Cover
Börja nu gratis smv_OM_Sem1.pdf
Summary
# Het onderzoeksproces en de kwaliteit van onderzoek
Dit onderwerp behandelt de definitie en het doel van onderzoek, de verschillende fasen van het onderzoeksproces en de essentiële criteria voor kwaliteitsonderzoek.
### 1.1 Wat is onderzoek?
Onderzoek kan gedefinieerd worden als een doelbewuste en methodische zoektocht naar nieuwe kennis in de vorm van antwoorden op vooraf gestelde vragen. Het is een systematische werkwijze die gekenmerkt wordt door drie elementen: een duidelijk doel, systematische dataverzameling en systematische interpretatie van gegevens. Een **methode** is een systematische en doelgerichte werkwijze om gegevens te verzamelen, analyseren en interpreteren. Een **techniek** daarentegen is een specifieke activiteit voor dataverzameling, zoals een enquête, interview, observatie, test of simulatie [2](#page=2).
#### 1.1.1 Relevantie van onderzoek in organisaties
Onderzoek is relevant voor managers omdat dagelijkse problemen, fenomenen en processen vragen oproepen. Wanneer bijvoorbeeld de verkoop daalt, het absenteïsme stijgt of doelstellingen niet worden gehaald, wordt onderzoek ingezet om de oorzaken te achterhalen [2](#page=2).
#### 1.1.2 Doel van onderzoek in organisaties
Onderzoek in organisaties kan twee hoofddoelen dienen [2](#page=2):
1. **Fundamenteel onderzoek:** Dit type onderzoek heeft een wetenschappelijk doel en is gericht op het uitbreiden van theorieën, voornamelijk binnen academische kringen en de wetenschappelijke gemeenschap. De onderzoeker zoekt niet alleen een oplossing voor een specifiek probleem, maar beoogt algemene inzichten te ontwikkelen die breed toepasbaar zijn in verschillende sectoren [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Een onderzoeker die de meest effectieve manier wil achterhalen voor organisaties om te herstellen van een verstoring in de dienstverlening, met als doel breed inzetbare richtlijnen te ontwikkelen [2](#page=2).
2. **Praktijkgericht onderzoek:** Dit onderzoek wordt uitgevoerd naar aanleiding van een specifiek probleem, vaak afkomstig uit het bedrijfsleven, de overheid of andere organisaties. Het wordt ook wel toegepast onderzoek genoemd en richt zich op het oplossen van concrete problemen binnen een specifieke organisatie [2](#page=2).
### 1.2 Het onderzoeksproces
Onderzoek wordt op een systematische wijze uitgevoerd en doorloopt verschillende fasen. Hoewel het proces niet altijd een standaard rechttoe rechtaan verloop kent, is het noodzakelijk om vooruit te plannen, bijvoorbeeld door na te denken over data-analyse en rapportage voordat met de dataverzameling wordt begonnen. De belangrijkste fasen van het onderzoeksproces zijn [2](#page=2):
* **Fase 1: Oriëntatie op probleem en context:** In deze fase oriënteert de onderzoeker zich op de opdrachtgever en verzamelt relevante informatie over de context [3](#page=3).
* **Fase 2: Formulering van onderzoeksdoelstelling en vraagstelling:** Hierin wordt onderzocht waarom investeren in onderzoek zinvol is en worden de centrale vraag, de onderzoeksdoelstelling en eventuele deelvragen geformuleerd [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Fase 3: Kritische literatuurstudie:** De onderzoeker gaat na wat er reeds bekend is over het onderwerp [2](#page=2).
* **Fase 4: Methodologische verantwoording inclusief operationalisering:** In deze fase worden de gemaakte methodologische keuzes en de aanpak van het onderzoek beschreven. Dit omvat het bepalen van de onderzoekseenheden, variabelen, het uitwerken van begrippen, het operationaliseren van deze begrippen, het specificeren van relaties tussen variabelen en eventueel hypothesevorming [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Fase 5: Dataverzameling:** Hier worden gegevens verzameld, bijvoorbeeld door middel van interviews of observaties [2](#page=2).
* **Fase 6: Data-analyse:** De verzamelde gegevens worden geanalyseerd, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen kwantitatieve en kwalitatieve data [2](#page=2).
* **Fase 7: Rapportering en presentatie:** De onderzoeksresultaten worden gepresenteerd, bijvoorbeeld in een onderzoeksrapport [2](#page=2).
> **Tip:** Een onderzoeksvoorstel is een cruciaal document dat de planning van een onderzoeksproject uiteenzet, inclusief de aanleiding, doelen en voorgestelde uitvoering. Het bestaat uit verschillende onderdelen zoals titel, aanleiding en probleembeschrijving, onderzoeksdoelstellingen en -vragen, methode, tijdschema, middelen (inclusief haalbaarheidstoets) en referenties [3](#page=3).
### 1.3 Kwaliteit in onderzoek
De kwaliteit van onderzoek wordt beoogd zo hoog mogelijk te houden door het onderzoek volgens methodologische regels op te zetten en uit te voeren. De belangrijkste kwaliteitscriteria zijn [3](#page=3):
1. **Controleerbaarheid:** Dit criterium geeft aan in welke mate het mogelijk is om inzicht te krijgen in wat er tijdens het onderzoek is gedaan. Als de informatie over de onderzoeksstappen niet teruggevonden kan worden, wordt het onderzoek verdacht en minder geloofwaardig [3](#page=3).
2. **Betrouwbaarheid en validiteit:**
* **Validiteit** onderzoekt of gemeten is wat men ook werkelijk wilde meten [3](#page=3).
* **Betrouwbaarheid** ziet toe op de accuraatheid en nauwkeurigheid van de meting [3](#page=3).
3. **Objectiviteit:** Onderzoek dient te worden uitgevoerd vanuit een neutraal standpunt, waarbij vooroordelen en subjectieve selectie worden vermeden. De onderzoeker mag zich niet laten leiden door eigen meningen of voorkeuren, aangezien dit kan leiden tot een vertekend beeld van de werkelijkheid. Ook mag geen weging van methodiek, informatie of bronnen plaatsvinden op basis van persoonlijke voorkeuren of die van de opdrachtgever [3](#page=3).
4. **Ethiek:** Dit criterium verwijst naar de gedragsnormen die gehanteerd worden tijdens het onderzoek. Betrokkenen, zoals mensen, dienen met respect te worden behandeld en op een correcte manier benaderd te worden [3](#page=3).
### 1.4 Kenmerken van een goed onderzoeksonderwerp
De keuze voor een onderzoeksonderwerp hangt af van de specifieke situatie. Bij het definiëren van de vragen en doelstellingen, zowel voor fundamenteel als praktisch onderzoek, zijn twee criteria van belang [3](#page=3):
1. **Relevantie:** De mate waarin het onderzoek een waardevolle bijdrage levert, ongeacht de uitkomst [3](#page=3).
2. **Haalbaarheid:** De mate waarin het doel van het onderzoek bereikt kan worden binnen bestaande beperkingen, zoals tijd, middelen (apparatuur, budget, etc.) [3](#page=3).
---
# Het ontwerpen van een onderzoeksvoorstel en onderzoeksontwerp
Dit thema behandelt het cruciale proces van het ontwikkelen van een gedetailleerd onderzoeksvoorstel en het specificeren van het onderzoeksontwerp, van de initiële probleemoriëntatie tot de operationalisering van variabelen.
### 2.1 Oriëntatie op het probleem en context
De eerste stap in het opstellen van een onderzoeksvoorstel is een grondige oriëntatie op het probleem en de context. Dit houdt in dat de onderzoeker informatie verzamelt over de opdrachtgever, het specifieke probleem dat aangepakt moet worden, en de bredere context waarin dit probleem zich voordoet [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 2.1.1 Oriëntatie op de opdrachtgever en context
Het verkrijgen van een goed beeld van de opdrachtgever helpt het onderzoek beter af te stemmen op de specifieke behoeften en kaders. Dit omvat het verzamelen van informatie over [4](#page=4):
* Producten en diensten [4](#page=4).
* Markten [4](#page=4).
* Organisatiestructuur [4](#page=4).
* Missie en visie [4](#page=4).
* Kengetallen [4](#page=4).
#### 2.1.2 Probleemdefiniëring
Een probleem wordt gedefinieerd als een onwenselijke of onzekere situatie [4](#page=4).
* **Onwenselijk:** De feitelijke situatie wijkt af van de gewenste situatie [4](#page=4).
* **Onzeker:** Er is onvoldoende informatie om beslissingen te nemen [4](#page=4).
Het is essentieel om de oorzaak en het gevolg van een probleem van elkaar te scheiden om het goed te begrijpen [4](#page=4).
#### 2.1.3 Formuleren van de opdracht en eindproducten
De opdracht wordt geformuleerd op basis van het te leveren eindproduct, waarvan vijf typen worden onderscheiden [4](#page=4):
1. **Analyse:** Een ontleding die inzicht verschaft, bijvoorbeeld in de vorm van een beschrijving, inventarisatie of verklaring [4](#page=4).
2. **Advies:** Een stellingname over de beste actie die de opdrachtgever kan ondernemen [4](#page=4).
3. **Ontwerp:** Een visuele of schematische weergave van een product, interventie, proces of concept [4](#page=4).
4. **Fabricaat:** Het concrete eindproduct, gebaseerd op een ontwerp, dat functioneel ingezet kan worden [4](#page=4).
5. **Handeling:** Professioneel gedrag gericht op belanghebbenden, zoals trainen of coachen [4](#page=4).
### 2.2 Formuleren van onderzoeksdoelstellingen en vraagstellingen
Dit onderdeel richt zich op het specificeren wat precies onderzocht moet worden [4](#page=4).
#### 2.2.1 Centrale vraag en onderzoeksdoelstelling
* **Centrale vraag:** Omschrijft in een specifieke, open vraag wat onderzocht moet worden en bakent het onderzoeksgebied af. Het antwoord hierop mondt uit in het eindproduct [4](#page=4).
* **Onderzoeksdoelstelling:** Een enkele zin die de exacte verwachting weergeeft omtrent het op te leveren eindresultaat. Deze moet SMART zijn [4](#page=4):
* **Specifiek:** Exacte beschrijving van verwachtingen [4](#page=4).
* **Meetbaar:** Hoe bewezen wordt dat de doelstelling is behaald [4](#page=4).
* **Acceptabel/Actiegericht:** Geeft aan wat er gedaan wordt. (Niet expliciet genoemd in dit deel, maar wel impliciet in de aard van doelstellingen) [4](#page=4).
* **Realistisch/Relevant:** Haalbaar en waardevol [4](#page=4).
* **Tijdgebonden:** Geeft een specifiek moment aan waarop de doelstelling behaald moet zijn [4](#page=4).
#### 2.2.2 Deelvragen
De centrale vraag wordt opgedeeld in deelvragen. Enquêtevragen zijn *niet* hetzelfde als deelvragen; enquêtevragen helpen deelvragen te beantwoorden. Er worden drie soorten vragen onderscheiden op basis van het onderzoeksdoel [5](#page=5):
1. **Verkennende vragen:** Gericht op het verkrijgen van nieuwe inzichten, vaak door literatuuronderzoek, gesprekken met experts of interviews [5](#page=5).
* *Voorbeeld:* Wat is de mening van werknemers over de bonussystemen in hun bedrijf [5](#page=5)?
2. **Beschrijvende vragen:** Gericht op het nauwkeurig verslaggeven van iets [5](#page=5).
* *Voorbeeld:* Hoeveel procent van de werknemers kiest voor een bedrijfswagen [5](#page=5)?
3. **Verklarende vragen:** Gericht op het verklaren van verbanden tussen variabelen [5](#page=5).
* *Voorbeeld:* Wat is de invloed van bonussystemen op de motivatie van werknemers [5](#page=5)?
### 2.3 Het uitwerken van het onderzoeksontwerp
Het onderzoeksontwerp specificeert hoe het onderzoek praktisch zal worden uitgevoerd. Belangrijke onderdelen zijn [5](#page=5):
#### 2.3.1 Eenheden bepalen
Dit zijn de objecten of subjecten waarop het onderzoek betrekking heeft, zoals individuen, groepen, organisaties of culturen [5](#page=5).
