Cover
立即免费开始 Samenvatting AR.docx
Summary
## Deel 1. Wat is recht?
### Inleiding: een moeilijke vraag
De vraag "Wat is recht?" is complex en er bestaat geen universeel aanvaarde definitie. Elke poging tot definitie impliceert bepaalde keuzes en perspectieven.
#### Hebben we een definitie nodig?
In sommige vakgebieden, zoals de chemie, is een strikte definitie niet altijd noodzakelijk voor effectief functioneren. Echter, in het recht is een definitie wel degelijk nodig om misverstanden te vermijden bij de toepassing van juridische regels en concepten.
#### Twee opvattingen over de aard van recht:
1. **Essentialistische opvatting:** Deze opvatting stelt dat recht een fundamentele, universele essentie bezit die altijd en overal geldig is. Het probleem hierbij is dat deze essentiële kenmerken tot op heden niet eenduidig zijn vastgesteld.
2. **Conventionalistische opvatting:** Deze opvatting stelt dat wat als ‘recht’ geldt, een kwestie is van menselijke afspraken en conventies. De inhoud en vorm van recht kunnen daardoor variëren naargelang de tijd en de specifieke gemeenschap.
#### Vele vormen van recht
Er bestaan verschillende verschijningsvormen van recht:
* **Statelijk recht:** Gemaakt en gehandhaafd door de overheid.
* **Gewoonterecht:** Ontstaan uit langdurige praktijken en gewoonten.
* **Religieus recht:** Regels binnen een religieuze gemeenschap.
* **Natuurrecht:** Gebaseerd op vermeende inherente rechten of principes van de menselijke natuur.
* **Internationaal recht:** Regelt de betrekkingen tussen staten.
De vergelijking met 'families' illustreert dat recht geen enkele, universele eigenschap deelt, maar eerder een reeks van overlappingen en gelijkenissen vertoont tussen verschillende vormen, wat de zoektocht naar een eenduidige definitie bemoeilijkt. Recht is dus relatief naar plaats en tijd.
#### Kenmerken die men in verband brengt met 'recht':
* **Geheel aan regels:** Deze regels kunnen prescriptief (hoe het zou moeten zijn) of feitelijk (hoe het is) van aard zijn.
* **Gericht op normale ordening:** Het recht streeft ernaar orde en structuur te brengen in de samenleving.
* **Rol van handhaving:** De erkenning en naleving van regels is cruciaal voor hun effectiviteit.
* **Rol van rechtvaardigheid:** Sommige opvattingen stellen dat onrechtvaardige regels geen echt recht zijn.
## Titel I. Fundamentele transformaties van mensenmaatschappijen
### Proloog: Mensen zijn sociale wezens
De betekenis van recht en sociale structuren is afhankelijk van de specifieke maatschappij. Mensen zijn sociale wezens die betekenis vinden in hun relaties met anderen. Sociale ontwikkeling wordt gevormd door materiële (ecologische, technologische, economische) en ideële (kennis, waarden, overtuigingen) facetten.
#### Sociale instituten en praktijken
* **Sociale instituten:** Patronen van sociale orde die maatschappelijke behoeften lenigen (bv. gezin, onderwijs).
* **Sociale praktijken:** Alledaagse handelingen en gedragspatronen die structuur en duidelijkheid creëren.
Complexe gemeenschappen nemen basisbehoeften voor hun rekening door middel van specialisatie, zowel horizontaal (verdeeld over hetzelfde niveau) als verticaal (verdeeld over hiërarchische niveaus). De betekenis en functie van recht variëren mee met de complexiteit en organisatie van een gemeenschap.
### Hoofdstuk 1. Jager-voedselverzamelaars
* **Periode:** Ontstaan van de mensheid tot ca. 12.000 v.Chr. (bestaat nog steeds in geïsoleerde gemeenschappen).
* **Kenmerken:** Kleine clans (ca. 25 personen), grotendeels egalitair, leiderschap gebaseerd op persoonlijke kwaliteiten, sterke nadruk op goederendeling en wederkerigheid.
* **Regels en gebruiken:** Informele regels over persoonlijk letsel, huwelijksbeperkingen, bezit en gebruik van goederen (oogst, arbeid, kennis, land, waterbronnen, roerende goederen). Deze regels zijn niet altijd expliciet uitgesproken, maar ontstaan uit gedeelde praktijken.
* **Twee soorten clans:**
* **Onmiddellijke wederkerige clans:** Korte termijnoriëntatie, directe consumptie van goederen, weinig investeringen in gereedschap, flexibele engagementen.
