Cover
Börja nu gratis KZG.HK.4b.DESCARTES(1) - Tagged.pdf
Summary
# Introductie tot de filosofie van Descartes
Dit deel introduceert de 17e-eeuwse filosofie met een focus op René Descartes, zijn biografie en zijn vroege ideeën, waaronder zijn dromen en de ontwikkeling van de mathesis universalis [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1 De 17e-eeuwse filosofie en Descartes' wondere metafysica
De 17e eeuw markeert een periode van belangrijke filosofische vernieuwing. René Descartes' filosofie, specifiek zijn metafysica, is een centraal thema in deze introductie [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 1.1.1 Welke levensweg zal ik volgen? - De dromen van Descartes
Op 10 november 1619, in Neuburg bij Ulm, ervoer Descartes drie dromen die hij beschouwde als een soort delirium of epifanie. Deze dromen leverden cruciale inzichten op [3](#page=3):
* **Inzicht in de wiskunde als model:** Descartes realiseerde zich dat de wiskunde kon dienen als een model voor een radicale vernieuwing van alle wetenschappen [3](#page=3).
* **Besef van een levensopdracht:** Hij kreeg een sterk besef van een levensopdracht om de filosofie te vernieuwen [3](#page=3) [4](#page=4).
* **De boodschap van de dichter Ausonius:** In zijn derde droom zag Descartes een boek dat eerst een encyclopedie was en daarna veranderde in de *Corpus Poetarum* (dichtbundel) met een vers van de Latijnse dichter Ausonius: ‘Quod vitae sectabor iter?’ – ‘Welke levensweg moet ik gaan?’ [3](#page=3).
Deze droom werd door Descartes zelf als een goddelijke boodschap ervaren, hoewel dit een literair genre was, was het ook een autobiografisch getuigenis van zijn intense zelfbewustzijn en de taak die hij op zich nam om de filosofie te vernieuwen [4](#page=4).
#### 1.1.2 De ontwikkeling van de mathesis universalis
Een jaar voor zijn dromen ontmoette Descartes Isaac Beeckman in Breda. Beeckman moedigde Descartes aan om de fysieke wereld te exploreren vanuit een **mathesis universalis** [4](#page=4).
* **Definitie Mathesis Universalis:** De mathesis universalis is een strikte methode van onderzoek, gebaseerd op wiskunde (geometrie en aritmetica), om de natuur te doorgronden [4](#page=4).
* **Omvang van de Mathesis Universalis:** Deze methode omvat tevens de som van kennis op de domeinen van astronomie, muziek, optica en mechanica. De term zelf is afkomstig van de Leuvense wiskundige Adrianus Romanus in zijn *Apologia pro Archimede* [4](#page=4).
Descartes besefte dat deze methode kon worden uitgebreid naar metafysica en de eerste filosofie. Hij zag het als een breekijzer om het scholastieke model van wetenschap en de Aristotelische methode definitief omver te werpen. Dit zou de basis leggen voor een "wonderlijke wetenschap" (mirabilis scientiae fundamenta) die de mens "heer en meester maakt van de natuur". De dromen leverden ook een "voorlopige moraal" op, geïnspireerd door Pierre Charon's *Traité de la sagesse*. Er wordt een verband gesuggereerd tussen de wiskunde en levensleer, mogelijk met invloed van de Rozenkruisers zoals Johannes Faulhaber [5](#page=5).
#### 1.1.3 Biografie en vroege ideeën van Descartes
René Descartes werd geboren in 1596 in La Haye en overleed in 1650. Na zijn schooltijd in La Flèche (1607-1614) studeerde hij kerkelijk recht in Poitiers. In 1618 trok hij de wereld in en belandde hij in Duitsland, waar hij zich voegde bij het leger van Maximiliaan van Beieren tijdens de Dertigjarige Oorlog [12](#page=12) [6](#page=6).
De periode 1619-1620 was productief voor Descartes op het gebied van wiskunde en de uitwerking van zijn methode. Tussen 1623 en 1625 verbleef hij in Italië en werkte hij aan de *Regulae ad directionem Ingenii* (Regels voor het leiden van het verstand), een werk over zijn nieuwe methode dat onafgewerkt bleef en pas in 1701 werd gepubliceerd. Van 1625 tot 1628 verbleef hij in Parijs, waar hij contact had met geleerden als Mersenne en theoloog Guillaume Gibieuf [6](#page=6).
