Cover
立即免费开始 Lesnota's - Basisbegrippen van recht.docx
Summary
Deel 0 – Voorwoord en algemene zaken
* Woe 30 okt: Geen les.
* Do 31 okt: Proefexamen. Enkel de lijst Nederlands – Frans kennen, niet de lijst Nederlands – Frans – Engels – Duits.
* Codex Privaatrecht raadplegen voor specifieke informatie.
* Franse woordjes: Beschikbaar via een Quizlet-link (BBR2425).
* Examenvorm: 3 meerkeuzevragen per les. Basisbegrippen in invulvraag in context (1e zit) en uitleg (2e). Casus over aansprakelijkheid en onbekwaamheid.
Deel I – Wat is recht?
Hoofdstuk 1 - Het recht als een geheel van gedragsregels
Afdeling 1 – Enkele definities
* **Het recht als een geheel van gedragsregels:** Er bestaat geen universeel aanvaarde definitie van recht. Wel zijn er centrale punten:
* Het recht omvat gedragsregels en handhavingsregels.
* Het doel is de ordening van de samenleving.
* **Objectief recht versus subjectieve rechten:**
* **Objectief recht:** Het geheel van gedragsregels dat in een bepaalde samenleving op een bepaald moment geldt.
* **Subjectief recht:** Een door het recht bekrachtigde aanspraak van een rechtssubject (natuurlijke persoon of rechtspersoon) op iets, met betrekking tot medepersonen (verbintenisrecht) of voorwerpen (goederenrecht), teneinde rechtsdoelen te verwezenlijken.
* **Publiekrecht versus privaatrecht:**
* **Privaatrecht:** Regelt de rechtsverhoudingen tussen gelijken (burgers onderling), zoals verbintenisrecht en erfenisrecht. Dit zijn horizontale verhoudingen.
* **Publiekrecht:** Regelt de rechtsverhoudingen tussen de overheid en burgers, of tussen overheden onderling, zoals strafrecht, fiscaal recht en bestuursrecht. Dit zijn verticale verhoudingen.
* **Bronnen van Belgisch privaatrecht:**
* **Wetten:** Gecodificeerd in het Burgerlijk Wetboek (BW). De notatie is (art. X BW).
* Het onderscheid tussen het oude en nieuwe BW is belangrijk, hoewel het oude BW (Napoleon) grotendeels nog van kracht is. Er is een overgangsfase naar hercodificatie.
* **Bijzondere wetten:** Wetgeving die niet in het BW is opgenomen, zoals wetgeving inzake notariaat, marktpraktijken (WER), nationaliteitsrecht (BWN).
* **Bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten:** Bijvoorbeeld jeugdbeschermingsrecht (gemeenschappen) en begraafplaatsen (gewesten).
* **Gewoonte:** Voortvloeiend uit bestendig gebruik met de overtuiging van haar bindend karakter (Cass. 16 februari 1979). Niet elk gebruik is een gewoonte.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Door het Hof van Cassatie erkende principes, soms gecodificeerd (bv. verbod van dwanguitvoering, verbod van onrechtvaardige verrijking, verbod van rechtsmisbruik).
* **Vervaging van klassieke onderscheiden:**
* De scheiding tussen publiek- en privaatrecht vervaagt steeds meer door bijvoorbeeld internationale verdragen (kooprecht) en dwingend privaatrecht.
* De overheid treedt ook steeds vaker privaatrechtelijk op.
* **Meergelaagde rechtsorde:** Regelgeving kan op verschillende niveaus bestaan (internationaal, nationaal, gewestelijk, gemeentelijk).
* **Materieel en formeel recht:**
* **Materieel recht:** Gaat over de inhoud van het recht.
* **Formeel recht (Procesrecht):** Gaat over de vorm en dient om materieel recht af te dwingen.
* **Rechtsfeiten, rechtshandelingen en rechtsgevolgen:**
* **Rechtssubject:** Een fysieke persoon of rechtspersoon aan wie de rechtsnorm rechten en plichten toekent.
* **Rechtsfeit:** Een feit dat rechtsgevolgen meebrengt (bv. geboorte, dood, ongeval). De geboorte geeft rechten aan de moeder en het kind. Door het rood licht rijden is een rechtsfeit, niet een rechtshandeling.
* **Rechtshandeling:** Een menselijke wilsverklaring met de bedoeling rechtsgevolgen teweeg te brengen (bv. huwelijk, erkenning kind, aankoop laptop).