* **Eenheid van analyse:** De entiteit waarover in het onderzoek uitspraken worden gedaan [5](#page=5).
* **Eenheid van observatie:** De entiteit waarbij informatie wordt verzameld (de steekproef) [5](#page=5).
#### 2.3.2 Variabelen bepalen
Variabelen zijn meetbare kenmerken van de eenheden. Ze maken het mogelijk om eenheden te beschrijven. Voorbeelden zijn geslacht, leeftijd of nationaliteit [5](#page=5).
#### 2.3.3 Begrippen uitwerken (stipuleren)
Abstracte begrippen moeten worden uitgewerkt met een passende beschrijving om verwarring te voorkomen. Stipuleren betekent duidelijk en specifiek beschrijven wat met een term binnen het onderzoek bedoeld wordt [5](#page=5).
#### 2.3.4 Operationaliseren
Dit proces maakt abstracte concepten meetbaar. Als een concept niet direct meetbaar is, worden indicatoren gebruikt die wel direct meetbaar zijn en indirect het overkoepelende concept meten [5](#page=5).
#### 2.3.5 Relaties tussen variabelen
Bij het beschrijven van variabelen wordt nagedacht over hun onderlinge relaties, zoals samenhang of oorzaak-gevolg. Verbanden tussen variabelen worden onderzocht naar aanleiding van verklarende vragen. Een **theorie** is een beschrijving van een oorzaak- en gevolgverband tussen twee of meer variabelen [5](#page=5).
#### 2.3.6 Hypothesevorming
Een **hypothese** is een toetsbare veronderstelling over het verband tussen twee of meer gebeurtenissen of concepten. Deze kan worden getoetst tegen een nulhypothese die stelt dat de veronderstelling niet juist is [5](#page=5).
* **Deductieve onderzoeksmethode:** Start vanuit een bestaande theorie of model om een hypothese te formuleren en ontwerpt een methode om deze te toetsen [5](#page=5).
* **Inductieve onderzoeksmethode:** Ontwikkelt een theorie op basis van het verzamelen en analyseren van data door waarneming [5](#page=5).
### 2.4 Het schrijven van een onderzoeksvoorstel
Een onderzoeksvoorstel is een document dat de geplande aanpak, het doel en de uitvoering van een onderzoeksproject beschrijft. Het heeft twee hoofddoelen [3](#page=3) [6](#page=6):
1. **Overtuigen:** De opdrachtgever overtuigen van de haalbaarheid en relevantie van het onderzoek binnen de gestelde beperkingen [6](#page=6).
2. **Contracteren:** Een afspraak vastleggen met de opdrachtgever [6](#page=6).
#### 2.4.1 Inhoud van een onderzoeksvoorstel
De standaardinhoud van een onderzoeksvoorstel omvat [6](#page=6):
1. **Titel:** Geeft de inhoud van het voorstel zo goed mogelijk weer [6](#page=6).
2. **Aanleiding en probleem-beschrijving:** Een helder inzicht in de aanleiding, de context, essentiële kenmerken en kaders van het probleem, de gewenste versus huidige situatie, de informatiebehoefte, en aantonen van bekendheid met relevante literatuur [6](#page=6).
3. **Onderzoeksvragen en -doelstellingen:** Duidelijke uitwerking van de informatiebehoefte om het onderzoeksfocus aan te geven, exacte problemen, oorzaken, gevolgen en achterliggende variabelen te onderscheiden [6](#page=6).
4. **Methode:** Beschrijft hoe het onderzoek wordt uitgevoerd, waarom de gekozen methode het beste is om de doelstellingen te bereiken, en toont aan dat de methode zorgvuldig is overwogen in relatie tot de doelstellingen [6](#page=6).
5. **Tijdschema:** Een fasering van het onderzoek om de haalbaarheid te meten, vaak visueel weergegeven met een Gantt-diagram [6](#page=6).
6. **Middelen (haalbaarheid):** Een opsomming van benodigde financiën, toegang tot gegevens, benodigde uitrusting, software en vaardigheden [6](#page=6).
7. **Referenties:** Een lijst van gebruikte bronnen, met correcte verwijzingen [6](#page=6).
### 2.5 Het bepalen van een onderzoeksontwerp
Het onderzoeksontwerp vormt de methodologische verantwoording van hoe het onderzoek zal worden opgezet en waarom voor bepaalde methoden wordt gekozen. De "onderzoeksui" geeft een duidelijk beeld van de basis voor de keuze van methoden voor dataverzameling en kennisontwikkeling [8](#page=8).
#### 2.5.1 Onderzoeksfilosofieën of paradigma's
Deze vormen de buitenste schil en worden gekenmerkt door filosofische assumpties die bepalen welke vragen gesteld worden, welke methoden gebruikt worden en wat de doelen van het onderzoek zijn. Belangrijke assumpties zijn [8](#page=8):
* **Ontologisch:** Is de werkelijkheid objectief of een menselijke constructie [8](#page=8)?
* **Epistemologisch:** Hoe wordt kennis over de werkelijkheid verzameld [8](#page=8)?
Vier belangrijke paradigma's zijn [8](#page=8) [9](#page=9):
* **(Post)positivisme:** Gaat uit van een objectieve, meetbare realiteit. Natuurwetenschappelijk model, gericht op causale wetten en het toetsen van hypothesen [8](#page=8) [9](#page=9).
* **(Kritische) realisme:** Erkent een objectieve realiteit, maar stelt dat deze niet volledig observeerbaar of objectief kenbaar is [8](#page=8).
* **Interpretivisme (sociaal):** Gaat uit van een sociaal geconstrueerde, subjectieve realiteit die begrepen moet worden door deelname en participatie. Methoden zoals etnografie en case study zijn hierdoor gekenmerkt [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Pragmatisme:** Focust op de bruikbaarheid van kennis om problemen op te lossen en veranderingen teweeg te brengen [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.5.2 Onderzoeksstrategieën
Dit zijn algemene plannen die aangeven hoe de onderzoeker te werk zal gaan [10](#page=10).
* **Deductief:** Vertrekt vanuit een bestaande theorie of model om een hypothese te formuleren en te toetsen. Kenmerken zijn reductionisme en generalisatie [10](#page=10).
* **Inductief:** Verzamelt data om vervolgens categorieën te vormen, patronen te zoeken en een theorie of model te ontwikkelen. Is een voorbeeld van de interpretatieve methode [10](#page=10) [12](#page=12).
#### 2.5.3 Onderzoeksbenaderingen combineren
Het combineren van deductieve en inductieve benaderingen is niet altijd makkelijk. Een deductieve benadering is nuttig bij veel literatuur en een duidelijk theoretisch kader terwijl een inductieve benadering geschikt is voor nieuwe onderwerpen met weinig literatuur en veel discussie [11](#page=11).
#### 2.5.4 Onderzoeksmethoden
Verschillende methoden worden ingezet om data te verzamelen [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13):
* **Experiment:** Kenmerkt zich door minstens twee groepen (experimenteel en controle), willekeurige toedeling (randomisatie), manipulatie door de onderzoeker, controle op externe invloeden, en bij voorkeur een nulmeting en nameting [11](#page=11).
* **Laboratoriumonderzoek:** Model uit exacte wetenschappen, gericht op causale verbanden [11](#page=11).
* **Quasi-experiment:** Werkt met bestaande groepen [12](#page=12).
* **Nabootsing:** Via computersimulatie, spelsimulatie of schaalmodel [12](#page=12).
* **Surveyonderzoek:** Verzamelen van kwantitatieve gegevens via een gestructureerde vragenlijst (enquête/gestructureerd interview). Efficiënt voor grote populaties [12](#page=12).
* **Case study (gevalstudie):** Gericht op het begrijpen en verklaren van een verschijnsel in zijn context, vaak met 'waarom' en 'hoe' vragen. Kan enkelvoudig of meervoudig zijn en maakt gebruik van triangulatie. Past bij het interpretivistische paradigma [12](#page=12).
* **Action research:** Gericht op het oplossen van problemen en het teweegbrengen van verandering, waarbij de onderzoeker actief deelneemt. Past bij het pragmatisme [12](#page=12).
* **Grounded theory:** Een kwalitatieve, inductieve methode gericht op theorieontwikkeling op basis van systematisch verzamelde data [12](#page=12).
* **Etnografie:** Een inductieve methode uit de culturele antropologie, gericht op het beschrijven en verklaren van de realiteit zoals ervaren door de onderzochten. Gebruikt vaak participatieve observaties [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Archiefonderzoek/documentenanalyse:** Gebruikt administratieve data en documenten als voornaamste bron. Geschikt voor de studie van veranderingen over tijd [13](#page=13).
#### 2.5.5 Meervoudige methoden
Het combineren van methoden kan plaatsvinden binnen kwantitatief (multimethode) of kwalitatief onderzoek (multimethode). Monomethode gebruikt één methode, multimethode meer dan één. **Gemengde methode** combineert zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden. Het gebruik van meerdere methoden kan de triangulatie van data vereenvoudigen [14](#page=14).
#### 2.5.6 Tijdshorizonten
* **Dwarsdoorsnede-onderzoek (cross-sectioneel):** Bestudeert een verschijnsel op een specifiek tijdstip (momentopname) [14](#page=14).
* **Longitudinaal onderzoek:** Bestudeert veranderingen en ontwikkelingen door herhaaldelijke meting of waarneming over tijd. Noodzakelijk voor causaliteit [14](#page=14).
#### 2.5.7 Kwaliteit van onderzoeksdata
* **Betrouwbaarheid:** De mate waarin dataverzamelingstechnieken en analyseprocedures bij herhaling tot dezelfde bevindingen leiden. Kan aangetast worden door subjectfouten, deelnemersbias, waarnemersfouten of waarnemersbias [14](#page=14) [8](#page=8).
* **Validiteit:** Geeft aan of de resultaten werkelijk gaan over datgene waarover ze lijken te gaan; meet je wat je wilt meten?. Kan aangetast worden door geschiedenis, instrumentatie, mortaliteit, maturatie, ambiguïteit van causale richting, testeffecten en ontoereikende tijdshorizon [15](#page=15) [8](#page=8).
* **Generaliseerbaarheid (externe validiteit):** Hoe goed onderzoeksresultaten toepasbaar zijn buiten de onderzochte situatie. Bij kleine of unieke cases is begrijpen van de specifieke situatie belangrijker dan brede generalisatie [16](#page=16).
> **Tip:** Het begrijpen van de verschillende onderzoeksparadigma's is cruciaal, omdat deze de basis vormen voor de gekozen onderzoeksstrategie en methoden.
> **Voorbeeld:** Een onderzoeker die de invloed van een nieuwe marketingcampagne op de verkoop wil meten, kan een experimenteel ontwerp gebruiken met een experimentele groep die de campagne ervaart en een controlegroep die dat niet doet. De resultaten van de metingen vóór en na de interventie zullen dan worden geanalyseerd om de validiteit en betrouwbaarheid van de conclusies te waarborgen.
---
# Literatuurstudie en dataverzamelingstechnieken
Dit deel van de studiehandleiding richt zich op de essentiële stappen van literatuuronderzoek en de diverse technieken voor dataverzameling die gebruikt kunnen worden in wetenschappelijk onderzoek.
## 3. Literatuurstudie en dataverzamelingstechnieken
Een grondige literatuurstudie vormt de basis voor elk onderzoek, door bestaande kennis kritisch te analyseren, te evalueren en te integreren met het eigen onderzoek. Gelijktijdig biedt dit hoofdstuk een overzicht van diverse dataverzamelingstechnieken, variërend van experimenten en surveys tot casestudies en interviews, elk met hun specifieke toepassingen en overwegingen ten aanzien van kwaliteit en generaliseerbaarheid.
