Cover
立即免费开始 Cursus Anatomie - Artrologie.pdf
Summary
# Classificatie van gewrichten
De classificatie van gewrichten is gebaseerd op hun bewegingsmogelijkheid en structurele kenmerken, met een specifieke focus op synoviale gewrichten en hun functionele indeling [3](#page=3).
### 1.1 Gewrichten (Articulatio(nes))
Gewrichten, of articulatio(nes) (art.), zijn botverbindingen die voorkomen op de plaatsen waar twee botten tegen elkaar liggen. De aard van deze verbindingen hangt af van de behoefte aan stevigheid, stabiliteit of beweging. Gewrichten kunnen functioneel worden ingedeeld in drie hoofdtypes: synartrosen, amfiartrosen en diartrosen [3](#page=3).
#### 1.1.1 Synartrosen
Synartrosen zijn onbeweeglijke verbindingen tussen botstukken, waarbij de botten vrijwel niet ten opzichte van elkaar bewegen. Deze verbindingen kunnen vezelig of kraakbenig van aard zijn [3](#page=3).
* **Vezelige synartrosen:** Voorbeelden zijn de verbindingen tussen de beenderen van de schedel en de verbindingen tussen het gebit en de kaken [3](#page=3).
* **Kraakbenige synartrosen:** Voorbeelden zijn de benige verbinding van het sacrum en het epifysekraakbeen bij groeiende beenderen [3](#page=3).
#### 1.1.2 Amfiartrosen
Amfiartrosen bieden zeer beperkte bewegingsmogelijkheid, waarbij de botten doorgaans verder uit elkaar liggen dan bij synartrosen. Ook deze verbindingen kunnen vezelig of kraakbenig zijn [3](#page=3).
* **Vezelige amfiartrosen:** Een voorbeeld is de bindweefselvormige verbinding tussen de tibia en fibula [3](#page=3).
* **Kraakbenige amfiartrosen:** Voorbeelden zijn de symphysis pubis en de verbinding van wervels met tussenwervelschijven [3](#page=3).
#### 1.1.3 Diartrosen
Diartrosen zijn de beweeglijke verbindingen tussen botstukken, gekenmerkt door de aanwezigheid van een gewrichtsspleet. Dit zijn de zogenaamde synoviale gewrichten, die meestal aan de uiteinden van lange beenderen (zoals in armen en benen) voorkomen en een breed scala aan bewegingsmogelijkheden bieden [3](#page=3).
##### 1.1.3.1 Kenmerken van synoviale gewrichten
Synoviale gewrichten bezitten een aantal gemeenschappelijke specifieke kenmerken:
1. **Gewrichtskraakbeen:** Een laag hyalien kraakbeen op de uiteinden van de articulerende botstukken zorgt voor een glad oppervlak en vermindert wrijving [4](#page=4).
2. **Gewrichtskapsel:** Dit omsluit het gewricht en bestaat uit een buitenste vlies voor bescherming en een binnenste vlies (gewrichtssmeervlies) dat het gewricht voedt door de afscheiding van synoviaal vocht (gewrichtsvloeistof), wat de wrijving verder reduceert [4](#page=4).
3. **Gewrichtsholte:** Deze is aanwezig, hoewel vaak slechts als een spleet [4](#page=4).
Sommige diartrosen hebben bovendien de volgende structuren:
4. **Extra kraakbeenkussentjes (menisci) en vetkussentjes:** In complexe gewrichten, zoals de knie, bieden menisci schokdemping. Vetkussentjes beschermen het gewrichtskraakbeen en vullen ruimte op die ontstaat bij beweging en vormverandering van de gewrichtsholte [4](#page=4).
5. **Ligamenten (gewrichtsbanden):** Deze bindweefselstructuren verbinden botten en begeleiden en remmen de beweeglijkheid van een gewricht [4](#page=4).
6. **Slijmbeurzen (bursae):** Kleine pakketjes bindweefsel gevuld met gewrichtsvloeistof, die wrijving verminderen en als schokdempers werken. Ze komen vaak voor rond pezen en bij veel synoviale gewrichten, soms ook als buisvormige schachten rond pezen [4](#page=4).
