Cover
立即免费开始 Samenvatting - SEB.docx
Summary
# Economische problematiek en beleid wereldwijd
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over "Economische problematiek en beleid wereldwijd", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Economische problematiek en beleid wereldwijd
Dit hoofdstuk biedt een overzicht van de belangrijkste economische uitdagingen en beleidsreacties op wereldschaal, met specifieke aandacht voor de financiële crisis van 2008-2009 en de impact van de pandemie van 2020.
### 1.1 De financiële crisis van 2008-2009
Tussen 2000 en 2007 kende de wereldeconomie een periode van economische groei. In 2007 stortte echter de Amerikaanse huizenmarkt in, wat leidde tot een grootschalige financiële crisis. Dit resulteerde in een sterke economische recessie, met kelderende aandelenprijzen. Vanaf het derde kwartaal van 2008 werd negatieve outputgroei in de VS geregistreerd, die aanhield tot eind 2009.
Door internationale handel en financiële verwevenheid verspreidde de crisis zich wereldwijd. Europese banken hadden investeringen in Amerikaanse hypotheekleningen, wat leidde tot een stokkende internationale handel en het instorten van huizenmarkten in Europa. Dit toonde aan dat de financiële crisis snel overging in een reële economische crisis.
De crash van de huizenmarkt, lage aandelenprijzen en een gebrek aan vertrouwen leidden tot een ineenstorting van de vraag naar goederen en diensten, gedreven door vermogensverlies. Beleidsmakers reageerden met fiscaal/budgettair beleid en monetair beleid om de recessie te bestrijden en de vraag te stimuleren. Er werd ook financieel beleid ingezet om banken te redden.
Overheden pasten expansief fiscaal beleid toe door publieke uitgaven te verhogen om de daling van private bestedingen op te vangen. Dit resulteerde in grotere begrotingstekorten. In de VS steeg het tekort van 2,7% van het BBP in 2007 tot 12,7% in 2009, wat leidde tot een sterke toename van de overheidsschuld in ontwikkelde landen. Monetair beleid werd gekenmerkt door lage rentetarieven om de vraag naar leningen te stimuleren, maar dit liep tegen een liquiditeitsval aan waarbij de rente nul werd.
### 1.2 De pandemie van 2020 en recente ontwikkelingen
De uitbraak van een virus in december 2019 en de daaropvolgende lockdowns vanaf maart 2020 veroorzaakten een wereldwijde crisis die exogeen en onverwacht was, in tegenstelling tot de crisis van 2008-2009 die voortkwam uit economische onevenwichtigheden. De pandemie leidde tot een zware wereldwijde recessie, met name door het sluiten van bedrijven waar telewerken niet mogelijk was, wat aanbodtekorten veroorzaakte.
Eind 2021 en 2022 kende de economie een herstel, sneller dan verwacht. De recessie als gevolg van corona bleef relatief beperkt. In 2022 werden de gevolgen van aanbodtekorten (energie, goederen, arbeidsmarkt) en een ongekende piek in inflatie (mede door de oorlog in Oekraïne) zichtbaar. Dit leidde tot stijgende rentetarieven en de vrees voor een loon-prijsspiraal. Tegen 2024 was de inflatie gedaald naar een redelijk normaal niveau, waardoor de rente kon dalen en de groei kon versnellen. Echter, internationale geopolitieke spanningen en onzekerheden blijven een factor.
### 1.3 Grote economieën in perspectief
#### 1.3.1 De Verenigde Staten
De Amerikaanse economie is de grootste ter wereld, met een output van ongeveer 17,4 biljoen dollars in 2014 (23% van de mondiale output). De levensstandaard en output per capita zijn hoog. In 2015 waren de effecten van de crisis van 2008-2009 nauwelijks meer voelbaar. De Federal Funds Rate, gecontroleerd door de Federal Reserve (FED), daalde van 5,2% in juli 2007 naar 0% in december 2008. Dit lage renteniveau kan leiden tot excessieve risico's bij investeerders. In 2021-2022 stegen de rentetarieven, deels als reactie op inflatie die niet enkel vraaggestuurd was, maar ook aanbodgestuurd. Tegen 2024 daalden zowel de rentetarieven als de inflatie.
#### 1.3.2 De Eurozone
In 1999 werd de eurozone opgericht met de introductie van de euro als munt. In tegenstelling tot de VS, kampte Europa in 2015 nog met de nasleep van de crisis van 2008-2009, met quasi-nul outputgroei tussen 2010 en 2014. Voordelen van de euro omvatten economische voordelen door het wegvallen van wisselkoersrisico's en een versterkte positie als mondiale economische speler. Nadelen zijn onder meer het verlies van de wisselkoers als aanpassingsinstrument voor diverse eurolanden. Belangrijke thema's voor de eurozone zijn onder andere de impact van gebeurtenissen zoals Oekraïne en Brexit, het Europees project, de welvaartsstaat, vergrijzing, begrotings- en schuldposities, immigratie en internationale verhoudingen.
#### 1.3.3 China
China heeft een bevolking die vier keer zo groot is als die van de VS, met een output van ongeveer 60% van die van de VS en een output per persoon die 15% van die van de VS bedraagt. De Chinese economie kent al drie decennia zeer sterke groei, een inhaalbeweging op zowel de VS als Europa. Deze groei is te danken aan sterke kapitaalaccumulatie en technologische vooruitgang. De groeivertraging na de financieel-economische crisis werd deels gezien als een gewenste beleidsinterventie om de consumptie te verhogen ten opzichte van investeringen.
### 1.4 Belangrijkste macro-economische variabelen en hun analyse
#### 1.4.1 Outputgroei (BBP)
Het Bruto Binnenlands Product (BBP) is de som van de waarde van de finale goederen en diensten die in een economie in een bepaalde periode worden geproduceerd. Het BBP kan worden berekend als de som van de toegevoegde waarde in een economie of als de som van de inkomens. Geaggregeerde productie en geaggregeerd inkomen zijn steeds gelijk aan elkaar.
* **Nominaal BBP:** meet de productie tegen lopende prijzen. Stijgt door toename in productie en/of stijging van prijzen.
* **Reëel BBP:** meet de productie tegen constante prijzen, gecorrigeerd voor inflatie. Dit is de belangrijkste variabele voor het meten van economische activiteit en groei.
De BBP-groei in een bepaald jaar $t$ wordt berekend als $\frac{Y_t - Y_{t-1}}{Y_{t-1}}$, waarbij $Y_t$ het reële BBP in jaar $t$ voorstelt.
#### 1.4.2 Werkloosheidsgraad
De werkloosheidsgraad ($u$) is de ratio van het aantal werklozen ten opzichte van de beroepsbevolking:
$$ u = \frac{U}{L} = \frac{U}{N+U} $$
waarbij $U$ het aantal werklozen, $N$ de totale tewerkstelling en $L$ de beroepsbevolking voorstellen. Personen die geen job hebben en niet actief op zoek zijn, behoren niet tot de beroepsbevolking en worden als niet-actieven beschouwd.
Economen bestuderen (te hoge) werkloosheid vanwege de directe impact op de welvaart van werklozen, verdelingsaspecten en als signaal van inefficiënt gebruik van productiefactoren. Te lage werkloosheid kan ook problematisch zijn door een tekort aan arbeiders.
#### 1.4.3 Inflatiegraad
Inflatie is de permanente stijging van het algemene prijsniveau. De inflatiegraad geeft de mate van deze stijging weer. Deflatie is een daling van het algemene prijsniveau (negatieve inflatie). Inflatie wordt gemeten met de BBP-deflator of de Consumptieprijsindex (CPI).
* **BBP-deflator:** meet de gemiddelde prijs van de output van een land.
$$ P_t = \frac{\text{Nominaal BBP}_t}{\text{Reëel BBP}_t} $$
De inflatiegraad is de verandering in de BBP-deflator.
* **Consumptieprijsindex (CPI):** meet de gemiddelde prijs van consumptiegoederen en -diensten.
Zuivere inflatie, waarbij alle prijzen en lonen in dezelfde mate stijgen, bestaat in de praktijk niet. Inflatie kan leiden tot marktverstoringen, onzekerheid en inkomensherverdelingseffecten. Een lage en stabiele inflatiegraad (tussen 1% en 4%) wordt als optimaal beschouwd, met de doelstelling van 2% voor de ECB en de FED.
### 1.5 Termijnvisies in de economie
* **Korte termijn (KT):** (bv. enkele jaren) Jaar-op-jaar verschillen in output worden voornamelijk bepaald door veranderingen in de vraag.
* **Middellange termijn (MT):** (bv. 10 jaar) Economieën keren doorgaans terug naar een outputniveau bepaald door aanbodfactoren zoals kapitaalvoorraad, technologie en omvang van de beroepsbevolking. De arbeidsmarkt staat centraal in de MT-analyse.
* **Lange termijn (LT):** (bv. enkele decennia) Economische groei is afhankelijk van innovatie, technologische vooruitgang, spaargedrag, en de kwaliteit van onderwijs en overheidsdiensten.
### 1.6 Beleidsinstrumenten en hun effectiviteit
* **Fiscaal beleid:** Aanpassingen van overheidsuitgaven ($G$) of belastingen ($T$) om de economie te sturen. Op KT kan dit de output beïnvloeden via de multiplicator. Op MT en LT kunnen overmatige begrotingstekorten en schulden echter problematisch zijn.
* **Monetair beleid:** Via de centrale bank wordt de rentetarieven beïnvloed om de geldmarkt en de kredietverlening te sturen. Op KT kan dit via het IS-LM model de output en rente bepalen.
> **Tip:** Het is cruciaal om de verschillende termijnen te onderscheiden, aangezien beleidsopties en de effectiviteit daarvan sterk afhankelijk zijn van de tijdschaal.
### 1.7 De rol van internationale verhoudingen
Geopolitieke spanningen, conflicten, migratie en de internationalisering van de economie spelen een significante rol in de economische problematiek en beleidsvorming wereldwijd. De interactie tussen landen, handelspartnerschappen en mondiale uitdagingen zoals klimaatverandering en pandemieën vereisen gecoördineerde internationale reacties.
---
# Economische concepten en macro-economische variabelen
Dit onderdeel introduceert de fundamentele concepten en macro-economische variabelen die essentieel zijn voor het begrijpen van de economie, met een focus op de meting van economische activiteit, werkloosheid en inflatie.
### 2.1 De belangrijkste macro-economische variabelen
Macro-economen bestuderen de economie op nationaal niveau en richten zich daarbij op een aantal kernvariabelen:
* **Outputgroei (economische groei):** De toename van de productie van goederen en diensten in een economie over een bepaalde periode.
* **Werkloosheidsgraad:** Het percentage van de beroepsbevolking dat werkloos is maar wel actief op zoek is naar werk.
* **Inflatiegraad:** De mate waarin het algemene prijsniveau van goederen en diensten in een economie stijgt.
Deze variabelen worden geanalyseerd over verschillende tijdsduren: korte termijn (fluctuaties in de vraag), middellange termijn (aanpassing van prijzen en lonen, bepaald door aanbodfactoren) en lange termijn (structurele groei door innovatie en technologische vooruitgang).
### 2.2 Het Bruto Binnenlands Product (BBP)
Het Bruto Binnenlands Product (BBP) is de belangrijkste macro-economische variabele die de totale economische activiteit in een land meet.
#### 2.2.1 Definitie en berekening van het BBP
Het BBP is de som van de marktwaarde van alle **finale** goederen en diensten die in een economie worden geproduceerd binnen een specifieke periode.
* **Finale goederen en diensten:** Goederen en diensten die worden geconsumeerd of gebruikt door de eindgebruiker, en niet verder worden verwerkt in het productieproces. Intermediaire goederen, zoals staal dat wordt gebruikt in de productie van auto's, worden niet direct meegeteld om dubbeltelling te voorkomen.
Het BBP kan op drie manieren worden berekend, die allemaal gelijk aan elkaar zouden moeten zijn:
1. **Productiebenadering:** De som van de toegevoegde waarde van alle bedrijven in de economie. De toegevoegde waarde van een bedrijf is de waarde van zijn output minus de waarde van de intermediaire goederen die het gebruikt.
* $$ \text{Toegevoegde waarde} = \text{Outputwaarde} - \text{Intermediaire goederen} $$
2. **Inkomensbenadering:** De som van alle inkomens verdiend in de economie (arbeidsinkomen en kapitaalinkomen).
