Cover
立即免费开始 Samenvatting bacteriologie.pdf
Summary
```markdown
# Studiegids Bacteriologie & Mycologie
Dit studiegids is ontworpen om een gedetailleerd overzicht te bieden van de belangrijkste concepten in bacteriologie en mycologie, essentieel voor examengerichte studie.
## Inhoudsopgave
1. [Glossary](#glossary)
2. [Algemene Bacteriologie](#algemene-bacteriologie)
1. [Prokaryoten vs Eukaryoten](#prokaryoten-vs-eukaryoten)
2. [Pathogene vs Normale Microbiota](#pathogene-vs-normale-microbiota)
3. [Bacteriële Celstructuur](#bacteriele-celstructuur)
1. [Morfologie en Grootte](#morfologie-en-grootte)
2. [Celwand](#celwand)
3. [Gramkleuring](#gramkleuring)
4. [Chemische Samenstelling](#chemische-samenstelling)
5. [Plasmembraan](#plasmamembraan)
6. [Cytoplasma](#cytoplasma)
4. [Genetisch Materiaal en Virulentiefactoren](#genetisch-materiaal-en-virulentiefactoren)
1. [Plasmiden](#plasmiden)
2. [Genomische Eilanden](#genomische-eilanden)
5. [Celwand Componenten](#celwand-componenten)
1. [Peptidoglycaan](#peptidoglycaan)
2. [Gram-positieve Celwand](#gram-positieve-celwand)
3. [Bijzondere Gram-positieve Celwand](#bijzondere-gram-positieve-celwand)
4. [Gram-negatieve Celwand](#gram-negatieve-celwand)
6. [Aanhangsels en Virulentiefactoren](#aanhangsels-en-virulentiefactoren)
1. [Kapsel](#kapsel)
2. [Flagellen](#flagellen)
3. [Pili en Fimbriae](#pili-en-fimbriae)
7. [Metabolisme en Groei](#metabolisme-en-groei)
1. [Chemische en Fysische Voorwaarden](#chemische-en-fysische-voorwaarden)
2. [Zuurstofgevoeligheid](#zuurstofgevoeligheid)
3. [Temperatuur](#temperatuur)
4. [Vocht en Osmotische Druk](#vocht-en-osmotische-druk)
8. [Bacteriële Genetica](#bacteriele-genetica)
1. [Genexpressie en Regulatie](#genexpressie-en-regulatie)
2. [Replicatie en Overdracht](#replicatie-en-overdracht)
1. [Plasmiden](#plasmiden-1)
2. [Transformatie](#transformatie)
3. [Transductie](#transductie-1)
4. [Conjugatie](#conjugatie-1)
5. [Mobiele Genetische Elementen](#mobiele-genetische-elementen)
9. [Antimicrobiële Gevoeligheid en Resistentie](#antimicrobiele-gevoeligheid-en-resistentie)
1. [Mechanismen van Resistentie](#mechanismen-van-resistentie)
2. [Selectiedruk](#selectiedruk)
10. [Antibiotica](#antibiotica)
1. [Bactericide vs. Bacteriostatisch](#bactericide-vs.-bacteriostatisch)
2. [Antimicrobieel Spectrum](#antimicrobieel-spectrum)
3. [Therapeutische Index](#therapeutische-index)
4. [Gebruik en Gevolgen](#gebruik-en-gevolgen)
11. [Afweer tegen Bacteriële Infecties](#afweer-tegen-bacteriele-infecties)
1. [Aangeboren vs. Verworven Immuniteit](#aangeboren-vs.-verworven-immuniteit)
2. [Bacteriële Virulentiefactoren die Afweer Ontwijken](#bacteriele-virulentiefactoren-die-afweer-ontwijken)
12. [Pathogenese van Bacteriële Infecties](#pathogenese-van-bacteriele-infecties)
1. [Invasie](#invasie)
2. [Toxine Productie](#toxine-productie)
3. [Gastheerrespons op Bacteriële Componenten](#gastheerrespons-op-bacteriele-componenten)
4. [Secretiesystemen](#secretiesystemen)
5. [Biofilms](#biofilms)
13. [Bijzondere Bacteriële Groepen](#bijzondere-bacteriele-groepen)
1. [Enterobacteriaceae](#enterobacteriaceae)
1. [Escherichia coli](#escherichia-coli)
2. [Salmonella](#salmonella)
3. [Yersinia](#yersinia)
4. [Proteus](#proteus)
2. [Pasteurellaceae](#pasteurellaceae)
1. [Pasteurella multocida](#pasteurella-multocida)
2. [Mannheimia haemolytica](#mannheimia-haemolytica)
