Cover
Börja nu gratis SPP 2025_2026 les 13 stemmingsstoornissen^J depressie^J suïcide en suïciedpreventie bij kinderen en jongeren (deel 1) studentenversie.pptx
Summary
# Inleiding tot stemmingsstoornissen en depressie
Hier volgt een gedetailleerd studieonderwerp over stemmingsstoornissen en depressie, speciaal samengesteld voor een examen.
## 1. Inleiding tot stemmingsstoornissen en depressie
Dit gedeelte introduceert de concepten van emoties en stemmingen, maakt een onderscheid tussen unipolaire en bipolaire stemmingsstoornissen, en legt nadruk op depressieve stoornissen.
### 1.1 Emoties en stemmingen
* **Emotie**: Een reactie gekoppeld aan een specifieke gebeurtenis, meestal van korte duur, met lichamelijke, gedragsmatige en gevoelsmatige kenmerken. Voorbeelden zijn blijdschap, boosheid, angst, verdriet, trots en verliefdheid.
* **Stemming**: Minder sterk gebonden aan een specifieke gebeurtenis en blijft langer bestaan. Voorbeelden zijn een negatieve stemming gedurende twee weken aan het begin van de winter, of een angstige en neerslachtige stemming door een verandering op school.
### 1.2 Indeling van stemmingsstoornissen
* **Unipolaire of depressieve stemmingsstoornissen**: Slechts één kant van de stemming is verstoord, met name de negatieve kant. De focus ligt hierbij op de Major Depressive Disorder (MDD).
* **Bipolaire stemmingsstoornissen**: Beide kanten van de stemming kunnen achtereenvolgens verstoord zijn, zowel de negatieve als de positieve kant. Deze stoornis komt bij kinderen en adolescenten zelden voor.
Naast depressieve stoornissen onderscheidt men ook de persisterende depressieve stoornis (dysthymie) en de disruptieve stemmingsregulatiestoornis (DMDD).
### 1.3 Criteria depressie volgens DSM-5
Een depressieve episode volgens de DSM-5 wordt gediagnosticeerd wanneer aan de volgende criteria is voldaan:
A. **Symptoomcriterium**: Vijf of meer van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig geweest en wijken af van het eerdere functioneren. Minstens één van de symptomen is óf een sombere stemming, óf verlies van interesse of plezier.
1. Sombere stemming (bij kinderen en adolescenten kan deze prikkelbaar zijn).
2. Duidelijk verminderde interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten.
3. Gewichtsverandering (bij kinderen: niet bereiken van de verwachte gewichtstoename).
4. Slaapstoornissen.
5. Psychomotorische agitatie of juist remming.
6. Vermoeidheid of verlies van energie.
7. Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens.
8. Verminderd vermogen tot nadenken of concentreren, of besluiteloosheid.
9. Terugkerende gedachten aan de dood, of suïcideplannen of -pogingen.
B. **Lijdensdruk/beperking**: De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale, beroepsmatige of andere belangrijke functioneren.
C. **Uitsluiting middelengebruik/somatische aandoening**: De episode kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.
D. **Uitsluiting psychotische stoornissen**: Het optreden van de depressieve episode kan niet worden verklaard door een schizoaffectieve stoornis, schizofrenie, een schizofreniforme stoornis, een waanstoornis of een andere gespecificeerde of ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
E. **Uitsluiting manische/hypomanische episode**: Er heeft zich nooit een manische of hypomanische episode voorgedaan.
### 1.4 Leeftijdsspecifieke symptomen of kenmerken
Depressieve klachten manifesteren zich verschillend afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkelingsfase van het kind of de adolescent.
* **Baby's**:
* Anaclytische depressie: huilen, zoek- en protestgedrag, vertraagde bewegingsontwikkeling, verminderde eetlust, slaapproblemen, failure to thrive, terugtrekking, apathie.
* Babydepressie: depressieve of prikkelbare stemming, verlies van interesse of plezier, verminderd protestgedrag, overmatig huilen, verminderde sociale interacties en initiatief, vertraagde psychomotorische ontwikkeling, terugtrekking, eet- en slaapproblemen, groeistoornissen, failure to thrive, afwezigheid van cognitieve symptomen. Nadruk ligt vooral op psychosomatische symptomen.
* **Peuter- en kleutertijd**: Droevigheid of prikkelbaarheid, frequent huilen, agressie of overaanpassing, driftbuien, angsten, schuchterheid, afhankelijkheid, verminderde interesse in spel en activiteiten, minder symbolisch spel, gedragswisselingen, lichamelijke klachten, 'magische' schuldgevoelens, eigenwaardeproblemen, gevoel van afwijzing, concentratieproblemen, verminderde leerprestaties, verstoringen van eetlust en slaap-waakritme. Psychische symptomen staan op de voorgrond.
* **Lagere schoolleeftijd**: Droevigheid, huilen, prikkelbaarheid, woede, agitatie, ongehoorzaamheid, angsten, onzekerheid, schuchterheid, depressieve cognities (eigenwaardeproblemen, schuld), morbide ideeën, suïcidaliteit, stilzwijgen, somatische klachten, spelremming, leerremming, contactverlangen, concentratieproblemen, snelle uitputting, zelfverwaarlozing, dwangsymptomen. Cognitieve symptomen worden meer prominent.