Eind 1627 woonde hij in Parijs een anti-aristotelische lezing bij, waarna hij kardinaal Bérulle beloofde een beter antwoord te geven dan de spreker voor een nieuwe weg in de wetenschap. In zijn Parijse jaren deed hij ook de ontdekking van de wet van de lichtbreking, later bekend als de wet van Snellius [7](#page=7).
In 1628 vestigde Descartes zich in de Verenigde Provincies (Nederland), waar hij tot 1648 zou blijven. Van 1629 tot 1633 verdiepte hij zich in wiskunde, fysica en menselijke anatomie. Hij verrichtte anatomische studies en verklaarde het fenomeen van parhelia. Hij plande een traktaat *De wereld* bestaande uit drie delen: over licht, de mens, en de ziel of geest [7](#page=7).
In 1633, na de veroordeling van Galilei, besloot Descartes zijn op atomisme en Copernicus gebaseerde fysica voorlopig niet te publiceren. In 1637 verscheen *Discours de la méthode* (Over de methode), samen met de traktaten *Dioptrique*, *Météores* en *Géométrie*. Op aandringen van vrienden schreef hij de *Meditationes de Prima Philosophiae* (Meditaties over de eerste filosofie), waarvan de eerste editie in 1641 verscheen, gevolgd door een tweede editie in 1642. De Franse vertaling, *Méditations métaphysiques de René Descartes. Touchant la première philosophie*, verscheen in 1647 [8](#page=8) [9](#page=9).
De periode in de Verenigde Provincies werd ook gekenmerkt door controverses. De "la querelle d'Utrecht" (1641-1643) betrof een conflict tussen de protestantse theoloog Gijsbert Voetius en Henricus Regius, een cartesiaan. Het dualisme en mechanisme van Descartes werden als gevaarlijk beschouwd door Voetius, die de Aristotelische leer van vorm-substantie verdedigde. Later werd Descartes door theoloog Jacob Trigland beschuldigd van atheïsme en blasfemie, met als doel cartesiaanse leerboeken van de universiteit te bannen. Leiden werd een centrum voor de verspreiding van het cartesianisme [10](#page=10).
In 1643 begon Descartes zijn correspondentie met Elisabeth van de Palts, met wie hij sprak over wiskunde en vooral over de passies en de verhouding tussen lichaam en ziel. In 1644 publiceerde hij de *Principiae Philosophiae* (Grondbeginselen der Wijsbegeerte), een systematisch handboek bedoeld voor universiteiten, dat een synthese van het cartesianisme bood. Het werk omvatte metafysica, fysica, het zonnestelsel en de vorming van de aarde [11](#page=11).
In april 1648 had Descartes een lang onderhoud met Frans Burman. In 1649 publiceerde hij *Les Passions de l’âme* (De passies van de ziel). Eind 1649 reisde hij op uitnodiging van koningin Christina van Zweden naar Stockholm, waar hij op 11 februari 1650 overleed aan een longontsteking [12](#page=12).
---
# De metafysica en de weg naar zekerheid
Dit deel behandelt Descartes' metafysische project, de methodische twijfel als middel om tot zekerheid te komen, en de rol van het cogito en het licht van de rede in zijn filosofie [13](#page=13) [14](#page=14) [20](#page=20) [21](#page=21) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32).
## 2. De metafysica en de weg naar zekerheid
Descartes' filosofische project is gericht op het vinden van een fundamentele zekerheid voor alle kennis, gebruikmakend van de rede als primair instrument [21](#page=21).
### 2.1 Het project van de eenheidswetenschap
Descartes streefde naar een eenheidswetenschap, waarbij de succesvolle methode van de wiskunde – de mathesis universalis – zou worden uitgebreid naar alle gebieden van kennis. Binnen dit project speelt de metafysica een cruciale rol door de grondslagen van de kennis te leggen, inclusief het afzonderlijke bestaan van geest en lichaam, de rol van een welwillende God, en het bestaan van de buitenwereld [14](#page=14).