* **Uitgestelde wederkerige clans:** Lange termijnoriëntatie, investeringen in onderhoud en gereedschap, langdurige engagementen (bv. uithuwelijken), meer individuele aanspraken op goederen.
### Hoofdstuk 2. Chiefdoms
* **Periode:** Vanaf ca. 5000 v.Chr.
* **Kenmerken:** Groepen van honderden tot tienduizenden personen, sedentair, erfelijke sociale stratificatie, meer ongelijkheid, duidelijk onderscheiden rollen (leider, elite, gewone mensen).
* **Oorsprong:** Onzeker, mogelijk functioneel (noodzakelijk voor coördinatie) of conflictgerelateerd (winnaars van competitie).
* **Regels en gebruiken:** Meer hiërarchisch, gebaseerd op tribuut (belastingen). De chef heeft vaak goddelijk gelegitimeerde macht en wordt geacht te zorgen voor het voortbestaan van de gemeenschap. Dit brengt ook risico's met zich mee (bv. verlies van status bij rampspoed).
### Hoofdstuk 3. Rijken
* **Periode:** 4000-3000 v.Chr. op meerdere plaatsen.
* **Kenmerken:** Groepen tot meer dan 100.000 personen, dankzij schrift, een dwingend retributiesysteem (belastingen) en staatsreligie. Noodzaak van georganiseerde landbouw, ambachtelijke productie en uitgebreide handelsnetwerken. Leiders organiseren grote projecten en geweld.
* **Oorsprong:** Functioneel of conflictgerelateerd.
* **Regels:** Vaak verbonden met religieuze en bovennatuurlijke overtuigingen, gezien als geopenbaard door goden. Gericht op het handhaven van de 'kosmische orde'.
* **Codex Hammurabi (ca. 1754 v.Chr.):** Een voorbeeld van wetgeving die legitimatie zoekt in goddelijke autoriteit, vele regels bevat onderscheid maakt naar status, en mogelijk een beperkte handhaving had (wat zware straffen verklaart) [282](#page=282).
* **Betrekking van regels:** Onderhoud van staatsapparaat, afdwingen sociale en economische hiërarchie, magische en religieus-ideologische overtuigingen, familie- en seksuele verhoudingen, lichamelijke schade, toebedeling en behoud van goederen, arbeid, en economische transacties.
* **Reguleringsconstanten:** Vloeien voort uit algemene menselijke behoeften, maar evolueren met de opbouw van de staat.
### Hoofdstuk 4. Moderne staten
* **Ontwikkeling:** Gevormd vanaf 1648 (Vrede van Westfalen), met een toename van territoriale grenzen en gecentraliseerd bestuur. De moderne staat oefent soevereine macht uit over een grondgebied.
* **Machtsbehoud:** Vereist een geweldmonopolie, middelen (belastingen) en snel beschikbare mensen.
* **Uitbouw bestuurlijke capaciteit:** Centrale kennisuitbouw, uitbouw van bestuurlijke instanties, specialisatie van ambtenaren (bv. juristen).
* **Verdere ontwikkelingen:**
1. **Territoriale staat:** Nadruk op behoud en afbakening van grondgebied, militaire bezetting, centrale gezagsinstanties.
2. **Natiestaat (19e eeuw):** Bouwen van een nationale identiteit.
3. **Welvaarts- of verzorgingsstaat (na WO II):** Staat zorgt voor burgers, met sociale spanningen door industrialisatie en kloof tussen arm en rijk.
4. **Actieve welvaartsstaat (vanaf jaren 1980):** Budgettaire problemen, vergrijzing en globalisering leiden tot een focus op participatie en burgerverantwoordelijkheid ('governance' in plaats van 'government').
* **Governance:** Benadrukt het bestuurlijke proces met veel spelers, waar de staat een belangrijke, maar niet de enige speler is. Wetgever bepaalt randvoorwaarden ('reflexief recht').
## Deel 2. Functies en finaliteit van het recht
### Titel 1. Functies van het recht
Het recht dient verschillende functies om een samenleving bijeen te houden en conflicten te beheersen. Deze functies zijn vaak verweven en variëren met de maatschappijvorm.
#### Hoofdstuk 1. Gedragsafstemming
* **Bevordering groepscohesie:** Regels helpen bij het creëren van een gemeenschapsgevoel, gedeelde identiteit en een morele ordening door het uitdrukken van gemeenschappelijke waarden. Dit gebeurt via socialiserende, educatieve en ideologische functies.
