervatie:** N. radialis.
#### 1.6.4 Diepe extensoren
* **Locatie:** Origo in de onderarm.
* **Belangrijke spieren:**
* M supinator
* M abductor pollicis longus
* M extensor pollicis brevis
* M extensor pollicis longus
* M extensor indicis
* **Functie:** Deze spieren dragen allen bij aan supinatie en extensie.
* **Innervatie:** N. radialis.
* **Klinische relevantie:** Epicondylitis lateralis (tenniselleboog) is een overbelasting van deze spieren of hun aanhechting. De eerste peeskoker (bestaande uit M. abductor pollicis longus en M. extensor pollicis brevis) is klinisch relevant.
### 1.7 Handmusculatuur
De handspieren zijn verantwoordelijk voor de fijne motoriek en manipulatie van objecten.
#### 1.7.1 Korte handspieren (Thenar en Hypothenar)
* **Thenar spieren (duim):**
* M abductor pollicis brevis
* M adductor pollicis
* M flexor pollicis brevis
* M opponens pollicis
* **Hypothenar spieren (pink):**
* M abductor digiti minimi
* M flexor digiti minimi brevis
* M opponens digiti minimi
#### 1.7.2 Middenhandspieren
* Mm lumbricalis
* Mm interossei dorsales
* Mm interossei palmares
* **Functie:** Flexie van de MCP-gewrichten en extensie van de PIP- en DIP-gewrichten.
### 1.8 Carpaal tunnel
* **Locatie:** De carpaal tunnel (canalis carpi) is een kanaal in de pols gevormd door het ligamentum carpi transversum.
* **Inhoud:** Bevat negen flexorpezen en de N. medianus.
* **Klinische relevantie:** Carpaal tunnel syndroom ontstaat door compressie van de N. medianus, wat kan leiden tot pijn, gevoelloosheid en zwakte. Behandeling kan het klieven van het ligamentum carpi transversum omvatten.
### 1.9 Bewegingen van de bovenste ledemaat
#### 1.9.1 Bewegingen schouder
* Anteversie en retroversie
* Abductie en adductie
* Endorotatie en exorotatie
#### 1.9.2 Bewegingen schouderblad
* Elevatie en depressie
* Abductie en adductie
* Laterale rotatie
#### 1.9.3 Bewegingen elleboog
* Flexie en extensie
#### 1.9.4 Bewegingen onderarm
* Pronatie en supinatie
#### 1.9.5 Bewegingen pols en vingers
* Pols: Palmaire flexie en dorsale extensie, radiale en ulnaire abductie.
* Vingers: Flexie (DIP/PIP/MCP) en extensie (DIP/PIP/MCP), abductie en adductie (MCP).
* Duim: Flexie en extensie, abductie en adductie, oppositie (mogelijk gemaakt door het zadelgewricht).
> **Tip:** Het is cruciaal om de belangrijkste spier voor elke beweging te kennen. Verzwakte spieren kunnen leiden tot compensatiegedrag van andere gewrichten of spieren, terwijl verkorte spieren leiden tot een vermindering van de tegenovergestelde functie (bv. een flexiecontractuur beperkt de extensie).
---
# Musculatuur en bewegingen van de schouder en elleboog
Dit onderdeel van de studiehandleiding behandelt de spieren die betrokken zijn bij de beweging van de schouder en de elleboog, hun functies en de specifieke bewegingen die ze uitvoeren.
## 2. Musculatuur en bewegingen van de schouder en elleboog
### 2.1 Schoudergordel en schoudergewricht
De schoudergordel en het schoudergewricht maken complexe bewegingen mogelijk dankzij een samenwerking van diverse spieren.
#### 2.1.1 Schoudergordel musculatuur
De spieren van de schoudergordel zijn essentieel voor de stabiliteit en beweging van de scapula (schouderblad).
* **Musculus trapezius**: Belangrijk voor de elevatie, depressie en retroversie van de schouder, evenals laterale rotatie van de scapula.
* **Musculus sternocleidomastoideus**: Zorgt voor ipsilaterale laterale flexie van de nek en contralaterale rotatie van het hoofd. Bij bilaterale contractie draagt het bij aan de dorsale extensie van de nek. De innervatie geschiedt door de nervus accessorius en takken van de plexus cervicalis (C1-2).
* **Musculus omohyoideus**: Betrokken bij de depressie van de schoudergordel.
