Cover
立即免费开始 Cursus Anatomie Osteologie.pdf
Summary
# Basisbegrippen van anatomische positionering en oriëntatie
Het beschrijven van structuren in het menselijk lichaam vereist een gestandaardiseerde anatomische houding en een reeks vlakken en richtingaanduidingen [4](#page=4).
### 1.1 De anatomische houding
Structuren in het menselijk lichaam worden beschreven vanuit de anatomische houding. Deze positie kenmerkt zich door het lichaam rechtop te staan, met de voeten naast elkaar, de armen langs het lichaam, en het aangezicht, de handpalmen en de voeten naar voren gericht [4](#page=4).
### 1.2 Anatomische vlakken
Het menselijk lichaam kan worden ingedeeld in drie anatomische vlakken [4](#page=4):
* **Sagittale vlak:** verdeelt het lichaam in een linker- en een rechterdeel [4](#page=4).
* **Frontale vlak:** verdeelt het lichaam in een voorste en een achterste gedeelte [4](#page=4).
* **Horizontale of transversale vlak:** een vlak dat het lichaam verdeelt in een boven- en ondergedeelte [4](#page=4).
> **Tip:** Figuur 1 (niet inbegrepen in deze tekst) visualiseert deze anatomische vlakken en de anatomische houding [4](#page=4).
### 1.3 Statische richtingaanduidingen
Statische richtingaanduidingen worden gebruikt om de relatieve positie van anatomische structuren ten opzichte van elkaar te specificeren. Deze termen zijn altijd relatief [5](#page=5).
#### 1.3.1 Algemene richtingaanduidingen
* **Proximaal – distaal:** Dicht bij het lichaam/romp – Verder van het lichaam/romp [5](#page=5).
* **Superior – inferior:** Hoger gelegen – Lager gelegen [5](#page=5).
* **Craniaal – caudaal:** Richting de schedel – Richting de staart [5](#page=5).
* **Ventraal – dorsaal:** Naar de buikzijde – Naar de rugzijde [5](#page=5).
* **Anterior – posterior:** Meer naar voren gelegen – Meer naar achteren gelegen [5](#page=5).
* **Mediaal – lateraal:** Naar het midden toe – Naar opzij [5](#page=5).
* **Centraal – perifeer:** In het midden – Aan de rand [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** De elleboog ligt distaal ten opzichte van de schouder, maar proximaal ten opzichte van de hand [5](#page=5).
#### 1.3.2 Specifieke richtingaanduidingen
* **Mediaan:** In het midden gelegen (midsagittaal) [5](#page=5).
* **Sagittaal:** Evenwijdig aan de mediaan, verdeelt het lichaam verticaal in links/rechts [5](#page=5).
* **Frontaal:** Evenwijdig aan het voorhoofd, verdeelt het lichaam in voor/achter [5](#page=5).
* **Transversaal:** Evenwijdig aan de bodem (horizontaal), verdeelt het lichaam in boven/onder [5](#page=5).
* **Palmair - dorsaal:** Aan de handpalm – Aan de handrug [5](#page=5).
* **Plantaire - dorsaal:** Aan de voetzool – Aan de voetrug [5](#page=5).
* **Radiaal – ulnair:** Aan de duimzijde – Aan de pinkzijde [5](#page=5).
* **Superficialis – profundus:** Aan de oppervlakte – Dieper gelegen [5](#page=5).
* **Externus – internus:** Buitenste – Binnenste [5](#page=5).
* **Homolateraal:** Aan/naar dezelfde lichaamszijde [5](#page=5).
* **Heterolateraal:** Aan/naar de tegenovergestelde lichaamszijde [5](#page=5).
---
# Osteologie: studie van de beenderen en hun functies
Osteologie, de studie van de beenderen, vormt de basis voor het begrijpen van de menselijke anatomie en beweging, waarbij de structuur en functies van het skelet centraal staan.
### 2.1 De functies van het skelet
Het beenderstelsel, bestaande uit botten, kraakbeen, banden en bindweefsels, vervult vijf primaire functies [6](#page=6):
1. **Ondersteuning:** Het skelet biedt een structureel raamwerk voor het lichaam, waaraan zachte weefsels en organen kunnen aanhechten [6](#page=6).
2. **Opslag:** Botweefsel slaat waardevolle calciumzouten op die essentieel zijn voor het handhaven van de normale concentraties van calcium en fosfaat in lichaamsvloeistoffen. Daarnaast dienen vetten, opgeslagen in geel beenmerg, als energiereserve [6](#page=6).