* $$ \text{BBP} = \text{Arbeidsinkomen} + \text{Kapitaalinkomen} $$
3. **Bestedingenbenadering:** De som van alle uitgaven aan finale goederen en diensten.
#### 2.2.2 Nominaal BBP versus Reëel BBP
Het is cruciaal om onderscheid te maken tussen nominaal en reëel BBP, omdat alleen het reële BBP de werkelijke verandering in productie weergeeft.
* **Nominaal BBP:** De som van de hoeveelheden geproduceerde finale goederen vermenigvuldigd met hun **huidige marktprijzen**. Het stijgt door zowel een toename in productie als een stijging van de prijzen (inflatie). Het wordt ook wel BBP in lopende prijzen genoemd.
* $$ \text{Nominaal BBP}_t = \sum_{i=1}^{n} (P_{i,t} \times Q_{i,t}) $$
waar $P_{i,t}$ de prijs van goed $i$ in jaar $t$ is en $Q_{i,t}$ de hoeveelheid van goed $i$ in jaar $t$ is.
* **Reëel BBP:** De som van de hoeveelheden finale goederen vermenigvuldigd met **constante prijzen** (van een basisjaar). Dit corrigeert voor inflatie en geeft een nauwkeuriger beeld van de productieontwikkeling. Het wordt ook wel BBP in constante prijzen, BBP in goederentermen of BBP gecorrigeerd voor inflatie genoemd.
* $$ \text{Reëel BBP}_t = \sum_{i=1}^{n} (P_{i, \text{basisjaar}} \times Q_{i,t}) $$
**Tip:** Wanneer de prijs van goederen stijgt (inflatie), zal het nominale BBP sneller stijgen dan het reële BBP. Het basisjaar is cruciaal: vóór het basisjaar ligt het reële BBP hoger dan het nominale BBP (indien er inflatie is geweest sinds het basisjaar), en na het basisjaar ligt het nominale BBP hoger.
#### 2.2.3 BBP-groei
De BBP-groei meet de procentuele verandering van het reële BBP van één periode tot de volgende.
$$ \text{BBP-groei in jaar } t = \frac{Y_t - Y_{t-1}}{Y_{t-1}} $$
waarbij $Y_t$ het reële BBP in jaar $t$ aangeeft.
### 2.3 De werkloosheidsgraad
De werkloosheidsgraad is een cruciale indicator voor de toestand van de arbeidsmarkt en de welvaart van individuen.
#### 2.3.1 Definities en meting
* **Totale tewerkstelling (N):** Het aantal personen dat een baan heeft.
* **Aantal werklozen (U):** Het aantal personen dat geen baan heeft, maar wel actief op zoek is naar werk en direct beschikbaar is.
* **Beroepsbevolking (L):** De som van de totale tewerkstelling en het aantal werklozen. Het vertegenwoordigt alle personen die arbeid aanbieden op de markt.
* $$ L = N + U $$
* **Werkloosheidsgraad (u):** De ratio van het aantal werklozen ten opzichte van de beroepsbevolking.
* $$ u = \frac{U}{L} = \frac{U}{N+U} $$
**Tip:** In ontwikkelde landen wordt de werkloosheid doorgaans gemeten via enquêtes, zoals de EU Labour Force Survey (LFS). Deze enquêtes interviewen representatieve steekproeven van huishoudens.
#### 2.3.2 Belangrijke overwegingen bij werkloosheid
* **Ontmoedigde werknemers:** Personen die geen baan hebben en ook niet actief op zoek zijn naar werk, omdat ze de hoop hebben opgegeven. Zij worden niet meegeteld als werkloos en behoren niet tot de beroepsbevolking. Dit kan de officiële werkloosheidsgraad onderschatten.
* **Participatiegraad:** De ratio van de beroepsbevolking ten opzichte van de totale bevolking op arbeidsleeftijd. Een lage participatiegraad kan duiden op een aanzienlijk aantal inactieven.
#### 2.3.3 Waarom is te hoge werkloosheid een probleem?
* **Welvaartseffecten:** Werkloosheid leidt tot directe verliezen in inkomen en welvaart voor de werklozen, met aanzienlijke psychologische, sociale en financiële gevolgen.
* **Inefficiënt gebruik van productiefactoren:** Werkloze mensen vertegenwoordigen onbenutte productiecapaciteit. Hoge werkloosheid duidt op een suboptimale inzet van een belangrijke productiefactor (arbeid).
* **Potentiële problemen bij zeer lage werkloosheid:** Een extreem lage werkloosheidsgraad kan leiden tot knelpunten op de arbeidsmarkt en een tekort aan arbeidskrachten.
### 2.4 De inflatiegraad
Inflatie is een aanhoudende stijging van het algemene prijsniveau, wat de koopkracht van geld aantast.
#### 2.4.1 Definitie en meting van inflatie
* **Inflatie:** Een permanente stijging van het algemene prijsniveau.
* **Deflatie:** Een daling van het algemene prijsniveau, wat overeenkomt met een negatieve inflatiegraad.
Inflatie wordt gemeten met behulp van prijsindices:
1. **De BBP-deflator:** Meet de gemiddelde prijs van de output (productie) van een land.
* $$ P_t = \frac{\text{Nominaal BBP}_t}{\text{Reëel BBP}_t} \times 100 $$
De BBP-deflator is een indexcijfer; zijn absolute waarde is minder belangrijk dan de verandering ervan. De procentuele verandering van de BBP-deflator geeft de inflatiegraad weer.
2. **De Consumptieprijsindex (CPI):** Meet de gemiddelde prijs van een **mandje goederen en diensten** dat representatief is voor het typische bestedingspatroon van consumenten. Dit wordt ook wel de "cost of living" genoemd. De CPI is vaak de meestgebruikte indicator voor inflatie omdat deze direct het effect op de koopkracht van huishoudens weergeeft.
**Tip:** In België wordt de gezondheidsindex, een variant van de CPI, gebruikt voor de automatische indexering van lonen en uitkeringen.
#### 2.4.2 Prijswijzigingen en inflatie
* **Pure inflatie:** Een situatie waarin alle prijzen en lonen in dezelfde mate stijgen. Dit is theoretisch, aangezien relatieve prijzen zelden gelijk blijven. Bij pure inflatie blijven reële lonen gelijk.
* **Realiteit:** In de praktijk stijgen prijzen en lonen niet uniform. Dit heeft invloed op gedragskeuzes, inkomensverdeling en marktverstoringen.
#### 2.4.3 Waarom is inflatie een zorgpunt?
* **Distributieve effecten:** Inflatie leidt tot herverdeling van inkomen en koopkracht omdat niet alle prijzen en lonen even snel stijgen.
* **Marktverstoringen:** Onzekerheid over toekomstige prijzen, vastlegging van prijzen door overheden en interacties met het belastingsysteem (bv. "bracket creep") kunnen leiden tot inefficiënties.
* **Optimale inflatie:** De meeste economen beschouwen een lage en stabiele inflatiegraad (typisch tussen 1% en 4%) als optimaal. De Europese Centrale Bank (ECB) en de Federal Reserve (FED) hanteren een beleidsdoelstelling van 2% inflatie.
### 2.5 Korte-, Middellange- en Lange Termijn Analyse
Macro-economische modellen maken onderscheid tussen verschillende tijdsduren om economische fenomenen te verklaren.
* **Korte termijn (KT):** Fluctuaties in output worden voornamelijk bepaald door veranderingen in de **totale vraag** naar goederen en diensten. Prijzen worden vaak als constant verondersteld.
* **Middellange termijn (MT):** Economieën keren terug naar een outputniveau dat bepaald wordt door **aanbodfactoren** (kapitaalvoorraad, technologie, beroepsbevolking). Prijzen en lonen passen zich aan, wat kan leiden tot loon-prijs spiralen en structurele werkloosheid.
* **Lange termijn (LT):** De nadruk ligt op duurzame economische groei, bepaald door innovatie, technologische vooruitgang, spaargedrag en de kwaliteit van instituties (onderwijs, overheid).
De economische realiteit is vaak een complexe interactie van deze verschillende termijnen en beleidsopties.
### 2.6 De samenstelling van het BBP (Bestedingenbenadering)
De bestedingenbenadering deelt het BBP op in verschillende componenten van totale vraag in een economie. De identiteit voor de totale vraag (Z) in een gesloten economie met overheid is:
$$ Z = C + I + G $$
* **Consumptie (C):** Aankoop van goederen en diensten door huishoudens. De consumptiefunctie beschrijft hoe consumptie afhangt van het beschikbaar inkomen ($Y_D$).
* $$ C = c_0 + c_1 Y_D $$
waar $c_0$ de autonome consumptie is (consumptie bij nul beschikbaar inkomen) en $c_1$ de marginale consumptiequote (het deel van een extra euro beschikbaar inkomen dat wordt geconsumeerd), met $0 < c_1 < 1$.
* **Beschikbaar inkomen ($Y_D$):** Inkomen na aftrek van belastingen ($T$) en plus ontvangen transfers van de overheid.
* $$ Y_D = Y - T $$
waar $Y$ het totale inkomen (gelijk aan de productie) is.
* **Investeringen (I):** Aankopen van kapitaalgoederen (niet-residentiële en residentiële investeringen). In eenvoudigere modellen worden investeringen als exogeen beschouwd.
* **Overheidsuitgaven (G):** Aankoop van goederen en diensten door de overheid. G en belastingen ($T$) vertegenwoordigen het budgettair beleid van de overheid en worden ook vaak als exogeen beschouwd.
In een **open economie** wordt de totale vraag uitgebreid met export (X) en import (IM):
$$ Z = C + I + G + X - IM $$
De netto-uitvoer ($X - IM$) vertegenwoordigt het saldo van de handelsbalans.
**Tip:** Consumptie is het belangrijkste element van het BBP. Consumentenvertrouwen heeft een significante invloed op de economie. Voor België zijn export en import bijzonder belangrijk.
### 2.7 De bepaling van de evenwichtsoutput op korte termijn
Op korte termijn wordt de evenwichtsoutput bepaald door het punt waar de totale productie (Y) gelijk is aan de totale vraag (Z). Dit model is gebaseerd op Keynesiaanse principes, waarbij de vraag de productie stuurt.
* **Autonome bestedingen:** Het deel van de vraag dat niet afhangt van het inkomen ($c_0 + I + G - c_1 T$).
* **Multiplicator:** Een toename van autonome bestedingen leidt tot een grotere toename van de totale output. De grootte van de multiplicator hangt af van de marginale consumptiequote ($1/(1-c_1)$). Een hogere $c_1$ betekent een hogere multiplicator.
**Voorbeeld:** Als de marginale consumptiequote ($c_1$) 0.8 is, dan is de multiplicator $1/(1-0.8) = 5$. Een toename van de autonome bestedingen met 1 miljard euro leidt dan tot een stijging van de output met 5 miljard euro.
**Tip:** Het consumentenvertrouwen kan de autonome consumptie ($c_0$) beïnvloeden en daarmee de totale vraag en output. Negatieve verwachtingen kunnen leiden tot een daling van $c_0$, wat via de multiplicatorwerking de economie verder kan doen terugvallen.
### 2.8 De spaarparadox
Hoewel sparen op individueel niveau verstandig kan lijken, kan een collectieve toename van de spaarneiging op korte termijn leiden tot een daling van de totale vraag en inkomen, waardoor het totale gespaarde bedrag gelijk kan blijven of zelfs dalen. Dit fenomeen wordt de spaarparadox genoemd.
### 2.9 Fiscaal beleid
Fiscaal beleid (aanpassingen in overheidsuitgaven G of belastingen T) kan worden ingezet om de economie te sturen. Een toename van G of een daling van T stimuleert de economie (fiscale expansie), terwijl een daling van G of een toename van T de economie afremt (fiscale contractie).
**Tip:** Dit basismodel van fiscaal beleid is vereenvoudigd. In de praktijk zijn er vele complicaties zoals de impact op investeringen, de lange termijn effecten op de overheidsschuld, en de politieke haalbaarheid van beleidsaanpassingen.
### 2.10 De BBP-deflator en de inflatiegraad
* **BBP-deflator:** Geeft de gemiddelde prijs van de output in een economie weer. De formule is:
$$ P_t = \frac{\text{Nominaal BBP}_t}{\text{Reëel BBP}_t} $$
* **Inflatiegraad:** De procentuele verandering van de BBP-deflator over een periode.