### 3.1 Literatuurstudie
Een literatuurstudie, ook wel een kritisch literatuuroverzicht genoemd, is een gedetailleerde en verantwoorde analyse van de sterke en zwakke punten van bestaande literatuur op een bepaald gebied. Het doel is om de onderzoeker op de hoogte te brengen van wat er reeds bekend is binnen het onderzoeksgebied, wat essentieel is voor het ontwikkelen van een goed begrip en inzicht in relevante theorie en onderzoek [18](#page=18).
#### 3.1.1 Doelen van een literatuurstudie
* Het ontwikkelen van een diepgaand begrip en inzicht in relevante theorie en onderzoek [18](#page=18).
* Zorgen dat onderzoek pas wordt gestart nadat de relevante literatuur is geraadpleegd [18](#page=18).
* Het logisch presenteren van hoofdpunten uit de literatuur en deze in verband brengen met het eigen onderzoek [18](#page=18).
* Onderzoeksvragen uitwerken [18](#page=18).
* Onderzoeksmogelijkheden die tot nu toe impliciet bleven, belichten [18](#page=18).
* Het vinden van expliciete aanbevelingen voor verder onderzoek [18](#page=18).
* Inzicht verkrijgen in geschikte methoden, strategieën en technieken voor het onderzoek, zoals het bepalen van variabelen [18](#page=18).
* Het leren van kritisch lezen en het inschatten van de bruikbaarheid van bronnen door effectief en bewust lezen [19](#page=19).
#### 3.1.2 Kritisch lezen
Kritisch lezen houdt in dat men niet alleen de basiskennis over een onderwerp beheerst, maar ook de literatuur begrijpt, erover nadenkt en deze analyseert. Een kritisch oordeel vereist het vermogen om [19](#page=19):
* De meest relevante theorieën en erkende experts te identificeren en te beoordelen [19](#page=19).
* Onderzoek te bespreken dat ingaat tegen eigen ideeën [19](#page=19).
* Argumenten te rechtvaardigen door te verwijzen naar eerder onderzoek [19](#page=19).
* Eigen ideeën te verantwoorden [19](#page=19).
* Een beredeneerd oordeel te geven over de waarde en relevantie van het onderzoek van anderen, en de verhouding tot eigen onderzoeksvragen duidelijk te maken [19](#page=19).
* Objectief te zijn bij het bespreken van literatuur en bewijsmateriaal te gebruiken voor argumenten [19](#page=19).
* Onderscheid te maken tussen feiten en meningen [19](#page=19).
* Gebieden aan te wijzen waar nieuw onderzoek nodig is, zoals inconsistenties in huidige kennis, ontbrekende delen in bestaande onderzoeken, de behoefte aan verder testen van onderzoeksresultaten, of onvoldoende bewijs [19](#page=19).
#### 3.1.3 Inhoud van een kritisch literatuuroverzicht
De inhoud omvat doorgaans:
* Het bepalen en kritisch vergelijken van de belangrijkste begrippen [19](#page=19).
* Het beschrijven van bestaande discussies over het onderwerp [19](#page=19).
* Het presenteren van de belangrijkste wetenschappelijke theorieën [19](#page=19).
* Het aantonen dat de kennis op het betreffende gebied up-to-date is [19](#page=19).
* Het maken van duidelijke verwijzingen naar bronnen om plagiaat te voorkomen [19](#page=19).
#### 3.1.4 Structuur van een kritisch literatuuroverzicht
De structuur is vaak flexibel, maar een veelgebruikte standaardstructuur is die van een "trechter", beginnend breed en geleidelijk versmallend naar de specifieke onderzoeksvragen en -doelstellingen [19](#page=19) [24](#page=24).
#### 3.1.5 Planning van een literatuurstudie
Het plannen van een literatuurstudie is een tijdrovend proces. Een effectieve strategie omvat [20](#page=20):
* **Definiëren van trefwoorden:** Identificeren van kernbegrippen, auteurs, theorieën, stromingen of modellen die relevant zijn voor de onderzoeksvragen (inclusiecriteria), en zaken waarnaar niet gezocht zal worden (exclusiecriteria). Duidelijkheid over taal, gebied, bedrijfssector, geografisch gebied, publicatieperiode en het soort literatuur is hierbij belangrijk [20](#page=20).
* **Genereren van zoektermen:** Woorden of combinaties van woorden die de kern van de onderzoeksvragen weergeven en als zoekopdracht in databases worden ingevoerd. Methoden zoals brainstormen (divergerend denken gevolgd door convergente selectie) en het opstellen van relevantiebomen (van breed naar gedetailleerd) zijn nuttig. Het bespreken van ideeën met anderen kan helpen bij het verfijnen en verhelderen van zoektermen [20](#page=20).
#### 3.1.6 Beschikbare literatuurbronnen
Literatuurbronnen kunnen worden ingedeeld op basis van hun informatieve flow:
* **Primaire bronnen:** De oorspronkelijke publicatie van een werk, zoals rapporten, dissertaties, overheidsdocumenten, maar ook ongepubliceerde documenten zoals brieven en memo's. Rapporten en congresverslagen zijn steeds vaker online te vinden, maar betrouwbaarheid moet gecontroleerd worden. Dissertaties bieden unieke en gedetailleerde informatie maar zijn vaak moeilijk toegankelijk [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Secundaire bronnen:** Informatie uit primaire bronnen, toegankelijk voor een breder publiek. Belangrijke secundaire bronnen zijn tijdschriften (wetenschappelijke en vaktijdschriften) en boeken (inclusief handboeken). Wetenschappelijke tijdschriften publiceren peer-reviewed artikelen, terwijl vaktijdschriften een meer praktisch karakter hebben en niet altijd gecontroleerd worden. Kranten bieden actuele informatie maar kunnen eenzijdig zijn [21](#page=21).
* **Tertiaire bronnen/zoekmiddelen:** Hulpmiddelen die helpen bij het zoeken naar primaire en secundaire literatuur, zoals indices, citatie-indices en abstracts. Databases en websites van uitgevers vallen hieronder en maken het zoeken eenvoudiger [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 3.1.7 Zoeken in de literatuur
Het zoeken kan plaatsvinden met behulp van tertiaire literatuur en op internet [22](#page=22).
* **Zoeken met tertiaire literatuur:** Het gebruik van databases met trefwoordcombinaties is essentieel. Booleaanse logica (AND, OR, NOT) helpt bij het combineren, beperken of uitbreiden van zoekopdrachten [22](#page=22).
* **Zoeken op internet:** Kwaliteit van internetbronnen is cruciaal; betrouwbaarheid, actualiteit, status en volledigheid moeten beoordeeld worden. Zoekmachines zoals Google Scholar doorzoeken specifiek wetenschappelijke artikelen [22](#page=22).
#### 3.1.8 Literatuur beoordelen
Na het opzoeken van literatuur moet de relevantie en waarde ervan worden beoordeeld. Dit hangt af van de onderzoeksvragen en -doelstellingen. Ook de toereikendheid van de gevonden literatuur moet worden beoordeeld, oftewel of er genoeg is gelezen [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 3.1.9 Literatuur vastleggen
Aantekeningen maken helpt bij het nadenken over verbanden en het vastleggen van bibliografische details (voor de bibliografie/literatuurlijst) en korte samenvattingen van de inhoud. Het APA-systeem wordt vaak gebruikt voor referentie [23](#page=23).
#### 3.1.10 Plagiaat
Plagiaat is het presenteren van het werk en de ideeën van anderen als het eigen werk zonder de oorspronkelijke bron te noemen. Dit omvat zowel het stelen van informatie als het verkeerd parafraseren of citeren [24](#page=24).
### 3.2 Dataverzamelingstechnieken
Dataverzamelingstechnieken variëren afhankelijk van het onderzoeksdoel en de aard van de te onderzoeken fenomenen. Elke methode heeft zijn eigen kenmerken, voordelen en nadelen.
#### 3.2.1 Experimenteel onderzoek
Een experiment is een onderzoeksmethode waarbij de onderzoeker zaken manipulatief opstelt. Kenmerken van een experimenteel onderzoek zijn:
* Formulering van minimaal twee groepen: een experimentele groep en een controlegroep [11](#page=11).
* Willekeurige toedeling van proefpersonen of -objecten aan beide groepen (randomisatie) [11](#page=11).
* De onderzoeker bepaalt welke groep aan de interventie wordt blootgesteld [11](#page=11).
* De onderzoeker zorgt voor minimale invloeden van buitenaf [11](#page=11).
* Bij voorkeur een nulmeting voor de interventie, naast een nameting [11](#page=11).
Varianten van experimenteel onderzoek omvatten laboratoriumonderzoek in exacte wetenschappen, quasi-experimenten (werken met bestaande groepen) en simulaties [12](#page=12).
#### 3.2.2 Surveyonderzoek (enquête)
Dit is een methode voor het verzamelen van kwantitatieve gegevens via een gestructureerde, gestandaardiseerde vragenlijst. Surveyonderzoek is efficiënt voor het verzamelen van grote hoeveelheden data van omvangrijke populaties en kan leiden tot resultaten die representatief zijn voor die populatie [12](#page=12).
#### 3.2.3 Case study (gevalstudie)
Een casestudy richt zich op het begrijpen en verklaren van een verschijnsel in zijn context, met nadruk op 'waarom' en 'hoe' vragen [12](#page=12).
* **Enkelvoudige case:** Focust op een extreme, unieke of kritieke case [12](#page=12).
* **Meervoudige case:** Gebruikt meerdere cases om de generaliseerbaarheid van bevindingen te toetsen [12](#page=12).
De casestudymethode maakt gebruik van triangulatie, wat betekent dat verschillende databronnen en methoden worden gecombineerd om de betrouwbaarheid van de data te verhogen. Vaak wordt een selecte of strategische steekproef gebruikt, en het interpretativistische paradigma is hierbij relevant [12](#page=12).
#### 3.2.4 Action research (actieonderzoek)
Actieonderzoek is gericht op het oplossen van problemen of het teweegbrengen van verandering. De onderzoeker neemt actief deel aan het onderzochte proces en betrekt de betrokken actoren. De klemtoon ligt op 'hoe'-vragen en de resultaten hebben vaak implicaties buiten het directe project. Dit sluit aan bij het pragmatisme [12](#page=12).
#### 3.2.5 Grounded theory (gegronde theorie)
Grounded theory is een kwalitatieve onderzoeksmethode gericht op theorieontwikkeling, en is een goed voorbeeld van de inductieve methode. Op basis van systematisch verzamelde en geanalyseerde data wordt een theorie ontwikkeld die gedrag kan voorspellen en verklaren [12](#page=12).
#### 3.2.6 Etnografie
Etnografie, een inductieve methode ontleend aan culturele antropologie, beschrijft en verklaart de realiteit zoals ervaren door de onderzochte personen. Het maakt gebruik van observaties, interviews en veldnota's. Hoewel ook gebruikt in managementonderzoek, is het relatief zeldzaam. Etnografie heeft raakvlakken met de casestudy, maar focust meer op interacties binnen groepen en samenlevingen. De klemtoon ligt hierbij op participatieve observatie [13](#page=13).
#### 3.2.7 Archiefonderzoek/documentenanalyse
Administratieve data en documenten vormen de voornaamste bron van data. Deze methode is zeer geschikt voor de studie van veranderingen over langere tijd en kan gebruikt worden voor media- of bedrijfsdocumentanalyse [13](#page=13).
### 3.3 Meervoudige methoden (Mixed Methods)
* **Kwantitatief onderzoek met multimethode:** Gebruik van meer dan één kwantitatieve methode voor gegevensverzameling en analyse [14](#page=14).
* **Kwalitatief onderzoek met multimethode:** Gebruik van meer dan één kwalitatieve methode voor gegevensverzameling en analyse [14](#page=14).
* **Monomethode:** Gebruik van een enkele gegevensverzamelingsmethode en bijbehorende analyseprocedures [14](#page=14).
* **Multimethode:** Gebruik van meer dan één gegevensverzamelingsmethode en bijbehorende analyseprocedures [14](#page=14).
* **Gemengde methode (Mixed Methods):** Gebruik van zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden en procedures voor gegevensverzameling en analyse in één onderzoeksontwerp. Het gebruik van meerdere methoden kan de data-triangulatie vereenvoudigen [14](#page=14).