* **Conflictvermijding:** Regels helpen bij het vermijden van conflicten door sociale (hoe mensen zich tot elkaar verhouden) en economische (wie aanspraak kan maken op welke middelen) ordening.
* **Formele orderingsfunctie:** In complexere samenlevingen ligt de nadruk op het bestaan van regels om zaken vlot te laten verlopen, ongeacht de inhoudelijke rechtvaardigheid (bv. verkeersregels).
* **De staat:** Speelt een rol in machtsbehoud, werkingsbevordering en instrumentaliteit van regels.
* **Uitwisseling van middelen:** Recht stimuleert, faciliteert, toetst en reguleert de uitwisseling van goederen en diensten, vooral in complexere samenlevingen waar wederkerigheid door vertrouwen wordt vervangen door abstracte ruilmiddelen zoals geld en afdwingbare regels.
* **Herverdeling van middelen:** Recht reguleert de herverdeling van middelen, met een exponentiële toename van deze functie in moderne welvaartsstaten.
#### Afdeling 3. Conflictverwerking
* **Doel:** Behouden van sociale vrede door afweer, herstel en straf.
* **Methoden:**
* **Zonder conflict uit handen te geven:** Fysiek interpersoonlijk geweld (FIG), vete, rituelen, shaming, sociale uitsluiting, praten (onderhandelen, bemiddelen).
* **Door het conflict uit handen te geven (berechting):** Statelijke rechtspraak, arbitrage. Dit vereist regels over bevoegdheid, procedure, motivering en uitvoering.
#### Hoofdstuk 2. Besluitvorming binnen de groep
* **Functie:** Noodzakelijk voor coördinatie van gedrag en het functioneren van politieke machthebbers.
* **Politieke functie van recht:** Reguleert de verhouding tussen samenlevingsleden en politieke machthebbers.
* **Politieke basisregels:**
1. **Machtsverdeling:** Scheiding der machten (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk).
2. **Waarborgen voor burgers:** Grondrechten/mensenrechten ter bescherming tegen machtsmisbruik.
* Deze regels zorgen voor ordening en normatieve aanvaardbaarheid, vaak via procedurele rechtvaardigheidstheorieën.
### Titel 2. Finaliteit van het recht
#### Hoofdstuk 0. Overzichtje
De finaliteit van recht verwijst naar waarvoor het recht *zou moeten* worden gebruikt. Dit verschilt historisch van het bewaren van traditionele waarden (codificerend) tot het actief veranderen van de maatschappij (modificerend).
#### Hoofdstuk 1. Codificatie
* **Kernidee:** Behouden van bestaande normen en waarden. Recht wordt gezien als iets dat ontdekt wordt, niet gecreëerd. Het komt van een buitenmenselijke bron (godheid, natuur, gewoonte) en de staat dient zich hieraan te schikken.
* **Nadruk op vrijheid en autonomie:** De staat bemoeit zich niet met het verbeteren van de zeden of het sturen van gedrag. Grondrechten zijn primair afweerrechten tegen overheidsbemoeienis.
* **Invloed positivisme:** Een verschuiving naar het idee dat recht de maatschappelijke orde bewaart en als middel kan dienen om doelen te bereiken.
#### Hoofdstuk 2. Modificatie
* **Opkomst:** Vanaf midden 19e eeuw, gedreven door industrialisering en het geloof dat verandering mogelijk is door regels.
* **Instrumentalisme:** Recht wordt gezien als een instrument voor sociale en economische verandering, ten dienste van beleidsmakers.
* **Technieken:** Gebruik van regels met diverse functies (griefherstellend, bestraffend, bestuurs-/regulerend, stimulerend, faciliterend) ten dienste van sociaal management.
* **Welvaart en welbevinden:** Focus op het sturen van gedrag via regels, met aandacht voor menselijk welzijn (bv. Therapeutic Jurisprudence). De staat krijgt een grotere rol in het beheren van fysiek en mentaal welzijn.
* **Limieten:** De maakbaarheid van de samenleving is beperkt door praktische (gedragsverandering is complex) en financiële (hoge verwachtingen vereisen geld) problemen. Dit leidt tot een verschuiving naar 'activering' en 'responsabilisering' van burgers.
* **Instrumentalisme vs. Waarborgfunctie:** Een constante spanning tussen het recht als middel voor beleid en het recht als bescherming van vrijheden.