Deze inflatiemetingen zijn cruciaal om de ware economische groei te onderscheiden van prijsstijgingen.
---
# Korte termijn economische analyse (IS-LM model)
Hier is een gedetailleerde samenvatting voor het onderwerp "Korte termijn economische analyse (IS-LM model)" in de gevraagde Markdown- en LaTeX-opmaak.
## 3. Korte termijn economische analyse (IS-LM model)
Het IS-LM model analyseert de vraagzijde van de economie op korte termijn door de interactie tussen de goederenmarkt en de geldmarkt te bestuderen, en bepaalt zo het evenwichtsniveau van inkomen en de rentevoet.
### 3.1 De goederenmarkt en de IS-curve
De goederenmarkt is in evenwicht wanneer de productie (Y) gelijk is aan de totale vraag naar goederen (Z). Deze relatie wordt de IS-relatie genoemd. Op korte termijn worden prijzen als constant verondersteld.
#### 3.1.1 De evenwichtsvoorwaarde op de goederenmarkt
De evenwichtsvoorwaarde op de goederenmarkt is:
$$Y = Z$$
De totale vraag (Z) wordt gedefinieerd als:
$$Z = C + I + G + (X - IM)$$
Waarbij:
* $C$ = Consumptie
* $I$ = Investeringen
* $G$ = Overheidsuitgaven
* $X$ = Export
* $IM$ = Import
Op korte termijn worden in dit model de meeste variabelen als endogeen of exogeen beschouwd.
* **Consumptie ($C$)**: Is een functie van het beschikbaar inkomen ($Y_D$). De consumptiefunctie wordt vaak lineair voorgesteld:
$$C = c_0 + c_1 Y_D$$
Hierbij is:
* $c_0$: Autonome consumptie (consumptie bij een beschikbaar inkomen van nul).
* $c_1$: Marginale consumptiequote (het deel van een extra euro beschikbaar inkomen dat geconsumeerd wordt, met $0 < c_1 < 1$).
Het beschikbaar inkomen is:
$$Y_D = Y - T$$
waarbij $Y$ het inkomen is en $T$ de netto belastingen (belastingen min transfers).
* **Investeringen ($I$)**: In het initiële model van de goederenmarkt worden investeringen vaak als exogeen beschouwd. In het IS-LM model worden ze endogeen gemaakt en zijn ze afhankelijk van zowel de output (positief) als de rentevoet (negatief).
* **Overheidsuitgaven ($G$) en Belastingen ($T$)**: Deze worden als exogeen beschouwd en vertegenwoordigen het fiscaal beleid van de overheid.
#### 3.1.2 De IS-curve
De IS-curve geeft de relatie weer tussen de output (Y) en de rentevoet (i) op de goederenmarkt, waarbij de goederenmarkt in evenwicht is.
* **Afleiding**: Voor een gegeven rentevoet (i), leidt een stijging van de output tot een hoger beschikbaar inkomen, wat de consumptie stimuleert. Daarnaast leiden hogere verkopen door een hogere output tot hogere investeringen. Dit betekent dat voor een gegeven rentevoet, de totale vraag naar goederen stijgt met de output.
* **Verloop**: De IS-curve heeft een **dalend verloop**. Dit komt doordat een hogere rentevoet de investeringen ($I$) drukt. Lagere investeringen leiden tot een lagere totale vraag ($Z$), wat resulteert in een lagere evenwichtsproductie ($Y$).
Formeel, wanneer de investeringen afhangen van de rentevoet ($I(Y,i)$), wordt de evenwichtsvoorwaarde op de goederenmarkt:
$$Y = C(Y-T) + I(Y,i) + G$$
Een hogere $i$ leidt tot lagere $I$, wat leidt tot lagere $Y$.
* **Verschuivingen van de IS-curve**: De IS-curve verschuift wanneer exogene variabelen in de vraagfunctie veranderen (bij een gegeven rentevoet):
* **Fiscale expansie** (verhoging van $G$ of verlaging van $T$): Verschuift de IS-curve naar **rechts**. Dit leidt tot een hogere output voor elke rentevoet.
* **Fiscale contractie** (verlaging van $G$ of verhoging van $T$): Verschuift de IS-curve naar **links**. Dit leidt tot een lagere output voor elke rentevoet.
* **Toename van autonoom consumentenvertrouwen** (hogere $c_0$): Verschuift de IS-curve naar rechts.
* **Afname van autonoom consumentenvertrouwen** (lagere $c_0$): Verschuift de IS-curve naar links.
> **Tip:** Denk aan de IS-curve als de verzameling van alle evenwichtspunten op de goederenmarkt voor verschillende rentevoeten.
### 3.2 De geldmarkt en de LM-curve
De geldmarkt wordt bepaald door de interactie tussen de vraag naar geld en het aanbod van geld. In het IS-LM model wordt de geldmarkt gesimplificeerd door te veronderstellen dat de centrale bank de rentevoet exogeen bepaalt.
#### 3.2.1 De geldmarkt en het geldaanbod
* **Geldvraag ($M^d$)**: De vraag naar geld hangt af van het inkomen ($Y$) en de rentevoet ($i$). Een hoger inkomen leidt tot een hogere vraag naar geld voor transactiedoeleinden. Een hogere rentevoet verhoogt de opportuniteitskost van het aanhouden van geld, wat leidt tot een lagere vraag naar geld.
$$M^d = P \cdot Y \cdot L(i)$$
waarbij $P$ het prijsniveau is, $Y$ het inkomen, en $L(i)$ een dalende functie van de rentevoet.
* **Geldvraag in het IS-LM model**: Vaak wordt de geldvraag voorgesteld als een functie van inkomen en rente:
$$M^d = Y \cdot L(i)$$ (gecorrigeerd voor een vast prijsniveau $P$).
* **Geldaanbod ($M^s$)**: In het moderne centrale bankbeleid wordt het geldaanbod vaak niet direct gecontroleerd. In plaats daarvan bepaalt de centrale bank de **beleidsrentevoet** ($i$). De markt reageert door de geldhoeveelheid aan te passen die nodig is om deze rentevoet te handhaven, gegeven de geldvraag. Dit resulteert in een horizontale LM-curve.
#### 3.2.2 De LM-curve
De LM-curve (Liquidity-Money) beschrijft de relatie tussen de output (Y) en de rentevoet (i) waarbij de geldmarkt in evenwicht is.
* **Verloop**: In het standaard IS-LM model, waarbij de centrale bank de rentevoet ($i$) exogeen vastlegt, is de LM-curve **horizontaal** op het niveau van de beleidsrentevoet. Dit betekent dat voor elke outputniveau de geldmarkt in evenwicht is, zolang de rentevoet gelijk is aan de door de centrale bank vastgestelde rente.
$$i = \bar{i}$$
waarbij $\bar{i}$ de door de centrale bank vastgestelde rentevoet is.
* **Verschuivingen van de LM-curve**: De LM-curve verschuift wanneer de centrale bank haar beleidsrentevoet verandert:
* **Monetaire expansie** (lagere beleidsrentevoet): De horizontale LM-curve verschuift naar **beneden**.
* **Monetaire contractie** (hogere beleidsrentevoet): De horizontale LM-curve verschuift naar **boven**.
> **Tip:** De LM-curve in het moderne IS-LM model, met een centrale bank die de rente stuurt, is fundamenteel anders dan de oorspronkelijke versie waar het geldaanbod vastlag en de curve stijgend was.
### 3.3 Het IS-LM model: evenwicht en beleidsanalyse
Het IS-LM model combineert de goederenmarkt (IS-curve) en de geldmarkt (LM-curve) om het algemene evenwicht in de economie op korte termijn te bepalen.
#### 3.3.1 Het algemene evenwicht
Het algemene evenwicht in de economie wordt bereikt in het punt waar de IS-curve en de LM-curve elkaar snijden. Dit punt bepaalt het evenwichtsniveau van de output ($Y$) en de rentevoet ($i$) in de economie.
* **IS-relatie**: $Y = C(Y-T) + I(Y,i) + G$
* **LM-relatie**: $i = \bar{i}$ (of een andere door de centrale bank vastgestelde rente)
Elk punt op de IS-curve vertegenwoordigt een evenwicht op de goederenmarkt voor een bepaalde combinatie van $Y$ en $i$. Elk punt op de horizontale LM-curve vertegenwoordigt een evenwicht op de geldmarkt voor een bepaalde combinatie van $Y$ en $i$ (waarbij $i$ vastligt). Alleen in het snijpunt van beide curven zijn beide markten tegelijkertijd in evenwicht.
#### 3.3.2 Beleidsanalyse met het IS-LM model
Het IS-LM model is een krachtig instrument om de effecten van fiscaal en monetair beleid op de economie te analyseren.
##### 3.3.2.1 Fiscaal beleid
Fiscaal beleid omvat wijzigingen in overheidsuitgaven ($G$) en belastingen ($T$).
* **Expansief fiscaal beleid**:
* Verhoging van $G$ of verlaging van $T$.
* Dit verschuift de IS-curve naar **rechts**.
* Met een horizontale LM-curve leidt dit tot een **hogere output** ($Y$) en een **hogere rentevoet** ($i$). De hogere rente kan de investeringen deels "crowden out", wat het effect op de output dempt.
* **Restrictief fiscaal beleid**:
* Verlaging van $G$ of verhoging van $T$.
* Dit verschuift de IS-curve naar **links**.
* Dit leidt tot een **lagere output** ($Y$) en een **lagere rentevoet** ($i$).
> **Voorbeeld:** Een overheid besluit om infrastructuurwerken te financieren door de overheidsuitgaven ($G$) te verhogen. De IS-curve verschuift naar rechts, wat leidt tot een hogere productie en inkomen. De toegenomen vraag naar geld, bij een vast geld aanbod (of vastgestelde rente), kan leiden tot hogere rentes, tenzij de centrale bank haar rente verlaagt. In het IS-LM model met een horizontale LM-curve, leidt de hogere output tot een hogere rentevoet (beweging langs de LM-curve naar boven), wat investeringen deels afremt. Het netto-effect op output is een toename, maar kleiner dan zonder rente-effect.
##### 3.3.2.2 Monetair beleid
Monetair beleid wordt in dit model vertegenwoordigd door wijzigingen in de beleidsrentevoet ($i$) door de centrale bank.
* **Expansief monetair beleid**:
* Verlaging van de beleidsrentevoet ($i$).
* Dit verschuift de LM-curve naar **beneden**.
* Dit leidt tot een **hogere output** ($Y$) en een **lagere rentevoet** ($i$). De lagere rente stimuleert investeringen en consumptie.
* **Restrictief monetair beleid**:
* Verhoging van de beleidsrentevoet ($i$).
* Dit verschuift de LM-curve naar **boven**.
* Dit leidt tot een **lagere output** ($Y$) en een **hogere rentevoet** ($i$).
##### 3.3.2.3 Beleidsmix
Een combinatie van fiscaal en monetair beleid kan worden ingezet om de economie te sturen.
* **Gelijktijdige expansie**: Een fiscale expansie (IS naar rechts) gecombineerd met een monetaire expansie (LM naar beneden) zal leiden tot een **duidelijk hogere output** ($Y$). Het effect op de rentevoet is ambigu en hangt af van de relatieve omvang van de verschuivingen.
* **Combinatie van restrictief en expansief beleid**: Bijvoorbeeld, een restrictief fiscaal beleid (IS naar links) kan gecombineerd worden met een expansief monetair beleid (LM naar beneden). Dit kan de output stabiel houden, terwijl de rentevoet daalt en de overheidsfinanciën verbeteren.
> **Belangrijk:** Het IS-LM model is een simplificatie voor de korte termijn. Het houdt geen rekening met aanbodfactoren, verwachtingen, of de middellange- en lange-termijneffecten van beleid, zoals de impact op de overheidsschuld of de inflatie.
#### 3.3.3 De multiplicator in het IS-LM model
Hoewel het basismodel uit hoofdstuk 3 de multiplicator introduceerde, wordt deze in het IS-LM model verfijnd. De oorspronkelijke multiplicator in een gesloten economie zonder rente-effect was $1/(1-c_1)$. In het IS-LM model wordt dit effect gedeeltelijk gedempt door het rente-effect: een toename in output leidt tot hogere rentes, wat investeringen remt. De uiteindelijke toename van de output is dus kleiner dan voorspeld door de eenvoudige multiplicator. De grootte van de multiplicator is dus afhankelijk van zowel de consumptiequote ($c_1$) als de gevoeligheid van investeringen voor de rentevoet.
