Cover
Börja nu gratis Samenvatting%20CW.docx
Summary
## Hoofdstuk 1: Bouwstenen van communicatie
Communicatie is meer dan enkel het overbrengen van informatie; het is een complex samengaan van sociale, culturele, gedragsmatige en cognitieve aspecten die gevoelens, rituelen, emoties en sociaal handelen omvatten. Tekens vormen de basis voor betekenisvol communiceren.
### Semiotiek: de leer van tekens
Semiotiek, de studie van tekens, is cruciaal voor het begrijpen van betekeniscreatie. Het kent drie centrale domeinen:
1. **Tekens zelf en hun indeling in soorten:**
* **Teken:** De allerkleinste eenheid van communicatie.
* **Betekenaar (Signifiant - Sa):** De materiële of fysieke verschijningsvorm van een teken (beeld, klank, woord).
* **Betekende (Signifié - Se):** Het (mentale) concept, begrip, beeld of idee waar het Sa naar verwijst. Dit kan bij verschillende personen verschillen. De relatie tussen Sa en Se is arbitrair en gebaseerd op afspraak.
* **Referent:** Het eigenlijke fysieke object waar het teken naar verwijst. Niet altijd noodzakelijk voor betekenisvolle communicatie (bv. liefde, engel).
2. **Codes/systemen waarbinnen tekens georganiseerd zijn:** Deze subdomeinen bieden inzicht in de structuur en organisatie van tekens.
* **Fonologie:** Studie van klanken en de kleinste eenheden (letters).
* **Syntaxis:** Linguïstische studie van taalconventies, patronen, structuren en ordening van tekens.
* **Semantiek:** De relatie tussen teken en betekenis.
* **Intensie:** Alle criteria/kenmerken die bepalen of een term mag worden gebruikt.
* **Extensie:** De klasse van zaken waarop de term correct is toegepast.
* **Pragmatiek:** Studie van de relatie tussen betekenis en tekengebruiker, inclusief contextuele en sociale factoren die een rol spelen bij betekeniscreatie.
3. **Brede cultuur waarin tekens/codes opereren:** Hieronder valt het begrijpen van hoe tekens en codes functioneren binnen een bredere maatschappelijke en culturele context.
### Betekeniscreatie: Denotatie en Connotatie
Roland Barthes introduceerde het concept van **significatie** als de betekenis die aan een teken wordt toegekend. Dit kent meerdere niveaus:
* **Primair betekenisniveau (Denotatie):** De letterlijke, objectieve betekenis van een teken. Dit is de standaard, neutrale betekenis waarover sociale consensus bestaat.
* **Secundair betekenisniveau (Connotatie):** De figuurlijke, subjectieve betekenis of bijbetekenis die aan een teken wordt toegekend. Dit omvat de evaluatieve lading (goed/slecht/neutraal) en de referentiële lading (afhankelijk van persoon, tijdstip en culturele context).
* **Tertiair niveau (Ideologie):** De manier waarop de samenleving (of machtshebbers) de betekenis van communicatieboodschappen stuurt en organiseert. Dit wordt soms aangeduid als 'mythe': bestaande en met waarden beladen ideeën afgeleid van de cultuur die via communicatie worden overgedragen.
### Elementen van het communicatieproces
Hoewel er geen uniforme definitie is, zijn er consensus over de essentiële bouwstenen van communicatie:
* **Communicator (Zender):** De actor die een boodschap met informatie uitzendt. Dit kan bedoeld of onbedoeld, bewust of onbewust zijn.
* **Boodschap:** De bewustzijnsinhoud die de communicator kenbaar wil maken aan de ontvanger(s). Dit omvat gedachten, normen, waarden, emoties, dromen en bestaande kennis.
* **Externaliseren:** Het omzetten/coderen van interne bewustzijnsinhoud in tekens voor de ontvanger.
* Communicatie is mogelijk zelfs als de boodschap niet direct wordt opgevangen (bv. dagboek) of als de ontvanger onbekend/onbedoeld is (bv. dakboek Anne Frank).