* **Adolescentie**: (Verbale uitingen van) depressieve stemming, stemmingsschommelingen, prikkelbaarheid, psychomotorische agitatie, verlies van interesses en plezier, geringe activiteit, vermoeidheid, angsten, onzekerheid, piekeren, schuld- en slechtheidsgevoelens, suïcidaliteit, eigenwaardeproblemen, sombere toekomstverwachtingen, gevoel van onbegrip of onbemind zijn, hopeloosheid, terugtrekking, gevoel van buitenstaander zijn, zelfverwaarlozing, somatische klachten, hypochondrie, slaap- en eetlustproblemen, concentratieproblemen, dwangsymptomen, schoolangst, schoolverzuim, antisociaal gedrag, delinquentie, weglopen, misbruik van alcohol en drugs, seksueel promiscue gedrag.
**Overeenkomst met symptomen bij volwassenen**: Vaak wordt het depressieve gevoel ontkend en gecamoufleerd.
> **Tip:** Een belangrijk verschil met volwassenen met een depressie is dat bij kinderen en jongeren depressie zich ook kan uiten in een prikkelbare en agressieve stemming of gedrag. Ze lijken niet altijd direct neerslachtig.
> **Tip:** Vanaf een jaar of 8 kunnen kinderen negatieve zelfevaluaties ontwikkelen. Vanaf 10 of 11 jaar kunnen depressieve kinderen gaan nadenken over de dood en doodswensen uiten (suïcidegedachten). Suïcidepogingen komen vaker voor in de puberteit (11-13 jaar).
### 1.5 Prognose (beloop)
* De gemiddelde leeftijd waarop depressie begint bij kinderen is 14 jaar.
* Hoe vroeger een kind een depressie doormaakt, hoe groter het negatieve effect en hoe slechter de prognose.
* De gemiddelde duur van een depressie is ongeveer 9 maanden.
* Na 1 jaar krijgt 25% een terugval, en na 5 jaar zelfs 70%. Dit fenomeen wordt wel de 'littekenhypothese' genoemd.
### 1.6 Comorbiditeit en differentiaaldiagnose
* **Hoge comorbiditeit bij kinderen (40-90%)**: Depressie komt vaak voor in combinatie met andere stoornissen, zoals:
* Reactieve hechtingsstoornis
* Gedragsstoornis
* ADHD
* Angststoornis
* Rouw
* **Belang van comorbiditeit**: Verhoogt het suïciderisico.
* **Belang van differentiaaldiagnose**: Andere stoornissen vereisen een andere behandeling.
### 1.7 Prevalentie
* **Peuters en kleuters (-5 jaar)**: ongeveer 1%
* **Lagere schoolleeftijd**: ongeveer 2%
* **Adolescentie**: 5% tot 8% heeft op enig moment een depressieve stoornis.
* **Geslachtsverschil**: Bij adolescenten zijn meisjes vaker getroffen dan jongens (ongeveer 1:2 verhouding).
### 1.8 Culturele en maatschappelijke invloeden
* Het gevoel "niets waard te zijn" is een kenmerk van "Westerse depressie" en kan ontbreken in culturen waar de groep belangrijker is dan het individu.
* In andere culturen worden depressieve gevoelens vaker geuit via lichamelijke klachten.
* Voorbeeld Hongkong: duizeligheid, hoofdpijn, maagklachten, moeheid.
* Voorbeeld Noord-Afrika: woede-uitbarstingen, paranoïde ideeën, hoofdpijn, overgevoeligheid voor lawaai.
### 1.9 Etiologie (oorzaken)
Het **kwetsbaarheidsstressmodel** is hierbij relevant:
* **Kwetsbaarheidsfactoren** (vaak kindgebonden):
* Erfelijkheid
* Gehechtheid
* Cognitieve stijl
* Etc.
* **Stressfactoren** (meestal in de omgeving):
* Gezin, onderwijs, vriendencontacten
* Stemmingstoornis bij ouders
* Verwaarlozing of mishandeling
* Verlieservaringen
* Pesten
* Maatschappelijke tegenslag
* Klem zitten tussen culturen
Daarnaast spelen ook psychologische en transactionele factoren een rol:
* **Psychologische factoren**:
1. **Negatieve cognities**: Negatieve gedachten over zichzelf, de wereld, het verleden en de toekomst (bv. "Niemand vindt mij leuk.", "Ik zal nooit een opleiding afmaken.").
2. **Selffulfilling prophecy en aangeleerde hulpeloosheid**: Beïnvloed door de attributiestijl (de manier waarop men gebeurtenissen verklaart).
3. **Piekeren (rumineren)**: Het steeds 'herkauwen' van negatieve gedachten.
* **Transactionele factoren**:
* De wisselwerking tussen ouderlijk handelen en kindgedrag. Depressieve ouders hebben een grote invloed op hun kind, maar een depressief kind beïnvloedt ook de ouder.
> **Tip:** Depressie op jonge leeftijd vergroot de kans op een depressie in het latere leven.