3. [Bibersteinia trehalosi](#bibersteinia-trehalosi)
4. [Haemophilus/Glaesserella](#haemophilusglaesserella)
5. [Histophilus somni](#histophilus-somni)
3. [Pseudomonas](#pseudomonas)
4. [Taylorella equigenitalis](#taylorella-equigenitalis)
5. [Brucella](#brucella)
6. [Bordetella bronchiseptica](#bordetella-bronchiseptica)
7. [Francisella tularensis](#francisella-tularensis)
8. [Campylobacter](#campylobacter)
9. [Helicobacter](#helicobacter)
10. [Bartonella henselae](#bartonella-henselae)
11. [Coxiella burnetii](#coxiella-burnetii)
12. [Lawsonia intracellularis](#lawsonia-intracellularis)
13. [Actinobacteria](#actinobacteria)
1. [Corynebacterium](#corynebacterium)
2. [Dermatophilus congolensis](#dermatophilus-congolensis)
3. [Rhodococcus equi](#rhodococcus-equi)
14. [Firmicutes](#firmicutes)
1. [Staphylococcus](#staphylococcus)
2. [Streptococcus](#streptococcus)
3. [Enterococcus](#enterococcus)
4. [Bacillus/Paenibacillus](#bacilluspaenibacillus)
5. [Clostridium](#clostridium)
15. [Bacteroidetes](#bacteroidetes)
1. [Prevotella/Bacteroides](#prevotellabacteroides)
2. [Capnocytophaga](#capnocytophaga)
3. [Fusobacterium/Dichelobacter](#fusobacteriumdichelobacter)
16. [Spirochaetes](#spirochaetes)
1. [Leptospira](#leptospira)
2. [Borrelia](#borrelia)
3. [Treponema](#treponema)
4. [Brachyspera](#brachyspera)
17. [Chlamydiae](#chlamydiae)
3. [Mycologie](#mycologie)
1. [Algemene Kenmerken van Fungi](#algemene-kenmerken-van-fungi)
2. [Pathogene Fungi](#pathogene-fungi)
3. [Indeling Fungi](#indeling-fungi)
4. [Pathogenese van Fungale Infecties](#pathogenese-van-fungale-infecties)
1. [Mycose](#mycose)
1. [Aspergillose](#aspergillose)
2. [Dermatomycose](#dermatomycose)
2. [Mycotoxicose](#mycotoxicose)
3. [Allergische en Immunopathologische Aandoeningen](#allergische-en-immunopathologische-aandoeningen)
5. [Diagnostische Mycologie](#diagnostische-mycologie)
4. [Antibacteriële Vaccins](#antibacteriele-vaccins)
1. [Levende Vaccins](#levende-vaccins)
2. [Niet-Levende Vaccins](#niet-levende-vaccins)
1. [Geïnactiveerde Vaccins o.b.v. Antigenen](#geinactiveerde-vaccins-obv-antigenen)
2. [Toxoïd Vaccins](#toxoid-vaccins)
3. [Subunit Vaccins](#subunit-vaccins)
4. [Vaccins o.b.v. DNA/mRNA](#vaccins-obv-dn-m-rna)
5. [Veelvoorkomende Fouten](#veelvoorkomende-fouten)
---
## Glossary
| Term | Definitie |
| :------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Prokaryoot** | Een organisme dat bestaat uit cellen zonder celkern of gespecialiseerde organellen zoals mitochondriën. Bacteriën en archaea zijn prokaryoten. Hun genetisch materiaal bevindt zich in het cytoplasma in een nucleoïd. |
| **Eukaryoot** | Een organisme waarvan de cellen een celkern en gespecialiseerde organellen bevatten, zoals mitochondriën en het endoplasmatisch reticulum. Schimmels, planten en dieren zijn eukaryoten. |
| **Microbiota** | De gemeenschap van micro-organismen (bacteriën, schimmels, virussen, etc.) die op of in een organisme leven. Een gezonde microbiota is essentieel voor de gezondheid en immuniteit van de gastheer. |
| **Pathogeen** | Een micro-organisme dat ziekte kan veroorzaken. Pathogenen kunnen obligaat zijn (altijd ziekte veroorzaken) of facultatief (alleen ziekte veroorzaken onder specifieke omstandigheden). |
| **Facultatief Pathogeen** | Een micro-organisme dat onder normale omstandigheden niet pathogeen is, maar ziekte kan veroorzaken wanneer de afweer van de gastheer verzwakt is, of wanneer het zich op een 'verkeerde' plaats in het lichaam bevindt. Het is vaak onderdeel van de normale microbiota. |