##### 1.1.3.2 Structurele indeling diartrosen
Synoviale gewrichten worden ook ingedeeld op basis van de vorm van hun gewrichtsoppervlakken, wat de aard en mate van beweging bepaalt:
a) **Glijdende gewrichten:** Kenmerken zich door vlakke of licht gebogen oppervlakken die langs elkaar glijden. De bewegingsmogelijkheid is gering. Voorbeelden zijn de gewrichten aan de uiteinden van de claviculae, tussen de carpale en tarsale beentjes, en tussen het sacrum en het os ilium [5](#page=5).
b) **Scharniergewrichten:** Maken een hoekbeweging mogelijk in één vlak, vergelijkbaar met het openen en sluiten van een deur. Voorbeelden zijn de elleboog, knie, enkel en de gewrichten tussen de kootjes van vingers en tenen [5](#page=5).
c) **Draaigewrichten:** Laten alleen rotatie toe. Voorbeelden zijn het gewricht tussen de atlas en de axis (voor hoofddraaiing) en het gewricht tussen de kop van de radius en de proximale schacht van de ulna (voor pronatie en supinatie) [5](#page=5).
d) **Ellipsoïde gewrichten:** Een ovaal gewrichtsvlak past in een instulping van het tegenoverliggende oppervlak. Hoekbewegingen zijn mogelijk in twee vlakken (lengte- en dwarsrichting van het ovaal). Voorbeelden zijn de verbindingen tussen de radius en de proximale handwortelbeentjes, en tussen vinger- en teenkootjes met de respectievelijke middenvoets- en middenhandbeentjes [5](#page=5).
e) **Zadelgewrichten:** De gewrichtsvlakken passen in elkaar als een ruiter in een zadel; het ene vlak is hol, het andere bol. Hoekbeweging, inclusief circumductie, is mogelijk, maar rotatie wordt belemmerd. Het gewricht tussen het eerste metacarpale beentje en het os trapezium aan de duimbasis is een typisch voorbeeld [5](#page=5).
f) **Kogelgewrichten:** De ronde kop van het ene bot rust in een komvormige instulping van het andere bot. Deze gewrichten maken alle bewegingscombinaties mogelijk, inclusief circumductie en rotatie. Het schouder- en heupgewricht zijn voorbeelden van kogelgewrichten [6](#page=6).
---
# Bewegingstypen in gewrichten
Dit gedeelte beschrijft de specifieke bewegingstermen die worden gebruikt om de verschillende bewegingen in beweeglijke gewrichten (diartrosen) te omschrijven, uitgaande van de anatomische positie.
### 2.1 Algemene bewegingsrichtingen
#### 2.1.1 Flexie en extensie
Flexie is de beweging waarbij de hoek tussen de verbonden anatomische elementen kleiner wordt. Extensie is de tegenovergestelde beweging, waarbij de hoek groter wordt [7](#page=7).
* **Voorbeelden:**
* Het naar de borst brengen van het hoofd resulteert in flexie van de nekwervels [7](#page=7).
* Bij het schouder- of heupgewricht zorgt flexie voor een voorwaartse (ventrale) beweging van de ledematen, terwijl extensie ze terugbrengt (dorsaal) [7](#page=7).
* Flexie van het polsgewricht beweegt de hand naar voren, extensie naar achteren [7](#page=7).
#### 2.1.2 Hyperextensie
Hyperextensie treedt op wanneer de extensie verder gaat dan de anatomische positie [7](#page=7).
#### 2.1.3 Anteflexie en retroflexie
Deze termen worden specifiek gebruikt voor bewegingen in het schouder- en heupgewricht. Anteflexie is het naar voren bewegen van de arm in het sagittale vlak. Retroflexie is de beweging van de arm achterwaarts in het sagittale vlak [7](#page=7).
#### 2.1.4 Lateroflexie
Lateroflexie is het zijwaarts buigen van de wervelkolom naar links of rechts in het frontale vlak [7](#page=7).