### 3.4 Tijdshorizonten
* **Dwarsdoorsnede-onderzoek (cross-sectioneel):** Bestudeert een verschijnsel op een specifiek tijdstip; een momentopname [14](#page=14).
* **Longitudinaal onderzoek:** Bestudeert veranderingen en ontwikkelingen door herhaaldelijke meting of waarneming over tijd. Dit is noodzakelijk voor het vaststellen van causaliteit [14](#page=14).
### 3.5 Kwaliteit van onderzoeksdata
#### 3.5.1 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid is de mate waarin dataverzamelingstechnieken en analyseprocedures tot dezelfde bevindingen leiden bij herhaling. Betrouwbaarheid kan worden aangetast door [14](#page=14):
* **Subject- of deelnemersfout:** Afwijkend gedrag van deelnemers omdat ze weten dat ze worden bestudeerd [14](#page=14).
* **Subject- of deelnemersbias:** Deelnemers geven onnauwkeurige antwoorden om onderzoeksresultaten te vervormen [15](#page=15).
* **Waarnemersfout:** Systematische fouten gemaakt door waarnemers [15](#page=15).
* **Waarnemersbias:** Waarnemers nemen onbewust hun eigen ideeën mee in de interpretatie van gegevens [15](#page=15).
#### 3.5.2 Validiteit
Validiteit geeft aan of de resultaten werkelijk gaan over datgene waarover ze lijken te gaan; meet je wat je wilt meten?. Validiteit kan worden aangetast door [15](#page=15):
* **Geschiedenis:** Invloed van externe gebeurtenissen vlak voor of tijdens het onderzoek [15](#page=15).
* **Instrumentatie:** Verandering in meetmethode tussen metingen [15](#page=15).
* **Mortaliteit:** Uitval van deelnemers tijdens het onderzoek [15](#page=15).
* **Maturatie:** Tijdgebonden veranderingen die vanzelf optreden (bv. veranderde opinies) [16](#page=16).
* **Ambiguïteit omtrent de causale richting:** Onzekerheid over welke variabele oorzaak of gevolg is [16](#page=16).
* **Test (bv. mere-measurement-effect)** [16](#page=16).
* **Uitval (bv. Healthy worker effect)** [16](#page=16).
* **Ontoereikende tijdshorizon** [16](#page=16).
#### 3.5.3 Generaliseerbaarheid (externe validiteit)
Generaliseerbaarheid is de mate waarin onderzoeksresultaten toepasbaar zijn buiten de onderzochte situatie. Bij kleine of unieke cases ligt de focus op begrip van die specifieke situatie, niet op brede generalisatie [16](#page=16).
### 3.6 Dataverzamelingstechnieken in Detail
#### 3.6.1 Experimentele en quasi-experimentele ontwerpen
* **Experimenteel onderzoek:** Gebruikt minimaal twee groepen (experimenteel en controlegroep), randomisatie, manipulatie van een onafhankelijke variabele, controle op externe invloeden en idealiter een nul- en nameting. Het doel is het bestuderen van causale verbanden [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Quasi-experiment:** Werkt met bestaande groepen in plaats van willekeurig toegewezen groepen [12](#page=12).
#### 3.6.2 Surveyonderzoek
* **Kenmerken:** Kwantitatieve gegevensverzameling via een gestructureerde vragenlijst. Geschikt voor 'wie, wat, waar, hoeveel' en verklarende vragen (bv. verbanden tussen variabelen). Resultaten kunnen representatief zijn voor de populatie [12](#page=12).
* **Soorten vragenlijsten:** Keuze hangt af van populatiekenmerken, vereiste persoon, steekproefomvang, verwachte respons, soorten vragen, mogelijkheid tot tonen van media, aantal vragen, beschikbare tijd, financiële middelen, rol van interviewer en data-invoer [52](#page=52).
* **Operationaliseren:** Abstracte begrippen (concepten) meetbaar maken door het bepalen van variabelen en indicatoren. Bestaande, gevalideerde vragenlijsten hebben de voorkeur [50](#page=50) [53](#page=53).
* **Validiteit en betrouwbaarheid:** Beoordeeld op basis van interne validiteit, inhoudsvaliditeit, constructvaliditeit en predictieve validiteit. Betrouwbaarheid wordt getoetst via test-hertest, interne consistentie en controlevragen [53](#page=53).
* **Opstellen van vragen:** Open vragen, gesloten vragen (lijstvragen, categorievragen, rangordevragen, schaal-/beoordelingsvragen, matrixvragen), kwantiteitsvragen en filtervragen. Formulering vereist aandacht voor lexicale, idiomatische en empirische betekenis, en grammatica [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Ontwerp van de vragenlijst:** Logische volgorde van vragen (gebruikmakend van filtervragen) en een gebruiksvriendelijke opmaak. Het doel van de vragenlijst moet duidelijk worden uitgelegd in een begeleidende brief [54](#page=54) [55](#page=55).
* **Aanbieden:** Online, per post, uitreiken/ophalen, of telefonisch [55](#page=55).
#### 3.6.3 Gestructureerde waarneming
Het kwantificeren van gedrag door systematisch waarnemen, vastleggen en analyseren. Een coderingsschema helpt hierbij [50](#page=50).
#### 3.6.4 Gestructureerde interviews (kwantitatief)
Een methode waarbij de interviewer respondenten dezelfde vragen stelt in een vaste volgorde en antwoorden registreert. Geschikt voor beschrijvend en verklarend onderzoek [51](#page=51).
#### 3.6.5 Case study
Focust op het diepgaand begrijpen van een fenomeen in zijn context. Maakt gebruik van diverse databronnen (triangulatie) [12](#page=12).
#### 3.6.6 Action research
Gericht op probleemoplossing en verandering, waarbij de onderzoeker actief participeert [12](#page=12).
#### 3.6.7 Etnografie
Beschrijft en verklaart de leefwereld van onderzochte personen zoals zij die ervaren, met nadruk op participatieve observatie [13](#page=13).
#### 3.6.8 Archiefonderzoek/documentenanalyse
Gebruikt bestaande administratieve data en documenten als bron [13](#page=13).
#### 3.6.9 Participerende waarneming (observatie)
De onderzoeker neemt deel aan de activiteiten van de onderzochte groep om hun leefwereld te begrijpen. Er zijn verschillende rollen mogelijk: compleet participerend, compleet waarnemend, waarnemer als participant, en participant als waarnemer. Data wordt verzameld als primaire waarneming (objectief), secundaire waarneming (interpretatief) en ervaringsdata (gevoelens van de onderzoeker). Nadelen zijn tijdrovendheid, ethische dilemma's, mogelijke observatiebias en moeilijkheden bij data-vastlegging [65](#page=65) [66](#page=66) [67](#page=67).
#### 3.6.10 Interviews (kwalitatief)
Gericht verzamelen van data in gesprek met één of meerdere personen [68](#page=68).
* **Soorten vragen:** Open vragen voor beschrijvingen, verdiepende vragen voor doorvragen, analytische reflectie (parafraseren), gesloten vragen voor specifieke informatie, en kritische incidentenmethode voor concrete ervaringen. Suggestieve vragen dienen te worden vermeden [68](#page=68) [69](#page=69).
* **Mate van structuur:** Gestructureerde interviews (met standaard vragenlijst, kwantitatief), semi-gestructureerde interviews (thema's vast, flexibel in volgorde, kwalitatief), en ongestructureerde interviews (diepte-interviews, informeel) [70](#page=70).
* **Individueel vs. groepsinterview:** Individuele interviews zijn geschikt voor privéonderwerpen en diepgang, terwijl groepsinterviews (waaronder focusgroepen) goed zijn voor ideeëngeneratie en oriëntatie [70](#page=70).
* **Via internet:** Synchrone (real-time) en asynchrone (offline) interviews zijn mogelijk via internetfora, e-mail [71](#page=71).
* **Kwaliteit en problemen:** Respondentbias en interviewerbias kunnen de validiteit aantasten. Generaliseerbaarheid en validiteit kunnen uitdagingen zijn. Goede voorbereiding, neutraal taalgebruik, vertrouwen creëren en een luisterende houding zijn cruciaal. Audio-opnames en transcriptie zijn belangrijk, waarbij toestemming vereist is [71](#page=71) [72](#page=72).
### 3.7 Kwaliteitseisen en Overwegingen
#### 3.7.1 Betrouwbaarheid en Validiteit
Deze concepten zijn cruciaal voor de kwaliteit van de data. Betrouwbaarheid zorgt voor consistentie bij herhaling, terwijl validiteit garandeert dat gemeten wordt wat bedoeld wordt [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 3.7.2 Generaliseerbaarheid
De mate waarin bevindingen buiten de specifieke onderzoekssituatie toepasbaar zijn. Dit is sterk afhankelijk van de gekozen steekproefmethode en -omvang [16](#page=16) [41](#page=41).
#### 3.7.3 Steekproeven
* **Populatie en Steekproef:** Een populatie is de groep waarin men geïnteresseerd is; een steekproef is een selectie uit deze populatie [41](#page=41).
* **Representativiteit:** Een steekproef moet een correcte afspiegeling zijn van de populatie om generalisatie mogelijk te maken [41](#page=41).
* **Steekproefkader:** Een lijst of database van de populatie om willekeurige selectie te faciliteren [41](#page=41).
* **Aselecte vs. Selecte steekproef:** Bij aselecte steekproeven heeft elke case een gelijke kans om geselecteerd te worden; bij selecte steekproeven is deze kans onbekend of niet gelijk [41](#page=41).
* **Aselecte methoden:** Enkelvoudige aselecte, systematische, gestratificeerde, en clustersteekproef [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46).
* **Selecte methoden:** Quotasteekproef, doelgerichte steekproef, sneeuwbalsteekproef, zelfselecterende steekproef, en gemakssteekproef [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Steekproefomvang:** Grotere steekproeven leiden tot meer nauwkeurigheid, maar moeten worden afgewogen tegen beschikbare tijd en middelen [42](#page=42).
* **Fouten:** Type 1 en Type 2 fouten bij hypothesetoetsing [43](#page=43).
* **Respons:** Het deel van de steekproef dat daadwerkelijk deelneemt. Non-respons kan de representativiteit aantasten [43](#page=43).
#### 3.7.4 Secundaire data
Data die oorspronkelijk voor een ander doel zijn verzameld. Soorten zijn documentaire data, secundaire enquêtegegevens en data uit meervoudige bronnen. Beoordeling van secundaire gegevensbronnen omvat globale en precieze geschiktheid, inclusief betrouwbaarheid en validiteit [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 3.7.5 Kwalitatieve data-analyse
Kwalitatieve data is niet-gestandaardiseerd en complex. Analyse omvat condenseren, categoriseren en structureren om patronen en thema's te ontdekken. Methoden zijn onder andere sjabloonanalyse, analytische inductie, grounded theory, discoursanalyse en narratieve analyse. CAQDAS (Computer-assisted qualitative data analysis) software kan hierbij ondersteunen [73](#page=73) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77) [78](#page=78).
---
# Data-analyse en rapportage
Dit thema behandelt de analyse van zowel kwantitatieve als kwalitatieve data, van de voorbereiding tot de interpretatie en rapportage van de onderzoeksresultaten.
### 4.1 Kwantitatieve data-analyse
Kwantitatieve data-analyse omvat het voorbereiden, verkennen, representeren en beschrijven van numerieke data met behulp van statistische methoden [56](#page=56).
#### 4.1.1 Data voorbereiden in de computer invoeren en controleren
Het correct invoeren en controleren van data is een cruciale eerste stap. Dit begint met het bepalen van het meetniveau van de variabelen, wat invloed heeft op de mogelijke analysemethoden [56](#page=56) [57](#page=57).
* **Meetniveaus:**
* **Categorische schaal:** Variabelen waarvan de waarden in woorden worden uitgedrukt en elkaar uitsluiten. Dit kan nominaal of ordinaal zijn [57](#page=57).
* **Nominaal:** Beschrijvend, waarden sluiten elkaar uit, geen logische volgorde. Alleen de modus kan berekend worden [57](#page=57).