| **Obligaat Pathogeen** | Een micro-organisme dat altijd ziekte veroorzaakt wanneer het aanwezig is in of op het lichaam van de gastheer, ongeacht de omstandigheden of de toestand van de afweer. Deze micro-organismen zijn geen onderdeel van de normale microbiota. |
| **Peptidoglycaan** | Een complex polymeer dat een cruciaal bestanddeel vormt van de celwand van bacteriën. Het bestaat uit een ruggengraat van N-acetylmuraminezuur (NAM) en N-acetylglucosamine (NAG) versterkt door peptidebruggen, wat de celwand stevigheid en vorm geeft. |
| **Endotoxine** | Een toxisch component van de celwand van gram-negatieve bacteriën, voornamelijk lipide A van lipopolysachariden (LPS). Endotoxines kunnen ernstige ontstekingsreacties en systemische effecten veroorzaken zoals koorts en shock wanneer ze vrijkomen in de bloedbaan. |
| **Exotoxine** | Een toxine dat door bacteriën wordt geproduceerd en actief wordt gesecerreerd uit de cel. Exotoxines zijn vaak eiwitten met specifieke doelwitten en kunnen verwoestende effecten hebben op de gastheer, zoals het verstoren van celmetabolisme of het vormen van poriën. |
| **Biofilm** | Een gemeenschap van micro-organismen ingebed in een zelfgeproduceerde extracellulaire polymere substantie (EPS) die zich hecht aan oppervlakken. Biofilms bieden bescherming tegen afweersystemen en antimicrobiële middelen, wat leidt tot persistente infecties. |
| **MIC (Minimale Inhibitorische Concentratie)** | De laagste concentratie van een antimicrobieel middel die de zichtbare groei van een bacterie in vitro remt. |
| **MBC (Minimale Bactericide Concentratie)** | De laagste concentratie van een antimicrobieel middel die 99,9% van een bacteriepopulatie in vitro doodt. |
| **Mycose** | Een infectie veroorzaakt door schimmels (fungi). Dit kan variëren van oppervlakkige huidinfecties tot systemische infecties in organen, afhankelijk van de schimmelsoort en de toestand van de gastheer. |
| **Mycotoxicose** | Een ziekte die wordt veroorzaakt door de inname van mycotoxines, toxische metabolieten geproduceerd door schimmels. Deze toxines zijn vaak niet-eiwitachtig en kunnen lethaal zijn of diverse gezondheidsproblemen veroorzaken, ook bij lage concentraties. |
| **Zoönose** | Een infectieziekte die van dier op mens kan overgaan. Veel bacteriën en schimmels die bij dieren voorkomen, kunnen ook infecties bij mensen veroorzaken. |
---
## Algemene Bacteriologie
### Prokaryoten vs Eukaryoten
Bacteriën zijn **prokaryoten**, wat betekent dat hun cellen geen celkern of gespecialiseerde organellen hebben. In tegenstelling hiermee zijn schimmels **eukaryoten**, met een gedefinieerde celkern en organellen. Dit verschil is cruciaal voor de werking van veel antibiotica die gericht zijn op specifieke prokaryotische structuren.
### Pathogene vs Normale Microbiota
De meeste bacteriën zijn vrijlevend en niet pathogeen; ze spelen een rol in de ecologie en kunnen zelfs nuttig zijn door het onderdrukken van pathogenen of het helpen bij de vertering van voedingsstoffen. Een klein deel is echter pathogeen.
* **Facultatieve pathogenen**: Worden alleen pathogeen onder specifieke omstandigheden, zoals verzwakte immuniteit of in een verstoorde omgeving (bv. wonde).
* **Obligate pathogenen**: Zijn altijd pathogeen wanneer ze aanwezig zijn in het lichaam.