---
# Middellange termijn economische analyse (Arbeidsmarkt)
Dit onderwerp analyseert de middellange termijn economische dynamiek, met een specifieke focus op de arbeidsmarkt, loon- en prijszetting, en de bepaling van de natuurlijke werkloosheidsgraad.
### 4.1 De arbeidsmarkt: middellange termijn
Op de middellange termijn worden de economische fluctuaties verklaard door aanbodfactoren, waarbij de arbeidsmarkt een centrale rol speelt. De interactie tussen werkgevers en werknemers via onderhandelingen bepaalt lonen en prijzen, wat uiteindelijk de werkloosheidsgraad beïnvloedt. Dit staat in contrast met het klassieke model van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.
#### 4.1.1 Basisconcepten en kengetallen van de arbeidsmarkt
* **Bevolkingsop het arbeidsleeftijd:** Personen tussen 15 en 64 jaar die wonen op Europees grondgebied.
* **Beroepsbevolking:** De som van werkenden en werklozen.
* **Niet-actieven:** Personen die niet tot de beroepsbevolking behoren.
* **Participatiegraad:** De ratio van de beroepsbevolking tot de bevolking op arbeidsleeftijd.
* **Werkloosheidsgraad ($u$):** Het aantal werklozen als percentage van de beroepsbevolking.
> **Tip:** De werkloosheidsgraad kan verschillende realiteiten weerspiegelen, van een dynamische markt met veel aanwervingen en ontslagen tot een statische markt met langdurig werklozen. Het analyseren van de gemiddelde duur van werkloosheid en de participatiegraad is daarom cruciaal voor een completer beeld.
#### 4.1.2 Werkloosheid en de impact op individuen
Een hoge werkloosheidsgraad heeft dubbele nadelen voor de economisch actieven:
* Werkenden hebben een hogere kans om hun baan te verliezen.
* Werklozen hebben een lagere kans om een nieuwe baan te vinden en kunnen een langere periode van werkloosheid verwachten.
#### 4.1.3 Loonzetting (Wage-Setting)
Lonen worden bepaald door onderhandelingen tussen bedrijven en werknemers. De onderhandelingsmacht van werknemers is cruciaal en wordt beïnvloed door:
* De kosten voor een bedrijf om een werknemer te vervangen.
* De moeilijkheid voor een werknemer om een andere baan te vinden (afhankelijk van de arbeidsmarkt).
* De aanwezigheid en kracht van vakbonden.
De loonzettingsrelatie (WS) beschrijft het verband tussen het nominale loon ($W$), het verwachte prijsniveau ($P^e$), de werkloosheidsgraad ($u$) en een reeks andere factoren ($z$):
$$W = P^e \cdot F(u, z)$$
Hierin vertegenwoordigt $F$ een dalende functie van $u$ en een stijgende functie van $z$. De variabele $z$ omvat factoren zoals minimumlonen, werkloosheidsuitkeringen en de bescherming van werknemers.
**Kernideeën achter loonzetting:**
* **Verwacht prijsniveau ($P^e$):** Zowel werknemers als bedrijven kijken naar **reële lonen** ($W/P$), niet naar nominale lonen. Zij zijn geïnteresseerd in de koopkracht van het loon.
* **Werkloosheidsgraad ($u$):** Een hogere werkloosheidsgraad ondermijnt de onderhandelingsmacht van werknemers, waardoor bedrijven lagere lonen kunnen bieden.
* **"Catch-all" variabele ($z$):** Factoren zoals hogere werkloosheidsuitkeringen verhogen het reservatieloon, waardoor werknemers hogere lonen eisen.
#### 4.1.4 Prijszetting (Price-Setting)
De prijszetting in bedrijven wordt beïnvloed door hun productiekosten. Als bedrijven enkel arbeid gebruiken, is de productiefunctie $Y = N$ (waarbij $Y$ output is en $N$ tewerkstelling). De marginale productiekost is dan gelijk aan het loon ($W$). In imperfecte markten hanteren bedrijven echter een mark-up ($m$) bovenop de productiekost.
De prijszettingsrelatie (PS) beschrijft de relatie tussen het prijsniveau ($P$) en het nominale loon ($W$):
$$P = (1 + m) \cdot \frac{W}{A}$$
Hierin is $A$ de arbeidsproductiviteit (output per arbeider). Door beide zijden te delen door $P$ en te herschikken, krijgen we het **reële loon** dat voortvloeit uit de prijszetting:
$$\frac{W}{P} = \frac{1}{1+m} \cdot A$$
Dit impliceert dat de prijszetting bepaalt welk reëel loon bedrijven bereid zijn te betalen, ongeacht de werkloosheidsgraad.
#### 4.1.5 De natuurlijke werkloosheidsgraad
De natuurlijke werkloosheidsgraad ($u^n$) is de werkloosheidsgraad waarbij de reële lonen bepaald door loonzetting gelijk zijn aan de reële lonen bepaald door prijszetting. Dit is het middellange termijn evenwicht op de arbeidsmarkt.
Om de natuurlijke werkloosheidsgraad te bepalen, stellen we de reële lonen uit de WS- en PS-relaties aan elkaar gelijk, uitgaande van juiste prijsverwachtingen ($P = P^e$):
* **WS-relatie (reële lonen):** $\frac{W}{P} = G(u, z)$ (dalende functie van $u$)
* **PS-relatie (reële lonen):** $\frac{W}{P} = \frac{A}{1+m}$ (constante, onafhankelijk van $u$)
De natuurlijke werkloosheidsgraad wordt gevonden in het snijpunt van deze twee relaties.
$$G(u^n, z) = \frac{A}{1+m}$$
De natuurlijke werkloosheidsgraad ($u^n$) hangt af van de factoren in $z$ (zoals werkloosheidsuitkeringen) en de mark-up ($m$). Een hogere werkloosheidsuitkering (hogere $z$) of een hogere mark-up (hogere $m$) leidt tot een hogere natuurlijke werkloosheidsgraad.
> **Tip:** Beleid gericht op de arbeidsmarkt en concurrentiebeleid (bijvoorbeeld hervormingen van het sociaal zekerheidsstelsel of maatregelen tegen marktmacht) kunnen de natuurlijke werkloosheidsgraad beïnvloeden.
### 4.2 Integratie met Korte en Lange Termijn Analyse
De analyse van de arbeidsmarkt op de middellange termijn is essentieel voor het begrijpen van de economische dynamiek.
* **Korte termijn (KT):** De output wordt primair bepaald door de vraag (zie IS-LM model). Prijzen en lonen worden als relatief vast verondersteld.
* **Middellange termijn (MT):** De economie keert terug naar een outputniveau bepaald door aanbodfactoren, met name de natuurlijke werkloosheidsgraad ($u^n$) en de bijbehorende natuurlijke outputniveau ($Y^n$). Prijzen en lonen passen zich aan.
* **Lange termijn (LT):** De focus ligt op duurzame economische groei, gedreven door technologische vooruitgang en kapitaalaccumulatie.
De economische beleidsmakers moeten rekening houden met de verschillende termijnen en de beleidsopties die daarbij horen. Fiscaal en monetair beleid zijn primair gericht op de korte termijn, terwijl arbeidsmarktbeleid en concurrentiebeleid effectiever zijn op de middellange termijn. Op de lange termijn zijn innovatie en technologische vooruitgang cruciaal.
---
# Lange termijn economische groei
Dit gedeelte van de studiehandleiding behandelt de factoren die economische groei op lange termijn bepalen, zoals technologische vooruitgang en kapitaalaccumulatie, en de relatie daarvan met de levensstandaard.
## 5. Lange termijn economische groei
Op lange termijn ligt de focus van economische analyse op groei als een bestendige toename van de geaggregeerde output doorheen de tijd. Deze groei vormt de fundamentele trend die de kort- en middellange termijn fluctuaties overstijgt. De belangrijkste factoren die lange termijn groei bepalen, zijn kapitaalaccumulatie (gedreven door sparen) en technologische vooruitgang. Het meten van de levensstandaard, primair via output per capita, is cruciaal om de impact van groei op het welzijn van de bevolking te begrijpen.
### 5.1 Factoren van lange termijn groei
#### 5.1.1 Kapitaalaccumulatie
Kapitaalaccumulatie, gedreven door sparen, is een drijvende kracht achter economische groei. Het spaargedrag van een economie bepaalt de hoeveelheid kapitaal die beschikbaar is voor investeringen, wat op zijn beurt de productiecapaciteit vergroot. Echter, kapitaalaccumulatie op zichzelf kan geen permanente groei garanderen, aangezien het spaargedrag een beperkte factor is.
#### 5.1.2 Technologische vooruitgang
Technologische vooruitgang wordt beschouwd als de sleutel tot blijvende economische groei. Deze vooruitgang verhoogt de productiviteit en stelt economieën in staat om meer output te produceren met dezelfde hoeveelheid input. De snelheid van technologische vooruitgang bepaalt direct de groei van de output per capita op lange termijn.
### 5.2 Het meten van de levensstandaard
De levensstandaard wordt doorgaans gemeten aan de hand van de output per capita. Dit geeft een indicatie van de gemiddelde hoeveelheid goederen en diensten die per persoon in een economie wordt geproduceerd. Om BBP-reeksen tussen landen te vergelijken, is het raadzaam om gecorrigeerde reële BBP-waarden te gebruiken, die rekening houden met verschillen in koopkracht (BBP in koopkracht-pariteiten, PPP) en wisselkoersen.
#### 5.2.1 Productiviteit als maatstaf
Naast output per capita, is output per arbeider (productiviteit) een belangrijke indicator voor verschillen in levensstandaard. Verbeteringen in productiviteit betekenen dat er meer geproduceerd kan worden per ingezette arbeidsunit.
#### 5.2.2 Inkomen en geluk
Hoewel inkomen (en dus output per capita) een belangrijke indicator is voor levensstandaard, is de relatie tussen inkomen en geluk complex. Onderzoek suggereert dat naarmate basisbehoeften zijn bevredigd, een hoger inkomen per capita niet noodzakelijk leidt tot een significante toename van het geluksgevoel (Easterlin paradox). Binnen een land zijn rijkere individuen echter vaak gelukkiger dan armere individuen, wat wijst op het belang van relatief inkomen. Door de tijd heen blijft het gemiddelde geluksniveau in rijkere landen echter stabiel.
### 5.3 Groei in ontwikkelde landen en convergentie
Sinds 1950 hebben ontwikkelde landen een aanzienlijke toename in output per capita gekend, grotendeels dankzij het compounding-effect van groei. Er is ook sprake van convergentie, waarbij landen met een lager BBP per capita in het verleden doorgaans een hogere economische groei hebben doorgemaakt om de kloof met rijkere landen te dichten. Dit geldt met name voor Aziatische landen die als "emerging economies" worden beschouwd.
### 5.4 Het Solow-groeimodel
Het Solow-groeimodel biedt een analytisch raamwerk om de factoren van lange termijn groei te verklaren. Kerncomponenten van dit model zijn:
* **Productiefunctie:** De relatie tussen output (Y) en productiefactoren zoals kapitaal (K) en arbeid (N). De output is mede afhankelijk van het technologische niveau.
* **Schaalopbrengsten:** Het model veronderstelt constante schaalopbrengsten, wat betekent dat een verdubbeling van alle inputs leidt tot een verdubbeling van de output.
* **Factoropbrengsten:** Het model erkent afnemende kapitaal- en arbeidsopbrengsten, wat impliceert dat opeenvolgende toenames van één input leiden tot steeds kleinere toenames van de output.
* **Kapitaal per arbeider:** De output per arbeider (Y/N) hangt af van de hoeveelheid kapitaal per arbeider (K/N). Toenames in K/N leiden tot kleinere, maar positieve, toenames in Y/N.
* **Rol van technologie:** Technologische vooruitgang verschuift de productiefunctie, waardoor bij een gegeven kapitaal-arbeid-ratio de output per arbeider toeneemt. Dit is essentieel voor permanente groei van de output per capita.