---
# Diagnostische criteria en leeftijdsspecifieke manifestaties van depressie
Dit hoofdstuk behandelt de diagnostische criteria voor depressie volgens de DSM-5 en hoe deze criteria zich manifesteren in symptomen die variëren afhankelijk van de leeftijd van het kind of de adolescent.
### 2.1 Criteria depressie DSM-5
Om de diagnose van een depressieve stoornis te stellen volgens de DSM-5, dient er sprake te zijn van een periode van twee weken waarin vijf of meer van de volgende symptomen aanwezig zijn, wat een afwijking is van het eerdere functioneren. Minstens één van de symptomen moet een sombere stemming zijn, of een duidelijk verminderde interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten.
A. **Symptomen:**
1. Sombere stemming (bij kinderen en adolescenten kan dit ook een prikkelbare stemming zijn).
2. Duidelijk verminderde interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten.
3. Gewichtsverandering:
* Bij kinderen dient men rekening te houden met het niet bereiken van de verwachte gewichtstoename.
4. Slaapstoornissen (insomnia of hypersomnia).
5. Psychomotorische agitatie of juist remming.
6. Vermoeidheid of verlies van energie.
7. Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens.
8. Verminderd vermogen tot nadenken of concentreren, of besluiteloosheid.
9. Terugkerende gedachten aan de dood, of suïcideplannen of -pogingen.
B. **Klinisch significante beperkingen:** De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale, beroepsmatige functioneren, of op andere belangrijke terreinen.
C. **Uitsluiting middelen/somatische oorzaken:** De episode kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.
D. **Uitsluiting psychotische stoornissen:** Het optreden van de depressieve episode kan niet worden verklaard door een schizoaffectieve stoornis, schizofrenie, een schizofreniforme stoornis, een waanstoornis of een andere gespecificeerde of ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
E. **Uitsluiting manische/hypomanische episodes:** Er heeft zich nooit een manische of hypomanische episode voorgedaan.
### 2.2 Leeftijdsspecifieke symptomen of kenmerken
Depressieve klachten bij kinderen en jongeren uiten zich op manieren die passen bij hun ontwikkelingsniveau en de ontwikkelingstaken die bij hun leeftijd horen. Jonge kinderen hebben vaak moeite met het verwoorden van hun klachten.
#### 2.2.1 Baby's
Bij baby's kunnen depressieve symptomen zich manifesteren als:
* Huilen, zoek- en protestgedrag.
* Vertraagde ontwikkeling van bewegingen.
* Vermindering van eetlust en slaapproblemen.
* Failure to thrive (achterblijven in groei en ontwikkeling).
* Zich terugtrekken en apathie.
* Een depressieve of prikkelbare stemming.
* Verminderd protestvermogen, overmatig huilen.
* Verminderde sociale interacties en initiatief.
* Vertraagde psychomotorische ontwikkeling.
* Groeistoornissen.
> **Tip:** Bij baby's zijn vooral psychosomatische symptomen op de voorgrond.
#### 2.2.2 Peuter- en kleutertijd (ongeveer 2-6 jaar)
In deze leeftijdsfase kunnen depressieve symptomen zich uiten als:
* Droevigheid of prikkelbaarheid, frequent huilen.
* Agressie of overmatig aangepast gedrag, driftuitbarstingen.
* Angsten, schuchterheid, afhankelijkheid.
* Vermindering van interesse in spel en andere activiteiten, minder symbolisch spel.
* Wisselingen in gedrag.
* Lichamelijke klachten.
* "Magische" schuldgevoelens, eigenwaardeproblemen, zich afgewezen voelen.
* Concentratieproblemen, vermindering van leerprestaties.
* Verstoring van eetlust en het slaap-waakritme.
> **Tip:** Bij peuters en kleuters staan vooral psychische symptomen op de voorgrond.
#### 2.2.3 Lagere schoolleeftijd (ongeveer 6-12 jaar)
Kinderen in de lagere schoolleeftijd kunnen de volgende symptomen vertonen:
* Droevigheid, huilen, prikkelbaarheid, woede, agitatie, ongehoorzaamheid.
* Angsten, onzekerheid, schuchterheid.
* Depressieve cognities, zoals eigenwaardeproblemen en schuldgevoelens.
* Morbide ideeën, suïcidaliteit (gedachten aan de dood).
* Stil zijn, somatische klachten.
* Spelremming, leerremming.
* Contactverlangen.
* Concentratieproblemen, snel uitgeput zijn.
* Verwaarlozing van zichzelf.
* Dwangssymptomen.
> **Tip:** Vanaf ongeveer 8 jaar kunnen kinderen een negatief zelfbeeld en negatieve zelfevaluaties ontwikkelen, zichzelf waardeloos voelen en sombere toekomstverwachtingen hebben. Cognitieve symptomen worden prominenter.
#### 2.2.4 Adolescentie (ongeveer 12-18 jaar)
Adolescenten vertonen symptomen die meer overeenkomen met die van volwassenen, maar met specifieke kenmerken:
* (Verbale uitingen van) depressieve stemming, stemmingsschommelingen, prikkelbaarheid.