Pathogeniteit kan ook gericht zijn op specifieke gastheersoorten:
* **Pathogeen voor dier**: Ziekteverwekkend voor een specifieke diersoort.
* **Zoönose**: Ziekteverwekkend voor zowel dier als mens (bijvoorbeeld Salmonella).
* **Antroponose**: Ziekteverwekkend voor dier, overgedragen door de mens.
### Bacteriële Celstructuur
#### Morfologie en Grootte
Bacteriën variëren in grootte, meestal rond de 2 µm, en worden onderzocht na kleuring. De vorm (coccoïd, bacil, fusiform, spiraalvormig) is een belangrijk identificatiekenmerk.
#### Celwand
De celwand, meestal bestaande uit peptidoglycaan, is essentieel voor de stevigheid en vorm van de bacterie. Gram-positieve bacteriën hebben een dikke laag peptidoglycaan, terwijl gram-negatieve bacteriën een dunnere laag hebben tussen twee membranen.
#### Gramkleuring
De Gram-kleuring is een cruciale techniek om bacteriën te differentiëren op basis van hun celwandsamenstelling:
* **Gram-positief**: Kleurt paars door de dikke peptidoglycaanlaag die de kleurstof vasthoudt.
* **Gram-negatief**: Kleurt roze, omdat de dunne peptidoglycaanlaag en de buitenste membraan de kleurstof niet goed vasthouden.
#### Chemische Samenstelling
Bacteriën bevatten genetisch materiaal (chromosoom, plasmiden), een plasmamembraan, cytoplasma met ribosomen (70S), en soms aanhangsels zoals flagellen en pili, evenals structuren zoals een kapsel.
#### Plasmembraan
De plasmamembraan is een dubbele laag van fosfolipiden, glycolipiden en eiwitten. Bij de meeste bacteriën ontbreken sterolen, met uitzondering van Mycoplasma en Ureaplasma.
#### Cytoplasma
Het cytoplasma van bacteriën bevat geen gespecialiseerde organellen zoals ER, Golgi of mitochondriën. Het 70S-ribosoom is wel aanwezig voor eiwitsynthese.
### Genetisch Materiaal en Virulentiefactoren
#### Plasmiden
Plasmiden zijn circulaire, extrachromosomale DNA-moleculen die vaak genen voor virulentie en antibioticaresistentie bevatten. Ze kunnen tussen bacteriën worden overgedragen, wat bijdraagt aan de snelle verspreiding van resistentie.
#### Genomische Eilanden
Genomische eilanden zijn DNA-fragmenten die in het chromosoom of plasmiden zijn geïntegreerd.
* **Pathogeniteitseilanden**: Bevatten genen die coderen voor virulentiefactoren en stellen bacteriën in staat om gastheercellen te infecteren en te overleven.
* **Resistentie-eilanden**: Bevatten genen die coderen voor antimicrobiële resistentie, wat de verspreiding van resistentie vergemakkelijkt.
### Celwand Componenten
#### Peptidoglycaan
Het peptidoglycaan is een polymeer van N-acetylmuraminezuur (NAM) en N-acetylglucosamine (NAG), versterkt door peptidebruggen. Bij de synthese hiervan worden penicillinebindende eiwitten (PBPs) gebruikt, die een doelwit zijn voor bèta-lactam antibiotica.
#### Gram-positieve Celwand
Kenmerkt zich door een dikke laag peptidoglycaan, teichoïnezuren en lipoteichoïnezuren. Deze laatste twee kunnen als oppervlakte-antigenen fungeren en ontstekingsreacties uitlokken.
#### Bijzondere Gram-positieve Celwand
Sommige gram-positieve bacteriën, zoals Mycobacteriën, hebben een lipiderijke celwand (mycomembraan) die hen zeer resistent maakt tegen fagocytose en antimicrobiële middelen, wat leidt tot persistentie en granuloomvorming.
#### Gram-negatieve Celwand
Bestaat uit een dunne laag peptidoglycaan, ingebed tussen een binnenste en een buitenste membraan. De buitenste membraan bevat lipopolysachariden (LPS), waaronder lipide A, dat fungeert als een krachtig endotoxine. Porines in de buitenste membraan reguleren de passage van kleine moleculen.