* **Encoderen/Decoderen:**
* **Code:** De systematische organisatie van tekens in een systeem (bv. de Nederlandse taal).
* **Digitale/conventionele codes:** Geen gradatie in betekenisintensiteit, moeten aangeleerd worden (bv. letters, taal).
* **Analoge/natuurlijke codes:** Wel gradatie in betekenisintensiteit, situatiesgebonden (bv. non-verbaal gedrag, beelden).
* **Encoderen:** Het omzetten van inhoud in symbolen/tekens.
* **Decoderen:** Het ontcijferen van de code en het toekennen van betekenis.
* **Dominante/hegemonische decodering (preferred reading):** De ontvanger aanvaardt de betekenis zoals de communicator die bedoelde.
* **Aberrante decodering:** De ontvanger geeft een andere/afwijkende betekenis.
* **Onderhandelde decodering:** De ontvanger gaat grotendeels akkoord, maar met enkele afwijkingen.
* **Transmissie, kanaal, medium:** Het overbrengen van de geëncodeerde boodschap.
* **Kanaal:** De materiële/fysische drager van het signaal (bv. luchtgolven voor geluid, radiogolven voor telecommunicatie).
* **Medium:** Het technische middel waarmee communicatie-inhoud vermenigvuldigd en overgebracht kan worden om ruimte- en tijdsbeperkingen te overbruggen (bv. telefoon, televisie, boek).
* **Ruis (Noise):** Elke storing die de communicatie verstoort (extern of intern: psychologisch, semantisch, mechanisch/technisch).
* **Ontvanger:** Vroeger gezien als passief, nu als een actieve en selectieve actor die codeert, interpreteert en feedback geeft.
* **Feedback:** De reactie van de ontvanger op de boodschap, die de communicator beïnvloedt.
* **Feedforward:** Anticiperen op de mogelijke reactie van de ontvanger.
* **Copresence:** Aanwezigheid van de communicator bij de ontvanger, wat non-verbale communicatie en geloofwaardigheid kan versterken.
> **Tip:** Onthoud dat "betekenis zit in mensen, niet in woorden." De interpretatie van een boodschap is sterk afhankelijk van de ontvanger, de context en het gedeelde codesysteem.
## Hoofdstuk 2: Communicatiemodellen
Communicatiemodellen zijn gesimplificeerde, grafische beschrijvingen van de werkelijkheid die de componenten, eigenschappen en relaties binnen communicatieprocessen schetsen. Ze helpen bij het organiseren van kennis, het formuleren van hypothesen en het voorspellen van uitkomsten.
### Model van Lasswell [1948](#page=1948).
Een van de eerste modellen, een lineaire benadering gericht op de componenten van communicatie: **Wie?** (communicator) **Zegt wat?** (boodschap) **In welk kanaal?** (kanaal/medium) **Tegen wie?** (ontvanger) **Met welk effect?** (effect).
* **Voordelen:** Eenvoudig, bruikbaar als startpunt, inventariseert bekende informatie.
* **Nadelen:** Lineair (geen feedback), gaat uit van intentie communicator, ontvanger is passief, focus op effect, geen aandacht voor selectie, context, ruis.
### Model van Shannon en Weaver [1949](#page=1949).
Beschrijft het **technische karakter van communicatie**, oorspronkelijk bedoeld voor telefoongesprekken. Het model omvat:
* Informatiebron (communicator) → Zender (encodering) → Kanaal/Medium → Ontvanger (decodering) → Bestemming.
* Introductie van het concept **ruis (noise)**, zowel mechanisch/technisch als semantisch/psychologisch.
* **Voordelen:** Aandacht voor technische aspecten en ruis, onderscheid tussen receiver en destination.
* **Nadelen:** Nog steeds lineair en unilateraal, weinig aandacht voor betekenis, selectie en de actieve rol van de ontvanger.