* Psychomotorische agitatie.
* Verlies van interesses en plezier, (te) geringe activiteit.
* Vermoeidheid, angsten, onzekerheid, piekeren.
* Schuld- en slechtheidsgevoelens, eigenwaardeproblemen, sombere toekomstverwachtingen.
* Suïcidaliteit (gedachten aan de dood, suïcideplannen of -pogingen). Vanaf 10 of 11 jaar kunnen depressieve kinderen nadenken over de dood. Suïcidepogingen komen echter vaker voor bij kinderen van 11 tot 13 jaar.
* Zich niet begrepen of geliefd voelen, hopeloosheid.
* Zich terugtrekken, zich buitenstaander voelen.
* Zichzelf verwaarlozen.
* Somatische klachten, hypochondrie.
* Slaap- en eetlustproblemen.
* Concentratieproblemen.
* Dwangssymptomen.
* Schoolangst, schoolverzuim.
* Antisociaal gedrag, delinquentie.
* Weg willen van huis.
* Misbruik van alcohol en drugs.
* Seksueel promiscue gedrag.
> **Belangrijk verschil met volwassenen:** Kinderen en jongeren kunnen hun depressieve gevoelens ontkennen en camoufleren. Een belangrijk verschil is dat bij kinderen en jongeren een depressie tot uiting kan komen in een prikkelbare en agressieve stemming of gedrag, in plaats van direct neerslachtigheid.
> **Example:** Een adolescent die zich terugtrekt uit sociale activiteiten, schoolprestaties ziet dalen, en aangeeft zich "nergens meer voor te kunnen interesseren" vertoont kenmerken van depressie.
### 2.3 Overeenkomst met symptomen volwassenen
Ondanks de leeftijdsspecifieke manifestaties, zijn er ook overeenkomsten met de symptomen van depressie bij volwassenen, met name in de adolescentie.
### 2.4 Prognose (beloop)
De gemiddelde leeftijd van aanvang van depressie bij jongeren is ongeveer 14 jaar. Hoe vroeger een kind een depressie doormaakt, hoe groter de negatieve impact en hoe slechter de prognose. De gemiddelde duur van een depressieve episode is ongeveer 9 maanden.
> **Littekenhypothese:** Na één jaar ontwikkelt 25% van de jongeren een terugval; na vijf jaar is dit percentage gestegen tot 70%. Dit suggereert dat vroege depressies een blijvend litteken kunnen achterlaten.
### 2.5 Comorbiditeit en differentiaaldiagnose
Depressie bij kinderen en jongeren kent een hoge comorbiditeit, variërend van 40% tot 90%. Veelvoorkomende comorbide stoornissen zijn onder andere:
* Reactieve hechtingsstoornis
* Gedragsstoornis
* ADHD
* Angststoornis
* Rouw
> **Belang van comorbiditeit:** De aanwezigheid van comorbiditeit verhoogt het suïciderisico.
> **Belang van differentiaaldiagnose:** Het correct differentiëren van andere aandoeningen is cruciaal voor het bepalen van de juiste behandeling.
### 2.6 Prevalentie
De prevalentie van depressie varieert met de leeftijd:
* Peuters en kleuters (onder 5 jaar): ongeveer 1%.
* Lagere schoolleeftijd: ongeveer 2%.
* Adolescentie: 5% tot 8% heeft op een bepaald moment in het leven een depressieve stoornis.
### 2.7 Culturele en maatschappelijke invloeden
Culturele en maatschappelijke factoren kunnen de manifestatie van depressie beïnvloeden. Het concept van "je niets waard voelen" is kenmerkend voor een "Westerse depressie" en kan afwezig zijn in culturen waar de groep belangrijker is dan het individu. In andere culturen worden depressieve gevoelens vaak uitgedrukt in lichamelijke klachten, zoals duizeligheid, hoofdpijn of maagklachten (bv. in Hongkong), of woede-uitbarstingen, paranoïde ideeën en lichamelijke klachten (bv. in Noord-Afrika).
---
# Prognose, comorbiditeit, prevalentie en culturele invloeden van depressie
Dit gedeelte van de studiehandleiding behandelt het beloop van depressie, de veelvoorkomende comorbiditeit met andere stoornissen, de prevalentiecijfers bij verschillende leeftijdsgroepen en de rol van culturele en maatschappelijke factoren.
### 3.1 Prognose van depressie
De prognose, of het verwachte beloop, van depressie bij kinderen en jongeren is een belangrijk aspect om te overwegen.
* **Gemiddelde leeftijd van aanvang:** De gemiddelde leeftijd waarop depressie bij jongeren begint, ligt rond de 14 jaar.
* **Effect van vroege aanvang:** Hoe eerder een kind een depressie ervaart, hoe groter de negatieve impact op de ontwikkeling en hoe slechter de prognose over het algemeen is.
* **Gemiddelde duur:** Een depressieve episode duurt gemiddeld ongeveer 9 maanden.
* **Terugval:** Depressie heeft een aanzienlijk risico op terugval. Na één jaar heeft 25% van de jongeren een nieuwe depressieve episode, en dit percentage stijgt tot 70% na vijf jaar. Dit fenomeen wordt ook wel de 'littekenhypothese' genoemd, wat suggereert dat een eerdere depressie het brein gevoeliger maakt voor toekomstige episodes.