#### 2.1.5 Palmairflexie en dorsaalflexie
* **Hand:** Palmairflexie is het buigen van de hand in de richting van de handpalm. Dorsaalflexie van de hand is het buigen in de richting van de handrug [7](#page=7).
* **Voet:** Dorsaalflexie van de voet beschrijft de beweging richting de voetrug of wreef [7](#page=7).
#### 2.1.6 Plantaire flexie
Plantaire flexie is de beweging waarbij de voet richting de voetzool wordt bewogen, zoals bij het op de tenen staan [7](#page=7).
### 2.2 Bewegingen in het frontale vlak
#### 2.2.1 Abductie en adductie
Abductie is het weg bewegen van een ledemaat van de mediaanlijn van het lichaam of andere ledematen in het frontale vlak. Adductie is de beweging terug naar de mediaanlijn in het frontale vlak [8](#page=8).
* **Voorbeelden:**
* Het zijwaarts uitstrekken van de arm is abductie [8](#page=8).
* Het spreiden van vingers of tenen is abductie, omdat ze zich van de middelste vinger of teen verwijderen; het naar elkaar toe brengen is adductie [8](#page=8).
* **Belangrijk:** Abductie en adductie betreffen bewegingen van het skelet van de ledematen, niet van het axiale skelet [8](#page=8).
#### 2.2.2 Circumductie
Circumductie is een beweging waarbij een ledemaat een lus vormt, waarbij het gehele ledemaat een kegeloppervlak beschrijft [8](#page=8).
### 2.3 Rotatiebewegingen
#### 2.3.1 Algemene rotatie
Rotatie is het draaien rond de lengteas van het lichaam of van een arm of been [9](#page=9).
* **Voorbeelden:**
* Het hoofd draaien om naar links of rechts te kijken [9](#page=9).
* De arm draaien om een lamp in te draaien [9](#page=9).
#### 2.3.2 Endorotatie en exorotatie
Endorotatie is het naar binnen draaien van de bovenarm of het bovenbeen. Exorotatie is het naar buiten draaien van het lidmaat [9](#page=9).
#### 2.3.3 Pronatie en supinatie
Deze bewegingen vinden plaats bij de botverbindingen tussen radius en ulna.
* **Pronatie:** Het distale uiteinde van de radius roteert over de ulna, waardoor de handpalm naar achteren of beneden wordt gedraaid [9](#page=9).
* **Supinatie:** De tegenovergestelde beweging, waarbij de handpalm naar voren of boven wordt gedraaid [9](#page=9).
#### 2.3.4 Inversie en eversie
Deze termen zijn specifiek voor de voet.
* **Inversie:** Een draaiende beweging van de voet waarbij de voetzool naar binnen wordt gedraaid, waardoor de mediale rand van de voet omhoog komt [10](#page=10).
* **Eversie:** De omgekeerde beweging, waarbij de laterale kant van de voet naar buiten wordt gedraaid [10](#page=10).
### 2.4 Bewegingen in het horizontale vlak
#### 2.4.1 Protractie en retractie
Protractie is het naar voren bewegen van een lichaamsdeel in het horizontale vlak. Retractie is de omgekeerde, achterwaartse beweging [10](#page=10).
* **Voorbeelden:**
* Protractie treedt op in de kaak bij het naar voren schuiven van de onderkaak [10](#page=10).
* Bij de claviculae treedt protractie op wanneer men de armen kruist [10](#page=10).
### 2.5 Verticale bewegingen
#### 2.5.1 Elevatie en depressie
Elevatie is het omhoog bewegen van een structuur. Depressie is het omlaag bewegen van een structuur [11](#page=11).
* **Voorbeelden:**
* Depressie van de mandibula treedt op bij het openen van de mond; elevatie bij het sluiten [11](#page=11).
### 2.6 Bekkenbewegingen
#### 2.6.1 Anteversie en retroversie
Deze termen beschrijven de kanteling van het bekken.