### Balansmodel van Newcomb (ABX-model)
Een **coöriëntatiemodel** vanuit een psychologisch perspectief, gericht op sociale en maatschappelijke verhoudingen. Het beschrijft hoe twee actoren (A en B) streven naar evenwicht in hun relaties en attitudes ten opzichte van een derde factor (X). Communicatie dient om dit evenwicht te handhaven of te verbeteren.
* **Nadeel:** Voornamelijk toepasbaar op interpersoonlijke communicatie, niet op massacommunicatie.
### Model van Schramm (circulair)
Benadrukt **psychologie en interpersoonlijke communicatie**, later uitgebreid naar massacommunicatie.
* **Nieuwe bijdragen:** Introduceert semantische ruis, een circulair proces met feedback, en benadrukt de actieve rol van deelnemers en de context.
* Communicator en ontvanger zijn tegelijkertijd actief.
### Model van Gerbner
Complexer model, gericht op **alle vormen van communicatie**, maar vooral toegepast op informatieve communicatie met onbekende informatie.
* **Nieuwe bijdragen:** Aandacht voor complexiteit, verschil tussen realiteit en perceptie.
* **10 kernelementen:** Communicator, waargenomen gebeurtenis, reactie, situatie, middelen, ter beschikking stellen, vorm, context, inhoud, gevolgen.
* **Twee visies op perceptie:**
* **Transactionele perceptie:** Betekenis komt tot stand door wisselwerking tussen waarnemer en waargenomene; publiek is actief.
* **Psychofysische perceptie:** Betekenis ligt vast in het waargenomene; publiek is passief.
* Benadrukt het **open karakter** van communicatie: reacties zijn deels onvoorspelbaar.
### Model van Jakobson (functionalisme)
Gebaseerd op **taalkundige functionaliteit**, waarbij elke bouwsteen van communicatie een specifieke functie heeft.
* **Zes functies:**
* **Expressieve/emotieve functie:** Nadruk op de zender en diens attitude.
* **Conatieve functie:** Gericht op het verkrijgen van een reactie bij de ontvanger (bv. bevelen, verzoeken).
* **Referentiële functie:** Verwijzing naar de externe context.
* **Poëtische functie:** Nadruk op de boodschap zelf en de vorm (bv. spreekwoorden, alliteraties).
* **Metalinguïstische functie:** Taal gebruiken om over taal te spreken (bv. verduidelijken van een code).
* **Fatische functie:** Tot stand brengen, onderhouden of afbreken van contact (bv. smalltalk, stopwoorden).
* Meerwaarde: erkent de invloed van setting, gebruikte comm-vorm en participantenkenmerken.
### Procesmodel van Oomkes
Een verdere uitwerking van het circulaire procesmodel, waarbij communicatie wordt gezien als **overdracht van informatie én betekenis-creërend proces**.
* Benadrukt de **uitwisseling tussen zender en ontvanger** als gelijkwaardigen, encoderen/decoderen, feedback/feedforward, en de rol van context en referentiekader.
* Communicatie is een "act of interpretation" gevormd door contextuele factoren en assumpties.
## Hoofdstuk 3: Visies en Vormen van Communicatie
Verschillende theoretische scholen bieden uiteenlopende perspectieven op de aard en rol van media in de samenleving.
### Vier visies van McQuail
1. **Transmissievisie:** Nadruk op het overbrengen van inhoud/kennis van zender naar ontvanger (ruimtelijke dimensie). Lineair, rationeel, causaal. Vaak heroplevend door digitale media, maar negeert ontvanger, sociale en emotionele aspecten.
2. **Rituele visie (Expressiemodel):** Nadruk op het culturele en sociale aspect, het delen van gemeenschappelijke normen en waarden. Communicatie als intrinsieke motivatie, genot, plezier. Benadrukt de emotionele en sociale lading, collectieve rituelen en de rol van media hierin.
3. **Attentievisie (Publiciteitsmodel):** Doel is het maximaal vasthouden van aandacht om kijkers te lokken en publieksaandacht te verkopen aan adverteerders (economische dimensie). Vorm boven inhoud, aandacht als handelswaar.