### 5.5 Beleidsimplicaties
Op lange termijn impliceren de groeifactoren dat beleid gericht op het stimuleren van technologische vooruitgang, innovatie, onderwijs en onderzoek cruciaal is. Dit verschilt van beleidsmaatregelen op korte en middellange termijn die zich richten op vraagmanagement, monetair beleid of arbeidsmarktregulering. Permanente economische groei vereist een continue investering in en vernieuwing van technologie.
---
# Sociaal-economisch beleid en de welvaartsstaat
Dit document behandelt het sociaal-economisch beleid en de welvaartsstaat, met een focus op de concepten, evolutie, uitdagingen en beleidsinstrumenten van de welvaartsstaat, en analyseert armoede, herverdeling en sociale zekerheid.
## 6. Sociaal-economisch beleid en de welvaartsstaat
### 6.1 Economische problematiek en beleid
Economische problematiek wordt geanalyseerd aan de hand van parameters zoals outputgroei, werkloosheidsgraad en inflatiegraad, opgedeeld in korte, middellange en lange termijn.
#### 6.1.1 Recente economische crises en hun impact
* **Financiële crisis 2008/2009:** Begon met de ineenstorting van de Amerikaanse huizenmarkt, wat leidde tot een grootschalige financiële crisis en een sterke economische recessie wereldwijd. Internationale handel stokte en banken werden getroffen door Amerikaanse hypotheekleningen. Overheden gebruikten expansief fiscaal en monetair beleid om de vraag te stimuleren, wat resulteerde in hogere begrotingstekorten en overheidsschulden.
* **Pandemie 2020:** Een exogene schok die leidde tot een zware recessie door lockdowns en aanbodtekorten. De gevolgen waren aanbodtekorten, een piek in inflatie (mede door de oorlog in Oekraïne), en stijgende rentes. Tegen 2024 is de inflatie gedaald en is er potentieel voor groei.
#### 6.1.2 Internationale economische landschappen
* **Verenigde Staten:** Grote economie met een hoge levensstandaard en output per capita. De Federal Reserve controleert de federal funds rate. Na de crisis van 2008-2009 was er een periode van lage rentes, wat risico's kon inhouden. Momenteel dalen rente en inflatie.
* **Eurozone:** Gevormd in 1999 met de euro als munt. Europa herstelde trager na de crisis van 2008-2009. Voordelen van de euro zijn o.a. het wegvallen van wisselkoersrisico's, maar nadelen zijn het verlies van de wisselkoers als aanpassingsinstrument voor diverse landen. Belangrijke thema's zijn vergrijzing, begroting en schulden, immigratie en internationale verhoudingen.
* **China:** Grote bevolking en sterke economische groei gedurende drie decennia, gedreven door kapitaalaccumulatie en technologische vooruitgang. De recente groeivertraging wordt gezien als een beleidsinterventie om consumptie te bevorderen.
#### 6.1.3 Macro-economische aandachtspunten voor beleidsmakers
Beleidsmakers moeten economische groei en recessies verklaren, de rol van monetair beleid en de euro, inflatie, werkloosheid, handelsbalansen en verschillen in groeivoeten tussen landen begrijpen. Geopolitieke spanningen en mondiale conflicten spelen ook een rol.
### 6.2 Economische concepten
#### 6.2.1 Bruto Binnenlands Product (BBP)
* **Definitie:** De som van de waarde van finale goederen en diensten geproduceerd in een economie in een bepaalde periode. Dit is gelijk aan de som van de toegevoegde waarde of de som van de inkomens.
* **Nominaal BBP:** BBP uitgedrukt in lopende prijzen. Stijgt door toename in productie en/of prijzen.
* **Reëel BBP:** BBP uitgedrukt in constante prijzen, aangepast voor inflatie. Dit meet de feitelijke productie.
* **BBP-groei:** De procentuele verandering van het reële BBP ten opzichte van het voorgaande jaar.
#### 6.2.2 Werkloosheidsgraad
* **Definities:**
* **Totale tewerkstelling (N):** Aantal mensen met een baan.
* **Aantal werklozen (U):** Mensen zonder baan maar wel actief op zoek.
* **Beroepsbevolking (L):** N + U.
* **Werkloosheidsgraad (u):** $u = \frac{U}{L}$.
* **Meten van werkloosheid:** Via enquêtes zoals de EU Labour Force Survey (LFS). Ontmoedigden (mensen die stoppen met zoeken) worden niet meegeteld als werkloos.
* **Participatiegraad:** De ratio van de beroepsbevolking tot de totale bevolking op arbeidsleeftijd.
* **Redenen voor zorg over werkloosheid:** Directe impact op welvaart, verdelingsaspecten, en als indicator van inefficiënt gebruik van productiefactoren. Zeer lage werkloosheid kan leiden tot tekorten aan arbeid.
#### 6.2.3 Inflatiegraad
* **Definitie:** Permanente stijging van het algemene prijsniveau.
* **Deflatie:** Daling van het algemene prijsniveau (negatieve inflatiegraad).
* **Meten van inflatie:**
* **BBP-deflator:** Meet de gemiddelde prijs van de output. $P_t = \frac{\text{Nominaal BBP}_t}{\text{Reëel BBP}_t}$.
* **Consumptieprijsindex (CPI):** Meet de gemiddelde prijs van consumptie, de "cost of living".
* **Pure inflatie:** Stijging van alle prijzen en lonen in gelijke mate. Komt in de praktijk niet voor.
* **Redenen voor zorg over inflatie:** Beïnvloedt gedragskeuzes, inkomensverdeling en leidt tot marktverstoringen door onzekerheden en vaste prijzen. Een lage en stabiele inflatie (rond 2%) wordt als optimaal beschouwd.
### 6.3 Korte termijn: de vraagzijde (ongeveer 5 jaar)
Op korte termijn worden economische fluctuaties voornamelijk bepaald door veranderingen in de vraag.
#### 6.3.1 Samenstelling van het BBP
Het BBP (Y) is samengesteld uit:
* Consumptie (C)
* Investeringen (I)
* Overheidsuitgaven (G)
* Netto-uitvoer (X - IM)
#### 6.3.2 De totale vraag naar goederen (Z)
In een gesloten economie met overheid: $Z = C + I + G$.
De totale vraag naar goederen wordt bepaald door de som van consumptie, investeringen, overheidsuitgaven en netto-uitvoer: $Z = C + I + G + (X - IM)$.
* **Consumptiefunctie:** $C = c_0 + c_1 Y_D$, waarbij $Y_D$ het beschikbaar inkomen is ($Y_D \equiv Y - T$).
* $c_1$: marginale consumptiequote (0 < $c_1$ < 1).
* $c_0$: autonome consumptie.
* **Investeringen (I), Overheidsuitgaven (G) en Belastingen (T):** Worden hier als exogeen beschouwd.
#### 6.3.3 De evenwichtsoutput
Op de goederenmarkt is er evenwicht wanneer productie (Y) gelijk is aan de vraag (Z): $Y = Z$.
$$Y = c_0 + c_1(Y - T) + I + G$$
De evenwichtsoutput wordt bepaald door autonome bestedingen en de multiplicator:
$$Y = \frac{1}{1 - c_1} (c_0 + I + G - c_1T)$$
* **Autonome bestedingen:** Het deel van de bestedingen dat niet afhangt van het inkomen.
* **Multiplicator:** De term $\frac{1}{1 - c_1}$. Een hogere marginale consumptiequote ($c_1$) leidt tot een hogere multiplicator.
#### 6.3.4 Focus op consumentenvertrouwen en spaarparadox
* **Consumentenvertrouwen:** Beïnvloedt $c_0$. Een daling van het vertrouwen leidt tot minder consumptie en een lagere output.
* **Spaarparadox:** Op korte termijn kan een collectieve beslissing om meer te sparen leiden tot een daling van de totale vraag en output, waardoor het totale inkomen daalt en het totale spaargedrag uiteindelijk gelijk blijft.
#### 6.3.5 Fiscaal beleid
* **Instrumenten:** Aanpassen van overheidsuitgaven (G) of belastingen (T).
* **Effect:** Via de multiplicator kan de overheid de evenwichtsoutput beïnvloeden.
* **Beperkingen:** Dit model is een vereenvoudiging; in de realiteit zijn investeringen en import niet altijd exogeen, spelen verwachtingen een rol, en zijn er middellange- en lange-termijn gevolgen voor de overheidsschuld.
### 6.4 Het IS-LM model: de goederen- en geldmarkt (korte termijn)
Dit model analyseert hoe de output (Y) en de rentevoet (i) samen worden bepaald op korte termijn.
#### 6.4.1 De goederenmarkt en de IS-curve
* **IS-relatie:** Evenwicht op de goederenmarkt: productie (Y) = vraag (Z).
* **Investeringen (I):** Worden nu endogeen en afhankelijk van de verkopen (Y) en de rentevoet (i).
* **IS-curve:** Kent een dalend verloop. Een hogere rentevoet leidt tot lagere investeringen, lagere vraag en dus lagere output. Veranderingen in G en T verschuiven de IS-curve.
#### 6.4.2 De geldmarkt en de LM-curve
* **Centrale Bank:** Stuurt de rentevoet (i) direct. De geldhoeveelheid wordt aangepast om deze rente te handhaven.
* **LM-curve:** Wordt voorgesteld als een horizontale lijn op het niveau van de door de centrale bank vastgestelde rentevoet.
#### 6.4.3 Het IS-LM model
* **Evenwicht:** Het snijpunt van de IS- en LM-curve bepaalt de evenwichtsoutput (Y) en de evenwichtsrentevoet (i).
* **Beleidsanalyse:** Het model wordt gebruikt om de impact van fiscaal en monetair beleid op Y en i te analyseren.
* **Fiscaal beleid:** Beïnvloedt de IS-curve (verschuiving).
* **Monetair beleid:** Beïnvloedt de LM-curve (verschuiving).
* **Beleidsmix:** Combinatie van fiscaal en monetair beleid om gewenste macro-economische doelen te bereiken. Een gecombineerde fiscale en monetaire expansie leidt tot hogere output.
### 6.5 De arbeidsmarkt (middellange termijn)
Op middellange termijn worden prijzen en lonen flexibeler, en de arbeidsmarkt speelt een centrale rol.
#### 6.5.1 Loonzetting (WS-relatie)
Het nominale loon (W) wordt bepaald door:
* Het verwachte prijsniveau ($P^e$).
* De werkloosheidsgraad (u).
* Een "catchall" variabele (z) die factoren omvat zoals minimumlonen, werkloosheidsuitkeringen, etc.
$$W = P^e \cdot F(u, z)$$
Een hogere werkloosheid ondermijnt de onderhandelingsmacht van werknemers, wat leidt tot lagere lonen. Het reële loon ($W/P$) is cruciaal voor werknemers en bedrijven.
#### 6.5.2 Prijszetting (PS-relatie)
Bedrijven zetten prijzen met een mark-up (m) bovenop de productiekost.
$$\frac{W}{P} = \frac{1}{1+m}$$
De prijszetting bepaalt het reële loon dat bedrijven bereid zijn te betalen.
#### 6.5.3 De natuurlijke werkloosheidsgraad ($u_n$)
Dit is de werkloosheidsgraad waarbij de reële lonen bepaald door loonzetting gelijk zijn aan de reële lonen bepaald door prijszetting.
De natuurlijke werkloosheidsgraad ($u_n$) hangt af van 'z' en 'm'. Beleid gericht op 'z' (bv. werkloosheidsuitkeringen) en 'm' (concurrentiebeleid) kan de natuurlijke werkloosheid beïnvloeden.
#### 6.5.4 Middellange termijn evenwicht
Op middellange termijn keert de economie terug naar het outputniveau dat bepaald wordt door de natuurlijke werkloosheidsgraad ($Y_n$). De output op middellange termijn is dus afhankelijk van arbeidsmarktbeleid en concurrentiebeleid.
### 6.6 Economische Groei (lange termijn)
Op lange termijn focust men op de permanente toename van de geaggregeerde output door technologische vooruitgang en kapitaalaccumulatie.
#### 6.6.1 Het meten van de levensstandaard
* **Output per capita:** De belangrijkste indicator, berekend door het BBP te delen door het aantal inwoners.
* **Aangepast reëel BBP (PPP):** Houdt rekening met verschillen in koopkracht tussen landen.