* **Staat van de persoon:** Het geheel van hoedanigheden die iemands rechtspositie bepalen (bv. nationaliteit, huwelijkse staat, leeftijd). Wijzigingen hierin hebben invloed op onderliggende niveaus. De verkrijging ervan is afhankelijk van rechtsfeiten, rechtshandelingen of rechterlijke uitspraken. De burgerlijke stand houdt deze wijzigingen bij.
* *Verschil: Burgerlijke stand (administratief) ≠ burgerlijke staat (rechtspositie).*
* **Bezit van staat:** Sociaal gedrag dat een bepaalde status aantoont (bv. vader-kind relatie). Kan als bewijsmiddel dienen, maar is niet steeds ongrondwettelijk bevonden.
* *Enkelvoudig karakter:* Kind kan maar bezit van staat hebben tav één man tegelijk.
* *Tweezijdig karakter:* Kind kan bezit van staat hebben tav één man en één vrouw.
* **Bekwaamheid:**
* **Feitelijke bekwaamheid:** De fysieke mogelijkheid om een daad te stellen.
* **Rechts- of genotsbekwaamheid:** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten.
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen.
Afdeling 2 – Centrale elementen in het begrip recht
* Recht is een geheel van gedragsregels met een institutioneel en begripsmatig kader, opgelegd door de maatschappij met als doel de ordening van de maatschappij.
* **Gedragsregels:** Bevelen, verboden, dwingend of aanvullend recht.
* **Institutioneel en begripsmatig kader:** Wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.
* **Opgelegd door de maatschappij:** Via wetgevende organen.
* **Doel:** Kwalitatieve ordening van de maatschappij, gebaseerd op rechtszekerheid, rechtvaardigheid en doeltreffendheid.
* **Rechtszekerheid:** Vereist voorspelbaarheid, vastheid, algemeenheid en onderlinge consistentie.
* **Rechtvaardigheid:** Evolutief, met een harde kern van waarden.
* **Doeltreffendheid:** Middelen afgestemd op doelstellingen.
* **Handhaving:** Door de uitvoerende en rechterlijke macht. Initiatief tot handhaving ligt bij de burger (privaatrecht) of de staat (publiekrecht).
* **Synthese:** Recht is een geheel van gedragsregels en samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een rechtszekere, rechtvaardige en doeltreffende ordening van de maatschappij.
Hoofdstuk 2 – Relativiteit van deze benadering
* Verschillen met andere rechtssystemen (bv. VS, Japan).
* Het belang van alternatieve oplossingen (bemiddeling, verzoening) voor een betere ordening.
* Rechtstheorie: algemene rechtsleer (ontologisch) en rechtsvinding (epistemologisch).
Deel II – Basisbegrippen
Hoofdstuk 1 – Rechtssubjecten
Afdeling 1 – Begrippen
Afdeling 2 – Natuurlijke personen
* **Levende en levensvatbare personen:** Elke levend en levensvatbaar geboren mens is een rechtssubject. Levensvatbaarheid wordt bepaald door medische consensus.
* Dieren zijn geen rechtssubjecten, maar genieten wel rechtsbescherming.
* Een embryo is geen rechtssubject, maar heeft rechtsbescherming.
* Een lijk is het stoffelijk overschot van een persoon, maar geen rechtssubject meer en geniet rechtsbescherming.
* Een doodgeboren kind is geen titularis van rechten en plichten, hoewel akten kunnen worden opgemaakt.
* **Verwekt kind:** Geniet rechten (geen plichten). Wettelijk vermoed verwekt te zijn tussen 300ste en 180ste dag vóór geboorte (vermoeden *juris tantum*).
* **Einde van juridische persoonlijkheid:** De dood, een feitenkwestie. Sommige aspecten van juridische persoonlijkheid (bv. auteursrecht) blijven bestaan.
Afdeling 3 – Rechtspersonen
* **Begrip en bestaansreden:** Groepering van rechtssubjecten of afgescheiden vermogen dat titularis kan zijn van rechten en plichten. Abstracte juridische creaties.
* **Rechtspersonen versus samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid:**
* **Rechtspersoon:** Heeft eigen rechtspersoonlijkheid, een eigen vermogen en kan zelf rechtshandelingen stellen.
* **Samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid (bv. maatschap, feitelijke vereniging):** Geen afgescheiden vermogen.
* **Soorten rechtspersonen:**
* **Publiekrechtelijke:** Opgericht door de overheid voor publieke dienstverlening (bv. Belgische Staat, Gemeenschappen).
* **Privaatrechtelijke:** Privaat initiatief (bv. vennootschappen, verenigingen, stichtingen).
* **Verenigingen:** Belangeloos doel (VZW).