> **Tip:** Het vroegtijdig signaleren en behandelen van depressie is cruciaal om de kans op terugval en langdurige negatieve gevolgen te minimaliseren.
### 3.2 Comorbiditeit en differentiaaldiagnose
Depressie bij kinderen en jongeren gaat vaak gepaard met andere psychische stoornissen. Dit wordt comorbiditeit genoemd.
* **Hoge prevalentie van comorbiditeit:** Bij kinderen en jongeren met depressie is de comorbiditeit aanzienlijk, variërend tussen 40% en 90%.
* **Veelvoorkomende comorbide stoornissen:**
* Reactieve hechtingsstoornis
* Gedragsstoornis
* ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder)
* Angststoornis
* Rouw
* **Belang van comorbiditeit:**
* **Suïciderisico:** De aanwezigheid van comorbiditeit, met name angststoornissen of gedragsstoornissen, kan het suïciderisico aanzienlijk verhogen.
* **Behandelingskeuzes:** Een correcte differentiaaldiagnose (het onderscheiden van depressie van andere stoornissen of het vaststellen van de combinatie van stoornissen) is essentieel, omdat de behandeling van de ene stoornis kan verschillen van de behandeling van een andere, of omdat de combinatie een specifieke aanpak vereist.
### 3.3 Prevalentie van depressie
De prevalentie van depressieve stoornissen varieert per leeftijdsgroep.
* **Peuters en kleuters (jonger dan 5 jaar):** Ongeveer 1% van deze leeftijdsgroep heeft een depressieve stoornis.
* **Lagere schoolleeftijd:** De prevalentie stijgt naar ongeveer 2%.
* **Adolescentie:** In de adolescentie neemt de prevalentie verder toe, waarbij 5% tot 8% op een bepaald moment in hun leven een depressieve stoornis ontwikkelt.
* **Geslachtsverschillen:** Er is een trend dat bij adolescenten depressie vaker voorkomt bij meisjes dan bij jongens, met een verhouding van ongeveer 1:2 tot 1:7.
### 3.4 Culturele en maatschappelijke invloeden
Culturele achtergronden en maatschappelijke context kunnen invloed hebben op de uiting, beleving en diagnose van depressie.
* **Individualisme versus collectivisme:** Het gevoel "niets waard te zijn" is een kenmerk dat vaak geassocieerd wordt met 'Westerse depressie', waar individualisme centraal staat. In culturen waar de groep belangrijker is dan het individu, kan dit specifieke symptoom minder prominent aanwezig zijn.
* **Cultureel specifieke uitingen:** Depressieve gevoelens kunnen in verschillende culturen anders geuit worden, vaak via lichamelijke klachten:
* **Hongkong:** Depressie kan zich uiten in duizeligheid, hoofdpijn, maagklachten en vermoeidheid.
* **Noord-Afrika:** Depressieve symptomen kunnen zich manifesteren als woede-uitbarstingen, paranoïde ideeën en lichamelijke klachten zoals hevige hoofdpijn en overgevoeligheid voor geluid.
> **Voorbeeld:** Een jongere uit een cultuur waar collectivisme sterk is, kan zijn verdriet eerder uiten door zich terug te trekken uit sociale activiteiten en zijn familie te ontlasten, dan door expliciet te zeggen zich waardeloos te voelen.
* **Klem tussen culturen:** Jongeren die zich klem voelen tussen verschillende culturele normen en waarden kunnen een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van stemmingsproblemen, mede door maatschappelijke tegenslagen of een gebrek aan passende steun.
**Algemene overweging:** Het is van groot belang om bij de diagnostiek van depressie rekening te houden met de culturele achtergrond van het kind of de jongere om tot een accurate en contextueel passende inschatting te komen. Wat in de ene cultuur als typisch depressief gedrag wordt gezien, kan in een andere cultuur een normale reactie zijn.
---
# Etiologie en diagnostiek van depressie bij kinderen en jongeren
Dit hoofdstuk bespreekt de oorzaken van depressie bij kinderen en jongeren aan de hand van het kwetsbaarheidsstressmodel, psychologische en transactionele factoren, en de diagnostische aanpak, inclusief screening en formeel onderzoek.
### 4.1 Etiologie van depressie
De etiologie van depressie bij kinderen en jongeren wordt verklaard middels het **kwetsbaarheidsstressmodel**. Dit model stelt dat depressie ontstaat door een interactie tussen kwetsbare factoren (vaak kindgebonden) en stressfactoren (meestal gerelateerd aan de omgeving).