4. **Receptievisie (Encoding-decodering):** Communicatie is een proces van betekenistoekenning en -constructie bij de ontvanger. De boodschap is open met verschillende betekenissen (polysemie), afhankelijk van de ontvanger en diens context.
### Vier vormen van communicatie
1. **Intrapersoonlijke communicatie:** Communicatie met zichzelf, vaak onbewust. Een interne dialoog die voorbereidt op andere vormen van communicatie.
2. **Interpersoonlijke communicatie:** Face-to-face communicatie tussen twee of een beperkt aantal mensen. Grote interactiviteit en feedback. Tegenwoordig ook gemediatiseerde vormen (WhatsApp, e-mail).
3. **Massacommunicatie:** Gericht aan een grote, anonieme massa. Productie en receptie zijn gescheiden. De boodschap is gestandaardiseerd en het karakter is openbaar.
4. **Mediacommunicatie:** Alle vormen van informatietransmissie via een medium/technologie die tijds- en ruimtebeperkingen overstijgen. Omvat massacommunicatie en gemediatiseerde interpersoonlijke communicatie.
### Non-verbale communicatie
Speelt een cruciale rol (vaak 65% van de communicatie). Het omvat meta-taal (communiceren over communicatie) en overbrengen van indexicale informatie (over zender/ontvanger). Mehrabian's regel suggereert dat bij inconsistentie tussen verbale en non-verbale communicatie, het non-verbale meer gewicht krijgt (7% taal, 38% stem, 55% lichaamstaal).
* **Codes:** Representationele (representeren afwezige zender) en Presentationele (zender aanwezig).
* **Grammatica van lichaamstaal:** Proxemics (ruimtelijke afstand), Kinesics (lichaamsbeweging, gezichtsuitdrukking), Paralanguage (stemintonatie, volume, snelheid).
## Hoofdstuk 4: De Ontwikkeling van Communicatiewetenschap
De communicatiewetenschap kent een rijke geschiedenis met diverse theoretische stromingen en paradigmatische verschuivingen.
### Paradigma's en Paradigmaverschuivingen
Een **paradigma** is een gedeeld geheel van modellen en theorieën dat de werkelijkheid analyseert. Wetenschappelijke disciplines ontwikkelen zich vaak door **paradigmaverschuivingen**, waarbij oude paradigma's worden vervangen door nieuwe.
### Historische Situerng en Twee Sporen
* **Eind 19e - begin 20e eeuw:** Snelle technologische en maatschappelijke veranderingen rond media en communicatie. Verschillende disciplines denken na over de rol van media.
* **Vroege CW (ca. 1900-1940): Almacht van de media.** De "massamaatschappijtheorie" en het **stimulus-responsmodel** (injectienaaldtheorie, magische kogels) zien media als manipulatief en het publiek als passief en kwetsbaar. Propaganda wordt gezien als een effectieve manier om perceptie en gedrag te sturen.
* **Midden CW (ca. 1940-1960): Leer van de beperkte effecten.** De invloed van media wordt genuanceerd door sociale processen en factoren. Het **two-step flow model** van Katz en Lazarsfeld benadrukt de rol van opinieleiders. **Uses and Gratifications** introduceert het idee van een actieve ontvanger die media selectief gebruikt om behoeften te bevredigen.
* **Late CW (ca. 1960-1980): Sturende macht van de media.** Hernieuwde nadruk op de macht van media, maar dan op lange termijn en via cumulatieve effecten.
* **Agenda-setting:** Media bepalen **waarover** we nadenken.
* **Cultivatietheorie:** Media cultiveren subtiel onze perceptie van de realiteit op lange termijn.
* **Zwijgspiraal:** Media weerspiegelen dominante visies en verzwijgen afwijkende meningen, wat leidt tot stilzwijgen van minderheden.
* **Recente CW (ca. 1980-heden): "Negotiated" media-invloed.** De invloed van media wordt gezien als een onderhandeling tussen de mediawerkelijkheid en de eigen werkelijkheid van de ontvanger.