3. **Vorming bloedcellen:** Het rode beenmerg, aanwezig in de inwendige holten van veel beenderen, is de plaats waar rode en witte bloedcellen worden gevormd [6](#page=6).
4. **Bescherming:** Verschillende skeletonderdelen omringen en beschermen vitale organen, zoals de ribben die het hart en de longen beschermen, de schedel die de hersenen omgeeft, en de wervels die het ruggenmerg beschermen. Het bekken beschermt de spijsverterings- en voortplantingsorganen [6](#page=6).
5. **Hefboomwerking:** Botten functioneren als hefbomen die de grootte en richting van spierkrachten aanpassen, wat resulteert in uiteenlopende bewegingen, van fijne vingerbewegingen tot grootschalige lichaamsverplaatsingen [6](#page=6).
Het menselijk skelet telt ongeveer 200 benoemde botten, met een variabel aantal kleinere botstukken rond gewrichten en de schedel. Botstukken kunnen articuleren en zo gewrichten vormen [6](#page=6).
### 2.2 Terminologie van botstructuren
Om de verschillende beenderen en hun delen te kunnen benoemen, wordt gebruik gemaakt van specifieke terminologie die de structuren en delen van beenderen verduidelijkt [7](#page=7):
* **Capitulum:** klein, verhoogd gewrichtsuitsteeksel [7](#page=7).
* **Caput:** kop [7](#page=7).
* **Cavitas:** kom of holte [7](#page=7).
* **Collum:** nek, hals [7](#page=7).
* **Condylus:** rond gewrichtsuitsteeksel op het oppervlak van een bot [7](#page=7).
* **Corpus:** lichaam [7](#page=7).
* **Crista:** rand [7](#page=7).
* **Epicondylus:** gewrichtsknobbels op de beenderen [7](#page=7).
* **Facies:** oppervlak [7](#page=7).
* **Foramen:** opening of doorgang door een bot [7](#page=7).
* **Fossa:** ondiepe instulping of groeve in het oppervlak van een bot [7](#page=7).
* **Incisura:** inkerving [7](#page=7).
* **Margo:** kant, rand [7](#page=7).
* **Os:** bot [7](#page=7).
* **Processus:** uitsteeksel of knobbel op de beenderen [7](#page=7).
* **Spina:** graat, doorn [7](#page=7).
* **Trochanter:** ruw uitsteeksel [7](#page=7).
* **Tuberculum:** afgeronde verdikking [7](#page=7).
* **Tuberositas:** grote, ongelijkmatige knobbel op een benig oppervlak [7](#page=7).
> **Tip:** Het is cruciaal om deze anatomische termen te beheersen, aangezien ze de basis vormen voor alle verdere anatomische beschrijvingen. Relatieve aanduidingen zoals proximaal/distaal en superior/inferior helpen bij het lokaliseren van structuren ten opzichte van elkaar [5](#page=5) [6](#page=6).
---
# Specifieke botstructuren van het bovenste en onderste lidmaat
Dit hoofdstuk beschrijft de anatomische kenmerken en articulaties van de beenderen van de schoudergordel, armen, handen, het bekken, de benen en voeten [7](#page=7) [8](#page=8).
### 3.1 Terminologie
Voorafgaand aan de gedetailleerde beschrijvingen van de botten, is het nuttig om enkele anatomische termen te definiëren die vaak terugkomen [7](#page=7):
* **Capitulum:** Klein, verhoogd gewrichtsuitsteeksel [7](#page=7).
* **Caput:** Kop [7](#page=7).
* **Cavitas:** Kom of holte [7](#page=7).
* **Collum:** Nek, hals [7](#page=7).
* **Condylus:** Rond gewrichtsuitsteeksel op het oppervlak van een bot [7](#page=7).
* **Corpus:** Lichaam [7](#page=7).
* **Crista:** Rand [7](#page=7).
* **Epicondylus:** Gewrichtsknobbels op de beenderen [7](#page=7).
* **Facies:** Oppervlak [7](#page=7).
* **Foramen:** Opening of doorgang door een bot [7](#page=7).
* **Fossa:** Ondiepe instulping of groeve in het oppervlak van een bot [7](#page=7).
* **Incisura:** Inkerving [7](#page=7).
* **Margo:** Kant, rand [7](#page=7).
* **Os:** Bot [7](#page=7).
* **Processus:** Uitsteeksel of knobbel op de beenderen [7](#page=7).
