Cover
Börja nu gratis Pediatrie ziekten 1.pdf
Summary
# Kinderziekten en hun kenmerken
Dit overzicht bespreekt de belangrijkste kenmerken van veelvoorkomende kinderziekten, waaronder oorzaak, overdracht, symptomen, diagnose, verwikkelingen en behandeling.
### 1.1 Mazelen
Zeer besmettelijke acute virale infectieziekte die behoort tot de exantheemziekten [1](#page=1).
#### 1.1.1 Oorzaak en overdracht
Veroorzaakt door het mazelenvirus (Morbillivirus) en overgedragen via druppelinfectie (hoesten, niezen) [1](#page=1).
#### 1.1.2 Voorkomen en incubatietijd
Meestal voorkomend tussen 5 en 10 jaar, met een incubatietijd van 6 tot 21 dagen [1](#page=1).
#### 1.1.3 Symptomen
De infectie wordt bijna steeds gevolgd door klinische manifestaties.
* **Prodromaal stadium (2-4 dagen):** Koorts, neusloop, algemene malaise, droge hoest, verminderde eetlust. Enantheem met Koplikvlekken (rode vlekjes met witte puntjes op het mondslijmvlies) na circa 48 uur [1](#page=1).
* **Exantheem stadium (2-4 dagen na start koorts):** Huiduitslag begint achter de oren en op het voorhoofd, verspreidt zich naar de benen. Vlekjes vloeien samen. De uitslag verdwijnt na ongeveer 3 dagen van boven naar beneden [1](#page=1).
#### 1.1.4 Diagnose
Gebaseerd op klinisch beeld en serologie (mazelen IgM voor acute infectie, IgG voor doorgemaakte infectie) [1](#page=1).
#### 1.1.5 Periode van besmettelijkheid
Vanaf het prodromale stadium tot ongeveer 3 dagen na het verschijnen van de huiduitslag [1](#page=1).
#### 1.1.6 Verwikkelingen
* Otitis media (middenoorontsteking)
* Diarree
* Bronchopneumonie door bacteriële surinfectie (mogelijk fataal)
* Encefalitis (hersenontsteking): frequentie 1 op 1000 kinderen, 60% geneest zonder restverschijnselen, 25% met restverschijnselen, 15% sterft; epileptische insulten zijn een symptoom [1](#page=1).
* Stomatitis (ontsteking van het mondslijmvlies) [1](#page=1).
#### 1.1.7 Behandeling
Symptomatisch met voldoende vochtinname, oogreiniging, vermijden van fel licht en mondspoelingen bij pijn [1](#page=1).
### 1.2 Rode hond (Rubella)
Virale infectieziekte, behorend tot de exantheemziekten [1](#page=1).
#### 1.2.1 Oorzaak en overdracht
Veroorzaakt door het Rubellavirus en overgedragen via druppelinfectie [1](#page=1).
#### 1.2.2 Voorkomen en incubatietijd
Meestal bij kinderen van 5-9 jaar, met een incubatietijd van 14 tot 18 dagen. Belangrijk bij zwangere vrouwen [1](#page=1).
#### 1.2.3 Symptomen
* Gezwollen lymfeklieren (achter oren, nek, hals), kan tot 1 week langer aanhouden [1](#page=1).
* Exantheem (rode vlekjes) over het hele lichaam, beginnend op het gezicht en snel verspreidend. Duurt ongeveer 3 dagen [1](#page=1).
* Eventueel lichte koorts, hoofdpijn, verminderde eetlust, lichte conjunctivitis. 25% van de infecties verlopen zonder symptomen [1](#page=1).
#### 1.2.4 Diagnose
Klinisch beeld en serologie (rubella IgM en IgG) [1](#page=1).
#### 1.2.5 Periode van besmettelijkheid
Ongeveer 1 week voor het verschijnen van de uitslag tot 3 weken na het verschijnen [1](#page=1).
#### 1.2.6 Verwikkelingen
* Encefalitis met hemorragie [1](#page=1).