### Kritische benaderingen
* **Marxistische benaderingen:** Focussen op de economische structuren (productiemiddelen, productieverhoudingen) en hoe deze de mediainhoud en ideologie bepalen. Media worden gezien als instrumenten van de dominante klasse om de status quo te handhaven ("manufacturing consent").
* **Onderbouw-bovenbouw systeem:** De economische basis (onderbouw) bepaalt de politiek, cultuur en media (bovenbouw).
* **Kritiek:** Economisch reductionisme, te rigide, negeert andere machtsfactoren.
* **Frankfurter Schule (Kritische Theorie):** Pessimistische visie op media als "cultuurindustrie" die manipuleert, standaardiseert en de massa aanpast aan heersende maatschappelijke verhoudingen. Nadruk op de neergang van de publieke sfeer en ideologische manipulatie.
* **Kritiek:** Te pessimistisch, manipuleerbare massa, negeert actieve rol ontvanger.
* **Politieke economie van communicatie:** Analyseert de economische structuren en belangen achter media-industrieën en hoe deze de productie, distributie en consumptie van betekenis beïnvloeden. Focust op winstmaximalisatie, concentratie en onderliggende machtsverhoudingen.
* **Cultural Studies:** Verruimd cultuurbegrip, focust op de **actieve rol van de ontvanger** en de ideologische strijd binnen populaire cultuur. Media zijn betekenissystemen waar verschillende betekenissen en ideologieën concurreren. Centraal staan **hegemonie**, **polysemie** (meerdere betekenissen van een tekst) en **micropolitics of power**.
* **Postmodernisme:** Benadrukt de fragmentatie van de realiteit, het vervagen van grenzen (feit/fictie, hoge/lage cultuur) en **intertekstualiteit** (teksten verwijzen naar andere teksten). Concepts als **simulacra** (kopieën zonder origineel) en **hyperrealiteit** (mediawerkelijkheid) staan centraal.
### Nieuwe Tijden, Nieuwe Media, Nieuwe Theorieën
* **Informatiemaatschappijtheorie:** De opkomst van digitale informatie- en communicatietechnologieën (ICT) als drijvende kracht achter maatschappelijke transformatie. Kenmerken zijn de centrale rol van informatie en kennis, mediatisering, mediaconvergentie en digitalisering.
* **Mediumtechnologische benaderingen (Toronto School - Innis, McLuhan):** Geloof in **mediatechnologie als bron van culturele en maatschappelijke verandering** ("The medium is the message"). De vorm van het medium, niet de inhoud, heeft de belangrijkste impact. Concepts als "global village" en hete/koele media.
* **New Media Theory:** Ontwikkeld om de complexiteit en specificiteit van genetwerkte communicatie en digitale media te vatten. Nadruk op convergentie, interoperabiliteit, **actieve publieksparticipatie** en het vervagen van de grenzen tussen communicator en ontvanger.
* **Practice Theory:** Focust op **alles wat mensen doen en zeggen in relatie tot media** in alle mogelijke situaties en contexten. Media-gerelateerde praktijken ordenen andere sociale praktijken.
* **Mediatization:** Een **toenemende impact van media op en verwevenheid met andere maatschappelijke sectoren**, wat leidt tot socio-culturele verandering. Media worden gezien als een autonome instelling of als een constructiemiddel van de sociale realiteit.
## Hoofdstuk 5: Sociologisch Perspectief op Media
Mediasociologie analyseert de brede relatie tussen media, cultuur en samenleving, en de maatschappelijke implicaties van mediacommunicatie.
### Macht en Ongelijkheid
* **Macht:** Het vermogen om doelstellingen te realiseren, gekenmerkt door ongelijke verdeling van middelen (kapitaal, kennis, fysieke kracht).
* **Visies op macht:**
* **Voluntaristisch/coöperatief:** Macht voortkomend uit wil.
* **Structureel:** Macht bepaald door sociale positie.
* **Media en macht:** Commercialisering, mediaconcentratie en de relatie tussen politiek en media (media capture) beïnvloeden de verspreiding van informatie en de publieke opinie.