* **Ordinaal:** Waarden sluiten elkaar uit en hebben een bepaalde volgorde. Modus en mediaan kunnen berekend worden [57](#page=57).
* **Dichotome data:** Beschrijvende variabelen met slechts twee mogelijke waarden [57](#page=57).
* **Numerieke schaal:** Variabelen waarvan de waarden in getallen worden uitgedrukt. Dit kan interval- of ratiomeetniveau zijn [57](#page=57).
* **Intervalmeetniveau:** Gelijkmatige afstand tussen waarden, maar geen absoluut nulpunt. Optellen en aftrekken zijn mogelijk, delen en vermenigvuldigen niet. Modus, mediaan en rekenkundig gemiddelde kunnen berekend worden [57](#page=57).
* **Ratiomeetniveau:** Gelijkmatige afstand tussen waarden en een absoluut nulpunt. Optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen zijn mogelijk. Modus, mediaan en rekenkundig gemiddelde kunnen berekend worden [57](#page=57).
* **Continue en discrete variabelen:**
* **Continue variabelen:** Kunnen in theorie elke waarde aannemen binnen een bepaald gebied, mits nauwkeurig gemeten (bv. tijd om een race te lopen) [58](#page=58).
* **Discrete variabelen:** Waarden zijn afzonderlijke eenheden met een beperkt aantal mogelijke waarden (bv. schoenmaat) [58](#page=58).
* **Opmaak van data:** Data wordt vaak ingevoerd in een matrixvorm (datamatrix), waarbij kolommen variabelen representeren en rijen individuele cases [58](#page=58).
* **Coderen:** Het toekennen van numerieke codes aan variabelen en hun waarden om de analyse te vereenvoudigen [58](#page=58).
* **Numerieke data:** Feitelijke getallen kunnen gecodeerd worden, eventueel door minder gedetailleerde categorieën te vormen [58](#page=58).
* **Categorische data:** Een codeboek geeft een overzicht van variabelen, hun waarden en toegewezen codes. Dit helpt bij het ontwikkelen van categorieën en subgroepen [59](#page=59).
* **Ontbrekende data:** Elk data-element moet een code hebben, ook als er geen data is. Er zijn vier redenen voor ontbrekende data: niet van toepassing, non-respons, onbekend antwoord/geen mening, of gemiste/onduidelijke vraag [59](#page=59).
* **Data invoeren:** Verwijst naar specifieke slides (13, 14, 15) [58](#page=58).
* **Cases wegen:** Indien een steekproef onrepresentatief is, kunnen onvertegenwoordigde groepen zwaarder worden laten doorwegen met een weegfactor die niet groter is dan 1,5. Dit gebeurt door het responsiepercentage per stratum te berekenen en een gewicht toe te kennen volgens een specifieke formule [59](#page=59).
#### 4.1.2 Data verkennen en representeren
Het verkennen en representeren van data gebeurt vanuit de onderzoeksvraag, met aandacht voor frequentie, verschillen tussen categorieën, en verbanden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen univariaten (één variabele) en multivariaten (twee of meer variabelen) analyses [59](#page=59).
* **Tabellen en diagrammen:**
* Ontbrekende data mag niet worden meegenomen in de berekening van percentages [59](#page=59).
* **Cirkeldiagram:** Geschikt voor weinig variabelen (max 6-8) om aandeel te laten zien [59](#page=59).
* **Staafdiagram:** Voor ordinale of discrete variabelen [59](#page=59).
* **Histogram:** Voor continue variabelen op interval/rationiveau [59](#page=59).
* **Lijndiagram:** Voor twee interval/ratiovariabelen, waarbij één variabele een tijdsvariabele is [59](#page=59).
* **Univariate statistiek:** Het onderzoeken en presenteren van één variabele [59](#page=59).
* **Frequentietabel:** Wordt gebruikt om data te presenteren [59](#page=59).
* **Staafdiagrammen:** Nauwkeurigere weergave, gesorteerd in dalende of klimmende volgorde [60](#page=60).
* **Histogram:** Weergeven van de hoogste en laagste waarden voor continue data. De oppervlakte van de staven vertegenwoordigt de frequentie. Geen scheiding tussen staven benadrukt het continue karakter [60](#page=60).
* **Trend laten zien:** Alleen voor variabelen met numerieke (soms geordende) longitudinale data [60](#page=60).
* **Lijngrafiek:** Visueel sterk voor tijdperioden [60](#page=60).
* **Staafdiagram:** Voor discrete tijdperioden [60](#page=60).
* **Histogram:** Voor continue tijdsperioden [60](#page=60).
* Kan ook met tijdreeksanalyse en regressie-analyse of ARIMA [60](#page=60).
* **Aandeel laten zien:**
* **Cirkeldiagram:** Meest gebruikt, segmenten zijn evenredig met het aandeel van de totale waarde. Groeperen is nodig als er meer dan 6-8 segmenten zijn [60](#page=60).
* **Verdeling van de waarden laten zien:** Belangrijk voor statistische toetsen [60](#page=60).
* **Frequentiepolygoon:** Kan gebruikt worden met histogrammen (continue waarden) of staafdiagrammen (discrete waarden) [60](#page=60).
* **Boxplot:** Een methode om de verdeling te visualiseren [60](#page=60).
* **Bivariate en multivariate statistiek:** Het vergelijken van variabelen [61](#page=61).
* **Meervoudig staafdiagram (samengesteld):** Om hoogste en laagste waarden te vergelijken [61](#page=61).
* **Percentagecomponentstaafdiagram of meerdere cirkeldiagrammen:** Om aandeel van variabelen te vergelijken [61](#page=61).
* **Meervoudige lijngrafiek:** Elke lijn geeft een variabele weer voor het vergelijken van trends en conjuncties [61](#page=61).
* **Gestapeld staafdiagram:** Om totalen te vergelijken, waarbij de opbouw van het diagram de totalen bepaalt [61](#page=61).
* **Vergelijkende evenredige cirkeldiagrammen:** Om aandeel en totaal voor verschillende variabelen te vergelijken; het totale oppervlak van de cirkel representeert het totaal voor die variabele [61](#page=61).
* **Meervoudige frequentieveelhoeken of staafdiagrammen:** Om de verdeling van 3 of 4 variabelen te vergelijken [61](#page=61).
* **Verschillende boxplots:** Voor meer dan 4 variabelen [61](#page=61).
* **Scatterplot (spreidingsdiagram):** Om het verband tussen twee variabelen te laten zien, waarbij elke stip een case weergeeft. Een positief verband betekent dat waarden toenemen als de andere variabele toeneemt; een negatief verband is omgekeerd [61](#page=61).
#### 4.1.3 Data beschrijven met behulp van statistiek
Het beschrijven van data met statistiek kan zich richten op centrale tendentie en spreiding [61](#page=61).
* **Centrale tendentie:** Beschrijft de typische waarden in een dataset [61](#page=61).
* **Modus:** De waarde die het meest voorkomt. Zinvol voor beschrijvende data [62](#page=62).
* **Mediaan:** De middelste waarde na het sorteren van de data. Heeft geen invloed van extreme waarden [62](#page=62).
* **Rekenkundig gemiddelde:** De som van waarden gedeeld door het aantal waarden. Gevoelig voor extreme waarden [62](#page=62).
* **Spreiding bespreken:** Alleen mogelijk voor numerieke data [62](#page=62).
* **Bereik:** Verschil tussen de laagste en hoogste waarde. Vertegenwoordigt alleen extremen [62](#page=62).
* **Kwartielafstand:** Het verschil binnen de middelste 50% van de waarden. Het verschil tussen het derde en tweede kwartiel [62](#page=62).
* **Variatie:** Een spreidingsmaat die aangeeft hoe dicht waarden rond het gemiddelde liggen. Het is het kwadraat van de standaardafwijking. Het wordt berekend door de gekwadrateerde afwijkingen van het gemiddelde te middelen [62](#page=62).
* **Standaarddeviatie (standaardafwijking):** Beschrijft de spreiding van gegevens rond het gemiddelde. Het is de wortel uit de variatie, waardoor de spreiding weer op de oorspronkelijke schaal wordt uitgedrukt [62](#page=62).
* **Indexcijfer:** Een samenvattende gegevenswaarde die de verandering van kwantificeerbare variabelen in de loop van de tijd vereenvoudigt, berekend ten opzichte van een basisperiode. Een waarde groter dan 100 duidt op een toename ten opzichte van de basisperiode, en een waarde kleiner dan 100 op een afname [62](#page=62).
* Formule: Indexcijfer voor case = $\frac{\text{gegevenswaarde van case}}{\text{gegevenswaarde van basisperiode}} \times 100$ [62](#page=62).
### 4.2 Kwalitatieve data-analyse
Kwalitatieve data-analyse richt zich op het verkrijgen van inzicht en begrip van een fenomeen, vaak met een kleinere, gerichte steekproef. De data is complex, niet gestandaardiseerd en wordt gecondenseerd, gecategoriseerd en gestructureerd om thema's, patronen en verbanden te ontdekken. Het einddoel is een betekenisvolle analyse in verhaalvorm of theorieontwikkeling [64](#page=64) [73](#page=73).
#### 4.2.1 Data klaarmaken voor analyse
Het proces begint met transcriberen, waarbij de data letterlijk wordt uitgeschreven, inclusief non-verbale signalen, aarzelingen en stiltes. Transcripten moeten duidelijk onderscheid maken tussen vragen en antwoorden, en tussen de interviewer en geïnterviewde. Voor semigestructureerde interviews wordt een code uit de vragenlijst toegevoegd. De tekst moet veilig worden opgeslagen om anonimiteit en vertrouwelijkheid te garanderen, en gecontroleerd worden op fouten, eventueel met een 'member check' waarbij de transcriptie aan de geïnterviewde wordt teruggekoppeld [73](#page=73).
#### 4.2.2 Benaderen van kwalitatieve analyse
Kwalitatieve analyse kan inductief of deductief benaderd worden [74](#page=74).
* **Deductieve benadering:** Gebruikt bestaande theorie of literatuur om onderzoeksvragen te formuleren en de data-analyse te organiseren. Er is kritiek dat dit leidt tot een te beperkte kijk op de data [74](#page=74).
* **Inductieve benadering:** Probeert een theorie op te bouwen die gebaseerd is op de data. Kwalitatieve analyse is overwegend inductief [74](#page=74).
* **Grounded theory:** Een proces van dataverzameling en -analyse om een conceptueel kader te ontwikkelen [74](#page=74).
#### 4.2.3 Hoe gebeurt kwalitatieve analyse [1](#page=1)?
Er is geen standaardprocedure, maar er zijn enkele veelvoorkomende procedures [74](#page=74):
* **Betekenissen samenvatten (condenseren):** Het proces van het reduceren van data tot de kernboodschap [73](#page=73).
* **Data-eenheden indelen in categorieën (groeperen):** Het toekennen van relevante 'stukken' data aan de juiste categorieën [74](#page=74) [75](#page=75).
* **Coderen:** Het lezen van data, selecteren van relevante passages, en voorzien van een label of code. Codes kunnen aanvankelijk dicht bij de data staan en later abstracter worden [75](#page=75).
* **Codeerschema:** Een opzet van codes en categorieën die in de data naar voren komen [75](#page=75).
* **Eerlijkheid:** Quotes niet strategisch kiezen om een vooraf opgestelde 'storyline' te bevestigen; de boodschap van de geïnterviewde staat centraal [75](#page=75).
* **Openstaan voor interpretaties:** Verschillende interpretaties zijn mogelijk [75](#page=75).
* **Methode- en resultatensectie:** Uitleggen hoe interpretaties tot stand zijn gekomen [75](#page=75).
* **Betekenissen structureren aan de hand van een verhaal (ordenen):** Het organiseren van data om patronen te ontdekken, vaak geholpen door visualisaties [74](#page=74).
#### 4.2.4 Hoe gebeurt kwalitatieve analyse [2](#page=2)?
Kwalitatieve analyse kan soms gekoppeld worden aan kwantitatieve analyse, bijvoorbeeld voor hypotheseformulering of door kwalitatieve data te kwantificeren [75](#page=75).