### Aanhangsels en Virulentiefactoren
#### Kapsel
Een buitenste laag (polysacharide of eiwit) die helpt bij adhesie, beschermt tegen omgevingsfactoren en fagocytose, en de pathogeniteit kan verhogen.
#### Flagellen
Flagellen zorgen voor beweeglijkheid en bevatten H-antigenen die door het immuunsysteem worden herkend.
#### Pili en Fimbriae
Korte, haarachtige aanhangsels die essentieel zijn voor adhesie aan gastheercellen (fimbriae) en genetische uitwisseling (conjugatieve pili). F-antigenen worden gebruikt voor typering.
### Metabolisme en Groei
#### Chemische en Fysische Voorwaarden
Bacteriën vereisen specifieke koolstof- en energiebronnen (meestal chemo-heterotroof) en optimale pH (rond 7-7.5), temperatuur en vochtigheid voor groei.
#### Zuurstofgevoeligheid
Bacteriën worden ingedeeld op basis van hun zuurstofbehoefte:
* **Obligaat aeroob**: Vereist zuurstof.
* **Facultatief anaëroob**: Kan in aanwezigheid of afwezigheid van zuurstof groeien.
* **Micro-aërofiel**: Vereist zuurstof in lage concentraties.
* **Obligaat anaëroob**: Kan niet overleven in aanwezigheid van zuurstof.
#### Temperatuur
Bacteriën hebben specifieke temperatuuroptima voor groei. Sporevormers kunnen hogere temperaturen overleven.
#### Vocht en Osmotische Druk
Vocht is essentieel voor groei. Osmotische druk speelt een rol; pathogene bacteriën groeien het best in een isotoon milieu.
### Bacteriële Genetica
#### Genexpressie en Regulatie
Bacteriële genexpressie wordt sterk gereguleerd door omgevingsfactoren, zoals de aanwezigheid van nutriënten, zuurstof en temperatuur. Operons maken de efficiënte transcriptie van gerelateerde genen mogelijk.
#### Replicatie en Overdracht
##### Plasmiden
Plasmiden repliceren onafhankelijk van het chromosoom en kunnen virulentie- en resistentiegenen bevatten die horizontaal worden overgedragen.
##### Transformatie
Opname van 'naakt' DNA uit de omgeving en recombinatie in het eigen genoom.
##### Transductie
Overdracht van bacterieel DNA van de ene bacterie naar de andere via bacteriofagen.
##### Conjugatie
Directe overdracht van genetisch materiaal tussen bacteriën via een pilus, vaak plasmide-gemedieerd.
##### Mobiele Genetische Elementen
Insertiesequenties en transposons kunnen 'springen' in het DNA, wat kan leiden tot mutaties of de overdracht van genen zoals resistentiegenen.
### Antimicrobiële Gevoeligheid en Resistentie
#### Mechanismen van Resistentie
Resistentie kan optreden door structurele veranderingen van het doelwit, verhoogde synthese van het doelwit, alternatieve metabole paden, verminderde opname of verhoogde excretie van het antimicrobiële middel, of productie van enzymen die het middel inactiveren.
#### Selectiedruk
Het gebruik van antibiotica creëert selectiedruk, waarbij resistente bacteriën overleven en zich vermenigvuldigen, wat leidt tot de opkomst van resistentie.
#### Antibiotica
##### Bactericide vs. Bacteriostatisch
* **Bactericide**: Middelen die bacteriën doden.
* **Bacteriostatisch**: Middelen die de groei van bacteriën remmen, waarbij de gastheerimmuniteit de resterende bacteriën opruimt.
##### Antimicrobieel Spectrum
Antibiotica hebben een specifiek werkingsgebied (spectrum) tegen bepaalde bacteriën. Dit kan nauw of breed zijn.
##### Therapeutische Index
De verhouding tussen de toxische dosis (TD) en de effectieve dosis (ED) van een antimicrobieel middel. Een hogere therapeutische index duidt op een veiliger medicijn.
##### Gebruik en Gevolgen
Antibiotica kunnen de normale microbiota verstoren, wat kan leiden tot dysbiose en secundaire infecties, zoals Clostridioides difficile infecties bij de mens. Overmatig gebruik bevordert antibioticaresistentie.
### Afweer tegen Bacteriële Infecties
#### Aangeboren vs. Verworven Immuniteit
* **Aangeboren immuniteit**: Snel, niet-specifiek, herkent algemene bacteriële patronen (bv. LPS).