### 2.2 Van twijfel tot zekerheid: het zuiver onderzoek van de rede
#### 2.2.1 De noodzaak van methodische twijfel
Descartes hechtte groot belang aan de rede (Lumen Naturale) als bron van waarheid. Om dwalingen te bestrijden en onzekerheid uit te bannen, hanteerde hij de methodische twijfel als een experimenteel middel. Dit principe is terug te vinden in zijn werken "Discours de la méthode" en "Meditationes de prima philosophia" [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 2.2.2 Het principe van radicale twijfel
Descartes' twijfel is radicaal en systematisch, gericht op het identificeren van onbetwijfelbare waarheden [21](#page=21).
* **Kritiek op zintuigen:** Descartes merkt op dat zintuigen ons soms kunnen bedriegen, en dat het onderscheid tussen dromen en waken soms moeilijk te maken is. Dit impliceert dat de waargenomen wereld mogelijk anders is dan wij denken, of zelfs niet bestaat [24](#page=24).
* **De boze geest (malin génie):** Zelfs wiskundige zekerheden, zoals 2+2=4, zouden ingegeven kunnen zijn door een kwaadaardige geest, waardoor zelfs de meest elementaire waarheden betwijfelbaar worden [24](#page=24).
#### 2.2.3 De ontdekking van het cogito
Het resultaat van deze radicale twijfel is de onbetwijfelbare zekerheid van het eigen bestaan als denkend wezen [25](#page=25).
* **De kern van de zekerheid:** "Ik denk, dus ik ben" (cogito, ergo sum) of "Ik ben, ik besta" (ego sum, ego existo) is de eerste, onwrikbare zekerheid [25](#page=25) [26](#page=26).
* **De denkende substantie (res cogitans):** Zelfs in het proces van twijfelen, is er een zekerheid van de denkact zelf, wat impliceert dat het 'ik' een denkend ding of substantie is die op zichzelf bestaat [26](#page=26).
> **Tip:** De methodische twijfel is geen vorm van nihilisme, maar een strategische stap om tot absolute zekerheid te komen.
### 2.3 Het licht van de rede en de aard van ideeën
Descartes stelt dat alleen de rede, het "natuurlijke licht" (lumen naturale), zekerheid kan bieden. De rede bevat verschillende soorten ideeën [27](#page=27):
#### 2.3.1 Ingeboren ideeën
Dit zijn ideeën die de rede zelf voortbrengt en die niet afhankelijk zijn van zintuiglijke ervaring [27](#page=27).
* **Wiskundige en metafysische ideeën:** Deze ideeën vatten intuïtief eenvoudige realiteiten (natures simples) en de verbanden daartussen (notiones communes). Voorbeelden zijn de ideeën van uitgebreidheid (extensie), figuur, substantie en bestaan [27](#page=27).
#### 2.3.2 Ideeën van waarneming (percepties)
Deze ideeën worden gevormd via de verbeelding (imaginatio) en zijn gebaseerd op zintuiglijke informatie. Ze zijn altijd minder zeker en meer verward dan de ideeën van het zuivere intellect, omdat ze in de hersenen worden gevormd en bemiddeld worden door zintuiglijke input [28](#page=28).
#### 2.3.3 Pure fantasie
Dit betreft eveneens verwarde ideeën, ook gevormd op basis van de verbeelding, zoals die in dromen voorkomen [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** Het idee van een driehoek is een helder en welonderscheiden ingeboren idee. De waarneming van een specifieke driehoek in het sterrenbeeld X, met een vierde ster ertussen, kan echter waar of onwaar zijn, omdat dit gebaseerd is op zintuiglijke informatie en de verbeelding [30](#page=30).
#### 2.3.4 Oordelen en de grondslag van kennis
* **Helder en welonderscheiden ideeën:** Ideeën die helder en welonderscheiden zijn, vormen de absolute grondslag van de kennis en worden als waar beschouwd [30](#page=30).
* **Feilbaarheid van oordelen:** Oordelen die tot stand komen door de combinatie van zintuigen en ingeboren ideeën, zijn feilbaar [30](#page=30).