* **Stichtingen:** Afgescheiden vermogen voor belangeloos doel (PS: geen leden; SON: filantropisch, wetenschappelijk, etc.).
* **Vennootschappen:** Gericht op winst (VOF, BV/BVBA, NV, CV). Verschillen in aansprakelijkheid en rechtspersoonlijkheid.
* **Legaliteitsbeginsel:** Rechtspersoonlijkheid kan enkel worden toegekend in wettelijk voorziene gevallen.
* **Ontstaan en einde:** Ontstaan door neerlegging van oprichtingsakte; einde door ontbinding en vereffening.
* **Tegenwerpelijkheid:** Pas tegenwerpelijk aan derden na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Hoofdstuk 2 – Bekwaamheid
Afdeling 1 – Begrippen
Afdeling 2 – De bekwaamheid van natuurlijke personen
* **Rechtsbekwaamheid (Genotsbekwaamheid):**
* **Beginsel:** Volledige rechtsbekwaamheid voor alle Belgen.
* **Uitzonderingen:**
* **Algemene beperkingen:** Niet-Belgen (bv. vreemdelingen genieten beperkte burgerlijke en politieke rechten), zwaar strafrechtelijk veroordeelden.
* **Specifieke rechtsonbekwaamheden:** Wettelijk of rechterlijk opgelegd (bv. huwelijksbeletselen, onbekwaamheden tot het stellen van voogdij-handelingen).
* **Handelingsbekwaamheid:**
* **Beginsel:** Iedereen is handelingsbekwaam.
* **Beperkingen (Handelingsonbekwaamheid):**
* **Algemeen handelingsonbekwamen:** Minderjarigen (niet-ontvoogd), beschermde meerderjarigen. Kunnen niet zelfstandig optreden.
* **Gedeeltelijk handelingsonbekwamen:** Enkel onbekwaam voor wettelijk of rechterlijk ingeperkte handelingen.
* **Ontvoogde minderjarigen:** Door huwelijk of rechterlijk vonnis.
* **Beschermde meerderjarigen:** Via zorgvolmacht (buitengerechtelijk) of rechterlijke bescherming (bewind).
* **Sanctionering:** Overtreding leidt tot **relatieve nietigheid** (bij schending van dwingend recht/handelingsonbekwaamheid) of **absolute nietigheid** (bij schending van openbare orde).
* **Relatieve nietigheid:** Kan enkel door de beschermde persoon worden ingeroepen.
* **Absolute nietigheid:** Kan door elke belanghebbende worden ingeroepen, ook ambtshalve door de rechter.
* **Nietigheid rechtens versus nietigheid wegens benadeling:**
* **Nietigheid rechtens:** Loutere overtreding van regels inzake onbekwaamheid volstaat.
* **Nietigheid wegens benadeling:** Vereist bewijs dat de handeling nadelig was voor de onbekwame. Voor minderjarigen jonger dan 7 jaar is geen benadeling vereist.
* **Ogenblik ontstaan onbekwaamheid:** Bij geboorte (minderjarigen) of na rechterlijke onbekwaamverklaring (meerderjarigen).
* **Functie van uitzonderingen:** Bescherming van personen met onvoldoende ontwikkelde wil, via vertegenwoordiging of bijstand.
* **Vertegenwoordiging:** De vertegenwoordiger treedt op voor rekening van de beschermde persoon.
* **Bijstand:** De bijstandsverlener treedt samen met de beschermde persoon op.
* **Sanctieregeling:** Schending rechtsbekwaamheid → absolute nietigheid; Schending handelingsbekwaamheid → relatieve nietigheid.
Afdeling 3 – De bekwaamheid van rechtspersonen
* **Genotsbekwaamheid:** Beperkt door de aard van de rechtspersoon, de wet of het statutair doel (specialiteitsbeginsel).
* **Handelingsbekwaamheid:** Wordt uitgeoefend via natuurlijke personen (organen, lasthebbers).
Hoofdstuk 3 – Rechtshandelingen
Afdeling 1 – Inleiding
* **Onderscheid:** Materiële handelingen (rechtsfeiten), rechtshandelingen (wilsverklaringen), procesrechtshandelingen.
* **Rechtsfeiten:** Buitencontractuele aansprakelijkheid, oneigenlijke contracten (zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking).
* **Rechtshandelingen:** Geldigheidsvereisten (toestemming, bekwaamheid, voorwerp, oorzaak). Schending leidt tot nietigverklaring.