* **Anteversie:** Het voorwaarts kantelen van het bekken, wat kan leiden tot een hyperlordose in de onderrug [11](#page=11).
* **Retroversie:** Het achterwaarts kantelen van het bekken, waardoor de krommingen van de wervelkolom verminderen [11](#page=11).
### 2.7 Overzicht van bewegingstermen
| Bewegingsterm | Standaardbeschrijving |
| :----------------- | :--------------------------------------------------------- |
| Flexie | buigen |
| Extensie | strekken |
| Hyperextensie | extensie voorbij de anatomische positie |
| Anteflexie | naar voren buigen |
| Retroflexie | naar achter buigen |
| Lateroflexie | zijwaarts buigen (links of rechts) |
| Palmairflexie hand | hand richting handpalm buigen |
| Dorsaalflexie hand | hand richting handrug buigen |
| Dorsaalflexie voet | voet richting wreef/rug buigen |
| Plantairflexie voet| voet richting voetzool buigen |
| Abductie | zijwaarts heffen, afvoeren |
| Adductie | terugvoeren |
| Circumductie | ronddraaien |
| Rotatie linksom | draaiing naar links |
| Rotatie rechtsom | draaiing naar rechts |
| Torsie linksom | torderen of wringen van de wervels t.o.v. elkaar |
| Torsie rechtsom | romp rechtsom draaien |
| Endorotatie | binnenwaarts draaien |
| Exorotatie | buitenwaarts draaien |
| Pronatie hand | handpalm naar beneden draaien |
| Supinatie hand | handpalm naar boven draaien |
| Inversie voet | naar binnen draaien van de mediale kant van de voet |
| Eversie voet | naar buiten draaien van de laterale kant van de voet |
| Protractie | voorwaarts bewegen van een lichaamsdeel in het horizontale vlak |
| Retractie | achterwaarts bewegen van een lichaamsdeel in het horizontale vlak |
| Elevatie | heffen/optrekken |
| Depressie | neerwaarts brengen |
| Anteversie | voorwaarts kantelen van het bekken |
| Retroversie | achterwaarts kantelen van het bekken |
---
# Anatomie en beweging van belangrijke gewrichten
Dit onderwerp bespreekt de structurele kenmerken en bewegingsmogelijkheden van essentiële menselijke gewrichten, waaronder het schouder-, elleboog-, heup- en kniegewricht, evenals de gewrichten van de wervelkolom.
### 3.1 Het schoudergewricht
Het schoudergewricht, het proximale gewricht van de bovenste extremiteit, biedt de grootste bewegingsvrijheid van alle gewrichten in het lichaam, wat echter ten koste gaat van stabiliteit en het gewricht kwetsbaar maakt voor ontwrichting. Het is een kogelgewricht met een ruim gewrichtskapsel dat een grote beweging toelaat. Slijmbeurzen (bursae) verminderen wrijving, en ontsteking hiervan (bursitis) kan pijnlijk zijn en de beweging beperken. De stabiliteit van het schoudergewricht wordt primair gewaarborgd door de omliggende spieren, met name de rotatorenmanchet, die de humerus bewegen en het kapsel overdekken [13](#page=13).
#### 3.1.1 Bewegingsvrijheid van de schouder
De schouder heeft drie vrijheidsgraden, waardoor de arm in drie vlakken kan bewegen [14](#page=14):
* **Sagittaal vlak (transversale as):** Flexie (anteflexie) en extensie (retroflexie) [14](#page=14).
* **Frontaal vlak (sagittale as):** Abductie en adductie [14](#page=14).
* **Transversaal vlak (longitudinale as):** Anteflexie en retroflexie (mogelijk bij 90° abductie) [14](#page=14).
* **Longitudinale as van de humerus:** Exorotatie en endorotatie [14](#page=14).
Adductie voorbij de romp vereist een combinatie met retroflexie of anteflexie. Abductie gebeurt in het frontaal vlak om een sagittale as. Rotatie vindt plaats om de longitudinale as van de humerus; endorotatie kan gepaard gaan met retroflexie van de bovenarm [14](#page=14) [15](#page=15).