## Deel 3 – Normen en hun samenhang
### Titel I. Wat is een (rechts)norm?
#### Hoofdstuk 1. Descriptieve vs. prescriptieve normen
* **Norm:** Kan verwijzen naar een gebruikelijke toestand (descriptief) of een toestand waarnaar men zich moet richten (prescriptief).
* **Descriptieve normen (DN):** Beschrijven hoe dingen zijn (bv. natuurwetten, gedragspatronen). Ze zijn feitelijk en kunnen waar of onwaar zijn.
* **Prescriptieve normen (PN):** Schrijven voor hoe dingen zouden moeten zijn (bv. gedragsvoorschriften). Ze bevatten een evaluatie, zijn vatbaar voor overtreding en kunnen afdwingbaar zijn.
* **Twee benaderingen van recht:**
* **Regelgeoriënteerde benadering (RB):** Centraal staan prescriptieve normen, gericht op hoe de maatschappij behoort te functioneren. Recht wordt gezien als een sociaal feit dat voortkomt uit erkenning van regels.
* **Gedragsgeoriënteerde benadering (GB):** Centraal staan descriptieve normen, gericht op hoe mensen zich feitelijk gedragen. Recht wordt gezien als een empirisch feit, observeerbaar gedrag.
#### Hoofdstuk 2. PN en (hun) talige uitdrukkingen
* **Impliciete vs. expliciete PN:** In complexe samenlevingen is er behoefte aan expliciete PN om duidelijkheid te verschaffen.
* **Taal en interpretatie:** Woorden hebben vaak meerdere betekenissen, wat leidt tot interpretatieverschillen. Het onderscheid tussen de *inhoud* van een voorschrift (negotium) en de *formele uitdrukking* ervan (instrumentum) is cruciaal.
* **Soorten uitspraken:**
* **Verifieerbare uitspraken (VU):** Kunnen waar of onwaar zijn, gebaseerd op empirische waarneming of logische/definiërende verbanden.
* **Geloofsuitspraken:** Onbewijsbare aannames, niet waar of onwaar.
* **Waarderingsuitspraken:** Evalueren een situatie (descriptief) of geven een suggestie tot gedrag (prescriptief).
* **Performatieve uitspraken:** Doen rechtsgevolgen ontstaan door de uiting ervan (bv. "Ik verklaar u getrouwd").
#### Hoofdstuk 3. Geviseerde feitelijke situatie (GFS)
* **GFS:** Het geheel aan rechtsfeiten dat aangeeft in welke omstandigheden een rechtsgevolg intreedt.
* **Absolute vs. algemene normen:** Absolute normen gelden altijd en overal, algemene normen kennen uitzonderingen. Rechtsregels zijn in principe algemene normen.
* **Open normen:** GFS zijn niet altijd duidelijk omschreven, wat de rechter een grotere rol geeft bij de interpretatie. Ze dienen functies als delegatie, flexibiliteit en verwijzing.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Drukken grondgedachten van de rechtsorde uit en vormen de basis voor concrete rechtsregels (bv. gelijkheidsbeginsel).
* **Adagia:** Rechtsspreuken die algemene rechtsbeginselen concreter maken, maar geen specifieke GFS bevatten.
#### Hoofdstuk 4. Modaliteiten
* **Vier deontische modaliteiten:** Gebod (moeten), verbod (niet moeten), positieve toelating (mogen doen), negatieve toelating (niet hoeven).
* **Verhoudingen:** Deze modaliteiten hebben specifieke logische verhoudingen tot elkaar (contradictie, contraire, subcontraire, subalternatief).
* **Rechten en plichten (Hohfeld):**
* **Aanspraak (claim):** Tegenhanger is plicht (duty).
* **Vrijheid (liberty):** Tegenhanger is geen aanspraak (no claim).
* **Bevoegdheid (power):** Tegenhanger is gebondenheid (liability).
* **Immuniteit (immunity):** Tegenhanger is onbevoegdheid (disability).
### Titel II. De samenhang van rechtsregels: recht als systeem?
#### Hoofdstuk 1. Recht als dogmatisch systeem
* **Uitwendig systeem:** De ordening van rechtsregels op basis van juridische classificaties (bv. publiek/privaatrecht). Dit is een hulpmiddel voor het vinden van regels.
* **Inwendig systeem:** De mate waarin waardeoordelen achter rechtsregels consistent en coherent zijn, zodat ze één consistent geheel vormen. Ronald Dworkin's 'law as integrity' stelt dat recht een integer geheel is gebaseerd op principes van rechtvaardigheid, billijkheid en procedurele juistheid.