Afdeling 2 – Geldigheid van rechtshandelingen
* **Geldigheidsvereisten voor contracten (art. 5.27 BW):** Vrije en bewuste toestemming, bekwaamheid, bepaalbaar en geoorloofd voorwerp, geoorloofde oorzaak.
* **Wilsleer vs. Vertrouwensleer:** De wil moet overeenstemmen met de werkelijke wil, tenzij het vertrouwen van de wederpartij gewekt is (schijnleer).
* **Wilsgebreken:** Dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden. Deze maken een rechtshandeling vatbaar voor nietigverklaring.
* **Inhoud (voorwerp) en oorzaak:** Moeten geoorloofd zijn. Ongeoorloofde oorzaak leidt tot absolute nietigheid. Wetsontduiking is een voorbeeld van ongeoorloofde oorzaak.
* **Conformiteit met dwingende rechtsregels:** Enkel strijdigheid met dwingend recht of openbare orde leidt tot nietigheid.
Afdeling 3 – Nietigheid van rechtshandelingen
* **Gevolgen van nietigverklaring:** Werkt *ex tunc* (retroactief) en *ex nunc* (voor de toekomst). Volledige wederkerige restitutieplicht, met gunstregeling voor handelingsonbekwamen.
* **Onderscheid relatieve en absolute nietigheid:** Afhankelijk van de geschonden rechtsregel (dwingend recht vs. openbare orde).
* **Nietigheid rechtens vs. nietigheid wegens benadeling:** Verschil in de rol van de rechterlijke beoordeling.
Afdeling 4 – Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
* **Beginsel van relativiteit:** Een contract bindt enkel de contractpartijen.
* **Uitzonderingen:** Rechtstreekse vordering, derdenbeding, sterkmaking.
* **Relativering:** Het bestaan van rechtshandelingen dringt zich als feit op aan derden.
* **Publiciteitsvoorschriften:** Registratie in registers (bv. CRH, CER, CRT, CRL, CRV) en publicatie in het Belgisch Staatsblad. Overschrijving op het bevoegde kantoor van de AAPD is vereist voor de tegenwerpelijkheid van zakelijke rechten op onroerende goederen.
Afdeling 5 – Vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
* **Begrip:** Een persoon (vertegenwoordiger) treedt op voor rekening van een ander (vertegenwoordigde).
* **Vormen:** Onmiddellijke (in naam en voor rekening) en middellijke (in eigen naam, voor rekening) vertegenwoordiging.
* **Grondslagen:** Volmacht (rechtshandeling, gerechtelijke beslissing, wet, statuten).
* **Toerekening rechtsgevolgen:** Binnen de grenzen van de bevoegdheid aan de vertegenwoordigde; daarbuiten aan de vertegenwoordiger. Schijnvertegenwoordiging kan leiden tot toerekening aan de vertegenwoordigde.
* **Tegenstrijdige belangen:** Een vertegenwoordiger mag niet optreden als tegenpartij van de vertegenwoordigde.
Afdeling 6 – De vorm van rechtshandelingen
* **Consensualisme vs. Formalisme:** Beginsel van vormvrijheid versus wettelijk voorgeschreven vormen.
* **Soorten wilsuitingen:** Uitdrukkelijk, stilzwijgend.
* **Soorten vormen:** Akten (authentieke, onderhandse). Authentieke akten hebben uitvoerbare kracht.
* **Functie van de vorm:** Geldigheidsvereiste, bewijsfunctie, tegenwerpelijkheidsvereiste, bescherming van de consument.
Afdeling 7 – Soorten rechtshandelingen
* **Indeling naar aantal betrokken personen:** Eenzijdig, meerzijdig.
* **Indeling naar invloed op subjectieve rechten:** Constitutief, uitdovend, overdragend, declaratief.
* **Indeling naar vormvereisten:** Consensueel, formeel, zakelijk.
* **Indeling naar aard:** Gesloten (bv. huwelijk), open (bv. contracten), toetredingscontracten.
* **Indeling naar invloed op vermogen:** Daden van bewaring, gebruik/genot, beheer, economisch beheer, beschikking.
Hoofdstuk 4 – Aansprakelijkheid
Afdeling 1 – Begrip en situering
* **Principe:** Iedereen draagt zijn eigen schade. Schadelast kan worden verplaatst bij fout of objectieve aansprakelijkheid.
* **Spreiding van schadelast:** Via verzekeringen en schadefondsen.
* **Aansprakelijkheidsrecht:** Regels die bepalen wanneer en wie schade moet vergoeden.
* **Hercodificatie Boek 6 BW:** Doel is codificatie van rechtersrecht, modernisering en aanpassing van structuren.