* Congenitale rubella: besmetting van de vrucht tijdens de zwangerschap, met verhoogde kans op miskraam, doodgeboorte en aangeboren afwijkingen, vooral bij infectie in de eerste 4 maanden van de zwangerschap (o.a. oogafwijkingen, oorafwijkingen, hartgebreken, afwijkingen zenuwstelsel) [1](#page=1).
#### 1.2.7 Behandeling
Symptomatisch met koortswering, pijnstilling en voldoende vocht [1](#page=1).
### 1.3 Exanthema subitum (Driedagenkoorts / Roseola infantum / Zesde ziekte)
Acute virale infectieziekte, behorend tot exantheemziekten [2](#page=2).
#### 1.3.1 Oorzaak en overdracht
Veroorzaakt door een bepaald type herpesvirus (meestal humaan herpesvirus type 6B) of enterovirus, adenovirus. Overdracht via druppelinfectie [2](#page=2).
#### 1.3.2 Voorkomen en incubatietijd
Meestal tussen 6 maanden en 3 jaar, met een incubatietijd van 10 tot 15 dagen [2](#page=2).
#### 1.3.3 Symptomen
3 tot 5 dagen hoge koorts, gevolgd door huiduitslag die binnen 1 tot 2 dagen verdwijnt. Rode vlekjes beginnen op de nek en romp en verspreiden zich naar aangezicht en ledematen (meer papulair) [2](#page=2).
#### 1.3.4 Diagnose
Klinisch beeld, zelden getest [2](#page=2).
#### 1.3.5 Verwikkelingen
* Stuipen (koortsconvulsies)
* Encefalitis
* Aseptische meningitis
* Thrombocytopenische purpura (flinke daling bloedplaatjes en huidbloedingen) [2](#page=2).
#### 1.3.6 Behandeling
Symptomatisch en ondersteunend met antipyretica [2](#page=2).
### 1.4 Erythema infectiosum (Vijfde ziekte)
Acute virale infectieziekte [2](#page=2).
#### 1.4.1 Oorzaak en overdracht
Veroorzaakt door parvovirus B19 via druppelinfectie [2](#page=2).
#### 1.4.2 Voorkomen en incubatietijd
5 tot 15 jaar (schoolgaande kinderen), met een incubatietijd van 1 tot 2 weken [2](#page=2).
#### 1.4.3 Symptomen
Gekenmerkt door symptomen in fases en jeuk door de huidaanslag.
* **Prodromale fase:** Koorts, neusloop, hoofdpijn, diarree, nausea, jeuk [2](#page=2).
* **Rash:** Netvormig patroon op de huid, vooral op het hoofd [2](#page=2).
* **Arthralgie:** Gewrichtspijn zonder tekenen van ontsteking [2](#page=2).
#### 1.4.4 Diagnose
Klinisch beeld en serologie (parvovirus B19 IgM en IgG) [2](#page=2).
#### 1.4.5 Verwikkelingen
* Aplastische crisis: immuunreactie die de aanmaak van eigen bloedelementen aanvalt, leidend tot een gevaarlijk lage concentratie bloedcellen en bloedarmoede [2](#page=2).
* Encefalitis [2](#page=2).
* Tijdens zwangerschap: miskraam, doodgeboorte, hydrops foetalis [2](#page=2).
#### 1.4.6 Behandeling
Symptomatisch en ondersteunend met antipyretica en pijnstilling [2](#page=2).
### 1.5 Waterpokken (Varicella)
Zeer besmettelijke virale infectie, behorend tot de exantheemziekten [3](#page=3).
#### 1.5.1 Oorzaak en overdracht
Veroorzaakt door het Varicella-Zostervirus, behorend tot de familie van herpesvirussen. Overdracht via direct contact, druppelinfectie of lucht (aërosolen) [3](#page=3).
#### 1.5.2 Voorkomen en incubatietijd
Piek tussen 5 en 9 jaar, met een incubatietijd van 10 tot 21 dagen [3](#page=3).
#### 1.5.3 Symptomen
* **Prodromale fase:** Koorts, algemene malaise, keelpijn, gevoel van onwelzijn, verminderde eetlust, hevige jeuk [3](#page=3).