* **Verworven immuniteit**: Langzamer, zeer specifiek, genereert geheugen (antistoffen, T-cellen).
#### Bacteriële Virulentiefactoren die Afweer Ontwijken
Bacteriën ontwikkelen diverse mechanismen om de immuunrespons te omzeilen, waaronder kapselvorming, productie van toxines die immuuncellen doden, intracellulaire overleving, en enzymen die complementcomponenten afbreken.
### Pathogenese van Bacteriële Infecties
#### Invasie
Bacteriën kunnen invasief zijn door directe invasie van weefsels, of door het vermijden van fagocytose en het binnendringen van gastheercellen (facultatief of obligaat intracellulair).
#### Toxine Productie
Exotoxines (gesecerreerd) en endotoxines (celwandcomponenten) spelen een cruciale rol bij het veroorzaken van schade en ziekte.
#### Gastheerrespons op Bacteriële Componenten
Componenten zoals LPS en lipoteichoïnezuren kunnen via Toll-like Receptors (TLRs) een immuunrespons opwekken, wat kan leiden tot ontsteking, koorts, en bij ernstige gevallen, septische shock.
#### Secretiesystemen
Gram-negatieve bacteriën gebruiken Type III en Type IV secretiesystemen om eiwitten direct in gastheercellen te injecteren, wat essentieel is voor invasie en pathogenese.
#### Biofilms
Bacteriën in biofilms zijn significant minder gevoelig voor antibiotica en afweermechanismen, wat leidt tot chronische en moeilijk te behandelen infecties.
### Bijzondere Bacteriële Groepen
#### Enterobacteriaceae
Een grote familie van gram-negatieve, facultatief anaërobe staven.
* **Escherichia coli (E. coli)**: Veelzijdig pathogeen, normale darmbewoner, met specifieke pathotypes (bv. ETEC, EHEC) die ziekten veroorzaken via fimbriae en toxines.
* **Salmonella**: Facultatief intracellulair, veroorzaakt enteritis en systemische infecties. Gastheerspecificiteit is belangrijk voor pathogenese.
* **Yersinia**: Facultatief intracellulair, veroorzaakt diverse ziekten bij verschillende diersoorten, vaak met lever- en miltnecrose.
* **Proteus**: Bekend om uitzwermen op agar, wat diagnostische problemen kan veroorzaken.
#### Pasteurellaceae
Gram-negatieve, facultatief anaërobe, obligaat symbiotische bacteriën die vaak septicemie veroorzaken.
* **Pasteurella multocida**: Veroorzaakt diverse ziekten, waaronder rhinitis en pneumonie, en wordt gekenmerkt door een kapsel. De samenwerking met Bordetella bronchiseptica is belangrijk bij atrofische rhinitis bij varkens.
* **Mannheimia haemolytica**: Belangrijk bij pneumonie bij herkauwers, gekenmerkt door een kapsel en hemolytische activiteit.
* **Bibersteinia trehalosi**: Veroorzaakt acute sterfte bij jonge schapen door septicemie.
* **Haemophilus/Glaesserella parasuis**: Veroorzaakt ziekte van Glässer bij varkens, NAD-afhankelijk.
* **Histophilus somni**: Veroorzaakt trombotische meningo-encefalitis (TME) bij herkauwers.
#### Pseudomonas
Gram-negatieve, obligaat aërobe bacteriën, vaak geassocieerd met wondinfecties en moeilijk te behandelen infecties vanwege intrinsieke en verworven resistentie.
#### Taylorella equigenitalis
Oorzaak van Contagieuze Equine Metritis (CEM), een venerische ziekte bij paarden. Vereist specifieke kweekomstandigheden (capnofiel).
#### Brucella
Gram-negatieve, facultatief intracellulaire, obligaat pathogene bacteriën die vruchtbaarheidsstoornissen en abortus veroorzaken en wettelijk bestreden worden. Ze zijn moeilijk te kweken en worden soms verward met Yersinia in serologische tests.
#### Bordetella bronchiseptica
Gram-negatief, facultatief pathogeen dat ciliostase veroorzaakt in de luchtwegen, wat de weg vrijmaakt voor secundaire infecties zoals kennelhoest en atrofische rhinitis.