#### 4.1.1 Kwetsbare factoren
Kwetsbare factoren zijn doorgaans kindgebonden eigenschappen die de vatbaarheid voor het ontwikkelen van een depressie vergroten. Voorbeelden hiervan zijn:
* Erfelijkheid
* Gehechtheidspatronen
* Cognitieve stijl
#### 4.1.2 Stressfactoren
Stressfactoren bevinden zich voornamelijk in de omstandigheden van het kind of de jongere, en kunnen variëren van gezinsgerelateerde problemen tot bredere maatschappelijke druk. Voorbeelden zijn:
* Stemmingsstoornissen bij ouders
* Verwaarlozing of mishandeling
* Verlieservaringen
* Pesten
* Maatschappelijke tegenslag
* Conflicten tussen culturen
#### 4.1.3 Psychologische factoren
Naast het kwetsbaarheidsstressmodel spelen specifieke psychologische factoren een rol in het ontstaan en instandhouden van depressieve klachten:
1. **Negatieve cognities**: Dit zijn negatieve gedachten over het zelf, de wereld, het verleden en de toekomst.
* **Voorbeeld**: `'Niemand vindt mij leuk.'` of `'Ik zal nooit een opleiding afmaken.'`
2. **Selffulfilling prophecy en aangeleerde hulpeloosheid**: De invloed van de attributiestijl, waarbij negatieve gebeurtenissen intern, stabiel en globaal worden verklaard, kan leiden tot een cyclus van negatievititeit en een gevoel van machteloosheid.
3. **Piekeren (rumineren)**: Het voortdurend herkauwen van negatieve gedachten zonder tot oplossingen te komen, draagt bij aan het in stand houden van een depressieve stemming.
#### 4.1.4 Transactionele factoren
Transactionele factoren beschrijven de wederzijdse beïnvloeding tussen het gedrag van het kind en de reacties van de omgeving, met name de ouders.
* Depressieve ouders kunnen een significant grotere invloed hebben op het ontwikkelen van depressie bij hun kind.
* Omgekeerd kan een depressief kind ook de houding en het gedrag van de ouders beïnvloeden, wat een vicieuze cirkel kan creëren.
> **Tip:** Het is cruciaal om bij de etiologie niet te focussen op één enkele oorzaak, maar te kijken naar de complexe interactie tussen biologische, psychologische en omgevingsfactoren.
### 4.2 Diagnostiek van depressie
De diagnostische aanpak van depressie bij kinderen en jongeren omvat een proces van screening, aangevuld met formeel diagnostisch onderzoek. Meerdere informanten en verschillende methoden zijn hierbij essentieel om een compleet beeld te krijgen.
#### 4.2.1 Screening
Screening is gericht op het breed identificeren van kinderen en jongeren bij wie een vermoeden van depressie bestaat.
* Een Basispsychologisch Traject Professional (BaTP) mag screening uitvoeren.
* Instrumenten voor screening kunnen bestaan uit vragenlijsten voor ouders, leerkrachten en het kind zelf.
#### 4.2.2 Formeel diagnostisch onderzoek
Voor een formele diagnose is doorverwijzing nodig naar een geneeskundige. De BaTP kan wel meewerken in een diagnostisch team onder leiding van een kinderpsychiater. Formeel diagnostisch onderzoek omvat:
* **Gesprekken en screeningsvragenlijsten**: Met diverse informanten zoals ouders, leerkrachten en het kind.
* **Dossiergegevens**: Verzamelen van relevante informatie uit bestaande dossiers.
* **Vragenlijsten**: Gestandaardiseerde instrumenten om symptomen en ernst te meten.
* **Diagnostische interviews**: Gestructureerde of semi-gestructureerde interviews om aan de diagnostische criteria te voldoen.
* **Observaties**: Observeren van gedrag en interacties in natuurlijke of gesimuleerde settings.
* **Eventueel projectieve tests**: Om onbewuste processen en onderliggende problematiek te exploreren.
* **Psychiatrisch onderzoek**: Een medische beoordeling door een psychiater.
#### 4.2.3 Multidisciplinaire aanpak
De diagnostiek is bij voorkeur multidisciplinair, vaak geleid door een kinderpsychiater. Het doel is een integratief beeld te verkrijgen van de situatie van het kind of de jongere, met aandacht voor:
* Risicofactoren
* Protectieve factoren
* De transactionele component (wisselwerking tussen kind en omgeving)
#### 4.2.4 Advies en rapportage
Op basis van de diagnostische bevindingen wordt een advies opgesteld, dat realistisch en passend is. Dit kan leiden tot:
* Indiening van passende indicaties voor behandeling.
* Verwijzing naar verdere hulpverlening, indien nodig.
* Een integratief beeld met aandacht voor risico- en protectieve factoren en de transactionele component.
* Opbouw van een handelingsplan.