* **Sjabloonanalyse:** Een hiërarchische template van datacodes of categorieën wordt gecreëerd en ontwikkeld. Het is een combinatie van inductie en deductie, waarbij de codelijst tijdens analyse wordt aangevuld. Het sjabloon wordt geoptimaliseerd door confrontatie met de data [75](#page=75).
* **Analytische inductie:** Het vastleggen van noodzakelijke voorwaarden of oorzaken van een bepaald verschijnsel. Dit gebeurt door strategisch gekozen cases te onderzoeken, hypothesen te toetsen en de verklaring aan te passen. Kritiek hierop is dat het kan leiden tot onaanvechtbare verklaringen [76](#page=76).
* **Grounded theory:** Een gestructureerde en systematische strategie om een theorie te ontwikkelen over een centraal thema uit de data [76](#page=76).
* **Open coderen:** Data opdelen in eenheden en categoriseren met een label, waarbij soortgelijke eenheden hetzelfde label krijgen [76](#page=76).
* **Axiaal coderen:** Verbanden zoeken tussen hoofdcategorieën en subcategorieën [76](#page=76).
* **Selectief coderen:** Hoofdcategorieën verder integreren om een 'grounded theory' te formuleren [77](#page=77).
* Steekproeven worden doelbewust geselecteerd, met kritieke cases om concepten en categorieën beter te ontwikkelen en verbanden te verkennen [77](#page=77).
* **Theoretische verzadiging:** Het punt waarop geen nieuwe data meer wordt verzameld die relevant is voor een categorie, en de categorieën en hun verbanden goed ontwikkeld en geverifieerd zijn [77](#page=77).
* **Discoursanalyse:** Een algemene benaming voor methoden die taal analyseren in een specifieke sociale context, en hoe taal de sociale werkelijkheid construeert. Het is maatschappij kritisch en kijkt naar belangen en dominante discoursen [77](#page=77).
* **Narratieve analyse:** Zoeken naar en onderzoeken van verhalen van respondenten om verbanden, relaties en sociaal geconstrueerde verklaringen te begrijpen. De aandacht gaat uit naar terugkerende verhalen en hun structuurelementen [77](#page=77).
* **Deductieve analyseprocedures:** Vertrekpunt zijn theoretische proposities. Patronen tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen worden vergeleken om theoretische uitgangspunten of hypothesen te toetsen. Dit lijkt op grounded theory, maar met een theoretisch vertrekpunt [78](#page=78).
* **Computer-assisted qualitative data analysis (CAQDAS):** Software zoals NVIVO en ATLAS.ti helpt bij verkennende analyses, coderen en hercoderen van grote hoeveelheden data. Het leren van deze software kan ingewikkeld zijn, maar het is nuttig voor het bewaren van overzicht [78](#page=78).
### 4.3 Rapport schrijven en presenteren
Het schrijven en presenteren van een onderzoeksverslag is een essentieel onderdeel van het onderzoeksproces [34](#page=34).
#### 4.3.1 Voorbereiding op het schrijven
Het is raadzaam om al vroeg in het onderzoek te beginnen met het vastleggen van ideeën, wat helpt bij het structureren van gedachten en het filteren van belangrijke literatuur. Het kennen van de functionaliteiten van tekstverwerkers, het ordenen van ideeën naar structuur, en het plannen van het schrijfproces (realistisch en met zelfdiscipline) zijn belangrijk. Het laten nalezen door 'tegenlezers' levert opbouwende kritiek op [35](#page=35).
#### 4.3.2 Structureren van het rapport
Een wetenschappelijk artikel of rapport heeft een specifieke structuur, die kan variëren afhankelijk van de doelgroep (wetenschap of management) [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Standaardstructuur voor een wetenschappelijk rapport:**
* **Samenvatting (Abstract):** Een kort overzicht van de hoofdpunten: doel, methode, resultaten en conclusie [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Voorwoord (optioneel):** Ideeën, opzet, bedankjes [36](#page=36).
* **Inhoudsopgave:** Geeft structuur aan het rapport [35](#page=35).
* **Inleiding:** Beschrijft de aanleiding, doel, belang van het onderzoek, en fungeert als een 'routekaart' voor de rest van het rapport [36](#page=36).
* **Literatuuroverzicht (Theoretisch kader):** Plaats het eigen onderzoek in een bredere context [36](#page=36).
* **Methode:** Beschrijft de gebruikte methoden, respondenten, instrumenten, interventie en analyses. Dit hoofdstuk is verplicht en moet de betrouwbaarheid en validiteit overtuigen. Gebruik van verleden tijd [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Resultaten:** Presenteert feiten uit het onderzoek, controleerbaar en visueel voorgesteld. Vermeld ook negatieve of ontbrekende resultaten [37](#page=37).
* **Conclusies:** Beantwoordt de onderzoeksvragen en doelen, gebaseerd op de resultaten, zonder nieuwe inzichten te presenteren die niet ondersteund worden [37](#page=37).
* **Aanbevelingen/Plan:** Concrete suggesties voor actie [36](#page=36).
* **Discussie:** Kritische terugblik op het onderzoek, beperkingen en waarde ervan in de praktijk of wetenschap [37](#page=37).
* **Bibliografie:** Alfabetisch gerangschikte lijst van gebruikte bronnen (bv. APA-stijl) [37](#page=37).
* **Bijlagen:** Materiaal dat de hoofdtekst ondersteunt maar niet essentieel is voor het begrip [37](#page=37).
* **Structuur voor een managementrapport:** Kan afwijken, met nadruk op aanbevelingen en plannen, en bevat een managementsamenvatting [36](#page=36).
* **Nummering:** Pagina's en hoofdstukken worden genummerd met Arabische cijfers, terwijl samenvatting, voorwoord en inhoudsopgave met Romeinse cijfers kunnen worden genummerd [36](#page=36).
#### 4.3.3 De lengte van het verslag
Richtlijnen voor de lengte moeten gevolgd worden; schrijven is schrappen [38](#page=38).
#### 4.3.4 De inhoud van het verslag organiseren
* **Titel:** Kort, bondig en adequaat de inhoud weergevend [38](#page=38).
* **Duidelijk verhaal vertellen:** Er moet een rode draad zijn die de lezer naar de conclusie leidt. Een nuttige controle is 'achterwaarts redeneren' [38](#page=38).
* **Lezer helpen informatie te vinden:** Gebruik subkoppen en signaalwoorden. Leid elk hoofdstuk kort in en sluit af met een samenvatting. Verduidelijk met tabellen en grafieken, na introductie [38](#page=38).
#### 4.3.5 Een geschikte schrijfstijl ontwikkelen
* **Stijl:** Helder, nauwkeurig en eenvoudig (Academisch Nederlands). Houd rekening met de doelgroep, wissel lange en korte zinnen af, beperk het gebruik van 'ik', 'wij' en 'men', gebruik heldere woorden, kwantificeer waar mogelijk en vermijd jargon (gebruik wel vaktermen). Parafraseer in plaats van te veel te citeren. Controleer spelling en grammatica [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Anonimiteit en vertrouwelijkheid:** Beloften van anonimiteit moeten worden nagekomen [39](#page=39).
* **Voortdurend herzien:** Het schrijfproces vereist continue revisie [39](#page=39).
#### 4.3.6 Mondelinge presentatie van het verslag
* **Doel bepalen:** Informeren, overtuigen, aansporen tot actie, of een combinatie hiervan [39](#page=39).
* **Voorbereiding:** Stel duidelijke doelstellingen, wek belangstelling, houd het duidelijk en eenvoudig [39](#page=39).
> **Tip:** Vertel het publiek van tevoren wat de doelstellingen zijn. Stel vragen om interactie te stimuleren [39](#page=39).
* **Visuele hulpmiddelen:** Kunnen het begrip vergroten en een professioneel karakter geven, maar kunnen ook afleiden of de inhoud ondergeschikt maken [39](#page=39).
* **De presentatie geven:** De inhoud moet waardevol, geloofwaardig, goed gedoseerd en getimed zijn. De spreker moet natuurlijk en helder formuleren [39](#page=39).
* **Praktische punten:** Lees de tekst niet voor, vertel niet alles maar alleen het beste, mooiste, opvallendste. Zorg voor een heldere structuur. Bereid je voor op vragen en overweeg deze te 'parkeren' voor na de presentatie. Vermijd jargon, wees concreet, geef voorbeelden, bevorder interactie en toon enthousiasme [39](#page=39).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Onderzoek | Doelbewust en methodisch zoeken naar nieuwe kennis in de vorm van antwoorden op vooraf gestelde vragen, uitgevoerd volgens een geplande werkwijze. |
| Fundamenteel onderzoek | Onderzoek met een primair wetenschappelijk doel, gericht op het uitbreiden van theorieën en het ontwikkelen van algemeen toepasbare richtlijnen, in plaats van het oplossen van een specifiek probleem. |
| Praktijkgericht onderzoek | Onderzoek dat wordt uitgevoerd naar aanleiding van een specifiek probleem of vraagstuk, vaak afkomstig uit het bedrijfsleven of de overheid, met als doel dit probleem op te lossen. |
| Onderzoeksproces | Het systematische verloop van onderzoek, bestaande uit verschillende fasen zoals probleemoriëntatie, doel- en vraagformulering, literatuurstudie, methodologische verantwoording, dataverzameling, data-analyse en rapportering. |
| Controleerbaarheid | Het criterium dat de transparantie en inzichtelijkheid van een onderzoek waarborgt, zodat beoordeeld kan worden wat er tijdens het onderzoek is gedaan en hoe tot resultaten is gekomen. |
| Betrouwbaarheid | De accuraatheid en nauwkeurigheid van de metingen binnen een onderzoek; hoe consistent de resultaten zouden zijn bij herhaalde metingen onder dezelfde omstandigheden. |
| Validiteit | De mate waarin een onderzoek meet wat het beoogt te meten; de nauwkeurigheid waarmee een concept of construct wordt weergegeven in de metingen. |
| Objectiviteit | Het voeren van onderzoek vanuit een neutraal standpunt, waarbij oordelen en subjectieve selecties worden vermeden, zodat de eigen mening of voorkeur van de onderzoeker of opdrachtgever geen invloed heeft op de resultaten. |
| Ethiek (in onderzoek) | De gedragsnormen die gehanteerd worden in onderzoek, met name hoe betrokken personen of entiteiten met respect en op correcte wijze worden behandeld tijdens het onderzoeksproces. |
| Methode | Een systematische en doelgerichte werkwijze om gegevens te verzamelen, te analyseren en te interpreteren binnen een onderzoek. |
| Techniek (in onderzoek) | Een specifieke activiteit die wordt uitgevoerd om gegevens te verzamelen, zoals een enquête, interview, observatie, test of simulatie. |
| Onderzoeksdoelstelling | Een formulering die aangeeft wat het onderzoek beoogt te bereiken of welk probleem het wil oplossen. |
| Onderzoeksvraagstelling | Een vraag die centraal staat in het onderzoek en de specifieke kennis die verworven moet worden, aangeeft. |
| Operationalisering | Het proces waarbij abstracte begrippen of variabelen uit een onderzoeksvraag of doelstelling worden vertaald naar concrete, meetbare aspecten die in het onderzoek gebruikt kunnen worden. |
| Onderzoeksvoorstel | Een document dat de planning van een onderzoeksproject beschrijft, inclusief aanleiding, doelstellingen, onderzoeksvragen, methodologie, tijdschema en benodigde middelen. |
| Term | Definitie |
| Aanleiding en Probleembeschrijving | Dit onderdeel van een onderzoeksvoorstel beschrijft helder de redenen voor het onderzoek en de context waarin het probleem zich afspeelt, inclusief de essentiële kenmerken van de opdracht en de kaders. Het omvat ook de beschrijving van de gewenste situatie ten opzichte van de huidige, de informatiebehoefte en aantonen van bekendheid met relevante literatuur. |
| Deductieve Onderzoeksmethode | Een onderzoeksmethode waarbij gestart wordt vanuit een bestaande theorie of model om een hypothese te formuleren. Vervolgens wordt een onderzoeksontwerp gemaakt om deze hypothese te toetsen. |