### Sociale Integratie
Media kunnen bijdragen aan sociale cohesie (convergerend/centripetaal) of aan fragmentatie en individualisme (divergerend/centrifugaal). De relatie is complex en dubbelzinnig: media zijn zowel een product (economische dimensie) als een drager van symbolische betekenissen (culturele dimensie).
### Cultuur en Identiteit
* **Cultuur:** Een complex begrip met verschillende definities, variërend van intellectuele/geestelijke ontwikkeling tot specifieke levenswijzen en artistieke eindproducten. Onderscheid tussen elitecultuur en massacultuur.
* **Subcultuur en Tegencultuur:** Groepen die zich onderscheiden van de dominante cultuur, vaak met een specifieke representatie (en soms stereotypering) in de media.
* **Identiteit:** Een verhaal van "sameness" (behoren tot een groep) en "difference" (onderscheiden van anderen). Media spelen een rol bij de constructie van identiteit door het aanbieden van rolmodellen en genres.
### Communicatorstudies
Analyseert de rol van de communicator als broker en individu die selecteert tussen belangengroepen en publiek.
* **Gatekeeping:** Het proces van selectie en bewerking van informatie door journalisten en media-organisaties. Dit kan individueel-psychologisch, organisatorisch of maatschappelijk bepaald zijn.
* **Beroepsrol:** De verwachtingen rond het gedrag van journalisten (bv. objectiviteit, neutraliteit) en de conflicten die hieruit voortvloeien.
## Hoofdstuk 6: Mediaboodschap en Representatie
Representatie is een cruciale praktijk in de media waarbij symbolen worden gebruikt om de wereld betekenisvol te maken.
### Representatie en Beeldvorming
* **Stuart Hall:** Sprak over de media als "the machinery of representation". Representatie is zowel een proces van betekeniscreatie als een selectie en constructie van de werkelijkheid.
* **Stereotype:** Een vereenvoudigde, veralgemeende voorstelling van een groep die kenmerken toekent aan alle leden. Media kunnen categoriseren (kennisverwerving) of stereotyperen (uitsluiting).
* **Gender en representatie:** Onderzoek naar hoe gender (sociale constructie van vrouwelijkheid en mannelijkheid) wordt geconstrueerd in media, met aandacht voor ondervertegenwoordiging, stereotypering en verzet hiertegen.
### Nieuwswaarden en Selectiefactoren
* **Nieuwswaarden:** Criteria die bepalen welke gebeurtenissen nieuws worden (bv. frequentie, amplitude, duidelijkheid, nabijheid, negativiteit, elitelanden/-personen).
* **Kritiek:** Vluchtigheid, relativiteit, sensatiegehalte en culturele verschillen in nieuwswaarden.
* **Visies op nieuwsproductie:**
* **Realisme (Rosengren):** Gebeurtenis → selectiecriteria → media-inhoud.
* **Constructivisme (Galtung):** Selectiecriteria → gebeurtenissen → media-inhoud.
### Vormen van Media-inhoud
* **Media-genre:** Herkenbare collectieve identiteit van mediaproducten, gebaseerd op intentie, vorm en relatie tot de werkelijkheid.
* **Crossmedia en Transmedia:** Verhalen die zich verspreiden over verschillende media en platformen.
* **Media-logic:** Regels en normen bij de productie van media-inhoud.
* **Framinganalyse:** Hoe gebeurtenissen inhoudelijk worden gekaderd of in beeld gebracht, wat de perceptie stuurt en ideologische functies kan hebben.
## Hoofdstuk 7: Publieksperspectief
Het publiek wordt steeds meer gezien als een actieve, selectieve en interagerende actor in het communicatieproces.
### Publieksonderzoek
* **Media-effectparadigma:** Richt zich op wat media met het publiek doen (passieve ontvanger).
* **Culturalistische benadering:** Richt zich op wat het publiek met media doet (actieve ontvanger).
* **Uses and Gratifications:** Publiek selecteert actief media om individuele behoeften te bevredigen (cognitief, affectief, integratie, ontspanning).