* **Spina:** Graat, doorn [7](#page=7).
* **Trochanter:** Ruw uitsteeksel [7](#page=7).
* **Tuberculum:** Afgeronde verdikking [7](#page=7).
* **Tuberositas:** Grote, ongelijkmatige knobbel op een benig oppervlak [7](#page=7).
### 3.2 Het bovenste lidmaat
Het bovenste lidmaat bestaat uit de schoudergordel, de armen en de handen [8](#page=8).
#### 3.2.1 De schoudergordel
De schoudergordel verbindt de armen met de romp en bestaat uit de scapulae (schouderbladen) en de claviculae (sleutelbeenderen) [8](#page=8).
##### 3.2.1.1 Scapula (schouderblad)
De scapula is een driehoekig bot dat articuleert met de humerus en de clavicula. De scapulae worden ondersteund door spieren en niet direct door beenderen of banden met de borstkas verbonden [8](#page=8).
* **Cavitas glenoidalis:** De holte die articuleert met het proximale uiteinde van de humerus, vormt het schoudergewricht [8](#page=8).
* **Acromion:** Een uitsteeksel dat articuleert met het distale deel van de clavicula. Dit is voelbaar aan de bovenkant van het schoudergewricht [8](#page=8).
* **Fossa subscapularis:** Een holte aan de voorzijde van de scapula waar de musculus subscapularis aanhecht [8](#page=8).
* **Spina scapulae:** De schoudergraat die de achterzijde van de scapula in twee delen verdeelt [8](#page=8).
* **Fossa supraspinata:** Het gebied boven de spina scapulae, waar de musculus supraspinatus aanhecht [8](#page=8).
* **Fossa infraspinata:** Het gebied onder de spina scapulae, waar de musculus infraspinatus aanhecht [8](#page=8).
##### 3.2.1.2 Clavicula (sleutelbeen)
De clavicula is een S-vormig been dat mediaal verbonden is met het sternum en lateraal met het acromion van de scapula. Het bovenste oppervlak is glad, terwijl de onderzijde aan de laterale kant ruw is en dient als aanhechtingsplaats voor spieren en banden [9](#page=9).
#### 3.2.2 De armen
De armen bestaan uit de botten van de bovenarm, onderarm, pols en hand [10](#page=10).
##### 3.2.2.1 Bovenarm (Brachium)
De bovenarm bevat één bot: de humerus [10](#page=10).
* **Humerus (opperarmbeen):** Loopt vanaf de scapula tot aan de elleboog [10](#page=10).
* **Caput humeri:** Het proximale uiteinde dat articuleert met de scapula [10](#page=10).
* **Tuberculum majus humeri:** Een verhoogd uitsteeksel aan de laterale zijde, proximaal op de humerus, voor spieraanhechting [10](#page=10).
* **Tuberculum minus humeri:** Een verhoogd uitsteeksel meer naar voren, proximaal op de humerus, voor spieraanhechting [10](#page=10).
* **Groef tussen tuberculum majus en minus:** Voor de lange pees van de musculus biceps brachii [10](#page=10).
* **Tuberositas deltoidea:** Een verhoogd oppervlak langs de laterale rand van de schacht waar de musculus deltoideus aanhecht [11](#page=11).
* **Epicondyli medialis en lateralis:** Mediale en laterale gewrichtsknobbels die voelbaar zijn aan de elleboog [11](#page=11).
* **Trochlea:** Mediaal gelegen structuur aan de distale humerus, waar de ulna omheen beweegt [11](#page=11).
* **Capitulum humeri:** Lateraal gelegen structuur aan de distale humerus, waar de radius mee articuleert [11](#page=11).
##### 3.2.2.2 Onderarm
De onderarm bestaat uit de radius en de ulna [11](#page=11).
* **Radius (spaakbeen):** Ligt lateraal in de onderarm (aan de duimzijde) [12](#page=12).
* **Caput radii:** Een kroonvormig proximale uiteinde [12](#page=12).
* **Collum radii:** De smalle hals die zich uitstrekt vanaf de kop [12](#page=12).
* **Tuberositas radii:** Een radiale verdikking die de aanhechtingsplaats van de musculus biceps brachii markeert [12](#page=12).
* **Facies articularis carpalis:** Een concaaf gewrichtsoppervlak aan het distale uiteinde voor articulatie met de handwortelbeenderen [12](#page=12).