| Deelvragen | Vragen die voortkomen uit een centrale onderzoeksvraag en deze opdelen in kleinere, meer specifieke vragen. Ze helpen om de centrale vraag in detail te onderzoeken en de verschillende aspecten ervan te belichten. |
| Dwarsdoorsnede-onderzoek (=cross-sectioneel onderzoek) | Een onderzoeksbenadering die een verschijnsel bestudeert op een specifiek moment in de tijd, als een momentopname. Dit kan bijvoorbeeld door interviews af te nemen gedurende een korte periode of door een vragenlijst op één bepaald tijdstip uit te sturen. |
| Etnografie | Een inductieve onderzoeksmethode, ontleend aan de culturele antropologie, gericht op het beschrijven en verklaren van de realiteit waarin onderzochte personen leven of werken, vanuit hun eigen beleving en vormgeving. |
| Experiment | Een onderzoeksmethode gekenmerkt door de manipulatie van variabelen en de vergelijking van minimaal twee groepen (experimentele en controlegroep), waarbij willekeurige toedeling van proefpersonen of objecten plaatsvindt en externe invloeden zoveel mogelijk worden beperkt. |
| Formuleringsopdracht | De specifieke uitwerking van een opdracht die de vijf typen eindproducten kan omvatten: analyse, advies, ontwerp, fabricaat, en handeling. Dit vormt de basis voor het formuleren van de centrale vraag en de onderzoeksdoelstelling. |
| Generaliseerbaarheid (=externe validiteit) | De mate waarin onderzoeksresultaten toepasbaar zijn buiten de specifieke onderzochte situatie. Bij kleine of unieke cases ligt de focus op begrip van die specifieke situatie, en niet direct op brede generalisatie. |
| Grounded Theory | Een kwalitatieve onderzoeksmethode die als beste voorbeeld van de inductieve methode wordt beschouwd. Het doel is theorieontwikkeling op basis van systematisch verzamelde en geanalyseerde data, met als doel gedrag te voorspellen en te verklaren. |
| Haalbaarheid | Een criterium voor een goed onderzoeksonderwerp of onderzoeksvoorstel, dat aangeeft in hoeverre het gestelde doel bereikt kan worden binnen de bestaande beperkingen, zoals tijd, middelen (apparatuur, budget) en vaardigheden. |
| Hypothese | Een veronderstelling over het verband tussen twee of meer gebeurtenissen of concepten, die getoetst kan worden tegen een nulhypothese (die stelt dat de veronderstelling niet juist is). Dit wordt ook wel de alternatieve hypothese genoemd. |
| Indicatoren | Direct of indirect meetbare variabelen die worden gebruikt om abstracte concepten meetbaar te maken wanneer deze niet direct waarneembaar zijn. Ze helpen bij het operationaliseren van begrippen. |
| Inductieve Onderzoeksmethode | Een onderzoeksmethode waarbij data wordt verzameld en op basis van de analyse daarvan een theorie of model wordt ontwikkeld. Dit hangt nauw samen met het interpretivisme. |
| Instrumentatie (validiteit) | Een factor die de validiteit van een onderzoek kan aantasten, veroorzaakt door een verandering in de meetmethode tussen verschillende metingen, wat kan leiden tot afwijkende onderzoeksresultaten. |
| Interpretivisme | Een onderzoeksbenadering waarbij de realiteit als subjectief wordt beschouwd en kennis wordt verkregen door de beleving en betekenisgeving van individuen of groepen in kaart te brengen, vaak door diepgaand begrip te zoeken. |
| Informatiestructuur | De manier waarop informatie wordt georganiseerd en gepresenteerd binnen een onderzoeksvoorstel of -ontwerp, met als doel duidelijkheid te verschaffen over het onderzoeksplan en de gevolgde methodologie. |
| Longitudinaal onderzoek | Een onderzoeksbenadering waarbij veranderingen en ontwikkelingen over tijd worden bestudeerd door herhaaldelijke metingen of waarnemingen. Dit type onderzoek is vaak nodig om causaliteit vast te stellen. |
| Maturatie (validiteit) | Een factor die de validiteit van een onderzoek kan aantasten, gerelateerd aan tijdsgebonden veranderingen die vanzelf optreden, zoals veranderde opinies door maatschappelijke ontwikkelingen of nieuws. |
| Meervoudige Methoden | Het gebruik van meer dan één gegevensverzamelingsmethode en bijbehorende analyseprocedures binnen een onderzoeksontwerp. Dit kan zowel kwantitatieve, kwalitatieve als gemengde methoden omvatten. |
| Methodologische Verantwoording | Het proces van het bepalen en duidelijk maken waarom er voor een specifieke methode of methoden wordt gekozen om data te verzamelen en kennis te ontwikkelen binnen een onderzoeksproject. |
| Monomethode | Het gebruik van een enkele gegevensverzamelingsmethode en de bijbehorende analyseprocedures binnen een onderzoeksontwerp. |
| Nabootsing | Een onderzoeksmethode die gebruik maakt van simulaties, zoals computersimulaties, spelsimulaties of schaalmodellen, om verschijnselen te bestuderen of te onderzoeken. |
| Observational Study | Een onderzoeksbenadering waarbij wordt bestudeerd wat er in de realiteit gebeurt zoals dat van nature plaatsvindt, zonder interventie of manipulatie door de onderzoeker. |
| Onderzoek doen | Een systematisch proces met een duidelijk doel, waarbij een onderzoeker gegevens verzamelt en interpreteert om kennis te vergaren, problemen op te lossen of theorieën te ontwikkelen. |
| Onderzoekseffect | Een verzamelnaam voor verschillende soorten effecten die de validiteit van een onderzoek kunnen beïnvloeden, zoals het 'mere-measurement-effect' (waarbij meting zelf het gedrag beïnvloedt) of het 'healthy worker effect' (waarbij werkende populaties gezonder lijken). |
| Onderzoeksfilosofie / Paradigma | De fundamentele aannames en standpunten die de basis vormen van een sociaal-wetenschappelijk onderzoek, bepalend voor de soorten vragen die gesteld worden, de gebruikte methoden en de doeleinden van het onderzoek. Voorbeelden zijn positivisme, interpretivisme en pragmatisme. |
| Onderzoeksmodel | Een schematische weergave of conceptueel raamwerk dat de verwachte relaties tussen variabelen en concepten in een onderzoek illustreert, vaak als basis voor de formulering van deelvragen of hypothesen. |
| Onderzoeksprobleem | Een onwenselijke of onzekere situatie die aanleiding geeft tot onderzoek. Een onwenselijke situatie is een feitelijke situatie die afwijkt van een gewenste situatie, terwijl een onzekere situatie gekenmerkt wordt door onvoldoende informatie voor besluitvorming. |
| Onderzoekstrategie | Het algemene plan dat aangeeft hoe de onderzoeker te werk zal gaan bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen, en dat een overkoepelende structuur biedt voor het gehele onderzoeksproces. |
| Onderzoeksvraag | Een specifieke vraag die de kern van het onderzoek omschrijft en die de onderzoeker probeert te beantwoorden. Het is meestal een open vraag, waarvan het antwoord leidt tot een eindproduct. |
| Onderzoeksontwerp | Het gedetailleerde plan van hoe een onderzoek zal worden uitgevoerd. Het omvat de keuze van methoden, procedures, steekproef en analysemethoden om de onderzoeksvragen te beantwoorden en de doelstellingen te bereiken. |
| Ontologie | De tak van de metafysica die zich bezighoudt met de aard van het zijn, de werkelijkheid en de fundamentele categorieën van dingen. In onderzoek verwijst het naar de aannames over de aard van de werkelijkheid die wordt onderzocht (objectief of subjectief). |
| Operationaliseren | Het proces waarbij abstracte concepten meetbaar worden gemaakt. Dit houdt in dat er concrete indicatoren of waarnemingen worden bepaald die de aanwezigheid of intensiteit van een concept representeren. |
| Pragmatisme | Een filosofische stroming die de bruikbaarheid van de waarheid centraal stelt en zich richt op het oplossen van problemen. In onderzoek betekent dit dat de nadruk ligt op het vinden van praktische oplossingen en effectieve strategieën. |
| Probleem | Een onwenselijke of onzekere situatie die aanleiding geeft tot onderzoek en waarvoor een oplossing of meer inzicht gezocht wordt. |
| Probleemstelling | Een duidelijke en precieze omschrijving van het specifieke probleem dat met het onderzoek aangepakt moet worden, inclusief de oorzaken en gevolgen ervan. |
| Quasi-experiment | Een experimenteel ontwerp dat lijkt op een echt experiment, maar waarbij er geen willekeurige toedeling van proefpersonen aan groepen is. Vaak wordt er gewerkt met reeds bestaande groepen. |
| Relevantie | Een criterium voor een goed onderzoeksonderwerp of onderzoeksvoorstel, dat aangeeft in welke mate het onderzoek een waardevolle bijdrage levert, ongeacht de specifieke uitkomst van het onderzoek. |
| Relaties tussen variabelen | De onderlinge verbanden die worden onderzocht tussen verschillende meetbare kenmerken (variabelen). Dit kan gaan om samenhang, veroorzaking of het leiden tot bepaalde uitkomsten. |
| Samenvatting (onderzoeksvoorstel) | Een beknopte weergave van de belangrijkste aspecten van het onderzoeksvoorstel, inclusief het probleem, de doelstellingen, de methoden en het verwachte resultaat, bedoeld om de lezer snel een overzicht te geven. |
| SMART-criteria | Een acroniem dat staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden. Deze criteria worden gebruikt om onderzoekdoelstellingen te formuleren die duidelijk, uitvoerbaar en controleerbaar zijn. |
| Surveyonderzoek | Een kwantitatieve onderzoeksmethode die gegevens verzamelt via gestructureerde, gestandaardiseerde vragenlijsten (enquêtes of gestructureerde interviews). Het is efficiënt voor het verkrijgen van data van grote populaties. |
| Theorie | Een beschrijving van een oorzaak- en gevolgverband tussen twee of meer variabelen, die al dan niet getest is. Theorieën helpen bij het verklaren van fenomenen en het formuleren van hypothesen. |
| Tijdschema | Een planning die de verschillende fasen van een onderzoeksproject in kaart brengt. Vaak wordt gebruik gemaakt van een Gantt-diagram om taken visueel uit te zetten tegen de tijd. |
| Trianguleren | Het gebruik maken van verschillende methoden voor gegevensverzameling binnen een onderzoek om er zeker van te zijn dat de verkregen data accuraat zijn en de werkelijkheid correct weerspiegelen. |
| Typen eindproducten | De verschillende vormen die het resultaat van een onderzoek kan aannemen, zoals een analyse, een advies, een ontwerp, een fabricaat of een handeling, afhankelijk van de aard van de opdracht. |
| Variabele | Een kenmerk van een eenheid dat meetbaar is en dat vooraf wordt bepaald om te bestuderen. Variabelen beschrijven eigenschappen van individuen, groepen of objecten. |
| Waarnemersbias | Een vertekening die kan optreden wanneer waarnemers onbewust hun eigen ideeën of verwachtingen meenemen in de interpretatie van gegevens, waardoor de resultaten van het onderzoek vervormd kunnen worden. |
| Waarnemersfout | Een systematische fout die door waarnemers wordt gemaakt tijdens het verzamelen van gegevens, wat de betrouwbaarheid en validiteit van de resultaten kan beïnvloeden. |
| Wetenschappelijke Theorie | Een systematisch geheel van begrippen, definities, proposities en aannames die bedoeld zijn om een fenomeen te verklaren of te voorspellen. Wetenschappelijke theorieën zijn gebaseerd op empirisch bewijs en zijn falsifieerbaar. |
| Wisselwerking | De interactie tussen verschillende elementen binnen een onderzoek, zoals tussen de onderzoeker en de onderzochten, of tussen verschillende methoden. Deze interactie kan de resultaten beïnvloeden. |
| Deductieve benadering | Een onderzoeksbenadering waarbij men begint met een algemene theorie of model en daaruit specifieke hypothesen afleidt die vervolgens getoetst worden met data. |