#### 2.3.5 Belang van de verbeelding voor handelen
Hoewel de zoektocht naar metafysische zekerheid zich richt op het zuivere intellect, is de verbeelding (imaginatio) uiterst belangrijk voor het menselijk leven en handelen. Kennis gebaseerd op de verbeelding stuurt ons handelen aan en helpt bij het controleren van passies. De waarneming van een aanstormende leeuw door de verbeelding geeft bijvoorbeeld informatie die leidt tot handelen [31](#page=31).
#### 2.3.6 De rol van God
Op dit punt in zijn zoektocht naar de grondslagen van kennis, blijft Descartes de betrouwbaarheid van de verbeelding en de zintuigen bevragen. Om tot verdere zekerheid te komen, is de introductie van het concept God noodzakelijk [32](#page=32).
---
# Godsbewijzen en de betrouwbare God
Descartes presenteert argumenten voor het bestaan van God, zowel a posteriori als a priori, en positioneert God als de garantie voor de waarheid en betrouwbaarheid van de rede.
### 3.1 Descartes' godsbewijzen
Descartes onderscheidt in totaal drie bewijzen voor het bestaan van God [33](#page=33):
* Twee bewijzen die uitgaan van het bestaan van het 'cogito' (a posteriori godsbewijzen) [33](#page=33).
* Eén bewijs dat uitgaat van de idee van God (a priori godsbewijs) [33](#page=33).
God wordt door Descartes beschouwd als de eerste realiteit die het denkende ik als bestaand buiten zichzelf identificeert. Via zuivere introspectie komt Descartes tot deze conclusie [33](#page=33).
#### 3.1.1 De a posteriori godsbewijzen
Deze bewijzen vertrekken vanuit de ervaring van het denkende ik (het cogito) naar het bestaan van God [34](#page=34).
##### 3.1.1.1 Eerste a posteriori godsbewijs: de idee van God
* **Kernargument:** De idee van God, die in de menselijke geest aanwezig is, kan niet voortkomen uit de mens zelf, omdat de mens een onvolmaakt wezen is en de idee van God een wezen van volmaaktheid betreft. Het idee van het volmaakte zou dan veroorzaakt worden door het onvolmaakte, wat als absurd wordt beschouwd [34](#page=34).
* **Definitie van God:** Descartes definieert 'God' als een substantie die oneindig, eeuwig, onveranderlijk, onafhankelijk, in de hoogste mate intelligent en in de hoogste mate machtig is, en waardoor zowel het denkende ik als al het andere geschapen is [34](#page=34).
* **Rol van het 'natuurlijke licht':** Volgens Descartes komt de idee van een volmaakt wezen niet voort uit het onvolmaakte ikzelf, maar uit een realiteit die groter is dan het ik – namelijk God. Dit inzicht wordt verkregen door het 'natuurlijke licht' van de rede [35](#page=35).
* **Invloed van Scholastiek:** Descartes hanteert hier een scholastische benadering waarbij de formele realiteit van God overeenkomt met de objectieve inhoud van de idee. De realiteit van een object buiten ons zet zich over op de idee in onze geest (vergelijkbaar met de relatie tussen oorzaak en gevolg) [36](#page=36).
* **Argument van gradatie van realiteit:** Volmaaktheid is een kwaliteit die noodzakelijk buiten het denken moet bestaan. Als het ik (een onvolmaakt wezen) de oorzaak zou zijn van de idee van God, zou het volmaakte uit het onvolmaakte voortkomen. Aangezien het denkende ik (res cogitans) op specifieke momenten zeker weet te bestaan en dus reëel is, moet God als volmaakt wezen een nog veel grotere realiteit bezitten [36](#page=36).
##### 3.1.1.2 Tweede a posteriori godsbewijs: de oorsprong van het cogito
* **Kernargument:** Het denkende ik (res cogitans) ontleent zijn bestaan niet aan zichzelf, maar aan een meer volmaakt wezen. Dit wezen, voor zover het volmaakt is, is zelf niet meer veroorzaakt en is dus de eerste oorzaak die aan alles voorafgaat, namelijk God [37](#page=37).
* **Vraagstelling:** Zou het denkende ik kunnen bestaan zonder God [37](#page=37)?
* **Zelfveroorzaking:** Als het ik zichzelf zou hebben veroorzaakt, zou het dan niet zichzelf volmaakt hebben gemaakt? Een twijfelend, gebrekkig wezen kan zichzelf niet scheppen [37](#page=37).