* **Verschijnselen:** Veralgemenende vesiculaire rash (blaasjes gevuld met vocht) meestal binnen 24 uur, duurt meestal 4 dagen. De uitslag verloopt in verschillende stadia: papels, vesikels, openbreken, uitdrogen, korstjesvorming. Alle vesikels zijn uitgedroogd 7 tot 8 dagen na het verschijnen van de eerste blaasjes. Meestal op de romp [3](#page=3).
#### 1.5.4 Diagnose
Klinisch beeld, soms serologie mogelijk (wisser uit vocht van blaasjes, zelden nodig). Witte bloedcellen worden onderdrukt, waardoor de barrière verstoord is en men kwetsbaarder is voor bacteriële infecties [3](#page=3).
#### 1.5.5 Periode van besmettelijkheid
Zeer besmettelijk! Vanaf 1 dag voor verschijnen van de vesikels tot deze zijn uitgedroogd [3](#page=3).
#### 1.5.6 Verwikkelingen
* Secundaire bacteriële infectie van de letsels (door krabben) [3](#page=3).
* Bronchopneumonie [3](#page=3).
* Encefalitis [3](#page=3).
* Op lange termijn: zona (gordelroos) door reactivatie van het waterpokkenvirus [3](#page=3).
* Zelden: trombocytopenie [3](#page=3).
* Het virus blijft na afloop aanwezig in zenuwknopen en kan later weer tevoorschijnkomen als zona [3](#page=3).
#### 1.5.7 Behandeling
* Symptomatisch: jeukwerend met antihistaminica, huidverzorging (zuiver houden) [3](#page=3).
* Koortswerende middelen (antipyretica) [3](#page=3).
* Antibiotica bij surinfectie [3](#page=3).
> **Tip:** Afblijven van de huid om surinfectie van de huidletsels te voorkomen [3](#page=3).
### 1.6 Bof (Parotitis epidemica)
Zeer besmettelijke virale infectie van de oorspeekselklier(en) [4](#page=4).
#### 1.6.1 Oorzaak en overdracht
Veroorzaakt door het bofvirus, overgedragen via druppelinfectie, direct contact of oppervlakken [4](#page=4).
#### 1.6.2 Incubatietijd
16 tot 18 dagen [4](#page=4).
#### 1.6.3 Symptomen
* Koorts, hoofdpijn, spierpijn, vermoeidheid, anorexie [4](#page=4).
* Na 48 uur: parotitis (gevoelige, gezwollen en pijnlijke oorspeekselklier(en)), waarbij de oorlel naar buiten steekt. Zwelling kan tot 10 dagen duren [4](#page=4).
* Oorpijn verergert bij kauwen [4](#page=4).
* 1/3 gevallen verloopt zonder symptomen [4](#page=4).
#### 1.6.4 Diagnose
Klinisch beeld, serologie en PCRT-testing [4](#page=4).
#### 1.6.5 Periode van besmettelijkheid
7 dagen voor de symptomen tot het verdwijnen van de zwelling [4](#page=4).
#### 1.6.6 Verwikkelingen
* (Epididymo)-orchitis (ontsteking bijbal en teelbal), zeer pijnlijk, kan leiden tot infertiliteit bij aantasting van beide zijden [4](#page=4).
* Meningitis, encefalitis, sensorineuraal gehoorverlies (doofheid) [4](#page=4).
* Ontsteking van ovaria (zeer zeldzaam, kan leiden tot steriliteit) [4](#page=4).
* Pancreatitis (rugpijn) [4](#page=4).
#### 1.6.7 Behandeling
Symptomatisch met analgetica, antipyretica en NSAID’s. Vloeibare tot half-vloeibare voeding [4](#page=4).
### 1.7 Kinkhoest (Pertussis)
Zeer besmettelijke bacteriële infectie van de luchtwegen, gevaarlijk bij kinderen jonger dan 2 jaar [4](#page=4).
#### 1.7.1 Oorzaak en overdracht
Veroorzaakt door de bacterie *Bordetella pertussis*, die exotoxines produceert. Overdracht via druppels [4](#page=4).
#### 1.7.2 Voorkomen en incubatietijd
Meestal bij kinderen jonger dan 5 jaar, met een incubatietijd van 7 tot 10 dagen [4](#page=4).