Afdeling 2 – Soorten aansprakelijkheid
* **Strafrechtelijke vs. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Strafrechtelijk bij overtreding van een norm met strafsanctie; burgerlijk voor herstel van schade aan een ander.
* **Contractuele vs. Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Contractueel bij schending van een verbintenis uit een contract; buitencontractueel bij elke andere schade.
* **Samenloop:** Mogelijkheid om zowel contractueel als buitencontractueel aan te spreken. Boek 6 BW schaft het samenloopverbod af, met uitzonderingen.
* **Enkelvoudige vs. Samengestelde aansprakelijkheid:** Eigen daad vs. andermans daad, zaken en dieren.
* **Schuldaansprakelijkheid vs. Objectieve aansprakelijkheid:** Gebaseerd op fout vs. foutloos.
Afdeling 3 – Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Schuldaansprakelijkheid:** Vereist schade, een aan de tegenpartij toerekenbare fout, en een causaal verband.
* **Fout:** Elke maatschappelijk onaanvaardbare gedraging (schending wettelijke norm of zorgvuldigheidsnorm).
* **Toerekeningsvatbaarheid:** Persoon moet bewust zijn van het schadeverwekkende karakter van zijn daden. Boek 6 BW compenseert het ontbreken van deze expliciete opname door gronden van uitsluiting.
* **Gronden van uitsluiting:** Overmacht, wettige verdediging, toestemming van het slachtoffer, etc.
* **Aansprakelijkheid van minderjarigen:** Minderjarigen <12j nooit persoonlijk aansprakelijk (op grond van 6.5 BW); ≥12j principieel wel, met billijkheidsregime.
* **Aansprakelijkheid van rechtspersonen:** Gelijkgesteld met natuurlijke personen (art. 6.4 BW), aansprakelijk voor organen.
* **Vermoedens van aansprakelijkheid:** Voor ouders, leraars (weerlegbaar); voor aanstellers (onweerlegbaar).
Afdeling 4 – Oorzakelijk verband
* **Equivalentieleer:** Een fout is een oorzaak indien de schade zonder die fout niet zou zijn ontstaan (conditio sine qua non). Correcties door feitelijke causaliteit en billijkheidscorrectie.
* **Samenloop van oorzaken:** Meerdere aansprakelijken, fout van slachtoffer. De schadelast wordt verdeeld in functie van de bijdrage tot het ontstaan ervan.
Afdeling 5 – Schade
* **Definitie:** Economische (patrimoniale) en niet-economische (morele) gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd belang.
* **Vergoedbare schade:** Moet zeker, persoonlijk en rechtmatig zijn.
* **Soorten schade:** Patrimoniale (verliezen, kosten, winstderving) en extrapatrimoniale (morele schade).
* **Schade bij terugslag:** Schade geleden door een derde met een juridische of genegenheidsband met het direct benadeelde.
Afdeling 6 – Gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Verbintenis tot integrale schadeloosstelling:** Herstel van de schade, zonder verrijking of verarming. Punitieve schadevergoeding is uitgesloten, tenzij met specifieke wettelijke bepalingen (bv. bij opzettelijke winst).
* **Wijzen van schadeloosstelling:** Herstel in natura of schadevergoeding in geld.
Hoofdstuk 5 – Rechtsmisbruik
* **Begrip:** Uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van normale uitoefening te buiten gaat.
* **Traditionele criteria:** Geen voordeel voor de uitoefenaar, disproportioneel nadeel voor een ander.
* **Mijlpaalarrest Hof van Cassatie:** Kennelijk de grenzen te buiten gaan.
* **Wettelijke omschrijving (art. 1.10 BW):** Kennelijk de grenzen te buiten gaan van de normale uitoefening door een voorzichtig en redelijk persoon.
* **Sanctie:** Matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, onverminderd herstel van de schade.
Hoofdstuk 6 – Subjectieve rechten
* **Begrip:** Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen.
* **Nut:** Betwistingen worden beslecht door gewone rechtbanken.
* **Indeling volgens rechtsobject:**
* **Politieke en burgerlijke rechten:** Verticaal (politiek) vs. Horizontaal (burgerlijk).
* **Patrimoniale en extrapatrimoniale rechten:** Vermogensrechtelijk (goederen, verbintenissen) vs. Niet-vermogensrechtelijk (persoonlijkheids-, familierechten).
* **Soorten voorwerpen:** Lichamelijk (waarneembaar) en onlichamelijk (rechten).
* **Soorten onlichamelijke voorwerpen:** Zakelijke rechten, vorderingsrechten, intellectuele rechten.