* **Musculus subclavius**: Stabiliseert het claviculaire deel van de schoudergordel.
* **Musculus pectoralis minor**: Trekt de scapula anterieur en mediaal naar de thorax.
* **Musculus serratus anterior**: Essentieel voor de protractie en laterale rotatie van de scapula.
* **Musculus levator scapulae**: Verhoogt (elevatie) en medieert de scapula.
* **Musculus rhomboideus minor en major**: Fixeren de scapula en trekken deze naar mediaal en craniaal. De innervatie is via de nervus dorsalis scapulae.
> **Tip:** Spieren die de scapula naar craniaal-mediaal bewegen, zijn de levator scapulae en de rhomboideus spieren.
#### 2.1.2 Schoudergewrichtsmusculatuur
De spieren rond het schoudergewricht zijn cruciaal voor de bewegingen van de humerus (opperarmbeen).
* **Rotatorenmanchet**: Een groep van vier spieren die het schoudergewricht stabiliseren en helpen bij rotatie.
* **Musculus supraspinatus**: Belangrijk voor de initiatie van abductie. Scheuringen van deze spier zijn frequent en kunnen leiden tot pijn bij abductie en bovenhoofdse activiteiten.
* **Musculus infraspinatus**: Belangrijk voor exorotatie.
* **Musculus teres minor**: Helpt bij exorotatie.
* **Musculus subscapularis**: Belangrijk voor endorotatie.
* **Musculus deltoideus**: Vormt de buitenste bedekking van de schouder en is primair verantwoordelijk voor abductie (vooral het middelste gedeelte), maar ook voor anteversie (voorkant) en retroversie (achterkant).
* **Musculus latissimus dorsi en Musculus teres major**: Zorgen voor adductie, endorotatie en extensie van de arm.
* **Musculus pectoralis major**: Belangrijk voor adductie, endorotatie en anteversie van de arm.
* **Musculus coracobrachialis**: Draagt bij aan anteversie en adductie van de arm.
#### 2.1.3 Bewegingen van de schouder
De spieren van de schoudergordel en het schoudergewricht maken een breed scala aan bewegingen mogelijk:
* **Anteversie en retroversie**: Voorwaartse en achterwaartse beweging van de arm. De pectoralis major en coracobrachialis zijn belangrijk voor anteversie, terwijl de latissimus dorsi en teres major bijdragen aan retroversie.
* **Abductie en adductie**: Beweging van de arm weg van het lichaam (abductie) en naar het lichaam toe (adductie). De deltoideus (middelste deel) is de primaire abductor, terwijl de pectoralis major en latissimus dorsi de belangrijkste adductoren zijn.
* **Endorotatie en exorotatie**: Rotatie van de arm naar binnen (endorotatie) en naar buiten (exorotatie). De subscapularis is een belangrijke endorotator, en de infraspinatus en teres minor zijn belangrijke exorotatoren.
* **Schouderblad bewegingen**:
* **Elevatie en depressie**: Het optillen en laten zakken van de schouder. De levator scapulae en trapezius (bovenste deel) zorgen voor elevatie, terwijl de pectoralis minor en trapezius (onderste deel) zorgen voor depressie.
* **Laterale rotatie**: Het draaien van de scapula naar buiten.
> **Tip:** Bij het bestuderen van de schouderbewegingen is het van belang te weten welke spier de *belangrijkste* spier is voor een specifieke beweging.
### 2.2 Elleboog musculatuur en bewegingen
De spieren rond de elleboog zijn verantwoordelijk voor de flexie, extensie, pronatie en supinatie van de onderarm.
#### 2.2.1 Bovenarm musculatuur
* **Musculus biceps brachii**: De primaire flexor van de elleboog en een belangrijke supinator van de onderarm. Een scheuring kan leiden tot het zogenaamde "Popeye sign".
* **Musculus triceps brachii**: De primaire extensor van de elleboog.
* **Musculus anconeus**: Een kleine spier die de triceps assisteert bij extensie van de elleboog.
#### 2.2.2 Onderarm musculatuur
De onderarmmusculatuur wordt onderverdeeld in flexoren en extensoren, met specifieke spieren voor pronatie en supinatie.
* **Oppervlakkige flexoren**:
* **Musculus pronator teres**: Zorgt voor pronatie van de onderarm en assisteert bij elleboogflexie.