* **Ouders als oorzaak:** Hoewel ouders het lichaam doen ontstaan, zijn zij zelf ook onvolmaakt en vormen zij slechts een schakel in een grotere keten van oorzaken [37](#page=37).
* **Noodzakelijke oorzaak:** Als denkend ding moet het ik noodzakelijk voortkomen uit een kracht of oorzaak die groter is dan zichzelf; deze oorzaak wordt God genoemd [38](#page=38).
* **Oneindige regressie:** Als deze oorzaak zelf weer uit een andere oorzaak voortkomt, zal er telkens gevraagd worden naar de oorzaak van die oorzaak, totdat men uitkomt bij de ultieme oorzaak, die God is [38](#page=38).
#### 3.1.2 Het a priori godsbewijs (ontologisch godsbewijs)
Dit bewijs, ook wel het ontologisch godsbewijs genoemd, vertrekt vanuit de idee van God zelf [39](#page=39).
* **Kernargument:** De idee van God is de idee van een wezen dat volmaakt, almachtig en alwijs is. De vraag is of men deze idee kan hebben en tegelijkertijd denken dat dit wezen niet bestaat [39](#page=39).
* **Constructie van het argument:**
1. God is een wezen dat almachtig en volmaakt is [39](#page=39).
2. Het is volmaakter om te bestaan dan om niet te bestaan [39](#page=39).
3. Dus, de idee van God sluit noodzakelijk het bestaan van God in [39](#page=39).
### 3.2 De betrouwbare God
Nadat Descartes het bestaan van God heeft bewezen, analyseert hij de implicaties daarvan voor de betrouwbaarheid van de menselijke rede [39](#page=39).
* **God als oorzaak van de orde:** God is groter dan het denkende ik (cogito) en is daardoor de oorzaak van een objectieve, intelligibele orde, waarvan het eindige en onvolmaakte denkende ding deel uitmaakt [40](#page=40).
* **God als geen bedrieger:** God kan geen bedrieger zijn, want bedrog impliceert onvolmaaktheid. Hoewel de mogelijkheid om te bedriegen enige scherpzinnigheid of macht kan tonen, zou het willen bedriegen een teken van kwaadwilligheid of zwakte zijn [40](#page=40) [41](#page=41).
* **God als welwillend:** Descartes stelt dat het onmogelijk is dat God hem ooit bedriegt [41](#page=41).
* **Rol van het oordeelsvermogen:** Het vermogen tot oordelen, dat de mens van God heeft ontvangen, is niet gegeven om mee te dwalen, zolang het juist gebruikt wordt [41](#page=41).
* **Het 'licht van de rede':** God is de intelligibele oorzaak van de zuiverheid van het menselijk denken. Dit betekent dat het 'licht van de rede' betrouwbaar is [40](#page=40).
* **Garantie tegen dwaling:** De welwillende God garandeert de waarheid van duidelijke en onderscheiden ideeën die door het verstand worden ingezien [41](#page=41).
> **Tip:** Descartes' godsbewijzen dienen niet alleen om het bestaan van God aan te tonen, maar ook om zekerheid te verkrijgen over de betrouwbaarheid van onze eigen cognitieve vermogens. Zonder een welwillende, niet-bedriegende God, zou de rede zelf twijfelachtig zijn.
> **Vraagstelling over de betrouwbaarheid:** Descartes erkent de noodzaak om zeker te weten dat God hem niet bedriegt, en dat het bestaan als denkende ziel geen illusie is. Dit onderstreept het belang van de godsbewijzen voor de gehele cartesische filosofie [42](#page=42).
---
# De natuur-machine en het lichaam-geest dualisme
Dit gedeelte verkent Descartes' opvattingen over de materiële wereld als een natuur-machine, de verhouding tussen lichaam en geest, en het Cartesiaanse mensbeeld met de inherente wezensfractuur.