* **Zakelijke rechten:** Onmiddellijke heerschappij over een goed (numerus clausus).
* **Eigendomsrecht:** Meest omvattende recht (gebruik, genot, beschikking). Verschil met bezit en detentie.
* **Mede-eigendom:** Meerdere titularissen op hetzelfde goed (toevallig, vrijwillig, gedwongen).
* **Zakelijke gebruiksrechten:** Vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstalrecht.
* **Zakelijke zekerheden:** Voorrecht, hypotheek, pand, retentierecht, eigendomsvoorbehoud.
* **Vorderingsrechten:** Recht op prestatie van een ander.
* **Intellectuele rechten:** Tijdelijk en exclusief exploitatierecht op een creatie.
* **Extrapatrimoniale rechten:** Niet in geld waardeerbare belangen (persoonlijkheidsrechten, familierechten).
Hoofdstuk 7 – Duurzame ontwikkeling
* **Definitie (art. 2, 1° wet 5 mei 1997):** Ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties te compromitteren.
* **Internationaal kader:** VN-conferenties, Agenda 21, SDG’s (Sustainable Development Goals).
* **Federaal juridisch kader:** Artikel 7bis Grondwet (streefdoel). Wet 5 mei 1997, federale plannen en rapporten, indicatoren, FIDO, ICDO, FRDO.
* **Regelgevingsimpactanalyse (RIA):** Evaluatie van de gevolgen van voorontwerpen op DO.
* **Vlaams juridisch kader:** Decreet 18 juli 2008, Visie 2050.
* **Klimaatzaken:** Procedurele strijd voor klimaatdoelstellingen (bv. Urgenda, VZW Klimaatzaak).
Deel III – De professionele actoren in het recht
Hoofdstuk 1 – De magistraat
* Functies: Geschillenbeslechting, verzoening, uitoefening rechterlijke macht.
* Benoeming: Door de Koning op voordracht van de Hoge Raad voor de Justitie. Onafhankelijkheid gewaarborgd.
* Soorten: Rechters (zittend) en parketmagistraten (staand, OM).
* Toegang tot beroep: Vergelijkend examen, gerechtelijke stage, examen beroepsbekwaamheid.
Hoofdstuk 2 – Het gerechtspersoneel
* **Griffier:** Assisteert de rechter, administratieve en vormelijke taken.
* **Referendaris:** Juridische bijstand aan magistraten, vooral bij hogere rechtscolleges.
* **Parketjurist:** Vergelijkbaar met referendaris, maar verbonden aan het Openbaar Ministerie.
Hoofdstuk 3 – De advocaat
* Functies: Adviseren, bijstaan, pleiten, vertegenwoordigen. Partijdig (tenzij bemiddelaar).
* Rechten en plichten: Vrij beroep, deontologie, pleitmonopolie, honorarium.
* Toegang tot beroep: Diploma, stage, examen.
Hoofdstuk 4 – De gerechtsdeurwaarder
* Functies: Ministerieel ambtenaar, opstellen en betekenen van exploten, tenuitvoerlegging rechterlijke uitspraken.
* Verantwoordelijkheid: Persoonlijk professioneel en aansprakelijk, verplichte verzekering.
* Toegang tot beroep: Vergelijkend examen, stage.
Hoofdstuk 5 – De notaris
* Functies: Verlijden van authentieke akten, adviseren van alle partijen (neutraal).
* Status: Openbaar ambtenaar met vrij beroep.
* Toegang tot beroep: Master, manama, stage, vergelijkend examen.
Hoofdstuk 6 – De bedrijfsjurist
* Functie: Juridische begeleiding van ondernemingen.
* Status: Beschermde titel, werkt meestal in dienstverband.
Hoofdstuk 7 – De overheidsjurist
* Functie: Juridisch advies binnen de overheid.
* Status: Statutair of contractueel, niveau A.
Hoofdstuk 8 – De jurist in academia
* Functie: Onderwijs, onderzoek, advies.
* Status: ZAP, AAP, WP.
Deel IV – Kennismaking met het burgerlijk procesrecht
Hoofdstuk 1 – Inleiding
* **Zaak Leen Puttemans:** Fietsongeluk door putdeksel, stad Gent niet aansprakelijk. Politie seponering.
* **Noodzaak rechtsgang:** Verhaal van schade via de rechter, verbod op eigenrichting.
* **Rechtsgeschil:** Dispuut over een recht dat aan de rechter wordt voorgelegd.
* **Proces(partijen):** Partijen die een rechtsgeschil hebben.
* **Rechtspraak:** Uitspraak van de rechter.