* **Musculus flexor digitorum superficialis**: Flexeert de vingers (PIP-gewrichten) en de pols.
* **Musculus flexor carpi radialis**: Flexeert en abducteert de pols (radiale abductie).
* **Musculus flexor carpi ulnaris**: Flexeert en adducteert de pols (ulnaire abductie).
* **Musculus palmaris longus**: Flexeert de pols.
Deze spieren hebben hun origo op de mediale epicondyl van de humerus en worden geïnnerveerd door de nervus medianus, behalve de flexor carpi ulnaris die door de nervus ulnaris wordt geïnnerveerd.
* **Epicondylitis medialis (golferselleboog)**: Ontstaat door overbelasting van deze oppervlakkige flexoren en pronatoren.
* **Diepe flexoren**:
* **Musculus flexor digitorum profundus**: Flexeert de vingers (DIP- en PIP-gewrichten) en de pols.
* **Musculus flexor pollicis longus**: Flexeert de duim (IP-gewricht).
* **Musculus pronator quadratus**: Belangrijke spier voor de stabiliteit en pronatie van de onderarm.
Deze spieren hebben hun origo aan de onderarm en worden geïnnerveerd door de nervus medianus (en deels ulnaris voor de flexor digitorum profundus).
* **Radiale/Oppervlakkige extensoren**:
* **Musculus extensor digitorum**: Strekt de vingers.
* **Musculus extensor digiti minimi**: Strekt de pink.
* **Musculus extensor carpi ulnaris**: Strekt en adducteert de pols.
Deze spieren hebben hun origo op de laterale epicondyl van de humerus en worden geïnnerveerd door de nervus radialis.
* **Diepe extensoren**:
* **Musculus supinator**: Belangrijk voor supinatie van de onderarm.
* **Musculus abductor pollicis longus**: Abduceert en extiendeert de duim.
* **Musculus extensor pollicis brevis**: Projekteert en abduceert de proximale falanx van de duim.
* **Musculus extensor pollicis longus**: Projekteert en abduceert de distale falanx van de duim.
* **Musculus extensor indicis**: Strekt de wijsvinger.
Deze spieren worden geïnnerveerd door de nervus radialis.
* **Epicondylitis lateralis (tenniselleboog)**: Ontstaat door overbelasting van deze extensoren en supinatoren.
#### 2.2.3 Bewegingen van de elleboog
* **Flexie en extensie**: Het buigen en strekken van de elleboog. De biceps brachii is de belangrijkste flexor, geholpen door onder andere de brachialis en brachioradialis. De triceps brachii is de primaire extensor.
* **Pronatie en supinatie**: De beweging van de onderarm waarbij de handpalm naar achteren draait (pronatie) en naar voren draait (supinatie). De pronator teres en pronator quadratus verzorgen pronatie, terwijl de biceps brachii en supinator zorgen voor supinatie.
> **Tip:** Spiercontracturen leiden tot een beperking van de tegenovergestelde functie (bv. een verkorte flexor beperkt extensie). Verzwakte spieren kunnen leiden tot compensatie door andere gewrichten of spieren.
> **Tip:** Anatomische kennis van de spieren is cruciaal voor het begrijpen van de elleboogbewegingen. De eerstgenoemde spier voor elke beweging is vaak de belangrijkste.
### 2.3 Pols en vingers musculatuur en bewegingen
De musculatuur van de onderarm en hand zorgt voor de bewegingen van de pols en vingers.
#### 2.3.1 Pols bewegingen
* **Palmaire flexie en dorsale extensie**: Buigen van de pols naar de handpalm zijde (flexie) en strekken van de pols naar de rugzijde (extensie). De flexor carpi radialis, flexor carpi ulnaris en palmaris longus zijn belangrijk voor flexie, terwijl de extensor carpi radialis en extensor carpi ulnaris zorgen voor extensie.
* **Radiale en ulnaire abductie**: Zijwaartse beweging van de hand naar de duimzijde (radiale abductie) of naar de pinkzijde (ulnaire abductie). De flexor carpi radialis en extensor carpi radialis verzorgen radiale abductie, terwijl de flexor carpi ulnaris en extensor carpi ulnaris ulnuaire abductie uitvoeren.