De schoudergordel kan als geheel bewegen in het horizontale vlak door retractie (naar achteren) en protractie (naar voren), waarbij de scapula ten opzichte van de thorax beweegt. Bewegingen van de arm in het horizontale vlak omvatten anteflexie en adductie naar voren, en retroflexie en adductie naar achteren, waarbij ook de beweging van de scapula een rol speelt [15](#page=15) [16](#page=16).
Circumductie is een combinatie van de elementaire bewegingen om de drie assen, waarbij de arm een onregelmatige kegel in de ruimte beschrijft [16](#page=16).
### 3.2 Het ellebooggewricht
Het ellebooggewricht bestaat uit twee functionele eenheden: het proximale radio-ulnaire gewricht voor pronatie en supinatie, en het humero-ulnaire en humero-radiale gewricht voor flexie en extensie. Anatomisch wordt het echter als één gewricht met één gewrichtsholte beschouwd. Het gewricht is zeer stabiel door de in elkaar grijpende benige oppervlakken, een dik gewrichtskapsel en verstevigende banden [17](#page=17).
#### 3.2.1 Bewegingen van de elleboog
* **Flexie en extensie:** Vinden plaats rond de transversale as in het sagittale vlak, waarbij de hoek tussen bovenarm en onderarm verandert [18](#page=18).
* **Pronatie en supinatie:** Betreffen het proximale en distale radio-ulnaire gewricht. Deze bewegingen worden het best beoordeeld bij een 90° gebogen elleboog om rotatie in de schouder uit te sluiten. Supinatie draait de handpalm naar boven en de duim naar lateraal, terwijl pronatie de handpalm naar beneden draait en de duim naar mediaal [18](#page=18) [19](#page=19).
### 3.3 Het heupgewricht
Het heupgewricht, het proximale gewricht van de onderste extremiteit, is een kogelgewricht en een diartrose. Het acetabulum heeft een rand van vezelig kraakbeen, een centraal vetkussentje en een stevig ligament, wat samenwerkt als schokdemper. Het gewrichtskapsel is dik en sterk, verstevigd door meerdere banden, waaronder het ligament van de femurkop dat de femurkop met de gewrichtskom verbindt. Extra stabilisatie wordt geboden door een grote massa omliggende spieren, wat resulteert in een uiterst stabiel gewricht [19](#page=19).
#### 3.3.1 Bewegingsassen en bewegingen van de heup
De heup beweegt rond drie assen [20](#page=20):
* **Transversale as (XOX):** Anteflexie en retroflexie in het sagittale vlak [20](#page=20).
* **Sagittale as (YOY):** Abductie en adductie in het frontaal vlak [20](#page=20).
* **Longitudinale as (OZ):** Exorotatie en endorotatie, samenvallend met de longitudinale as van de onderste extremiteit [20](#page=20).
* **Anteflexie:** Beweging waarbij de voorkant van het bovenbeen naar de romp wordt gebracht. Grotere flexie is mogelijk met een gebogen knie, omdat de hamstrings dan ontspannen. Anteflexie van beide heupen gaat gepaard met retroversie van het bekken en afvlakking van de lumbale lordose [20](#page=20).
* **Retroflexie:** Beweging waarbij de onderste extremiteit achter het frontaal vlak wordt gebracht. Deze beweging is beperkter dan anteflexie door de spanning in het iliofemoraal ligament aan de voorzijde van het heupgewricht. De omvang is groter bij een gestrekte knie, omdat de hamstrings dan minder verkort zijn [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Abductie:** Beweging waarbij de onderste extremiteit naar lateraal wordt gebracht in het frontaal vlak. In de praktijk gaat abductie van één heup gepaard met bekkenkanteling en een symmetrische abductie in de andere heup. Maximale abductie van één heup wordt geschat op 45°, waarbij het bekken aan de kant van het standbeen 45° kantelt en de wervelkolom lateroflexie vertoont. Abductie wordt beperkt door het collum femoris tegen het acetabulum, maar eerder door de adductoren en omliggende spieren [21](#page=21).