* **Processus styloideus radii:** Een uitstekend gedeelte lateraal en distaal, dat de stabiliteit van het polsgewricht helpt door laterale beweging van de carpale beenderen tegen te gaan [12](#page=12).
* **Ulna (ellepijp):** Ligt mediaal in de onderarm [12](#page=12).
* **Olecranon:** De punt van de elleboog [12](#page=12).
* **Incisura trochlearis:** Een bekvormige opening aan het voorste oppervlak van het olecranon, waarmee de ulna articuleert met de trochlea van de humerus [12](#page=12).
* **Processus coronoideus:** Het onderste uitsteeksel van de incisura trochlearis [12](#page=12).
* **Caput ulnae:** Een klein kopje aan het distale uiteinde [12](#page=12).
* **Processus styloideus ulnae:** Een mediaal-dorsaal uitsteeksel [12](#page=12).
#### 3.2.3 De hand
De hand bestaat uit de carpus (handwortel), de metacarpus (middenhand) en de digiti (vingers) [13](#page=13).
##### 3.2.3.1 Carpus (handwortel)
De pols bestaat uit 8 handwortelbeentjes, verdeeld over twee rijen. Deze beenderen vormen gewrichten die beperkte glijdende en draaiende bewegingen toelaten [14](#page=14).
* **Proximale rij (lateraal naar mediaal):** Os scaphoideum, Os lunatum, Os triquetrum, Os pisiforme [14](#page=14).
* **Distale rij (lateraal naar mediaal):** Os trapezium, Os trapezoideum, Os capitatum, Os hamatum [14](#page=14).
##### 3.2.3.2 Metacarpus (middenhand)
De middenhand is opgebouwd uit 5 korte pijpbeentjes, de ossa metacarpea, die de palm vormen. Ze worden genummerd van I tot V, van lateraal (duim) naar mediaal (pink) [14](#page=14).
##### 3.2.3.3 Digiti (vingers)
De vingers bestaan uit phalanges (kootjes) [15](#page=15).
* **Phalanges:** Elk van de vingers (behalve de duim) heeft drie kootjes: phalanx proximalis, phalanx medialis en phalanx distalis [15](#page=15).
* **Pollux (duim):** Bestaat uit twee kootjes: een proximale en een distale phalanx [15](#page=15).
* De vingers worden genummerd van I tot V, van lateraal (duim) naar mediaal (pink) [15](#page=15).
### 3.3 Het onderste lidmaat
Het onderste lidmaat omvat het bekken, het dijbeen, het kniegewricht, het scheenbeen, het kuitbeen, het enkelgewricht en de voet. De botten van het bekken en de benen zijn steviger dan die van de schoudergordel en armen, omdat ze het lichaamsgewicht dragen en verplaatsen [15](#page=15).
#### 3.3.1 Het bekken (Pelvis)
Het bekken bestaat uit twee heupbeenderen (ossa coxae) die dorsaal verbonden zijn met het os sacrum (heiligbeen). Het bekken wordt bij het onderste lidmaat ingedeeld vanwege de articulatie met het femur, maar speelt ook een cruciale rol voor de romp door bescherming en ondersteuning van organen en als fixatiepunt voor rompspieren [15](#page=15).
* **Os coxae:** Elk heupbeen bestaat uit drie delen die tot aan de puberteit gescheiden zijn en daarna vergroeien:
* **Os ilium (darmbeen):** Het bovenste, grootste deel waar spieren, pezen en banden aanhechten. De bovenste rand is de **crista iliaca** [16](#page=16).
* **Os pubis (schaambeen):** Vormt het caudale-ventrale kwart van het os coxae. Ventraal is er een kraakbeenverbinding, de **symphysis pubis**, die de beweging tussen de schaambeenderen beperkt [16](#page=16).
* **Os ischii (zitbeen):** Vormt het caudale dorsale kwart van het os coxae. Aan de onderkant bevindt zich de zitknobbel [16](#page=16).
* **Acetabulum:** Een tennisbalvormige uitholling waarin de drie delen van het os coxae samenkomen en die articuleert met de kop van de femur [16](#page=16).
* **Os sacrum en os coccygis:** Worden besproken bij het axiaal skelet [16](#page=16).
#### 3.3.2 De benen
De benen bestaan uit de femur, patella, tibia en fibula [17](#page=17).
##### 3.3.2.1 Dijbeen (Femur)
De femur is het langste en zwaarste bot van het menselijk lichaam [17](#page=17).
* **Femur (dijbeen):** Een lang pijpbeen [17](#page=17).