#### 2.3.2 Vinger bewegingen
* **Flexie (DIP/PIP/MCP)**: Buigen van de eindkootjes (DIP), middenkootjes (PIP) en basiskootjes (MCP) van de vingers. De flexor digitorum superficialis en flexor digitorum profundus zijn hier primair voor verantwoordelijk.
* **Extensie (DIP/PIP/MCP)**: Strekken van de vingers. De extensor digitorum en extensor indicis zijn de belangrijkste extensoren.
* **Abductie en adductie (MCP)**: Spreiden (abductie) en sluiten (adductie) van de vingers. De interossei dorsales en palmares verzorgen deze bewegingen.
#### 2.3.3 Duim bewegingen
De duim heeft dankzij het zadelgewricht (CMC-gewricht) een grote bewegingsvrijheid.
* **Flexie en extensie**: Buigen en strekken van de duim.
* **Abductie en adductie**: Beweging van de duim naar de zijkant toe (abductie) en naar de handpalm toe (adductie).
* **Oppositie**: De beweging waarbij de duim de vingertoppen kan aanraken, een essentiële functie voor grijpen. De opponens pollicis en opponens digiti minimi spelen hierbij een rol.
#### 2.3.4 Handmusculatuur
* **Thenar en hypothenar spieren**: Deze spiergroepen aan de duimmuis (thenar) en pinkmuis (hypothenar) zijn verantwoordelijk voor de specifieke duim- en pinkbewegingen, waaronder abductie, adductie, flexie, extensie en oppositie. Belangrijke spieren zijn de musculus abductor pollicis brevis, musculus adductor pollicis, musculus flexor pollicis brevis, musculus opponens pollicis (thenar) en de musculus abductor digiti minimi, musculus flexor digiti minimi, musculus opponens digiti minimi (hypothenar).
* **Middenhandspieren**:
* **Musculi lumbricales**: Flexie van de MCP-gewrichten en extensie van de PIP- en DIP-gewrichten.
* **Musculi interossei dorsales en palmares**: Verzorgen de abductie en adductie van de vingers bij de MCP-gewrichten.
#### 2.3.5 Carpaal tunnel syndroom
Het carpaal tunnel syndroom wordt veroorzaakt door compressie van de nervus medianus in de carpaal tunnel (canalis carpi). Deze tunnel wordt gevormd door de carpale botten en het ligamentum carpi transversum en bevat negen flexorpezen en de nervus medianus. Behandeling kan bestaan uit het klieven van het ligamentum carpi transversum.
---
# Onderarm-, hand- en polsmusculatuur
Dit onderwerp beschrijft de spieren van de onderarm, zowel de oppervlakkige als diepe flexoren en extensoren, en de spieren van de hand, inclusief thenar-, hypothenar- en middenhandspieren, met aandacht voor de polsbewegingen.
### 3.1 Algemene principes musculatuur bovenste lidmaat
De musculatuur van het bovenste lidmaat kan worden ingedeeld op basis van oorsprong, topografische locatie en functie, alsook op basis van innervatie. Veronderstelde spierverkorting leidt tot een vermindering van de tegengestelde functie, terwijl verzwakte spieren compensatie van andere gewrichten of spieren kunnen veroorzaken.
### 3.2 Onderarmmusculatuur
De spieren van de onderarm worden onderverdeeld in flexoren en extensoren, die verder worden opgesplitst in oppervlakkige en diepe lagen.
#### 3.2.1 Oppervlakkige flexoren
De oppervlakkige flexoren van de onderarm bevinden zich aan de palmaire zijde en hebben hun oorsprong aan de mediale epicondyl van de humerus. Ze zijn voornamelijk verantwoordelijk voor de flexie van de vingers en de pols, evenals pronatie van de onderarm.
* **Musculus pronator teres**
* **Musculus flexor digitorum superficialis**
* **Musculus flexor carpi radialis**
* **Musculus flexor carpi ulnaris**
* **Musculus palmaris longus**
Deze groep spieren wordt geïnnerveerd door de nervus medianus, met uitzondering van de musculus flexor carpi ulnaris, die door de nervus ulnaris wordt geïnnerveerd. Overbelasting van deze spieren kan leiden tot epicondylitis medialis (golferselleboog).
#### 3.2.2 Diepe flexoren
De diepe flexoren van de onderarm bevinden zich posterieur ten opzichte van de oppervlakkige flexoren en zijn verantwoordelijk voor diepere flexie van de vingers en de pols, evenals pronatie van de onderarm.