#### 6.6.2 Factoren van lange-termijn groei
* **Kapitaalaccumulatie:** Komt voort uit sparen, maar kan op zichzelf geen permanente groei garanderen door afnemende meeropbrengsten.
* **Technologische vooruitgang:** Essentieel voor duurzame economische groei. De snelheid hiervan bepaalt de groei van de output per capita.
#### 6.6.3 Het model van Solow
Dit model verklaart groei aan de hand van de aggregatieve productiefunctie, die de relatie tussen output (Y), kapitaal (K) en arbeid (N) weergeeft, met technologie als exogene factor. Constante schaalopbrengsten en afnemende factoropbrengsten zijn kernkenmerken.
### 6.7 Concept, evolutie en uitdagingen van de welvaartsstaat
#### 6.7.1 Definitie en doelstellingen
* **Definitie:** Een systeem waarbij de overheid verantwoordelijkheid neemt voor de sociale en economische zekerheid van de bevolking, o.a. via sociale zekerheidsmaatregelen.
* **OECD definitie:** Sociaal beleid richt zich op sociale behoeften, beschermt tegen risico's (werkloosheid, armoede), bevordert individueel en collectief welzijn en efficiëntie.
* **Argumenten voor overheidsingrijpen:** Efficiëntie (markttekorten) en sociale gelijkheid.
#### 6.7.2 Evolutie van sociaal beleid
* **Compensatie (na WO II):** Generoos en onvoorwaardelijk systeem gericht op inkomensvoordelen ("after the fact").
* **Preventie en activering (na 1973):** Focus op preventie, sociale investeringen en activering om risico's te voorkomen en arbeidsmarktparticipatie te bevorderen.
#### 6.7.3 Uitdagingen voor de welvaartsstaat
* **Veranderende wereld:** Technologische ontwikkelingen, nieuwe arbeidsvormen, internationalisering en culturele veranderingen.
* **Hogere kosten:** Door technologie en vergrijzing.
* **Nieuwe risico's:** Meer onzekerheid, stijgende ongelijkheid, nood aan flexibiliteit en levenslang leren.
* **Doelstellingen van de nieuwe welvaartsstaat:** Creëren van banen, stimuleren van arbeidsmarktparticipatie, aanpassen aan de nieuwe economie, en bevorderen van vaardigheidsontwikkeling.
* **Risico's:** Matheus-effect (hoger inkomen profiteert meer), structurele armoede, nood aan selectiviteit, kosteneffectiviteit, en de impact op prikkels (incentives).
#### 6.7.4 Efficiëntie versus distributie
Er is een constante afweging tussen efficiëntie en distributie (herverdeling). Hogere herverdeling kan leiden tot meer ontmoedigingseffecten (minder efficiëntie), zoals geschetst in de theorie van optimale belastingen.
#### 6.7.5 Noodzaak van een overheid
* **Markttekorten (Market Failures):**
* **Externaliteiten:** Negatieve of positieve neveneffecten van economische activiteiten.
* **Publieke goederen:** Goederen die niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend zijn (bv. defensie, straatverlichting). De overheid regelt de voorziening ervan (Samuelson-regel).
* **Free riders:** Profiteren van publieke goederen zonder bij te dragen.
* **Herverdeling:** Om sociale gelijkheid te bevorderen.
#### 6.7.6 Ongelijkheid, armoede en herverdeling
* **Ongelijkheid vs. armoede:** Ongelijkheid is de verdeling van inkomen/welvaart, armoede is het niet bereiken van een bepaald niveau.
* **Meten van armoede:** Relatieve armoedegrenzen (bv. 60% van mediaan inkomen) en subjectieve/objectieve indicatoren zoals materiële en sociale deprivatie. AROPE (risico op armoede of sociale uitsluiting) combineert deze indicatoren.
* **Herverdeling via belastingen en sociale zekerheid:**
* **Belastingen:** Financieren publieke goederen en beïnvloeden gedrag.
* **Sociale zekerheid:** Gebaseerd op principes van verzekering tegen risico's (ziekte, ouderdom) en solidariteit (van rijk naar arm, gezond naar ziek, etc.).
* **Uitdagingen voor sociale zekerheid:**
* **Spanningen:** Tussen horizontale solidariteit (verzekering) en verticale solidariteit (herverdeling), en tussen decommodificatie (inkomen onafhankelijk van de markt) en recommodificatie (activering).
* **Nieuwe sociale risico's:** Echtscheiding, ouderschapsverlof, langdurige werkloosheid zijn moeilijker te verzekeren door moreel gevaar en voorspelbaarheid.
#### 6.7.7 De rol van Europa
De EU speelt een ondersteunende rol in sociaal beleid via o.a. het Europees Sociaal Fonds (ESF+) en de Open Methode van Coördinatie (OMC). De Europese semester is een mechanisme voor economische coördinatie.
### 6.8 De arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt is cruciaal voor welvaartscreatie en -verdeling en is een centraal onderdeel van sociaal-economisch beleid.
#### 6.8.1 Arbeid als productiefactor
* **Beroepsbevolking:** Mensen die arbeid aanbieden.
* **Arbeidsmarkt:** Mechanisme voor handel in arbeid, met vraag en aanbod.
* **Welvaart:** De mate waarin economie aan behoeften voldoet door aanwending van schaarse middelen, waaronder arbeid.
#### 6.8.2 Neoklassiek arbeidsmarktmodel
Dit model voorspelt geen onvrijwillige werkloosheid door snelle marktruiming. Echter, de realiteit toont werkloosheid door o.a. deelmarkten en imperfecte informatie.
#### 6.8.3 Werkzaamheid, werkloosheid en inactiviteit
* **Indicatoren:** Werkloosheidsgraad (u), werkzaamheidsgraad (e), activiteitsgraad (a').
* **Structurele werkloosheid:** Ontstaat door afstemmingsproblemen tussen vraag en aanbod op deelmarkten, belemmerd door gebrek aan mobiliteit en informatie.
#### 6.8.4 Determinanten van het arbeidsaanbod
* **Omvang van beroepsbevolking:** Beïnvloed door bevolkingsomvang, rekruteringsbevolking en activiteitsgraad.
* **Institutionele factoren:** Sociaal beleid, onderwijs, pensioenen, etc.
* **Vraagschokken:** Invloed op participatie via arbeidsmarktkrapte (ontmoedigings- en aanvullingseffecten).
* **Loonschokken:** Twee effecten: substitutie-effect (hoger loon -> meer aanbod) en inkomenseffect (hoger loon -> minder aanbod).
#### 6.8.5 Determinanten van de arbeidsvraag
* **Afgeleide vraag:** Vraagt naar arbeid is afgeleid van de vraag naar goederen en diensten.
* **Factoren:** Afzet (macro-, meso-, micro-vraag), productietechniek, loonkosten, en aanbodzijde.
#### 6.8.6 Kwalitatieve determinanten van arbeidsvraag
* **Werving en selectie:** Theorieën zoals menselijk kapitaal, signaaltheorie, statistische discriminatie en sociaal kapitaal verklaren hoe werkgevers beslissingen nemen.
### 6.9 Migratie en de arbeidsmarkt
Migratie is de verplaatsing van mensen over grenzen heen en heeft economische gevolgen voor zowel het land van herkomst als het land van bestemming.
#### 6.9.1 Typen migratie
Migratie kan worden geclassificeerd naar motief (economisch, gezin, humanitair), vrijwilligheid, duur en vaardigheidsniveau.
#### 6.9.2 Migratiemodellen
* **Simpel beslissingsmodel:** Loonverschillen gecorrigeerd voor migratiekosten bepalen de migratiebeslissing.
* **Zwaartekrachtmodel:** Migratie wordt beïnvloed door populaties, afstanden en netwerken. Push- en pull-factoren spelen een rol.
#### 6.9.3 Arbeidsmarkteffecten van migratie
* **Korte termijn:** Kan leiden tot hogere tewerkstelling en lagere lonen (substituten).
* **Lange termijn:** Effecten zijn minder duidelijk; hogere kapitaalinzet kan de lonen ondersteunen.
* **Empirisch bewijs:** Gemengd. Soms lichte negatieve effecten op lonen van eerdere immigranten, maar over het algemeen weinig negatieve gevolgen voor niet-migranten op lange termijn.
#### 6.9.4 Migratie en discriminatie
Discriminatie op de arbeidsmarkt treft migranten vaak. Oorzaken kunnen voorkeursdiscriminatie, klantendiscriminatie of statistische discriminatie zijn. Correspondentietesten zijn een methode om dit te meten.
#### 6.9.5 Migratiebeleid
Beleid kan gericht zijn op toelating, integratie, of tijdelijke tewerkstelling. Het effect ervan op de arbeidsmarkt is afhankelijk van de selectiviteit en de economische context.
### 6.10 Het objectief van socio-economisch beleid: welzijn
Het uiteindelijke doel van sociaal-economisch beleid is het verhogen van het welzijn van de bevolking.
#### 6.10.1 Meten van welzijn
Welzijn is multidimensionaal en kan worden gemeten via:
* **Inkomen:** Een middel tot welzijn, maar onvoldoende als enige indicator.
* **Nut (geluk, levenstevredenheid):** Subjectief, moeilijk te meten en vergelijken.
* **Vermogen (Capabilities Approach):** De set van vermogens en vrijheden die mensen hebben om het leven dat zij waardevol achten, te leiden.
#### 6.10.2 Uitdagingen bij het meten van welzijn
* **Vermeldingsprobleem:** Welke dimensies zijn belangrijk en hoe wegen we ze?
* **Wegingsprobleem:** Verschillende individuen hechten verschillend belang aan verschillende dimensies.
* **Paternalisme:** Het risico dat beleidsmakers keuzes opleggen die niet overeenkomen met de voorkeuren van individuen.
#### 6.10.3 Combineren van indicatoren
* **Equivalent inkomen:** Een methode om inkomen en andere welzijnsdimensies te combineren, rekening houdend met individuele voorkeuren.
* **Nudging:** Subtiele sturing van keuzes om welzijn te bevorderen, zonder de vrijheid aan te tasten ("libertair paternalisme").
#### 6.10.4 Conclusie over welzijnsmeting
Een holistische benadering die verschillende dimensies meeneemt, rekening houdt met individuele voorkeuren en principes als dominantie en respect respecteert, is essentieel voor een adequate meting en evaluatie van welzijn en maatschappelijke vooruitgang.
---
# Migratie en de arbeidsmarkt
Dit gedeelte analyseert de economische impact van migratie, met een focus op de motivaties achter migratie, de effecten op de arbeidsmarkt, en beleid inzake migratie en discriminatie.
### 7.1 Migratie: definities en drijfveren
Migratie wordt gedefinieerd als de verplaatsing van mensen over landsgrenzen heen. Economisch gezien wordt migratie bestudeerd in de context van de allocatie van schaarse middelen. Immigranten dragen bij aan de productie in het bestemmingsland, wat de schaarste kan verminderen. Tegelijkertijd kunnen ze concurreren met niet-migranten om jobs en voorzieningen, wat de schaarste kan verhogen.
#### 7.1.1 Types migratie
Migratie kan worden gecategoriseerd op basis van verschillende criteria:
* **Motief:**
* Economische migranten: gedreven door economische kansen.
* Gezinsmigranten: om zich bij familie aan te sluiten.
* Humanitaire migranten: vluchtelingen, asielzoekers.
* **Vrijwilligheid:**
* Vrijwillige migranten.
* Vluchtelingen (oorlog, geweld, vervolging).
* Asielzoekers (nog niet officieel erkend).
* Slachtoffers van mensenhandel.
* **Duur:**
* Tijdelijke migranten.
* Transmigranten (onderweg naar verdere bestemming).
* Permanente migranten.
* **Statuut:**
* Legale migranten.
* Illegale migranten (zonder wettelijke toestemming).
* **Vaardigheidsniveau en scholingsgraad:**
* Laaggeschoolde/laagvaardige migranten.
* Hooggeschoolde/hoogvaardige migranten.
#### 7.1.2 Migratiebeslissingen
Twee conceptuele modellen helpen bij het begrijpen van migratiebeslissingen:
* **Simpel beslissingsmodel:** Gebaseerd op een kosten-batenanalyse. Migratie vindt plaats als het verwachte loon in het bestemmingsland ($W_D$) verminderd met migratiekosten ($C$) hoger is dan het loon in het herkomstland ($W_O$).
$$W_D - C > W_O$$
Dit model houdt rekening met directe en indirecte kosten van migratie en gaat uit van nutsmaximalisatie.