* **Caput femoris:** Een bolvormige kop die articuleert met het acetabulum van het os coxae [17](#page=17).
* **Collum femoris:** De hals onder de kop van de femur [17](#page=17).
* **Trochanter major:** Een grote, ruwe uitsteeksel aan de laterale zijde onder de collum femoris voor peesaanhechting [17](#page=17).
* **Trochanter minor:** Een grote, ruwe uitsteeksel aan de mediale zijde onder de collum femoris voor peesaanhechting [17](#page=17).
* **Epicondyles (medialis en lateralis):** Gewrichtsknobbels distaal op de femur [17](#page=17).
* **Condylis medialis en lateralis:** De condylen die overlopen van de epicondylen [17](#page=17).
* **Facies patellaris:** Een oppervlakte distaal ventraal waar de patella mee articuleert [17](#page=17).
##### 3.3.2.2 Knie
De knie wordt gevormd door de femur, patella, tibia en fibula [17](#page=17).
* **Patella (knieschijf):** Ligt los op het kniegewricht en articuleert met de facies patellaris van de femur. De beweging wordt gestuurd door contractie van de musculus quadriceps femoris [18](#page=18).
##### 3.3.2.3 Onderbeen
Het onderbeen bestaat uit de tibia en de fibula [18](#page=18).
* **Tibia (scheenbeen):** Het grote mediale bot van het onderbeen [18](#page=18).
* **Condylus medialis en lateralis:** Platte, concave gewrichtsoppervlakten proximaal die articuleren met de condyli van de femur [18](#page=18).
* **Tuberositas tibiae:** Een verdikking net onder het kniegewricht waar de patella via een ligament aan verbonden is [18](#page=18).
* **Malleolus medialis (binnenenkel):** Een verbreed uitsteeksel distaal en mediaal [18](#page=18).
* **Incisura fibularis:** Een gleuf aan de distale laterale zijde voor de syndesmosis met de fibula [18](#page=18).
* Het onderste oppervlak van de tibia vormt een gewricht met de talus [18](#page=18).
* **Fibula (kuitbeen):**
* Articuleert proximaal met de tibia (niet met de femur) via de **caput fibulae** [19](#page=19).
* **Malleolus lateralis (buitenenkel):** Een verbreed uitsteeksel distaal [20](#page=20).
#### 3.3.3 De voet
De voet bestaat uit de tarsalia (voetwortelbeenderen), de metatarsus (middenvoet) en de digiti (tenen) [21](#page=21).
##### 3.3.3.1 Ossa tarsi (voetwortelbeenderen)
De tarsale beenderen vormen de achtervoet en de enkel [21](#page=21).
* **Eerste rij:** Bestaat uit twee botten:
* **Calcaneus (hielbeen):** Vormt het achterste deel van de voet [21](#page=21).
* **Talus (sprongbeen):** Ligt in het verlengde van de tibia en fibula en articuleert met deze beenderen [21](#page=21).
* **Tweede rij:** Bestaat uit 5 botstukken die ongeveer loodrecht op de eerste rij staan en de basis van het voetgewelf vormen [21](#page=21).
##### 3.3.3.2 Metatarsus (middenvoet)
De middenvoet bestaat uit 5 korte pijpbeentjes, de ossa metatarsali. Deze botjes worden genummerd van I tot V, van mediaal (grote teen) naar lateraal (kleine teen). Hun distale uiteinden vormen de bal van de voet [21](#page=21).
##### 3.3.3.3 Digiti (tenen)
De tenen worden de digiti genoemd [21](#page=21).
* **Phalanges:** De grote teen (hallux) heeft twee kootjes, terwijl de andere tenen drie kootjes hebben [21](#page=21).
* De tenen worden genummerd van I tot V, van mediaal (grote teen) naar lateraal (kleine teen) [21](#page=21).
---
# Het axiale skelet: schedel, wervelkolom en borstkas
Het axiale skelet omvat de beenderen die de centrale as van het lichaam vormen, namelijk de schedel, de wervelkolom en de borstkas [23](#page=23).
### 2.4.1 De schedel
De schedel, ook wel cranium genoemd, beschermt de hersenen en ondersteunt de zintuigen voor zicht, gehoor, evenwicht, reuk en smaak. De schedel bestaat uit 22 botstukken, waarvan 8 het cranium (hersenschedel) vormen en 14 het gelaat [23](#page=23).