* **Rechtsbescherming/Rechtshandhaving:** Afdwingen van recht via de rechter.
* **Alternatieve conflicthantering:** Bemiddeling, verzoening, arbitrage, collaboratieve onderhandelingen. Dit wordt steeds meer aangemoedigd en soms verplicht.
Afdeling 1 – Voorwaarden voor de rechtsvordering
* Juridische persoonlijkheid, handelingsbekwaamheid, belang, hoedanigheid.
Afdeling 2 – Soorten vorderingen
* Inleidende vordering, tussenvorderingen (uitbreiding, tegenvordering, tussenkomst, nieuwe procesverhouding).
Afdeling 3 – Inleiding van de vordering
* **Dagvaardingsexploot:** Standaardprocedure, door gerechtsdeurwaarder.
* **Verzoekschrift op tegenspraak:** Alternatief voor dagvaarding in bepaalde gevallen.
* **Vrijwillige verschijning:** Via gezamenlijk verzoekschrift.
* **Inschrijving op de rol:** Registratie van de zaak.
Afdeling 4 – Inleidende zitting
* Verschijnen van partijen (persoonlijk, via vertegenwoordiger/advocaat).
* Verstek: Indien een partij niet verschijnt.
Afdeling 5 – Het in staat stellen van de zaak
* **Instaatstelling:** Mededelen van stavingsstukken en uitwisselen van conclusies.
* **Conclusie:** Schriftelijke argumentatie van de partij.
* **Soorten instaatstelling:** Minnelijk, rechterlijk, vrij.
* **Sanctie:** Te late conclusies kunnen ambtshalve worden geweerd.
Afdeling 6 – Rechtsdag
* **Pleitzitting:** Mondelinge toelichting van de zaak aan de rechter.
* **Alternatief:** Schriftelijke behandeling, indien partijen ermee akkoord gaan.
Afdeling 7 – Beraad en uitspraak
* **Sluiten van het debat:** Na instaatstelling en rechtsdag.
* **Advies OM:** Soms verplicht, niet bindend.
* **Beraad:** Bespreking door de rechter(s).
* **Uitspraak:** Vonnis (rechtbank) of arrest (hof).
Afdeling 8 – Rechtsmiddelen
* **Begrip:** Middelen om beslissingen van de rechter aan te vechten.
* **Gewone rechtsmiddelen:** Verzet (tegen verstekvonnis) en hoger beroep (tegen beslissing in eerste aanleg).
* **Aanleggrens:** Beperkt de mogelijkheid tot hoger beroep op basis van de waarde van de vordering.
Hoofdstuk 5 – Gedwongen tenuitvoerlegging
Afdeling 1 – Inleiding
* **Rechtsherstel:** Uitvoering in natura of uitvoering bij equivalent (schadevergoeding).
* **Dwangsom:** Bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom bij niet-nakoming.
Afdeling 2 – Verhaalexecutie
* Beslag op het vermogen van de SA.
* Verdeling van opbrengst naar evenredigheid van vordering, behoudens wettige redenen van voorrang (voorrechten, hypotheken).
* **Uitvoerbare titel:** Noodzakelijk voor gedwongen tenuitvoerlegging (vonnis, arrest, notariële akte, dwangbevel).
* **Voorlopige tenuitvoerlegging:** Gedwongen tenuitvoerlegging van een vonnis dat nog vatbaar is voor een rechtsmiddel.
Belangrijk!
* De inhoud van de conclusies moet alles bevatten wat de partij wil laten gelden.
* De rechter mag de door partijen aangevoerde rechtsgrond aanvullen, maar niet het voorwerp of de oorzaak van de vordering wijzigen.
**Common mistakes to avoid:**
* Het verwarren van objectief en subjectief recht.
* Het niet correct toepassen van de regels rond handelingsbekwaamheid, met name bij minderjarigen en beschermde meerderjarigen.
* Het vergeten van de specifieke vereisten voor bepaalde rechtshandelingen (bv. vormvereisten).
* Het onjuist interpreteren van de verschillende soorten aansprakelijkheid (schuld vs. objectief, eigen daad vs. andermans daad).
* Het onjuist toepassen van de regels inzake oorzakelijk verband en schadebegroting.
* Het niet kennen van de bevoegdheidsregels van de verschillende rechtbanken.
* Het onderschatten van de rol van alternatieve conflicthanteringsmethoden.
* Het niet correct toepassen van de principes van de burgerlijke rechtspleging (bv. gevolgen van verstek, instaatstelling).
* Het onjuist interpreteren van de verschillende rechtsmiddelen (verzet, hoger beroep).