* **Zwaartekrachtmodel van migratie:** Dit model houdt rekening met de populatiegrootte en afstanden, maar ook met lokale netwerken, culturele banden en taal. Het verklaart dat grotere populaties en kortere afstanden (of culturele affiniteit) meer migratie bevorderen.
#### 7.1.3 Factoren die migratie beïnvloeden
* **Push-factoren (herkomstland):**
* Economisch: lage lonen, hoge werkloosheid, armoede, hoge belastingen.
* Politiek en sociaal: oorlog, criminaliteit, corruptie, gezondheidsproblemen.
* Overige: natuurrampen, hongersnood, klimaatverandering.
* **Pull-factoren (bestemmingsland):**
* Economisch: werkgelegenheid, hoge lonen, sociale uitkeringen, onderwijs.
* Politiek en sociaal: familie, vrienden, democratie, veiligheid.
* **Macro-economische welvaart:** BBP per capita en de Human Development Index (HDI) zijn belangrijke indicatoren. Over het algemeen leidt hogere economische welvaart in het land van herkomst tot minder migratie, terwijl landen met een hoge HDI populair zijn als bestemming. Indices zoals de Global Peace Index (GPI) en de Fragile State Index (FSI) geven inzicht in stabiliteit en risico's.
### 7.2 Arbeidsmarkteffecten van migratie
Migratie kan verschillende effecten hebben op de arbeidsmarkt van het bestemmingsland.
#### 7.2.1 Economisch basismodel
In een eenvoudig economisch model leidt een toename van het arbeidsaanbod door immigratie tot:
* **Korte termijn:**
* Als migranten **substituten** zijn voor lokale werknemers: de tewerkstelling (E) stijgt en het loon (W) daalt, omdat het aanbod van arbeid toeneemt terwijl de vraagcurve voor arbeid steil (bijna inelastisch) blijft.
* Als migranten **complementen** zijn voor lokale werknemers (bv. door het creëren van nieuwe vraag): de vraag naar arbeid stijgt mee, wat de druk op lonen vermindert en mogelijk zelfs tot hogere lonen kan leiden.
* **Lange termijn:**
* In een scenario met perfecte substituten en constante kapitaalopbrengsten: de lagere lonen kunnen leiden tot een hogere kapitaalinzet door bedrijven, wat de vraag naar arbeid op lange termijn kan verhogen.
* Loonstijgingen op de lange termijn kunnen de arbeidsreserve activeren, waarna het loon stabiliseert.
#### 7.2.2 Empirisch bewijs
De empirische evidentie voor de effecten van immigratie op lonen en werkgelegenheid is gemengd:
* **Lonen:** Effecten op lonen van niet-migranten zijn vaak licht negatief of verwaarloosbaar. Eerdere immigranten, met name laaggeschoolde, ervaren soms een negatief effect op hun lonen.
* **Werkgelegenheid:** Op korte termijn kan er een negatief effect zijn op de werkgelegenheid van niet-migranten, maar dit effect verdwijnt op lange termijn, vooral als de economie groeiende is en de arbeidsmarkt krapte kan opvangen.
#### 7.2.3 Migratie, krapte en continuïteit
* Immigratie kan helpen om **vacatures in te vullen** in krappe arbeidsmarkten.
* In economisch slechte tijden kan migratie de **competitie om jobs verhogen**.
* In economisch goede tijden kan migratie **bedrijfscontinuïteit waarborgen**.
### 7.3 Migratie en discriminatie
Discriminatie op de arbeidsmarkt is een belangrijke oorzaak van ongelijke uitkomsten tussen verschillende bevolkingsgroepen, waaronder migranten.
#### 7.3.1 Oorzaken van ongelijke uitkomsten
Ongelijke arbeidsmarktuitkomsten kunnen te wijten zijn aan:
* **Verschillen in menselijk kapitaal:** Opleidingsniveau, werkervaring.
* **Verschillen in sociaal kapitaal:** Netwerkeffecten, toegang tot informatie.
* **Werkgeversvoorkeuren (voorkeursdiscriminatie):** Werkgevers hebben een voorkeur om met bepaalde groepen te werken, wat leidt tot een fictieve kost bij het aannemen van werknemers uit andere groepen. Dit kan ook voortkomen uit de voorkeuren van bestaande werknemers (werknemersdiscriminatie) of klanten (klantendiscriminatie).
* **Statistische discriminatie:** Werkgevers baseren hun beslissingen op gemiddelde productiviteit van een groep bij gebrek aan informatie over individuele productiviteit.
* **Andere factoren:** Screening, rationeel kuddegedrag, sociaal kapitaal.
#### 7.3.2 Vormen van discriminatie
* **Aanwervingsdiscriminatie:** Ongelijke behandeling bij het sollicitatieproces.
* **Loondiscriminatie:** Ongelijke beloning voor gelijkwaardig werk.
* **Discriminatie in training en promotie:** Ongelijke kansen voor ontwikkeling en loopbaanvooruitgang.
* **Ontslagdiscriminatie:** Ongelijke behandeling bij beëindiging van het dienstverband.
#### 7.3.3 Meten van discriminatie
Correspondentietesten, waarbij fictieve sollicitanten met verschillende kenmerken naar vacatures sturen, worden gebruikt om aanwervingsdiscriminatie te meten. Empirische studies tonen aan dat etnische discriminatie bij aanwerving wereldwijd en in Europa voorkomt.
### 7.4 Migratiebeleid
Migratiebeleid omvat de maatregelen die overheden nemen om migratie te reguleren en te sturen.
#### 7.4.1 Vormen van migratiebeleid
* **Toelatingsbeleid:**
* **Gezinsgericht:** Bevoordeelt migranten uit ondervertegenwoordigde regio's.
* **Puntensysteem:** Selectie op basis van kenmerken zoals opleiding en rijkdom, wat armere en lagergeschoolde migranten kan benadelen.
* **Regio- of groepsbevoordeling:** Geeft voorkeur aan bepaalde nationaliteiten of groepen.
* **Tijdelijke migratie:** Gericht op de noden van de arbeidsmarkt, benadeelt migranten die permanente vestiging zoeken.
* **Beleid voor specifieke groepen:**
* **Gastarbeiders:** Aangeworven om arbeidstekorten in specifieke sectoren op te vangen, vaak met tijdelijke contracten en beperkte sociale voorzieningen.
* **Vluchtelingen en asielzoekers:** Gericht op het opvangen van mensen in nood, met pogingen tot billijke verdeling binnen de EU.
* **Legalisatie/regularisatiebeleid:** Erkennen van langdurig verblijvende immigranten.
* **Integratiebeleid:**
* **Introductieprogramma's:** Faciliteren van de overgang naar het bestemmingsland.
* **Taaltrainingen:** Verbeteren van taalvaardigheid.
* **Actieve arbeidsmarktprogramma's:** Verhogen van de werkgelegenheid en inkomsten van immigranten.
* **Antidiscriminatiebeleid:** Minimaliseren van discriminatie.
#### 7.4.2 Beleidsimplicaties
* Gericht migratiebeleid kan helpen om **arbeidsvraag te beantwoorden**, vooral in specifieke sectoren.
* **Minimumlonen** kunnen de negatieve druk op lonen van niet-migranten helpen neutraliseren.
* **Taalbeleid** is cruciaal voor de arbeidsmarktparticipatie van immigranten.
* **Selectiviteit van migratiebeleid:** OESO-landen zijn vaak selectief, met name op basis van nationaliteit, en hebben een liberale houding ten opzichte van migratie die hoogopgeleide immigranten aantrekt.
### 7.5 Competitie, migratie en arbeidsmarktkrapte
Arbeidsmarktconcepten zoals werkloosheidsgraad ($u$), vacaturegraad ($v$), en de natuurlijke werkloosheidsgraad ($u^*$) zijn belangrijk om de competitie op de arbeidsmarkt te begrijpen.
* De **Beveridge curve** beschrijft de inverse relatie tussen $u$ en $v$. Een lage werkloosheidsgraad correspondeert met een hoge vacaturegraad.
* **Arbeidsmarktkrapte** verwijst naar situaties waarin er te weinig werkzoekenden zijn voor het aantal openstaande vacatures.
* Migratie kan helpen om **vacatures in te vullen** en de continuïteit van bedrijven te waarborgen, vooral in krappe arbeidsmarkten.
* De mate van **competitie** op de arbeidsmarkt beïnvloedt ook discriminatie. Lage competitie kan leiden tot meer discriminatie, terwijl hoge competitie, mits niet excessief, de discriminatie kan verminderen.
### 7.6 Beleidsuitdagingen en -maatregelen
* **Beleid in de VS en VK:** Geplande deportaties in de VS en het restrictieve migratiebeleid na Brexit in het VK illustreren de politieke discussie rond migratie en de potentiële economische gevolgen (bv. arbeidsaanbod, lonen, sectorkrapte).
* **Beleidsopties:** Migratie kan beperkt worden bij hoge werkloosheid om werknemers te beschermen, of gefaciliteerd worden bij arbeidsmarktkrapte om bedrijven te ondersteunen.
* **Anti-discriminatiemaatregelen:** Quota, straffen en anonieme sollicitaties kunnen helpen om discriminatie te verminderen.
### 7.7 Conclusie: De welvaartsstaat en de arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt is cruciaal voor de welvaartsstaat, zowel voor welvaartscreatie als voor welvaartsverdeling. Beleid inzake migratie, discriminatie en arbeidsmarktregulering beïnvloedt de effectiviteit van de welvaartsstaat en de mate van sociale gelijkheid en welzijn.
---
> **Tip:** Begrijp de verschillende termen en hun onderlinge relaties, zoals werkloosheidsgraad, vacaturegraad en de natuurlijke werkloosheidsgraad. De Beveridge curve is een sleutelconcept om de dynamiek van de arbeidsmarkt te analyseren. Wees ook kritisch op de empirische resultaten, aangezien deze vaak gemengd zijn.
> **Tip:** De kosten-batenanalyse van migratie is een fundamenteel economisch principe. Denk na over zowel de directe als indirecte kosten en baten voor zowel de migrant als voor het gastland.
> **Voorbeeld:** Als een land een hoge werkloosheidsgraad heeft en veel vacatures tegelijkertijd, suggereert dit een mismatch op de arbeidsmarkt. Dit kan te maken hebben met een gebrek aan de juiste vaardigheden (structurele werkloosheid), geografische mobiliteitsproblemen of discriminatie. Immigratie kan in zo'n situatie een rol spelen bij het opvullen van deze vacatures, mits het beleid dit faciliteert.
---
# Welzijn als objectief van sociaal-economisch beleid
Dit onderwerp verkent hoe welzijn gemeten en geëvalueerd kan worden, verder dan enkel inkomen, en onderzoekt de rol van sociaal-economisch beleid bij het bevorderen van welzijn.
### 8.1 Het concept welzijn: meten en evalueren
Welzijn is een multidimensionaal concept dat verder gaat dan louter economische indicatoren zoals inkomen. Het omvat aspecten zoals geluk, levenstevredenheid, gezondheid, vermogen, vrijheid en de capaciteit om een leven te leiden dat men zelf verkiest.
#### 8.1.1 Indicatoren voor welzijn
* **Inkomen:** Hoewel inkomen een belangrijke factor is, is het onvoldoende om welzijn volledig te meten. Mensen met hetzelfde inkomen kunnen een verschillend welzijn ervaren door uiteenlopende behoeften, wensen en levensomstandigheden. Inkomen wordt eerder gezien als een middel om andere welzijnscomponenten te verwerven.
* **Nut (geluk, levenstevredenheid):** Traditioneel werd nut als meetbaar en vergelijkbaar beschouwd (cardinaal nut). Moderne economie erkent nut echter als ordinaal, wat betekent dat situaties geprefereerd kunnen worden in plaats van exact gemeten. Levenstevredenheid of geluk wordt vaak gebruikt als indicator, maar kan beïnvloed worden door persoonlijkheidskenmerken, ethische overwegingen en subjectiviteit.
* **Vermogen (Capabilities):** Het concept van vermogen, zoals beargumenteerd door Amartya Sen, stelt dat de beste maatstaf van welzijn de "vermogensset" van een persoon is. Dit verwijst naar de capaciteit om te doen of te zijn wat men waardeert. Deze sets zijn echter niet direct observeerbaar en het waarderen ervan is complex.