### Persuasieve Communicatie
* **Doel:** Het overtuigen van ontvangers en het bewerkstelligen van sociale verandering (reclame, PR, propaganda).
* **Attitudeverandering:** Beïnvloeding van weten (cognitief), voelen (affectief) en doen (conatief).
* **Invloedmodellen:** Verschillende vormen van macht (reward, coercive, referent, legitimate, expert power) en overtuigingsprocessen (bv. Hovland, Kelman, ELM, LCM).
### Mediawijsheid
Het bewust, kritisch en actief omgaan met informatie en het participeren in de gemediatiseerde samenleving. Dit vereist vaardigheden, kennis en een bepaalde mentaliteit.
Deze studiehandleiding biedt een gestructureerd overzicht van de belangrijkste concepten en theorieën binnen de communicatiewetenschap. Door deze stof grondig te bestuderen, zul je een solide basis leggen voor succesvolle examens. Veel succes met je voorbereiding!
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Communicatiewetenschap** | De wetenschappelijke studie van de relatie tussen media en samenleving, en de impact hiervan op cultuur, politiek, economie en andere maatschappelijke domeinen. Het is een jong, breed en divers veld dat beïnvloed wordt door fragmentatie en interdisciplinaire invloeden. |
| **Mediatisering** | Het proces van sociale veranderingen in de samenleving op zowel macro- als microniveau, die gelinkt kunnen zijn aan de toenemende impact van en verwevenheid met media in deze maatschappij. Dit kan leiden tot emotionele reacties, sensibilisering, propaganda, beïnvloeding van stemgedrag, verspreiding van valse informatie en relaties tussen media en geweld of verslaving. |
| **Semiotiek** | Het overkoepelende veld dat zich bezighoudt met tekens, betekenis en taal. Het is de leer van tekens en omvat de studie van tekens zelf en hun indeling, de codes en systemen waarin tekens georganiseerd zijn, en de bredere cultuur waarin deze tekens en codes opereren. |
| **Signifiant (Sa)** | De materiële of fysieke verschijningsvorm van een teken, zoals een beeld, klank of woord. Het is de waarneembare kant van het teken, de vorm die de betekenis draagt. |
| **Signifié (Se)** | Het (mentale) concept, begrip, beeld of idee waar de signifiant (Sa) naar verwijst. Dit is de betekenis die aan de materiële vorm wordt toegekend, en kan bij verschillende personen verschillen. De relatie tussen Sa en Se is arbitrair en gebaseerd op afspraak. |
| **Denotatie** | Het primaire, letterlijke en objectieve betekenisniveau van een teken. Het is het deel van de betekenis dat voor elke tekengebruiker hetzelfde is en waarover sociale consensus bestaat; de standaard, neutrale of primaire betekenis. |
| **Connotatie** | Het secundaire, figuurlijke of subjectieve betekenisniveau van een teken. Dit omvat bijbetekenissen, associaties, evaluatieve lading (goed/slecht/neutraal) en referentiële lading, die afhankelijk zijn van de persoon, het tijdstip en de culturele context. |
| **Ruis (Noise)** | Elke mogelijke storing of interferentie die communicatie verstoort. Dit kan extern zijn (omgevingslawaai) of intern (psychologisch, semantisch, mechanisch/technisch) en beïnvloedt de accuraatheid van de boodschapsoverdracht. |
| **Paradigma** | Een samenhangend geheel van modellen en theorieën dat universeel gedeeld wordt binnen een wetenschappelijke discipline. Het biedt een kader om de werkelijkheid te analyseren en richting aan wetenschappelijk onderzoek. Een paradigmaverandering (paradigma shift) markeert een ingrijpende omwenteling in de wetenschappelijke denkbeelden. |
| **Mediatisering** | Een proces van sociale verandering waarbij media steeds dieper verweven raken met en meer impact hebben op diverse maatschappelijke sectoren, wat leidt tot transformatie van cultuur, politiek en economie. Media worden hierin gezien als een actieve kracht, niet enkel als kanaal. |