### 4.1 De materiële wereld als natuur-machine
Descartes beschrijft het universum als een oneindig uitgestrekte, ondeelbare materie die overal hetzelfde is en waarin een vacuüm onmogelijk is. Deze visie is beïnvloed door het Griekse atomisme en wordt gekenmerkt door de vortex-theorie, die de beweging en dichtheid van deeltjes gebruikt om de vorming en beweging van hemellichamen te verklaren. De wereld wordt gezien als een eenheid van materie in beweging [16](#page=16) [17](#page=17) [43](#page=43).
#### 4.1.1 Corpusculaire theorie en deductie
De vortex-theorie is een vorm van corpusculaire theorie die natuurverschijnselen deductief afleidt uit eerste principes. Hoewel het een hypothetische theorie is, biedt het een raamwerk voor het begrijpen van de materiële buitenwereld [17](#page=17) [43](#page=43).
#### 4.1.2 Kenmerken van de materiële wereld
De centrale uitgangspunten voor de materiële wereld zijn:
* De wereld is oneindig uitgebreid [17](#page=17).
* Overal bestaat dezelfde materie [17](#page=17).
* Materie is tot in het oneindige deelbaar [17](#page=17).
* Een vacuüm is onbestaanbaar [17](#page=17).
### 4.2 Het lichaam-geest dualisme en het Cartesiaanse mensbeeld
Descartes' filosofie wordt gekenmerkt door een dualisme, waarbij materie en geest als twee afzonderlijke realiteiten worden beschouwd. Dit leidt tot een specifiek mensbeeld dat zowel de geest (cogito) als het lichaam omvat [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 4.2.1 De uitwendige wereld en de lichaam-geest eenheid
De overtuiging dat er een objectief kenbare wereld buiten onze geest bestaat, is essentieel. Deze wereld verschijnt aan ons als uitgebreidheid in tijd en ruimte, wat Descartes aanduidt als substantie ($res\ extensa$). Kennis van de wereld is echter bemiddeld via de zintuigen en dus indirect via het lichaam [44](#page=44) [45](#page=45).
> **Tip:** Descartes gebruikt het voorbeeld van een stuk was in de Tweede Meditatie om aan te tonen hoe de geest (via zuivere rede) de ware aard van materie kan begrijpen, los van de zintuiglijke waarneming [44](#page=44).
#### 4.2.2 Primaire en secundaire eigenschappen
Descartes alludeert op het onderscheid tussen primaire en secundaire eigenschappen van materie. Primaire eigenschappen, zoals tijd, ruimte, duur en verandering, zijn essentieel voor het begrijpen van de materiële wereld en worden via ingeboren ideeën (a priori) gekend. Secundaire eigenschappen, zoals kleuren, geluiden, smaken en pijn, zijn subjectieve ervaringen die door de zintuigen worden waargenomen [45](#page=45).
#### 4.2.3 God als garant voor zekerheid
God speelt een cruciale rol als garant voor de zekerheid van onze kennis van de materiële buitenwereld. God heeft zowel de geest als de wereld geschapen, wat het 'probleem van de brug' (hoe de geest de wereld kent) oplost. De fysieke dingen bestaan reëel, en God garandeert dat we deze kunnen kennen, zij het met een morele zekerheid. De materiële wereld bevat in elk geval alles wat in zuivere wiskunde vervat is [43](#page=43) [46](#page=46).
#### 4.2.4 Het Cartesiaanse dualisme en de wezensfractuur
Het dualisme van Descartes stelt dat materie en geest twee aparte realiteiten zijn. Dit leidt tot het Cartesiaanse mensbeeld, dat als ambivalent wordt beschouwd. Enerzijds is de mens een $cogito$, een denkend wezen, vergelijkbaar met de $Imago\ Dei$ opvatting. Anderzijds is de mens ook een lichaam [47](#page=47) [48](#page=48).
Het Cartesiaanse dualisme resulteert in een wezensfractuur. De mens ervaart een innerlijke vreemdheid, een raadsel over de relatie tussen denken en lichaam. Dit wordt vergeleken met het beeld van de stuurman en het schip: het schip (lichaam) vaart zijn eigen, soms onbegrijpelijke koers, die niet altijd door de stuurman (geest) wordt begrepen [48](#page=48).
> **Tip:** Begrijp het onderscheid tussen de $res\ extensa$ (uitgebreide substantie, materie) en de $res\ cogitans$ (denkende substantie, geest) als de kern van Descartes' dualisme [47](#page=47).