* **Musculus flexor digitorum profundus**
* **Musculus flexor pollicis longus**
* **Musculus pronator quadratus**
De innervatie geschiedt door de nervus medianus, hoewel de musculus flexor digitorum profundus ook wordt geïnnerveerd door de nervus ulnaris.
#### 3.2.3 Oppervlakkige extensoren
De oppervlakkige extensoren van de onderarm bevinden zich aan de dorsale zijde en hebben hun oorsprong aan de laterale epicondyl van de humerus.
* **Musculus extensor digitorum**
* **Musculus extensor digiti minimi**
* **Musculus extensor carpi ulnaris**
Deze spieren worden geïnnerveerd door de nervus radialis.
#### 3.2.4 Diepe extensoren
De diepe extensoren van de onderarm zijn eveneens gelegen aan de dorsale zijde en dragen bij aan extensiebewegingen van de vingers, duim en de pols, alsook supinatie.
* **Musculus supinator**
* **Musculus abductor pollicis longus**
* **Musculus extensor pollicis brevis**
* **Musculus extensor pollicis longus**
* **Musculus extensor indicis**
Overbelasting van de oppervlakkige extensoren en supinatoren kan leiden tot epicondylitis lateralis (tenniselleboog). De eerste peeskoker, bestaande uit de musculus abductor pollicis longus en de musculus extensor pollicis brevis, is specifiek benoemd. Alle diepe extensoren worden geïnnerveerd door de nervus radialis.
### 3.3 Handmusculatuur
De musculatuur van de hand wordt onderverdeeld in de korte handspieren (thenar, hypothenar en middenhandspieren) en de langere spieren die vanuit de onderarm naar de hand lopen.
#### 3.3.1 Korte handspieren
De korte handspieren omvatten de spieren van de duimmuis (thenar), de pinkmuis (hypothenar) en de middenhand.
* **Thenarspieren:**
* Musculus abductor pollicis brevis
* Musculus adductor pollicis
* Musculus flexor pollicis brevis
* Musculus opponens pollicis
* **Hypothenarspieren:**
* Musculus abductor digiti minimi
* Musculus flexor digiti minimi
* Musculus opponens digiti minimi
#### 3.3.2 Middenhandspieren
De middenhandspieren bevinden zich tussen de metacarpalia.
* **Musculi lumbricales**
* **Musculi interossei dorsales**
* **Musculi interossei palmares**
Deze spieren zijn primair verantwoordelijk voor de flexie van de MCP-gewrichten en de extensie van de PIP- en DIP-gewrichten.
### 3.4 Polsbewegingen
De polsbewegingen omvatten palmaire flexie, dorsale extensie, radiale abductie en ulnare abductie. Deze bewegingen worden mogelijk gemaakt door een combinatie van onderarm- en handspieren.
### 3.5 Carpaal tunnel syndroom
Het carpaal tunnel syndroom is een aandoening die ontstaat door compressie van de nervus medianus in de carpale tunnel. Deze tunnel wordt gevormd door het ligamentum carpi transversum aan de palmaire zijde van de pols en bevat negen flexorpezen en de nervus medianus. Behandeling kan bestaan uit het klieven van het ligamentum carpi transversum.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bovenste lidmaat | Het gehele bovenste ledemaat, inclusief schouder, bovenarm, onderarm en hand, dat essentieel is voor diverse motorische functies. |
| Musculatuur | Verzameling van alle spieren in het lichaam die verantwoordelijk zijn voor beweging, houding en warmteproductie. |
| Schoudergordel | Een complex van botten en spieren dat de schouder verbindt met de romp en zorgt voor stabiliteit en mobiliteit van de arm. |
| Schoudergewricht | Het articulatiepunt tussen het sleutelbeen en het schouderblad met de bovenarm, dat een breed scala aan bewegingen toelaat. |
| Bovenarm | Het deel van het bovenste ledemaat gelegen tussen het schoudergewricht en het ellebooggewricht, met specifieke spieren voor flexie en extensie. |
| Onderarm | Het deel van het bovenste ledemaat gelegen tussen het ellebooggewricht en het polsgewricht, met spieren voor pols-, hand- en vingerbewegingen. |
| Hand | Het distale deel van de bovenste ledemaat, inclusief de pols, middenhand en vingers, essentieel voor fijne motoriek en grijpen. |