* **Adductie:** Beweging waarbij de onderste extremiteit naar mediaal wordt gebracht. Zuivere adductie is niet mogelijk in de referentiestand, maar relatieve adductie vanuit abductie is mogelijk. Adductie kan gecombineerd worden met retroflexie of anteflexie, en met abductie van de andere heup, wat gepaard gaat met bekkenkanteling en buiging van de wervelkolom [22](#page=22).
* **Rotatie:** Vindt plaats om de mechanische as van de onderste extremiteit. Exorotatie draait de voorvoet naar buiten, endorotatie naar binnen. Het meten van rotatie is effectiever bij een 90° gebogen knie. In deze positie is endorotatie maximaal 30-40° en exorotatie maximaal 60°. In zit, met de heup in 90° anteflexie en knie 90° gebogen, kan de exorotatie groter zijn omdat ligamenten meer ontspannen zijn [22](#page=22) [23](#page=23).
### 3.4 Het kniegewricht
Het kniegewricht is het middelste gewricht van de onderste extremiteit met twee vrijheidsgraden: flexie/extensie als scharniergewricht en rotatie om de longitudinale as van het been, wat alleen mogelijk is bij gebogen knie. Mechanisch gezien is het een compromis tussen stabiliteit in maximale extensie en mobiliteit vanuit lichte flexie, essentieel voor lopen en stabiliteit op oneffen terrein. De gewrichtsvlakken passen niet perfect op elkaar, wat het gewricht kwetsbaar maakt voor torsie en luxatie [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 3.4.1 Anatomie en stabilisatie van de knie
Het kniegewricht omvat drie subgewrichten: tussen femur en tibia (mediale/laterale gewrichtsknobbels) en tussen patella en femur. Tussen de femur- en tibia-gewrichtsvlakken bevinden zich de mediale en laterale menisci, die als schokbrekers fungeren. Vetkussentjes en slijmbeurzen verminderen wrijving rond de patella. Ligamenten stabiliseren de ventrale, dorsale, mediale en laterale oppervlakken; een volledige ontwrichting is zeldzaam. De pees van de quadriceps femoris met de patella, verbonden via het ligamentum patellae aan de tibia, verstevigt de voorkant. Dorsale ligamenten verstevigen de achterkant, en andere ligamenten stabiliseren de laterale en mediale zijden, met name bij maximale extensie [24](#page=24).
De voorste kruisband (ACL) voorkomt dat de tibia te ver naar voren schuift ten opzichte van het femur en controleert rotatie. Deze band raakt vaak beschadigd bij sporten met plotselinge stops of draaibewegingen. De achterste kruisband (PCL) voorkomt dat de tibia te ver naar achteren schuift ten opzichte van het femur en wordt minder vaak gescheurd, meestal door een directe impact [25](#page=25).
#### 3.4.2 Bewegingsassen en bewegingen van de knie
De knie beweegt rond twee assen [25](#page=25):
* **Transversale as (XX’):** Flexie en extensie in het sagittale vlak, lopend door de condyli van de femur [25](#page=25).
* **Longitudinale as (YY’):** Rotatie, mogelijk bij gebogen knie. Bij maximale extensie valt de as van het onderbeen samen met de mechanische as van de onderste extremiteit, waardoor rotatie in de heup plaatsvindt [25](#page=25).
* **Flexie en extensie:** De referentiestand is wanneer de as van het onderbeen in het verlengde ligt van de as van het bovenbeen, met maximale lengte van de onderste extremiteit [25](#page=25).
* **Extensie:** Beweging waarbij de achterkant van het onderbeen van de achterkant van het bovenbeen wordt afgevoerd. Zuivere extensie bestaat niet in de referentiestand; relatieve extensie is het strekken van de knie vanuit elke flexiestand [26](#page=26).
* **Flexie:** Beweging waarbij de achterkant van het onderbeen naar de achterkant van het bovenbeen wordt gebracht. Actieve flexie is mogelijk tot 140° bij heupflexie en tot 120° bij heupextensie. Passieve flexie kan oplopen tot 160° [26](#page=26).