#### 4.2.5 Kennisvormen en ingeboren noties
In een brief aan Elisabeth van de Palts beschrijft Descartes drie vormen van ingeboren noties, die corresponderen met verschillende kennisvormen. Dit benadrukt de rol van de rede en a priori kennis naast zintuiglijke ervaring [47](#page=47).
---
# Ethiek en generositeit
Descartes' ethische ideeën draaien om een voorlopige moraal en de centrale deugd van generositeit, die nauw verbonden is met zelfwaardering, wilskracht en vertrouwen in de goddelijke voorzienigheid [49](#page=49).
### 5.1 De structuur van Descartes' wetenschappelijke moraal
Volgens Descartes vormt de ethiek, of moraal, het derde en hoogste deel van de 'boom der wetenschappen', na fysica en geneeskunde. Hij werkte zijn volledige wetenschappelijke moraal echter nooit uit maar schetste in *Over de methode* een 'voorlopige moraal' bestaande uit drie leefregels [15](#page=15) [49](#page=49):
1. **Sociale conformiteit en stabiliteit:** Men dient de wetten en gewoonten van het land waarin men leeft te gehoorzamen, trouw te blijven aan de godsdienst waarin men is opgevoed, en zich te laten leiden door mensen met gezond verstand [49](#page=49).
2. **Standvastigheid in handelen:** Eenmaal een keuze is gemaakt, dient men standvastig te zijn en de handeling te voltooien [49](#page=49).
3. **Matiging van verlangens:** Men moet de eigen verlangens matigen en zich schikken naar het lot, in plaats van te streven naar het veranderen van de wereld [49](#page=49).
Deze leefregels vormen de basis voor een levenswijsheid [50](#page=50).
### 5.2 Invloeden en nuances in Descartes' ethiek
Descartes' voorlopige moraal vertoont invloeden van de Stoa, met name de nadruk op *amor fati* (het aanvaarden van het lot) en gelijkmoedigheid (*autarkeia*). Hierin volgt hij denkers als Justus Lipsius en Montaigne. Echter, Descartes onderscheidt zich van de oude Stoïcijnen zoals Seneca en Marcus Aurelius. Hij is het er niet mee eens dat alle passies volledig uitgebannen kunnen of moeten worden. Het stoïsche ideaal van zelfdoding als uiting van hoogmoed, en een ingaan tegen God, wijst hij af [50](#page=50).
### 5.3 De centrale deugd: generositeit
De sleutelbegrip in Descartes' ethiek is **generositeit**. Hij definieert ware generositeit als volgt [51](#page=51):
> "Ik geloof dan ook dat de ware generositeit, dat wil zeggen, de hoge waardering van zichzelf waarop men met recht aanspraak kan maken, slechts bestaat in de wetenschap dat, buiten die vrije beschikking over de wil, niets ons naar waarheid toebehoort, en dat er buiten het goede of slechte gebruik daarvan, niets is waarvoor men ons kan prijzen of laken; en verder in het besef dat men het vaste en onwankelbare voornemen heeft om daar een goed gebruik van te maken, dat wil zeggen, om nooit vrijwillig datgene na te laten of op te geven waarvan men meent dat het het beste is. En dat alleen versta ik onder een leven dat volmaakt in overeenstemming is met de deugd.” [51](#page=51).
Generositeit is dus nauw verbonden met:
* **Zelfwaardering:** Een hoge, maar gerechtvaardigde, waardering van zichzelf [51](#page=51).
* **De vrije wil:** Het besef dat alleen de vrije beschikking over de wil werkelijk tot ons behoort [51](#page=51).
* **Verantwoordelijkheid:** Alleen het goede of slechte gebruik van de wil kan leiden tot lof of blaam [51](#page=51).
* **Deugdzaam handelen:** Het vaste voornemen om de wil altijd goed te gebruiken en nooit bewust af te zien van wat men als het beste beschouwt [51](#page=51).
### 5.4 Generositeit in relatie tot de leefregels en voorzienigheid
Generositeit sluit direct aan bij de eerdergenoemde drie leefregels. Het impliceert een sterke nadruk op het beheersen van de wil en het matigen van passies door de rede te cultiveren, wat leidt tot verzoening met zichzelf [52](#page=52).