De schedel is voornamelijk opgebouwd uit platte beenderen, met enkele pneumatische beenderen. Alleen de mandibula (onderkaak) is beweeglijk ten opzichte van de rest van de schedel en bevat de onderste tandenrij. De maxilla (bovenkaak) draagt de bovenste tandenrij en is een pneumatisch bot [23](#page=23).
Belangrijke beenderen van de schedel zijn:
* **Os frontale (voorhoofdsbeen):** Vormt het voorhoofd tot aan het dak van de oogkassen [23](#page=23).
* **Os parietale (wandbeen):** Ligt aan weerszijden en vormt het dak en de bovenste wanden van de schedel [23](#page=23).
* **Os temporale (slaapbeen):** Vormt de oorholte en het laterale deel van de schedel, inclusief de uitwendige gehoorgang [23](#page=23).
* **Os occipitale (achterhoofdsbeen):** Vormt de schedelbasis en de binnenschedel en articuleert met de atlas [23](#page=23).
* **Os zygomaticum (jukbeen):** Draagt bij aan de oogkas en bepaalt de aangezichtsbreedte [23](#page=23).
### 2.4.2 De wervelkolom
De wervelkolom, of columna vertebralis, wordt onderverdeeld in vijf delen op basis van hun bouw [24](#page=24):
1. **Cervicale wervels (halswervels):** 7 wervels (C1-C7) [24](#page=24).
2. **Thoracale wervels (borstwervels):** 12 wervels (TH1-TH12) [24](#page=24).
3. **Lumbale wervels (lendenwervels):** 5 wervels (L1-L5) [24](#page=24).
4. **Os sacrum (heiligbeen):** 5 (of 4) vergroeide sacrale wervels [24](#page=24).
5. **Os coccygis (staartbeen):** Meestal 3 tot 4 rudimentaire wervels [29](#page=29).
De normale wervelkolom vertoont vier krommingen in het sagittale vlak: een cervicale lordose, een thoracale kyfose, een thoraco-lumbale lordose en een sacrale kyfose [24](#page=24).
**Algemene kenmerken van een wervel:**
* **Wervellichaam (corpus vertebrae):** Het massieve deel waarop het gewicht rust. Wervellichamen zijn gescheiden door tussenwervelschijven (discus intervertebralis) van vezelig kraakbeen, behalve tussen de eerste en tweede halswervel, en in het sacrum en coccygis [25](#page=25).
* **Wervelboog (arcus vertebrae):** Vormt de achterste begrenzing van de wervelgaten (foramen vertebrale), die samen het wervelkanaal (canalis vertebralis) vormen waarbinnen het ruggenmerg loopt [25](#page=25).
* **Dwarsuitsteeksels (processus transversus):** Uitsteeksels die zijdelings of naar achteren uitsteken voor spieraanknchting [26](#page=26).
* **Doornuitsteeksel (processus spinosus):** Steekt naar achteren uit en is voelbaar langs de middellijn van de rug [26](#page=26).
**Specifieke kenmerken van werveltypen:**
* **Cervicale wervels:** Zijn het kleinst, met een ovaal wervellichaam, een relatief groot foramen vertebrale, een stompe processus spinosus en een rond foramen transversarium voor bloedvaten naar de hersenen [26](#page=26).
* **Thoracale wervels:** Hebben een hartvormig wervellichaam, een groot, dun en omlaag wijzend processus spinosus, en gewrichtsvlakken voor aanhechting van ribben [26](#page=26).
* **Lumbale wervels:** Hebben een dikker en ovaler wervellichaam, een grote, stompe processus spinosus voor spieraanknchting in de onderrug, en platte dwarsuitsteeksels zonder ribverbindingen [27](#page=27).
**Bijzondere wervels:**
* **Atlas (C1):** De eerste halswervel die articuleert met het hoofd, geen corpus heeft en een extra opening voor articulatie met de axis; maakt 'ja'-knikken mogelijk [28](#page=28).
* **Axis (C2):** De tweede halswervel met de dens axis, een opstaand uitsteeksel dat aansluit op de atlas; maakt 'nee'-schudden mogelijk [28](#page=28).
Het **os sacrum** is een vergroeiing van vijf (of vier) sacrale wervels, die na de puberteit vergroeien. Het beschermt voortplantings-, spijsverterings- en uitscheidingsorganen en verbindt het axiale skelet met de onderste ledematen. Het brede oppervlak dient als aanhechtingsplaats voor spieren van de benen [28](#page=28).