#### Francisella tularensis
Een facultatief intracellulaire kiem die tularaemie veroorzaakt, een wettelijk bestreden zoönose met vergelijkbare letsels als Yersinia.
#### Campylobacter
Gram-negatieve, kommavormige bacteriën, een belangrijke oorzaak van voedselgebonden gastro-enteritis. Vereist micro-aërofiele kweekomstandigheden en is geassocieerd met Guillain-Barré syndroom.
#### Helicobacter
Gram-negatieve, micro-aërofiele bacteriën, aanwezig in het maag-darmkanaal. Produceren urease voor maagzuur neutralisatie en kunnen gastritis en ulcera veroorzaken.
#### Bartonella henselae
Oorzaak van kattenkrabziekte bij de mens, overgedragen via vlooien. Veroorzaakt bacteriëmie en lymfadenitis.
#### Coxiella burnetii
Veroorzaakt Q-koorts, een zoönose die vaak via ingestie van stof uit uitwerpselen wordt overgedragen. Persisteert in herkauwers en kan abortus veroorzaken.
#### Lawsonia intracellularis
Een obligaat intracellulaire kiem die proliferatieve enteropathie veroorzaakt bij varkens en paarden, gekenmerkt door abnormale celproliferatie in de darmwand.
#### Actinobacteria
Tragere groei, met een lipiderijke celwand die resistentie biedt.
* **Corynebacterium**: Veroorzaakt urineweginfecties (bv. renale) en caseuze lymfadenitis (bv. pseudotuberculosis).
* **Dermatophilus congolensis**: Veroorzaakt huidaandoeningen (dermatophilose) bij paarden, schapen en runderen, vereist vocht voor verspreiding via zoösporen.
* **Rhodococcus equi**: Veroorzaakt longabcessen bij veulens, facultatief intracellulair.
#### Firmicutes
* **Staphylococcus**: Gram-positieve coccen, vaak te vinden op huid en mucosa. Coagulase-positieve stammen zijn virulenter en veroorzaken huidinfecties, mastitis en abcessen. MRSA en MRSP zijn problematisch door hoge resistentie.
* **Streptococcus**: Gram-positieve coccen, vaak in kettingen. Meestal facultatief pathogeen, maar S. agalactiae (mastitis) en S. equi subsp. equi (droes) zijn obligaat pathogeen. Veroorzaakt etterige infecties.
* **Enterococcus**: Gram-positieve coccen, geassocieerd met nosocomiale infecties en multiresistentie (bv. VRE).
* **Bacillus/Paenibacillus**: Gram-positieve, sporevormende staven, vaak saprofytisch. Sommige worden gebruikt als probiotica. Bacillus anthracis is een obligaat pathogeen dat miltvuur veroorzaakt.
* **Clostridium**: Gram-positieve, obligaat anaërobe sporevormers. Produceren diverse exotoxines die leiden tot verschillende ziekten, zoals tetanus (neurotoxisch) en enterotoxemie (bv. C. perfringens).
#### Bacteroidetes
Gram-negatieve, obligaat anaërobe staven, belangrijke bewoners van de darm die verantwoordelijk zijn voor de afbraak van polysachariden. Kunnen abcessen en necrose veroorzaken.
#### Fusobacterium/Dichelobacter
Gram-negatieve, obligaat anaërobe staven. Dichelobacter nodosus en Fusobacterium necrophorum werken synergetisch bij klauwziekten zoals stinkpoot.
#### Spirochaetes
Gram-negatieve, spiraalvormige, beweeglijke bacteriën.
* **Leptospira**: Veroorzaakt leptospirose, een zoönose met diverse reservoirs en serotypes. Infecteert nierbuizen en kan orgaanschade veroorzaken.
* **Borrelia**: Veroorzaakt Lyme-ziekte, overgedragen door teken. Ontwijkt de afweer door antigeenvariatie en biofilmvorming.
* **Brachyspera**: Veroorzaakt darmontstekingen.
#### Chlamydiae
Obligaat intracellulaire bacteriën, moeilijk te kweken. Veroorzaken verschillende ziekten, waaronder psittacose bij vogels, wat een zoönose is.
---
## Mycologie
### Algemene Kenmerken van Fungi
Fungi zijn **eukaryoten** met celwanden van chitine en andere polysachariden. Ze kunnen als schimmels (multicellulair, filamenteus) of gisten (unicellulair) voorkomen. Sommige zijn dimorf en kunnen beide vormen aannemen.