| Inductieve benadering | Een onderzoeksbenadering waarbij men data verzamelt en op basis van patronen en inzichten uit deze data een theorie of model ontwikkelt. |
| Observationele studie | Een onderzoeksmethode waarbij bestaande situaties worden geobserveerd zoals ze zich in de realiteit voordoen, zonder dat de onderzoeker actief ingrijpt of manipuleert. |
| Experimentele groep | De groep in een experiment die wordt blootgesteld aan de interventie of manipulatie van de onafhankelijke variabele. |
| Controlegroep | De groep in een experiment die niet wordt blootgesteld aan de interventie, en dient als vergelijkingsbasis voor de experimentele groep. |
| Randomisatie | Het willekeurig toewijzen van proefpersonen of objecten aan de experimentele en controlegroep om systematische verschillen tussen de groepen te minimaliseren. |
| Onafhankelijke variabele | De variabele die door de onderzoeker wordt gemanipuleerd in een experiment om het effect ervan op de afhankelijke variabele te onderzoeken. |
| Afhankelijke variabele | De variabele waarvan de verandering wordt gemeten om het effect van de onafhankelijke variabele vast te stellen. |
| Surveyonderzoek (Enquête) | Een methode voor het verzamelen van (meestal kwantitatieve) gegevens via gestructureerde, gestandaardiseerde vragenlijsten of gestructureerde interviews. |
| Case study (Gevalstudie) | Een diepgaande studie van een enkel of meerdere specifieke gevallen (personen, organisaties, gebeurtenissen) om een verschijnsel in zijn context te begrijpen en te verklaren. |
| Triangulatie | Het gebruik van meerdere methoden, data bronnen of onderzoekers om een fenomeen te onderzoeken, teneinde de betrouwbaarheid en validiteit van de bevindingen te verhogen. |
| Action research (Actieonderzoek) | Een onderzoeksmethode gericht op het oplossen van praktische problemen of het teweegbrengen van verandering, waarbij de onderzoeker actief deelneemt aan het proces. |
| Archiefonderzoek / Documentenanalyse | Een onderzoeksmethode waarbij administratieve data en bestaande documenten de voornaamste bron van informatie vormen. |
| Dwarsdoorsnede-onderzoek (Cross-sectioneel onderzoek) | Onderzoek dat een verschijnsel op één specifiek tijdstip bestudeert, resulterend in een momentopname. |
| Generaliseerbaarheid (Externe validiteit) | De mate waarin onderzoeksresultaten toepasbaar zijn buiten de specifieke onderzochte situatie of populatie. |
| Kritisch literatuuroverzicht | Een gedetailleerde en verantwoorde analyse van de sterke en zwakke punten van bestaande literatuur binnen een bepaald onderzoeksgebied, die de kennis van de onderzoeker aantoont. |
| Trefwoord | Een woord of combinatie van woorden die de kern van een onderzoeksvraag weergeven en gebruikt wordt als zoekterm in databases of zoekmachines. |
| Zoekterm | Een woord of combinatie van woorden die wordt ingevoerd in een zoekmachine om specifieke informatie te vinden. |
| Primaire literatuurbronnen | Bronnen die voor het eerst een bepaald werk publiceren of weergeven, zoals rapporten en dissertaties. |
| Secundaire literatuurbronnen | Bronnen die informatie uit primaire bronnen samenvatten of analyseren, zoals tijdschriftenartikelen en boeken. |
| Tertiaire literatuurbronnen / Zoekmiddelen | Hulpmiddelen die helpen bij het zoeken naar primaire en secundaire literatuur, zoals databases en indices. |
| Boole-logica | Een systeem dat logische operatoren (zoals AND, OR, NOT) gebruikt om zoekopdrachten in databases te combineren, beperken of uit te breiden. |
| Geïnformeerde toestemming | Een proces waarbij potentiële deelnemers aan een onderzoek volledig worden geïnformeerd over de aard, het doel en de risico’s van het onderzoek, en vrijwillig instemmen met deelname. |
| Data-eenheden | Relevante "stukken" data die worden toegewezen aan de juiste categorieën tijdens kwalitatieve data-analyse. |
| Coderen | Het proces van het toekennen van labels of codes aan data-eenheden om patronen en thema's te identificeren en te structureren, vooral in kwalitatieve analyse. |
| Steekproef | Een selectie van cases uit een populatie waarvan de onderzoeker gegevens wil verzamelen en analyseren. |
| Populatie | De gehele groep waarnaar het onderzoek zich richt en waarover conclusies getrokken moeten worden. |
| Representativiteit | De mate waarin een steekproef een getrouwe afspiegeling is van de populatie op relevante variabelen. |
| Aselecte steekproef | Een steekproefmethode waarbij elke case in de populatie een gelijke kans heeft om geselecteerd te worden. |
| Selecte steekproef | Een steekproefmethode waarbij de kans dat een case wordt gekozen, onbekend of niet gelijk is voor alle cases in de populatie. |
| Respons | Het deel van de steekproef dat daadwerkelijk deelneemt aan het onderzoek en data oplevert. |
| Non-respons | Het deel van de steekproef waarvan geen data is verzameld, om diverse redenen. |
| Meetniveau | De schaal waarop variabelen worden gemeten, wat invloed heeft op de mogelijke statistische analyses, zoals nominaal, ordinaal, interval en ratio. |
| Gestructureerd interview | Een interviewmethode waarbij de interviewer aan elke respondent dezelfde vragen stelt in een vooraf bepaalde volgorde, vaak gebruikt in kwantitatief onderzoek. |
| Ongestructureerd interview (Diepte-interview) | Een informele interviewvorm zonder een vooraf opgestelde lijst met vragen, waarbij de interviewer brede thema's verkent en de respondent de vrijheid heeft om uitgebreid te antwoorden. |
| Focusgroep | Een groepsinterview met een klein aantal deelnemers dat wordt geleid door een moderator om interactieve discussies over een specifiek thema te stimuleren. |
| Kwalitatieve data | Data die niet gestandaardiseerd is en vaak bestaat uit woorden, beelden of beschrijvingen, verzameld via interviews, observaties of teksten. |
| Kwantitatieve data | Numerieke data die gemeten en geanalyseerd kan worden met statistische methoden. |
| Discoursanalyse | Een methode om taal te analyseren en te onderzoeken hoe taal de sociale werkelijkheid construeert en welke belangen daarmee gediend worden. |
| Narratieve analyse | Een methode die gericht is op het onderzoeken van de verhalen van respondenten om betekenis, verbanden en sociaal geconstrueerde verklaringen te achterhalen. |
| Categorische schaal | Een meetschaal waarbij de mogelijke waarden van een variabele worden uitgedrukt in woorden, en deze waarden kunnen nominaal of ordinaal zijn. |
| Numerieke schaal | Een meetschaal waarbij de mogelijke waarden van een variabele worden uitgedrukt in getallen, en deze waarden kunnen interval of ratio zijn. |
| Nominaal meetniveau | Een meetschaal waarbij de variabele wordt uitgedrukt in woorden die elkaar uitsluiten, zonder logische volgorde. Alleen de modus kan berekend worden. |
| Ordinaal meetniveau | Een meetschaal waarbij de variabele wordt uitgedrukt in woorden die elkaar uitsluiten en een bepaalde volgorde hebben. Modus en mediaan kunnen berekend worden. |
| Dichotome data | Beschrijvende variabelen die slechts twee mogelijke waarden kunnen aannemen, zoals "ja" of "nee". |
| Intervalmeetniveau | Een meetschaal waarbij de verschillen tussen waarden gelijk zijn, er geen absoluut nulpunt is en optellen en aftrekken mogelijk is, maar delen en vermenigvuldigen niet. |
| Ratiomeetniveau | Een meetschaal met gelijke afstanden tussen waarden, een absoluut nulpunt, en waarbij optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen mogelijk is. |
| Continue variabelen | Variabelen die in theorie elke waarde kunnen aannemen binnen een bepaald bereik, mits ze met voldoende nauwkeurigheid gemeten kunnen worden, zoals tijd. |
| Discrete variabelen | Data waarvan de waarden discrete eenheden zijn, waardoor er slechts een eindig aantal waarden mogelijk is binnen een bepaald bereik, zoals schoenmaten. |
| Codeboek | Een overzicht van alle variabelen in een enquête, inclusief de mogelijke waarden en de bijbehorende codes, wat de analyse vergemakkelijkt. |
| Ontbrekende data (missing data) | Data die niet geregistreerd is voor een variabele bij een bepaalde case, om diverse redenen zoals non-respons of onbekende antwoorden. |
| Cases wegen | Het zwaarder laten doorwegen van bepaalde respondenten (cases) in de analyse wanneer een steekproef onrepresentatief is, om de vertegenwoordiging te verbeteren. |
| Univariate statistiek | Analyse en presentatie van slechts één variabele om trends, aandelen of de verdeling van waarden te onderzoeken. |
| Bivariate statistiek | Analyse die zich richt op het vergelijken van twee variabelen om verbanden te ontdekken. |
| Multivariate statistiek | Analyse die zich richt op het vergelijken van twee of meer variabelen om trends, totalen, aandelen, of verbanden te onderzoeken. |
| Centrale tendentie | Maatstaven die een algemene indruk geven van de centrale of middelhoge waarden binnen een dataset, zoals modus, mediaan en rekenkundig gemiddelde. |
| Modus | De waarde die het vaakst voorkomt in een dataset. |
| Mediaan | De middelste waarde in een gesorteerde dataset; bij een even aantal waarden is het het gemiddelde van de twee middelste waarden. |
| Rekenkundig gemiddelde | De som van alle waarden gedeeld door het aantal waarden; de meestgebruikte maat voor centrale tendentie. |
| Spreiding | Maatstaven die aangeven hoe ver de waarden in een dataset uit elkaar liggen ten opzichte van het gemiddelde, zoals variatie en standaardafwijking. |
| Variateit (variantie) | Een maat voor de spreiding van waarden rond het gemiddelde, berekend als het gemiddelde van de gekwadrateerde afwijkingen van het gemiddelde. |
| Standaarddeviatie (standaardafwijking) | Een statistische maat die de spreiding van gegevens rond het gemiddelde beschrijft, uitgedrukt in dezelfde eenheden als de originele data. |
| Kwalitatief onderzoek | Onderzoek gericht op het verkrijgen van inzicht in een fenomeen, waarbij data zoals woorden en levenszeczyne situaties worden verzameld en geanalyseerd om patronen en thema's te ontdekken. |
| Transcriberen | Het proces van het letterlijk uitschrijven van opgenomen interviews of observaties, inclusief non-verbale signalen en aarzelingen. |
| Open coderen | De eerste stap in Grounded Theory, waarbij data wordt opgedeeld in eenheden en gelabeld met codes die dicht bij de data staan. |
| Axiaal coderen | Een stap in Grounded Theory waarbij verbanden worden gezocht tussen hoofdcategorieën en subcategorieën. |
| Selectief coderen | De laatste stap in Grounded Theory, waarbij hoofdcategorieën verder worden geïntegreerd om een "grounded theory" te formuleren. |
| CAQDAS (Computer-Assisted Qualitative Data Analysis Software) | Softwarepakketten (zoals NVIVO, ATLAS.ti) die helpen bij het efficiënter coderen, organiseren en analyseren van grote hoeveelheden kwalitatieve data. |
| Academisch Nederlands | Een heldere, nauwkeurige en eenvoudige schrijfstijl die gebruikt wordt in wetenschappelijke verslagen, waarbij jargon vermeden wordt en parafraseren de voorkeur krijgt boven veel citeren. |
| Verhaallijn (rode draad) | De logische lijn en samenhang die door een rapport loopt, die de lezer begeleidt naar de belangrijkste conclusie of het antwoord op de onderzoeksvraag. |
| Signaalwoorden (signposting) | Woorden en zinsneden die gebruikt worden om de samenhang tussen verschillende onderdelen van een tekst aan te geven en de lezer te begeleiden. |