* **Rotatie:** Kan alleen plaatsvinden bij een gebogen knie. Bij een 90° gebogen knie is endorotatie wanneer de tenen naar mediaal bewegen, en exorotatie wanneer ze naar lateraal bewegen [27](#page=27).
### 3.5 Gewrichten van de wervelkolom
De wervels bewegen op twee manieren met elkaar: via glijdende gewrichten tussen de gewrichtsuitsteeksels en via vezelige kraakbeenkussens (tussenwervelschijven) tussen de wervellichamen [27](#page=27).
#### 3.5.1 Tussenwervelschijven
Tussen de wervellichamen bevinden zich tussenwervelschijven (disci intervertebrales), die bestaan uit een stevige buitenste laag van vezelig kraakbeen en een zachte, elastische, gelatineuze kern. Deze schijven fungeren als schokdempers en voorkomen direct contact tussen de wervels. Bij beweging van de wervelkolom worden de schijven aan de ene kant samengedrukt en aan de andere kant uitgerekt, waarbij de kern zich verplaatst om de belasting te verdelen. De schijven nemen gedurende de nacht vocht op en verliezen het overdag; dit proces is cruciaal voor hun voeding, aangezien ze geen eigen bloedvoorziening hebben. Tussenwervelschijven vormen ongeveer een kwart van de lengte van de wervelkolom, en verlies van watergehalte met leeftijd leidt tot krimp [28](#page=28).
Degeneratie van de gelatineuze massa en afname van de elasticiteit van het kraakbeen verminderen de schokdempende werking bij het ouder worden. Een hernia intervertebralis ontstaat wanneer de binnenste massa door het vezelige kraakbeen breekt en buiten de ruimte tussen de wervels uitsteekt, wat de functie van de schijf verder vermindert [28](#page=28).
#### 3.5.2 Bewegingsvrijheid van de wervelkolom
De wervelkolom biedt beweging in drie richtingen: flexie/extensie, lateroflexie, en rotatie. De bewegingsuitslag op niveau van individuele wervels is klein, maar gecombineerd over de gehele wervelkolom aanzienlijk [29](#page=29).
* **Flexie en extensie:** Vinden plaats in het sagittale vlak. De totale flexie van de wervelkolom is ongeveer 110° en de totale extensie ongeveer 140°. Deze waarden kunnen sterk variëren afhankelijk van leeftijd en training [29](#page=29).
* **Lateroflexie:** Vond plaats in het frontale vlak [30](#page=30).
* **Rotatie:** Is het grootst in het cervicale deel van de wervelkolom en neemt caudaalwaarts af. De totale rotatie tussen schedel en bekken kan ongeveer 90° bedragen [30](#page=30).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Artrologie | De wetenschap die zich bezighoudt met de studie van gewrichten en hun functies binnen het menselijk lichaam. |
| Synartrosen | Onbeweeglijke verbindingen tussen botstukken, waarbij vrijwel geen beweging tussen de botten mogelijk is, zoals de naden van de schedel. |
| Amfiartrosen | Gewrichten met een zeer beperkte bewegingsmogelijkheid, waarbij de botten iets verder uit elkaar liggen dan bij synartrosen, zoals de verbinding tussen wervels door tussenwervelschijven. |
| Diartrosen | Beweeglijke gewrichten, ook wel synoviale gewrichten genoemd, die gekenmerkt worden door een gewrichtsholte en een hoge mate van beweging toelaten, vaak gelegen aan de uiteinden van lange botten. |
| Synoviale gewrichten | Synartrosen zijn onbeweeglijke verbindingen tussen botstukken, waarbij deze botstukken praktisch niet t.o.v. elkaar bewegen. Een synartrose kan vezelig of kraakbenig zijn: • Vezelig: tussen beenderen van de schedel, tussen het gebit en de kaken • Kraakbenig: de benige verbinding van het sacrum, epifysekraakbeen bij beenderen in groei. |