Verder omvat generositeit het aanvaarden dat men niet alles onder controle heeft. Het betekent mildheid in het erkennen dat de wereld en medemensen, met hun eigen perspectieven, het eigen gezichtsveld altijd overstijgen. Uiteindelijk steunt ware generositeit op een vertrouwen in de goddelijke voorzienigheid [52](#page=52).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Onttovering | Het proces waarbij de wereld zijn magische en antropomorfe eigenschappen verliest en wordt verklaard door natuurwetten en rede, kenmerkend voor de moderne wetenschap. |
| Metafysica | Het tak van de filosofie dat zich bezighoudt met de fundamentele aard van de werkelijkheid, inclusief concepten als bestaan, substantie, identiteit en causaliteit. |
| Mathesis Universalis | Het idee van Descartes dat wiskunde een universele methode biedt voor het verwerven van kennis, toepasbaar op alle wetenschappelijke domeinen door middel van een strikt deductieve aanpak. |
| Epifanie | Een plotselinge, diepgaande openbaring of inzicht, vaak ervaren als een spirituele of intellectuele doorbraak. |
| Corpus Philosophiae | Een verzameling van alle filosofische werken, in de context van Descartes' droom die evolueert van een encyclopedie naar een bundel Latijnse poëzie. |
| Scholastieke methode | Een middeleeuwse onderwijsmethode die gebaseerd was op systematische analyse, debat en de toepassing van logica op bestaande doctrines, met name die van Aristoteles. |
| Heliocentrisme | Het model van het zonnestelsel waarin de aarde en andere planeten om de zon draaien, in tegenstelling tot het geocentrisme. |
| Corpusculaire theorie | Een natuurkundige theorie die stelt dat alle materie is opgebouwd uit kleine, ondeelbare deeltjes (corpuscules). |
| Vortex theorie | Descartes' verklaring voor de beweging van hemellichamen, gebaseerd op het idee dat het universum gevuld is met materie die wervelt en zo de planeten in hun banen houdt. |
| Deductief | Een redeneervorm waarbij men vanuit algemene principes tot specifieke conclusies komt. |
| Res Cogitans | Latijn voor 'denkende substantie', een van Descartes' twee fundamentele substanties die de geest of ziel vertegenwoordigt, gekenmerkt door denken. |
| Res Extensa | Latijn voor 'uitgebreide substantie', de andere fundamentele substantie bij Descartes, die materie en de fysieke wereld vertegenwoordigt, gekenmerkt door uitgebreidheid in ruimte. |
| Lumen Naturale | Latijn voor 'natuurlijk licht', verwijzend naar het aangeboren vermogen van de rede dat ons in staat stelt de waarheid te zien en te onderscheiden. |
| Malin Génie | Frans voor 'kwaadaardige geest', een hypothetische bedrieger die Descartes introduceert om radicale twijfel te maximaliseren, waarbij zelfs wiskundige zekerheden in twijfel worden getrokken. |
| Cogito, ergo sum | Latijn voor 'Ik denk, dus ik ben', de beroemde eerste zekerheid van Descartes, die het bestaan van het denkende zelf bewijst. |
| A posteriori | Kennis of argumenten die gebaseerd zijn op ervaring of observatie na de feiten. |
| A priori | Kennis of argumenten die onafhankelijk van ervaring zijn en berusten op zuivere rede of logica. |
| Generositeit | Bij Descartes, de hoogste deugd die bestaat in een correcte zelfwaardering en het voornemen om de vrije wil goed te gebruiken, ook wel de bereidheid om het beste te doen wat men kan inzien. |
| Voorzienigheid | Het geloof dat gebeurtenissen worden geleid door een hogere macht, vaak in de context van goddelijke planning en zorg. |
| Amor Fati | Latijn voor 'liefde voor het lot', een Stoïcijnse filosofie die het accepteren en zelfs omarmen van alle gebeurtenissen in het leven inhoudt, zowel positieve als negatieve. |
| Autarkeia | Grieks voor 'zelfvoorziening' of 'zelfgenoegzaamheid', een fundamenteel concept in de Stoïcijnse ethiek dat verwijst naar innerlijke onafhankelijkheid en gemoedsrust. |