| Oorsprong (spier) | Het anatomische aanhechtingspunt van een spier dat relatief stil blijft tijdens contractie. |
| Topografisch-functioneel | Een indeling van spieren gebaseerd op hun locatie in het lichaam en hun primaire bewegingsfunctie. |
| Innervatie | De voorziening van zenuwen aan een spier, die de spieractiviteit aanstuurt. |
| Anteversie | Een beweging waarbij een ledemaat of lichaamsdeel naar voren wordt bewogen, bijvoorbeeld het naar voren heffen van de arm. |
| Retroversie | Een beweging waarbij een ledemaat of lichaamsdeel naar achteren wordt bewogen, bijvoorbeeld het naar achteren bewegen van de arm. |
| Abductie | Een beweging waarbij een lichaamsdeel van de middellijn van het lichaam wordt afbewogen. |
| Adductie | Een beweging waarbij een lichaamsdeel naar de middellijn van het lichaam wordt toe bewogen. |
| Endorotatie | Een draaibeweging van een lichaamsdeel naar binnen toe, richting de middellijn van het lichaam. |
| Exorotatie | Een draaibeweging van een lichaamsdeel naar buiten toe, weg van de middellijn van het lichaam. |
| Elevatie | Het omhoog bewegen van een lichaamsdeel, bijvoorbeeld het optillen van de schouders. |
| Depressie | Het omlaag bewegen van een lichaamsdeel, bijvoorbeeld het laten zakken van de schouders. |
| Flexie | Een buigbeweging die de hoek tussen twee lichaamsdelen verkleint. |
| Extensie | Een strekbeweging die de hoek tussen twee lichaamsdelen vergroot. |
| Pronatie | De draaibeweging van de onderarm waarbij de handpalm naar achteren of beneden wijst. |
| Supinatie | De draaibeweging van de onderarm waarbij de handpalm naar voren of boven wijst. |
| Palmaire flexie | Een buigbeweging van de pols naar de handpalmzijde toe. |
| Dorsale extensie | Een strekbeweging van de pols naar de rugzijde toe. |
| Radiale abductie | Een zijwaartse beweging van de pols richting de duimzijde (radius). |
| Ulnare abductie | Een zijwaartse beweging van de pols richting de pinkzijde (ulna). |
| DIP (Distale interfalangeale gewrichten) | De gewrichten aan de uiteinden van de vingers, tussen de distale en middelste vingerkootjes. |
| PIP (Proximale interfalangeale gewrichten) | De gewrichten aan de basis van de vingers, tussen de proximale en middelste vingerkootjes. |
| MCP (Metacarpofalangeale gewrichten) | De gewrichten die de middenhandsbeenderen verbinden met de vingerkootjes. |
| Oppositie | De beweging van de duim waarbij deze de vingertoppen kan raken, wat grijpen mogelijk maakt. |
| Zadelgewricht | Een type gewricht met twee gewrichtsoppervlakken die elk concaaf en convex zijn, wat beweging in twee richtingen toelaat. |
| Rotatorenmanchet | Een groep van vier spieren rond het schoudergewricht die stabiliteit en rotatie mogelijk maken. |
| Rotatorcuff scheur | Een beschadiging aan een of meer van de spieren of pezen van de rotatorenmanchet. |
| Kine | Kinesitherapie, een vorm van fysiotherapie die zich richt op bewegingstherapie. |
| Epicondylitis medialis (Golferselleboog) | Een aandoening veroorzaakt door overbelasting van de flexor- en pronatorspieren van de onderarm, leidend tot pijn aan de binnenzijde van de elleboog. |
| Epicondylitis lateralis (Tenniselleboog) | Een aandoening veroorzaakt door overbelasting van de extensor- en supinatorspieren van de onderarm, leidend tot pijn aan de buitenzijde van de elleboog. |
| Thenarspieren | De spiergroep aan de duimzijde van de hand, verantwoordelijk voor de bewegingen van de duim. |
| Hypothenarspieren | De spiergroep aan de pinkzijde van de hand, verantwoordelijk voor de bewegingen van de pink. |
| Middenhandspieren | Spieren gelegen in de middenhand die bewegingen van de vingers coördineren. |
| Carpaal tunnel syndroom | Een aandoening veroorzaakt door compressie van de nervus medianus in de carpale tunnel in de pols. |