Het **os coccygis** bestaat uit één staartwervel en 3 tot 4 rudimentaire overblijfselen van wervels, die laat in het volwassen leven vergroeien en soms met het os sacrum samengroeien [29](#page=29).
### 2.4.3 De borstkas
De borstkas, of thorax, bestaat uit de costae (ribben), het sternum (borstbeen) en de thoracale wervels. Samen vormen de ribben en het sternum de ribbenkast. De thorax beschermt het hart, de longen en andere inwendige organen en is een aanhechtingsplaats voor ademhalingsspieren [29](#page=29).
Er zijn 2 maal 12 ribben, die aan de thoracale wervels ontspringen en eindigen in de borstwand [29](#page=29).
**Indeling van de ribben:**
* **Echte ribben:** De bovenste 4 tot 7 ribben, die elk met eigen kraakbeen direct aan het sternum vastzitten [29](#page=29).
* **Valse ribben:** De daaropvolgende 3 tot 6 ribben, die via een gemeenschappelijk kraakbeen verbinding maken met het sternum en de ribbenboog vormen [29](#page=29).
* **Zwevende ribben:** De 2 onderste ribben, die helemaal niet aan het sternum vastzitten [29](#page=29).
Het **sternum** heeft craniaal het manubrium sterni, dat met de clavicula articuleert via de incisura clavicularis. De holle inkeping aan de top is de incisura jugularis. Distaal bevindt zich een puntvormig uitsteeksel, de processus xiphoideus [30](#page=30).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Anatomische houding | De standaardpositie waarin het menselijk lichaam rechtop staat, met voeten naast elkaar, armen langs het lichaam en handpalmen en voeten naar voren gericht. Deze houding dient als referentiepunt voor anatomische beschrijvingen. |
| Sagittale vlak | Een anatomisch vlak dat het lichaam verdeelt in een linker- en een rechterdeel. Dit vlak loopt verticaal van voor naar achter. |
| Frontale vlak | Een anatomisch vlak dat het lichaam verdeelt in een voorste en een achterste gedeelte. Dit vlak loopt verticaal van links naar rechts. |
| Horizontale vlak | Een anatomisch vlak dat het lichaam verdeelt in een boven- en een ondergedeelte. Ook wel transversaal vlak genoemd. |
| Proximaal | Richting van waar een ledemaat aan het lichaam vastzit, of dichter bij het centrum van het lichaam gelegen. |
| Distaal | Verder van het centrum van het lichaam gelegen, of richting het uiteinde van een ledemaat. |
| Craniaal | Richting de schedel (het hoofd). |
| Caudaal | Richting de staart (het stuitbeen). |
| Ventraal | Naar de buikzijde gericht. |
| Dorsaal | Naar de rugzijde gericht. |
| Mediaal | Naar het midden van het lichaam toe gelegen. |
| Lateraal | Naar de zijkant van het lichaam toe gelegen. |
| Osteologie | De studie van de beenderen, inclusief hun structuur, ontwikkeling en functie binnen het skeletstelsel. |
| Artrologie | De studie van de gewrichten, hun opbouw, functie en mogelijke aandoeningen. |
| Myologie | De studie van de spieren, hun anatomie, fysiologie en bewegingsfuncties. |
| Capitulum | Een klein, verhoogd gewrichtsuitsteeksel op het oppervlak van een bot, vaak deel van een gewricht. |
| Caput | De kop van een bot, vaak deel van een gewricht. |
| Cavitas | Een holte of komvormige structuur binnen of op een bot. |
| Collum | De nek of hals van een bot, het smallere deel dat een kop verbindt met de rest van het bot. |
| Condylus | Een rond gewrichtsuitsteeksel op het oppervlak van een bot, specifiek ontworpen voor articulatie met een ander bot. |
| Corpus | Het lichaam van een bot, het centrale, langere deel van een pijpbeen. |
| Crista | Een rand of richel op het oppervlak van een bot, vaak een aanhechtingsplaats voor spieren of banden. |
| Epicondylus | Een gewrichtsknobbel die bovenop een condylus van een bot ligt, aan de zijkant van het gewricht. |
| Foramen | Een opening of doorgang door een bot, vaak voor bloedvaten of zenuwen. |
| Fossa | Een ondiepe instulping of groeve op het oppervlak van een bot, meestal een aanhechtingsplaats voor spieren. |