| Gewrichtskapsel | Een omhullende structuur die het gewricht omsluit en beschermt; het bestaat uit een buitenste vlies en een binnenste gewrichtssmeervlies dat synoviaal vocht produceert. |
| Synoviaal vocht | Een smeermiddel dat door het gewrichtssmeervlies wordt afgescheiden, bedoeld om de wrijving tussen de bewegende gewrichtsoppervlakken te verminderen. |
| Bursa (slijmbeurs) | Kleine zakjes van bindweefsel, gevuld met gewrichtsvloeistof, die zich bevinden op plaatsen waar pezen of banden tegen andere weefsels wrijven, om wrijving te verminderen en als schokdemper te dienen. |
| Ligamenten (gewrichtsbanden) | Stevige bindweefselstructuren die beenderen met elkaar verbinden, essentieel voor de stabiliteit en het begeleiden van de bewegingen in een gewricht. |
| Glijdend gewricht | Een type synoviaal gewricht met vlakke of licht gebogen oppervlakken, waarbij de gewrichtsoppervlakken langs elkaar glijden met slechts beperkte beweging, zoals tussen de carpale beentjes. |
| Scharniergewricht | Een gewricht dat beweging in slechts één vlak toelaat, vergelijkbaar met het openen en sluiten van een deur, zoals het ellebooggewricht en het kniegewricht. |
| Draaigewricht | Een gewricht dat alleen rotatie toelaat, zoals het gewricht tussen de atlas en de axis voor hoofdbewegingen, of het proximale radio-ulnaire gewricht voor pronatie en supinatie. |
| Ellipsoïd gewricht | Een gewricht waarbij een ovaal gewrichtsvlak in een instulping past, wat beweging in twee vlakken toelaat (flexie/extensie en abductie/adductie), zoals de verbinding tussen de radius en de handwortelbeentjes. |
| Zadelgewricht | Een gewricht met tegengesteld gebogen en ingedeukte gewrichtsoppervlakken die in elkaar passen als een ruiter in een zadel, waardoor hoekbeweging en circumductie mogelijk zijn, maar rotatie wordt belemmerd, zoals het duimgewricht. |
| Kogelgewricht | Een gewricht waarbij de ronde kop van het ene bot in een komvormige instulping van het andere bot past, wat beweging in alle richtingen, inclusief circumductie en rotatie, toelaat, zoals het schouder- en heupgewricht. |
| Flexie | Een beweging die de hoek tussen twee verbonden lichaamsdelen verkleint, zoals het buigen van de arm. |
| Extensie | Een beweging die de hoek tussen twee verbonden lichaamsdelen vergroot, zoals het strekken van de arm. |
| Abductie | Het weg bewegen van een lichaamsdeel van de mediaanlijn van het lichaam in het frontale vlak. |
| Adductie | Het terug bewegen van een lichaamsdeel naar de mediaanlijn van het lichaam in het frontale vlak. |
| Rotatie | Het draaien rond de lengteas van een lichaamsdeel, zoals het draaien van het hoofd om te kijken. |
| Endorotatie | Het naar binnen draaien van een lichaamsdeel, zoals de bovenarm of het bovenbeen richting de middellijn van het lichaam. |
| Exorotatie | Het naar buiten draaien van een lichaamsdeel, zoals de bovenarm of het bovenbeen van de middellijn van het lichaam af. |
| Pronatie | De beweging van de onderarm waarbij de handpalm naar beneden of naar achteren wordt gedraaid. |
| Supinatie | De beweging van de onderarm waarbij de handpalm naar boven of naar voren wordt gedraaid. |
| Tussenwervelschijf (discus intervertebralis) | Een kraakbeenachtige schijf die de wervellichamen van de wervelkolom scheidt, fungeert als schokdemper en bijdraagt aan de flexibiliteit van de wervelkolom. |
| Hernia | Een aandoening waarbij de zachte kern van een tussenwervelschijf door het omringende kraakbeen breekt en kan uitsteken, wat druk kan uitoefenen op zenuwen. |