#### Hoofdstuk 2. Recht als sociaal systeem
* **Systeemtheorie:** Het recht als een geheel van interagerende bestanddelen (sociale instituten, praktijken) dat onderscheidbaar is van zijn omgeving.
* **Autopoiese:** Het recht is in staat zichzelf te creëren en te onderhouden, bepaalt zelf wat als recht telt via interne normativiteit (IN).
* **Operationeel gesloten, cognitief open:** Recht gebruikt eigen criteria (IN) voor waardering, maar is wel beïnvloedbaar door externe signalen uit de samenleving.
#### Hoofdstuk 3. Recht als chaotische janboel
* **Kritiek op recht als dogmatisch systeem:** Waardeoordelen zijn niet altijd consistent of coherent. Wetgeving is vaak een compromis van uiteenlopende belangen en ideeën, en mist een overkoepelend plan.
* **Kritiek op recht als sociaal systeem:** Rechtsordes en overheden zijn minder intern consistent dan verhoopt, omdat recht mensenwerk is.
#### Hoofdstuk 4. Twee metaforen
* **Recht als taal:** Net als natuurlijke talen, is recht een open-ended systeem met grammaticale, fonetische, semantische en pragmatische regels. Het verandert door gebruik en weerspiegelt de gemeenschap.
* **Recht als stad:** Een menselijke constructie, resultaat van generaties, uniek maar met gedeelde kenmerken. Verschillende metaforen (bazaar, jungle, organisme, machine) bieden verschillende perspectieven op de organisatie en functie van het recht.
### Conclusie
De vraag of recht een systeem is, hangt af van het perspectief. Het is essentieel om bewust te zijn van de eigen aannames en het gekozen perspectief (bv. Regelgeoriënteerd vs. Gedragsgeoriënteerd, wetgever vs. normbestemmeling). De grondslag van recht, de functies en finaliteit ervan, en de coherentie van de regels blijven belangrijke discussiepunten. Regulering is een continue evenwichtsoefening tussen verschillende finaliteiten, waarbij een goed begrip van het te reguleren probleem cruciaal is.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| **Essentialistische opvatting** | De opvatting dat recht een inherente, universele essentie of kern bezit die constant is door de tijd heen, ongeacht culturele of historische context; het recht zou gebaseerd zijn op fundamentele principes die altijd en overal geldig zijn. |
| **Conventionalistische opvatting** | De opvatting dat wat als ‘recht’ telt, wordt bepaald door sociale afspraken en conventies tussen mensen, en dat deze definitie kan variëren naargelang de tijd, plaats en specifieke gemeenschap. |
| **Statelijk recht** | Recht dat afkomstig is van of wordt gehandhaafd door overheidsinstanties binnen een staat; het impliceert een hiërarchische structuur met een centraal gezag dat bevoegd is om regels te maken en te handhaven. |
| **Gewoonterecht** | Recht dat voortkomt uit langdurige en algemeen gevolgde praktijken of gebruiken binnen een gemeenschap, die door de gemeenschap als juridisch bindend worden ervaren, ook al zijn ze niet expliciet vastgelegd in wetten. |
| **Natuurrecht** | Een filosofische stroming die stelt dat er universele, aangeboren rechten en principes bestaan die voortvloeien uit de menselijke natuur of een hogere morele orde, en die ten grondslag liggen aan of zelfs superieur zijn aan positief (statelijk) recht. |
| **Interne normativiteit (IN)** | De leidende, inwendige structuur en systematiek van een rechtssysteem die bepaalt welke gedragingen en voorschriften als geldig recht binnen dat systeem worden beschouwd en welke niet, gebaseerd op criteria die inherent zijn aan het recht zelf. |
| **Autopoiese** | Het vermogen van een systeem, zoals het recht, om zichzelf te creëren, te onderhouden en te regenereren op basis van zijn eigen interne structuren en codes, onafhankelijk van externe invloeden. |
| **Descriptieve ordening** | Een ordening die de werkelijkheid beschrijft zonder deze te wijzigen; het klasseren of ordenen van informatie zonder de inherente eigenschappen van het beschreven object te beïnvloeden. |
| **Normatieve ordening** | Een ordening die de werkelijkheid wel wijzigt; het aanbrengen van regels of voorschriften die bepalen hoe dingen zouden moeten zijn en die gedragsverandering nastreven. |