* Het onjuist toepassen van de regels inzake gedwongen tenuitvoerlegging.
Glossary
## Glossary
| Term | Definitie |
|---|---|
| Objectief recht | Het geheel van gedragsregels dat in een bepaalde samenleving op een bepaald moment bestaat. |
| Subjectief recht | Een door het recht bekrachtigde aanspraak van een rechtssubject (fysieke of rechtspersoon) op iets, met betrekking tot medepersonen of voorwerpen, teneinde rechtsdoelen te bereiken. |
| Rechtsfeit | Een feit dat rechtsgevolgen meebrengt, ongeacht de menselijke wil. |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring die gericht is op het teweegbrengen van rechtsgevolgen, welke door de wet aan deze verklaring wordt verbonden. |
| Staat van de persoon | Het geheel van bepaalde hoedanigheden van een persoon die zijn rechtspositie in de maatschappij en familie bepalen en hem onderscheiden van anderen. |
| Handelingsbekwaamheid | De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. |
| Rechtsbekwaamheid (Genotsbekwaamheid) | De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten; het hebben van rechten en plichten. |
| Relatieve nietigheid | Een sanctie die enkel kan worden ingeroepen door de beschermde persoon of partij, meestal bij schending van regels van louter dwingend recht of handelingsonbekwaamheid. |
| Absolute nietigheid | Een sanctie die kan worden ingeroepen door elke belanghebbende, en soms ambtshalve door de rechter, meestal bij schending van regels van openbare orde of bij genotsonbekwaamheid. |
| Rechtsmisbruik | Het uitoefenen van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een directe heerschappij geeft over een bepaald goed, zonder de tussenkomst van een andere persoon. |
| Vorderingsrecht | Een recht dat aanspraak geeft op een prestatie (doen, laten, geven) van een andere persoon. |
| Vermogen | Het geheel van rechten en plichten die aan een rechtssubject verbonden zijn. |
| Consensualisme | Het principe dat de loutere wilsovereenstemming, ongeacht de vorm waarin deze zich uit, volstaat voor de geldigheid van een rechtshandeling. |
| Formalisme | Het principe dat de geldigheid van rechtshandelingen afhankelijk is van het naleven van door de wet voorgeschreven vormvereisten. |
| Rechtsvordering | De mogelijkheid voor een rechtssubject om een geschil aan de rechter voor te leggen teneinde een geschonden recht af te dwingen. |
| Processtof | Het geheel van geschilpunten waarover de rechter uitspraak moet doen. |
| Dagvaardingsexploot | Een exploot, uitgebracht door een gerechtsdeurwaarder, waarmee een partij wordt opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen. |
| Verstekvonnis | Een vonnis dat wordt uitgesproken wanneer een partij niet verschijnt voor de rechtbank. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel dat de mogelijkheid biedt om een beslissing van een lagere rechter te laten toetsen door een hogere rechter. |
| Verhaalsexecutie | Het proces waarbij het vermogen van een schuldenaar wordt aangesproken om een schuld te voldoen, meestal door gedwongen verkoop van goederen. |
| Dwangsom | Een bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom die wordt opgelegd wanneer de hoofdveroordeling niet wordt nagekomen. |
| Rechtsherstel | De maatregelen die de wet voorziet om de benadeelde partij te compenseren voor geleden schade. |
| Beslag | De handeling waarbij de gerechtsdeurwaarder goederen van een schuldenaar onder gerechtelijk toezicht plaatst, teneinde deze te verhalen. |
| Totstandkomingsakte | Een akte die de vestiging, overdracht of vaststelling van zakelijke rechten op onroerende goederen regelt en die voor tegenwerpelijkheid aan derden moet worden overgeschreven. |
| Schuldaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die gebaseerd is op een fout van de schadeverwekker. |
| Objectieve aansprakelijkheid (Foutloze aansprakelijkheid) | Aansprakelijkheid die niet gebaseerd is op een fout, maar op een bepaald risico of een specifieke wettelijke bepaling. |
| Causaal verband | Het verband tussen een fout en de geleden schade, noodzakelijk om aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. |
| Rechtsmisbruik | Het uitoefenen van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening ervan. |
| Consensuele rechtshandeling | Een rechtshandeling waarbij de loutere wilsovereenstemming volstaat voor de geldigheid. |
| Vormelijke rechtshandeling | Een rechtshandeling waarbij de geldigheid afhankelijk is van het naleven van door de wet voorgeschreven vormvereisten. |
| Zakelijke rechtshandeling | Een rechtshandeling die pas tot stand komt door de overhandiging van een voorwerp. |