### Pathogene Fungi
Een klein percentage fungi is pathogeen, vaak als facultatieve pathogenen die infecties veroorzaken bij immuungecompromitteerde gasten of bij hoge infectiedruk.
### Indeling Fungi
Fungi worden ingedeeld op basis van hun morfologie en reproductiestructuren.
* **Schimmels**: Vormen hyfen en mycelia, die zich voortplanten via conidia of sporangiosporen.
* **Gisten**: Unicellulair, vermenigvuldigen zich door knopvorming, en kunnen pseudohyfen vormen.
### Pathogenese van Fungale Infecties
#### Mycose
Directe infectie en vermeerdering van de schimmel in of op de gastheer.
* **Aspergillose**: Veroorzaakt door Aspergillus-soorten, vaak secundair bij immunosuppressie, met diverse manifestaties zoals respiratoire infecties en placentitis.
* **Dermatomycose**: Huidinfecties veroorzaakt door dermatofyten zoals Microsporum en Trichophyton, resulterend in ringworm.
#### Mycotoxicose
Intoxicatie door mycotoxines, die door schimmels in voeder of op planten worden geproduceerd. Deze toxines zijn vaak hittestabiel en kunnen ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken.
#### Allergische en Immunopathologische Aandoeningen
Reacties van het immuunsysteem op schimmels of hun componenten.
### Diagnostische Mycologie
Diagnostiek omvat microscopisch onderzoek van letsels, kweek op specifieke media, en soms serologische tests of celulaire immuunresponstesten. Mycotoxines worden geanalyseerd met chromatografische methoden.
---
## Antibacteriële Vaccins
Vaccins stimuleren de adaptieve immuunrespons zonder de gastheer te schaden.
### Levende Vaccins
Bevatten levende, verzwakte micro-organismen die zich vermenigvuldigen en immuniteit opwekken. Ze bieden vaak breedere bescherming, inclusief mucosale immuniteit. Nadelen zijn mogelijke restvirulentie en interactie met antibiotica.
### Niet-Levende Vaccins
Bevatten geïnactiveerde bacteriën (bacterines), toxoïden (geïnactiveerde exotoxines), of specifieke antigenen (subunitvaccins). Ze zijn over het algemeen veiliger dan levende vaccins en richten zich voornamelijk op het stimuleren van antilichaamproductie.
#### Geïnactiveerde Vaccins o.b.v. Antigenen
Volledige bacteriën die hitte- of formolbehandeld zijn, bevatten alle antigenen. Vereisen vaak een boostervaccinatie.
#### Toxoïd Vaccins
Geïnactiveerde exotoxines die het lichaam stimuleren om neutraliserende antistoffen aan te maken.
#### Subunit Vaccins
Bevatten specifieke bacteriele componenten (bv. fimbriae, transferrinebindende eiwitten) die cruciaal zijn voor pathogenese, geproduceerd via recombinant DNA-technologie.
#### Vaccins o.b.v. DNA/mRNA
Nieuwere technologieën die genetisch materiaal gebruiken om eiwitproductie in gastheercellen te induceren.
---
## Veelvoorkomende Fouten
* Het overschatten van isolatieresultaten zonder rekening te houden met virulentiefactoren of de normale microbiota.
* Het verwarren van bacteriële celcomponenten (endotoxine vs. exotoxine).
* Het niet correct interpreteren van Gram-kleuring en de bijbehorende celwandstructuren.
* Onjuiste associatie van antibiotica met gram-positieve of gram-negatieve bacteriën.
* Het negeren van de rol van plasmiden en mobiele genetische elementen bij de verspreiding van resistentie.
* Onderschatting van de pathogenese van facultatief intracellulaire bacteriën.
* Onjuiste identificatie van schimmels versus bacteriën.
* Gebrekkige kennis van de specifieke vereisten voor de kweek van bepaalde bacteriën (bv. micro-aërofiel, capnofiel).
* Vergeten dat sommige essentiële concepten zoals de interactie tussen pathogenen (bv. B. bronchiseptica en P. multocida bij atrofische rhinitis) cruciaal zijn voor het begrijpen van ziektebeelden.
* Het niet correct differentiëren van bacteriële ziekten van schimmelinfecties.
```