> **Tip:** Een belangrijk verschil in de presentatie van depressie bij kinderen en jongeren ten opzichte van volwassenen is de mogelijkheid van een prikkelbare en agressieve stemming of gedrag, in plaats van louter neerslachtigheid. Ook kan bij kinderen die al vroeg depressief zijn, het risico op latere depressieve episodes vergroot zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Stemmingsstoornis | Een categorie psychische stoornissen die gekenmerkt wordt door verstoringen in de stemming, zoals depressie of manie. Deze stoornissen beïnvloeden hoe iemand zich voelt en hoe diegene kan functioneren. |
| Internaliserende stoornissen | Psychische problemen die zich naar binnen richten, zoals depressie, angst en eetstoornissen, waarbij de persoon zich terugtrekt en mogelijk last heeft van innerlijke onrust. |
| Emotie | Een relatief kortdurende, intense reactie die gekoppeld is aan een specifieke gebeurtenis en zowel lichamelijke, gedragsmatige als gevoelsmatige componenten bevat. |
| Stemming | Een meer langdurige emotionele toestand die minder sterk gebonden is aan een specifieke gebeurtenis en die de algehele gemoedstoestand van een persoon beïnvloedt. |
| Unipolaire stemmingsstoornis | Een stoornis waarbij slechts één kant van de stemming is verstoord, voornamelijk de negatieve kant, wat leidt tot depressieve episodes. |
| Bipolaire stemmingsstoornis | Een stoornis waarbij zowel periodes van depressie als periodes van manie of hypomanie optreden, wat leidt tot extreme stemmingswisselingen. |
| Major Depressive Disorder (MDD) | Een diagnose binnen de DSM-5 die wordt gesteld bij een persoon die een depressieve episode doormaakt, gekenmerkt door onder andere somberheid en verlies van interesse. |
| Persisterende depressieve stoornis (dysthymie) | Een chronische vorm van depressie die minder ernstig is dan MDD, maar langer aanhoudt, vaak minimaal twee jaar. |
| Disruptieve stemmingsregulatiestoornis (DMDD) | Een stoornis die gekenmerkt wordt door chronische prikkelbaarheid en frequente, ernstige woede-uitbarstingen die niet in verhouding staan tot de situatie. |
| DSM-5 | De vijfde editie van het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, een classificatiesysteem voor psychische stoornissen dat door clinici en onderzoekers wereldwijd wordt gebruikt. |
| Sombere stemming | Een gevoel van droefheid, neerslachtigheid of moedeloosheid dat een centraal symptoom kan zijn van depressie. |
| Prikkelbare stemming | Een gemoedstoestand die gekenmerkt wordt door snelle irritatie, boosheid en ongeduld, wat een alternatieve manifestatie van depressie kan zijn bij kinderen en jongeren. |
| Psychomotorische agitatie | Een verhoogde mate van lichamelijke activiteit, rusteloosheid en onrust die gepaard gaat met angst of spanning. |
| Psychomotorische remming | Een vertraging of vermindering van lichamelijke activiteit en spraak, vaak zichtbaar bij depressieve personen. |
| Waardeloosheidsgevoelens | Een negatief zelfbeeld waarbij men zichzelf als nutteloos, onbekwaam of zonder waarde beschouwt. |
| Schuldgevoelens | Gevoelens van verantwoordelijkheid of verwijt met betrekking tot eigen gedrag, die bij depressie buitensporig of onterecht kunnen zijn. |
| Klinisch significante lijdensdruk | Een mate van psychisch leed die zo ernstig is dat deze het dagelijks functioneren van een persoon significant belemmert. |
| Schizoaffectieve stoornis | Een psychische stoornis die kenmerken vertoont van zowel schizofrenie als een stemmingsstoornis, zoals depressie of een bipolaire stoornis. |
| Manische episode | Een periode van abnormaal verhoogde stemming, energie en activiteit, gekenmerkt door euforie, prikkelbaarheid en impulsief gedrag. |
| Hypomane episode | Een mildere vorm van een manische episode, waarbij de stemming en energie verhoogd zijn, maar de symptomen minder ernstig zijn en niet leiden tot significante beperkingen of psychotische kenmerken. |
| Differentiële manifestatie | De manier waarop een stoornis zich uit, welke specifieke symptomen aanwezig zijn, kan variëren afhankelijk van leeftijd, geslacht, cultuur en individuele factoren. |
| Anaclytische depressie | Een vorm van depressie die optreedt bij baby"s als gevolg van scheiding van hun primaire verzorger, gekenmerkt door huilen, protestgedrag en vertraagde ontwikkeling. |
| Failure to thrive | Een syndroom bij baby"s en jonge kinderen waarbij er sprake is van inadequate groei en ontwikkeling, vaak geassocieerd met medische, psychologische of sociale problemen. |
| Psychosomatische symptomen | Lichamelijke klachten die geen duidelijke medische oorzaak hebben en mogelijk worden veroorzaakt of verergerd door psychische factoren zoals stress of depressie. |
| Morbide ideeën | Gedachten die zich richten op ziekte, dood en verval, vaak gezien bij depressieve toestanden. |
| Suïcidaliteit | De neiging, de gedachten, de intentie of het gedrag met betrekking tot het beëindigen van het eigen leven. |
| Hypochondrie | Een overmatige angst om een ernstige ziekte te hebben, vaak gebaseerd op de misinterpretatie van normale lichamelijke sensaties. |
| Antisociaal gedrag | Gedrag dat de rechten van anderen schendt, zoals agressie, liegen, stelen of het overtreden van regels. |