| Incisura | Een inkerving of uitsnijding aan de rand van een bot. |
| Margo | De rand of kant van een bot. |
| Os | Bot. |
| Processus | Een uitsteeksel of knobbel op de beenderen, dient vaak voor spieraanhechting of als onderdeel van een gewricht. |
| Spina | Een graat, doorn of puntig uitsteeksel op het oppervlak van een bot. |
| Trochanter | Een groot, vaak ruw uitsteeksel op het bot, met name bij het dijbeen, voor aanhechting van grote spieren. |
| Tuberculum | Een kleine, afgeronde verdikking op het oppervlak van een bot. |
| Tuberositas | Een grote, onregelmatige knobbel of ruw oppervlak op een benig oppervlak, typisch voor spieraanhechting. |
| Scapula | Het schouderblad, een plat bot dat de basis vormt van de schoudergordel. |
| Clavicula | Het sleutelbeen, een S-vormig bot dat de schoudergordel verbindt met het borstbeen. |
| Humerus | Het opperarmbeen, het bot van de bovenarm dat articuleert met de scapula en de radius/ulna. |
| Radius | Het spaakbeen, het laterale bot van de onderarm, aan de duimzijde gelegen. |
| Ulna | De ellepijp, het mediale bot van de onderarm, aan de pinkzijde gelegen. |
| Carpus | De handwortel, bestaande uit 8 kleine botjes die de pols vormen. |
| Metacarpus | De middenhand, bestaande uit 5 pijpbeentjes die de handpalm vormen. |
| Digiti | De vingers en tenen, bestaande uit phalanges. |
| Phalanges | De vingerkootjes en teenkootjes. |
| Os coxae | Het heupbeen, bestaande uit het ilium, pubis en ischium, dat samen met het sacrum het bekken vormt. |
| Os sacrum | Het heiligbeen, een driehoekig bot gevormd door de vergroeiing van 5 sacrale wervels, aan de dorsale zijde van het bekken. |
| Os coccygis | Het staartbeen, een klein botje aan het einde van de wervelkolom, gevormd door de vergroeiing van rudimentaire wervels. |
| Femur | Het dijbeen, het langste en zwaarste bot van het menselijk lichaam, dat de bovenste ledemaat vormt. |
| Patella | De knieschijf, een sesambot dat articuleert met de femur en de knie beschermt. |
| Tibia | Het scheenbeen, het grotere, mediale bot van het onderbeen. |
| Fibula | Het kuitbeen, het kleinere, laterale bot van het onderbeen. |
| Ossa tarsi | De voetwortelbeenderen, die de enkel en de achtervoet vormen. |
| Metatarsus | De middenvoet, bestaande uit 5 pijpbeentjes die de voetboog vormen. |
| Cranium | De schedel, bestaande uit de hersenschedel en de aangezichtsschedel. |
| Columna vertebralis | De wervelkolom, bestaande uit de cervicale, thoracale, lumbale wervels, het sacrum en coccygis. |
| Thorax | De borstkas, bestaande uit de ribben, het borstbeen en de thoracale wervels. |
| Wervellichaam (corpus vertebrae) | Het massieve, voorste deel van een wervel dat gewicht draagt en gescheiden wordt door tussenwervelschijven. |
| Wervelboog (arcus vertebrae) | Het posterieure deel van een wervel dat het wervelkanaal omringt en zich uitstrekt tot de uitsteeksels. |
| Tussenwervelschijf (discus intervertebralis) | Een kraakbeenachtige schijf tussen de wervellichamen die schokken absorbeert en beweging mogelijk maakt. |
| Wervelkanaal (canalis vertebralis) | Het kanaal gevormd door de opeenstapeling van de wervelgaten, waarin het ruggenmerg zich bevindt. |
| Dwarsuitsteeksel (processus transversus) | Zijdelings uitstekende delen van de wervelboog, waarop spieren kunnen aanhechten. |
| Doornuitsteeksel (processus spinosus) | Naar achteren uitstekend deel van de wervelboog, dat de bobbeltjes langs de middellijn van de rug vormt en spieraanhechting biedt. |
| Atlas (C1) | De eerste cervicale wervel, die articuleert met de schedel en hoofdbewegingen mogelijk maakt. |
| Axis (C2) | De tweede cervicale wervel, met de dens axis die rotatie van het hoofd mogelijk maakt ('nee' knikken). |
| Costae | Ribben, de gebogen beenderen die de borstkas vormen en organen beschermen. |
| Sternum | Het borstbeen, het platte bot in het midden van de borstkas waaraan de ribben aanhechten. |