* **Andere dimensies:** Naast inkomen, nut en vermogen, zijn ook gezondheid, vrijheid, sociale cohesie, milieukwaliteit en de kwaliteit van publieke diensten cruciaal voor welzijn.
#### 8.1.2 Uitdagingen bij het meten van welzijn
Het meten en evalueren van welzijn op maatschappelijk niveau brengt specifieke uitdagingen met zich mee:
* **Het vermeldingsprobleem:** Het identificeren van alle relevante dimensies en aspecten van een goed leven is complex. Er is geen universele, objectieve lijst van welzijnsindicatoren.
* **Het wegingsprobleem:** Verschillende dimensies hebben voor verschillende individuen een andere waarde. Het toekennen van gewichten aan deze dimensies, zowel op individueel als op maatschappelijk niveau, is een normative keuze die afhankelijk is van voorkeuren en waarden.
* **Paternalisme:** Het opleggen van een vaste set gewichten aan welzijnsindicatoren kan leiden tot paternalisme, waarbij de overheid beslist wat een "goed leven" inhoudt, onafhankelijk van de individuele voorkeuren.
* **Choice Overload (Paradox van de Keuze):** Een overvloed aan keuzes kan leiden tot besluiteloosheid, ontevredenheid en spijt. Dit fenomeen beïnvloedt zowel de perceptie van welzijn als de beslissingsprocessen.
#### 8.1.3 Methoden voor aggregatie en evaluatie
Om welzijn te meten en te evalueren, worden verschillende methoden gehanteerd:
* **Samengestelde indicatoren:** Deze combineren meerdere dimensies van welzijn tot één enkele maatstaf. De manier waarop deze dimensies gewogen en geaggregeerd worden, heeft een aanzienlijke impact op de uitkomsten.
* **Equivalent inkomen:** Dit concept probeert het inkomen te corrigeren voor andere levensdimensies (zoals gezondheid, werkkwaliteit) om een meer compleet beeld van welzijn te geven. Het hypothetische inkomen dat een persoon nodig zou hebben om dezelfde tevredenheid te ervaren als in een optimale situatie wordt berekend.
* **Data-gestuurde benaderingen:** Deze methoden baseren de wegingen van welzijnsdimensies op empirische data en waargenomen gedragingen, bijvoorbeeld de frequentie van deprivatie in specifieke dimensies.
* **Normatieve benaderingen:** Hierbij worden de gewichten bepaald op basis van meningen, expertise of democratische processen.
* **Hybride benaderingen:** Combineren elementen van zowel data-gestuurde als normatieve methoden.
### 8.2 De rol van sociaal-economisch beleid in welzijnsbevordering
Sociaal-economisch beleid streeft ernaar het welzijn van de bevolking te verhogen. Dit omvat een breed scala aan beleidsdomeinen, waaronder werkgelegenheid, sociale zekerheid, belastingen, en de bevordering van economische groei.
#### 8.2.1 De welvaartsstaat en haar doelstellingen
De welvaartsstaat is een systeem waarin de overheid verantwoordelijkheid neemt voor de sociale en economische zekerheid van de bevolking. De doelstellingen omvatten:
* **Efficiëntie:** Het zo efficiënt mogelijk alloceren van schaarse middelen om te voorzien in behoeften.
* **Sociale gelijkheid en herverdeling:** Het corrigeren van ongelijke inkomens- en welzijnsverdelingen die voortkomen uit marktwerking. Dit gebeurt via progressieve belastingen en sociale zekerheidssystemen.
* **Bevordering van publieke goederen:** Het voorzien in goederen en diensten die de markt niet effectief kan leveren (bv. onderwijs, infrastructuur).
* **Armoedebestrijding en sociale inclusie:** Het garanderen van een minimuminkomen en het voorkomen van sociale uitsluiting.
#### 8.2.2 Instrumenten van sociaal-economisch beleid
* **Fiscaal beleid:** Aanpassingen van overheidsbestedingen (G) en belastingen (T) om de economie te sturen en welzijn te beïnvloeden.
* **Monetair beleid:** Manipulatie van de rentevoet (i) en de geldhoeveelheid om economische activiteit te beïnvloeden.
* **Arbeidsmarktbeleid:** Maatregelen gericht op het bevorderen van werkgelegenheid, het verminderen van werkloosheid, het verbeteren van arbeidsomstandigheden en het bevorderen van de inzetbaarheid van werknemers.
* **Sociaal beleid:** Systemen van sociale zekerheid, uitkeringen, pensioenen en gezondheidszorg om risico's af te dekken en een basisniveau van welzijn te garanderen.
#### 8.2.3 De arbeidsmarkt als hoeksteen
De arbeidsmarkt speelt een cruciale rol in het sociaal-economisch beleid. De creatie en verdeling van welvaart zijn sterk afhankelijk van de werking van de arbeidsmarkt.
* **Werkgelegenheidsgraad en werkloosheidsgraad:** Deze indicatoren geven de gezondheid van de arbeidsmarkt weer en zijn belangrijke beleidsdoelstellingen. Structurele werkloosheid en de afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt zijn centrale aandachtspunten.
* **Loonzetting en prijszetting:** De interactie tussen werknemers en werkgevers bepaalt lonen en prijzen, wat invloed heeft op de koopkracht en het welzijn van huishoudens.
* **Migratie:** Immigratie kan zowel positieve als negatieve effecten hebben op de arbeidsmarkt en het algemene welzijn. Beleid gericht op migratiebeheer en integratie is essentieel om deze effecten te optimaliseren.
#### 8.2.4 Lange termijn groei en welzijn
Op lange termijn is economische groei, gedreven door technologische vooruitgang en productiviteitsverbeteringen, cruciaal voor het verhogen van de levensstandaard en daarmee het welzijn. Sociaal-economisch beleid dient hierop gericht te zijn door investeringen in onderwijs, innovatie en infrastructuur te stimuleren.
> **Tip:** Bij het evalueren van sociaal-economisch beleid is het essentieel om verder te kijken dan enkel economische groei. Een holistische benadering die verschillende dimensies van welzijn meeneemt, is noodzakelijk voor een effectief en rechtvaardig beleid.
#### 8.2.5 Beleidsafwegingen: efficiëntie versus herverdeling
Veel sociaal-economisch beleid impliceert een afweging tussen efficiëntie en verdeling. Zo kan een progressiever belastingstelsel leiden tot meer herverdeling, maar potentieel ook tot ontmoedigingseffecten die de economische efficiëntie verminderen. Het vinden van de juiste balans is een voortdurende uitdaging voor beleidsmakers.
#### 8.2.6 Nudging en keuze-architectuur
Nudging en keuze-architectuur zijn strategieën die gebruikt kunnen worden om individuen subtiel in de richting van beslissingen te sturen die hun welzijn bevorderen, zonder hun keuzevrijheid in te perken. Dit kan bijvoorbeeld door het presenteren van gezondere opties als standaardkeuze.
> **Voorbeeld:** Een nudgetoepassing zou kunnen zijn dat gezonde voeding in kantines op ooghoogte wordt geplaatst, terwijl ongezonde opties moeilijker bereikbaar zijn. Dit vergroot de kans dat werknemers voor de gezondere keuze gaan, wat bijdraagt aan hun welzijn op lange termijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Outputgroei | De economische groei, gemeten als de procentuele toename van het Bruto Binnenlands Product (BBP) in een bepaalde periode. |
| Werkloosheidsgraad | Het percentage van de beroepsbevolking dat werkloos is, dat wil zeggen, geen baan heeft maar wel actief op zoek is naar werk. |
| Inflatiegraad | De mate waarin het algemene prijsniveau van goederen en diensten in een economie gedurende een bepaalde periode stijgt, uitgedrukt als een percentage. |
| Bruto Binnenlands Product (BBP) | De totale marktwaarde van alle finale goederen en diensten die in een land gedurende een specifieke periode worden geproduceerd. Het is een maatstaf voor de economische activiteit van een land. |
| Nominaal BBP | De som van de hoeveelheden geproduceerde finale goederen vermenigvuldigd met hun huidige prijzen. Het wordt beïnvloed door zowel productie- als prijsveranderingen. |
| Reëel BBP | De som van de hoeveelheden finale goederen vermenigvuldigd met constante prijzen van een basisjaar. Het meet de feitelijke productiegroei door inflatie te corrigeren. |
| BBP-deflator | Een prijsindex die de gemiddelde prijsverandering van alle finale goederen en diensten die in een economie worden geproduceerd, weergeeft. Het is de ratio van het nominale BBP tot het reële BBP. |
| Consumptieprijsindex (CPI) | Een index die de gemiddelde prijsverandering meet van een vaste korf goederen en diensten die door huishoudens worden geconsumeerd, ook wel de 'cost of living' index genoemd. |
| Korte termijn | Een economische tijdsperiode, doorgaans enkele jaren, waarin prijzen als relatief star worden beschouwd en fluctuaties voornamelijk worden bepaald door veranderingen in de vraag. |
| Middellange termijn | Een economische tijdsperiode, typisch rond de 10 jaar, waarin economieën doorgaans terugkeren naar een outputniveau bepaald door aanbodfactoren zoals kapitaal, technologie en beroepsbevolking. |
| Lange termijn | Een economische tijdsperiode van enkele decennia, waarin economische groei afhankelijk is van factoren zoals innovatie, technologische vooruitgang en spaargedrag. |
| IS-curve | Een curve die het verband weergeeft tussen de output (Y) en de rentevoet (i) op de goederenmarkt, waarbij een hogere rente leidt tot een lagere output door lagere investeringen. |
| LM-curve | Een curve die het verband weergeeft tussen de output (Y) en de rentevoet (i) op de geldmarkt. In het IS-LM model, met een door de centrale bank vastgestelde rente, is deze curve horizontaal. |
| Natuurlijke werkloosheidsgraad | De werkloosheidsgraad op middellange termijn die ontstaat wanneer de reële lonen bepaald door loonzetting gelijk zijn aan de reële lonen bepaald door prijszetting. Dit niveau van werkloosheid is niet noodzakelijk nul. |
| Welvaartsstaat | Een systeem waarbij de overheid een actieve rol speelt in het waarborgen van het sociale en economische welzijn van de bevolking, onder andere via sociale zekerheid, verzekeringen en pensioenen. |
| Sociale zekerheid | Een stelsel van collectieve maatregelen, meestal georganiseerd door de overheid, dat burgers beschermt tegen economische en sociale risico's zoals werkloosheid, ziekte, ouderdom en handicap. |
| Herverdeling | Het proces waarbij inkomen of welvaart wordt overgedragen van de ene groep in de samenleving naar de andere, meestal via belastingen en sociale uitkeringen, met als doel de inkomensongelijkheid te verminderen. |
| Migratie | De verplaatsing van mensen van hun ene woonplaats of land naar een ander, met de intentie om zich daar blijvend of tijdelijk te vestigen. |
| Arbeidsmarkt | Het mechanisme waar vraag naar arbeid (door bedrijven) en aanbod van arbeid (door werknemers) elkaar ontmoeten, wat leidt tot werkgelegenheid, loonvorming en allocatie van arbeid. |
| Welzijn | De mate waarin individuen en de samenleving voldoen aan hun materiële en immateriële behoeften, wat kan worden gemeten aan de hand van diverse indicatoren zoals inkomen, gezondheid, geluk en levensstandaard. |
| Capaciteitenbenadering (Capabilities Approach) | Een theoretisch raamwerk dat welzijn meet aan de hand van iemands "capaciteiten" of vrijheden om waardevolle functies uit te voeren, in plaats van alleen te focussen op inkomen of nut. |
| Equivalent inkomen | Een hypothetisch inkomen dat, in combinatie met een referentiewaarde voor niet-inkomensdimensies, een individu in een situatie plaatst die als gelijkwaardig wordt beoordeeld aan hun huidige situatie, rekening houdend met individuele voorkeuren. |
| Choice overload (Keuzestress) | Een fenomeen waarbij de overvloed aan keuzemogelijkheden leidt tot besluiteloosheid, verminderde tevredenheid en spijt over de gemaakte keuze. |
| Nudging | Een interventie die de keuze-architectuur zodanig verandert dat het waarschijnlijker wordt dat mensen een bepaalde beslissing nemen, zonder hun keuzevrijheid te beperken. |