| Delinquentie | Criminaliteit of het overtreden van wetten door minderjarigen. |
| Prognose | De verwachte uitkomst of het waarschijnlijke verloop van een ziekte of stoornis, inclusief de kans op herstel en terugval. |
| Littekenhypothese | Een theorie die suggereert dat een depressie, vooral als deze op jonge leeftijd optreedt, blijvende veranderingen in de hersenen kan veroorzaken die de kwetsbaarheid voor toekomstige depressies vergroten. |
| Comorbiditeit | Het gelijktijdig voorkomen van twee of meer stoornissen of ziekten bij dezelfde persoon. |
| Reactieve hechtingsstoornis | Een stoornis die ontstaat als gevolg van ernstige verwaarlozing of misbruik in de vroege kindertijd, waardoor een kind moeite heeft met het aangaan van gezonde relaties. |
| Gedragsstoornis | Een psychische stoornis die wordt gekenmerkt door aanhoudende gedragsproblemen, zoals agressie, ongehoorzaamheid en destructief gedrag. |
| ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) | Een neurobiologische ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door aandachtsproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit. |
| Angststoornis | Een groep psychische stoornissen die gekenmerkt worden door buitensporige en aanhoudende angst, bezorgdheid of paniek. |
| Rouw | Het natuurlijke proces van verdriet en verlies na het overlijden van een dierbare, dat kan leiden tot depressieve symptomen. |
| Suïciderisico | De kans dat iemand suïcide zal plegen, gebaseerd op verschillende risicofactoren. |
| Differentiaaldiagnose | Het proces van het onderscheiden van een specifieke ziekte of aandoening van andere ziekten of aandoeningen met vergelijkbare symptomen. |
| Prevalentie | Het percentage van een populatie dat een bepaalde aandoening of ziekte heeft gedurende een specifieke periode. |
| Etiologie | De studie van de oorzaken van ziekten of aandoeningen. |
| Kwetsbaarheidsstressmodel | Een theoretisch model dat stelt dat psychische stoornissen ontstaan door een interactie tussen individuele kwetsbaarheden en stressvolle levensgebeurtenissen. |
| Kindgebonden factoren | Factoren die inherent zijn aan het kind zelf, zoals erfelijkheid, temperament of cognitieve stijl, die de kwetsbaarheid voor psychische problemen kunnen beïnvloeden. |
| Stressfactoren | Omgevingsfactoren of levensgebeurtenissen die negatieve druk uitoefenen en kunnen bijdragen aan het ontstaan van psychische problemen. |
| Transactionele factoren | Factoren die te maken hebben met de wederzijdse beïnvloeding en wisselwerking tussen verschillende elementen, zoals de interactie tussen ouderlijk gedrag en kindgedrag. |
| Negatieve cognities | Denkpatronen die pessimistisch, zelfkritisch of negatief gericht zijn, en die een rol spelen bij depressie. |
| Selffulfilling prophecy | Een voorspelling die zichzelf vervult doordat de verwachting van de voorspeller invloed heeft op de gebeurtenissen, waardoor de voorspelling uitkomt. |
| Aangeleerde hulpeloosheid | Een psychologische toestand waarin een persoon geleerd heeft dat hij of zij geen controle heeft over de uitkomst van situaties, wat leidt tot passiviteit en defaitisme. |
| Attributiestijl | De neiging om de oorzaken van gebeurtenissen toe te schrijven aan interne of externe factoren, stabiele of instabiele factoren, en specifieke of algemene factoren. |
| Piekeren (Rumineren) | Het obsessief en herhalend denken aan negatieve gedachten, problemen of gevoelens, wat kenmerkend kan zijn voor depressie. |
| Diagnostiek | Het proces van het identificeren en benoemen van een ziekte of stoornis op basis van symptomen, tekenen en onderzoeksresultaten. |
| Screening | Een snelle en brede beoordeling om personen te identificeren die mogelijk een bepaald probleem hebben en die verder onderzoek nodig hebben. |
| Formeel diagnostisch onderzoek | Een grondig en gestructureerd proces om een definitieve diagnose te stellen, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse instrumenten en methoden. |
| BaTP (Basis arts Toeleiding P) | Een functie binnen de gezondheidszorg die zich bezighoudt met de eerste lijn van zorg, inclusief het signaleren en doorverwijzen van patiënten. |
| Geneeskundige | Een arts die bevoegd is om medische diagnoses te stellen en behandelingen voor te schrijven. |
| Multidisciplinair team | Een groep zorgprofessionals uit verschillende disciplines die samenwerken om de zorg voor een patiënt te coördineren. |
| Kinderpsychiater | Een psychiater die gespecialiseerd is in de diagnose en behandeling van psychische stoornissen bij kinderen en adolescenten. |
| Intake / Vooronderzoek | De eerste fase van een zorgtraject, waarin informatie wordt verzameld over de hulpvraag en de situatie van de cliënt. |
| Integratief beeld | Een holistisch beeld van de cliënt, waarin alle relevante aspecten van diens situatie (biologisch, psychologisch, sociaal) worden meegenomen. |
| Risicofactoren | Factoren die de kans op het ontwikkelen van een stoornis of probleem vergroten. |
| Protectieve factoren | Factoren die de kans op het ontwikkelen van een stoornis of probleem verkleinen en de weerbaarheid vergroten. |
| Handelingsplan | Een plan dat beschrijft welke interventies en ondersteuning nodig zijn om de doelen van een cliënt te bereiken. |