#### 1.7.3 Symptomen
Verloopt in 3 fases, totale duur circa 6 tot 8 weken [4](#page=4).
* **Catarrhale fase (1-2 weken):** Laaggradige koorts, waterige neusloop, milde hoest [4](#page=4).
* **Paroxysmale fase (2-8 weken):** Typische hevige hoestbuien met ademnood. Uiteindelijke inademing met typisch gierend geluid ('whoop'). Verstikkende hoestbuien met kokhalzen en braken [4](#page=4).
* **Herstel/Convalescentiefase (na 10 weken):** Vermindering van hoestbuien in hevigheid en frequentie. Hoest kan terug toenemen bij intercurrentie infecties [4](#page=4).
#### 1.7.4 Diagnose
PCR op respiratoire wisser, kweek, serologie (pertussis IgM en IgG) [4](#page=4).
#### 1.7.5 Periode van besmettelijkheid
Zeer besmettelijk! Grootst op einde van catarrhale fase en begin paroxysmale fase [4](#page=4).
#### 1.7.6 Verwikkelingen
* Apneu, pneumonie door bacteriële surinfectie (kan fataal zijn, vooral bij kinderen onder 2 jaar) [4](#page=4).
* Convulsies en coma door zuurstofgebrek in de hersenen [4](#page=4).
#### 1.7.7 Behandeling
* AB (zoals macroliden) preventief opstarten bij eerste symptomen [4](#page=4).
* Zoveel mogelijk rechtop zitten om ademhaling te vergemakkelijken en hoesttriggers te vermijden [4](#page=4).
* Voldoende vochttoediening om dehydratatie te voorkomen [4](#page=4).
### 1.8 Polio (Kinderverlamming)
Zeer besmettelijke acute virale infectieziekte die soms blijvende spierzwakte of verlamming kan veroorzaken en dodelijk kan zijn [5](#page=5).
#### 1.8.1 Oorzaak en overdracht
Veroorzaakt door het poliovirus. Overdracht faeco-oraal en via pharyngeale secreties [5](#page=5).
#### 1.8.2 Incubatietijd
Ongeveer 1 week [5](#page=5).
#### 1.8.3 Pathogenese
Virus vermenigvuldigt zich in tonsillen en darmslijmvlies. Meestal geen symptomen, wel immuniteit opgebouwd. Soms viremie, wat symptomen geeft (minor/major illness) [5](#page=5).
#### 1.8.4 Symptomen
* Asymptomatisch (subklinisch verloop, >90%) [5](#page=5).
* Milde ziekte (4-8%): Griepachtige symptomen gedurende 2 dagen (hoofdpijn, keelpijn, koorts, nausea, braken, diarree) [5](#page=5).
* Ernstige ziekte (1-2%):
* **Non-paralytische polio:** Koorts, hoofdpijn, braken, meningisme (zonder spierzwakte) [5](#page=5).
* **Paralytische polio:** Spierzwakte en pijn door schade aan anterieure voorhoorncellen, eventueel respiratoir falen (beademing). Herstel duurt maanden, vaak onvolledig, met motorische beperkingen [5](#page=5).
#### 1.8.5 Diagnose
Bij aseptische meningitis en spierzwakte. Detectie van virus in stoelgang, oropharyngeale wisser, cerebrospinaal vocht [5](#page=5).
#### 1.8.6 Verwikkelingen
Levensbedreigende verlammingen, bv. van de ademhalingsspieren [5](#page=5).
#### 1.8.7 Behandeling
Ondersteunend met pijnstilling, kinesitherapie en indien nodig mechanische ventilatie [5](#page=5).
### 1.9 Roodvonk (Scarlatina)
Zeer besmettelijke acute bacteriële infectieziekte, behorend tot de exantheemziekten [5](#page=5).
#### 1.9.1 Oorzaak en overdracht
Veroorzaakt door Groep A Streptokokken (beta-hemolytische streptokok groep A) die toxines produceren. Overdracht via druppelinfectie (hoesten, niezen) [5](#page=5).
#### 1.9.2 Voorkomen en incubatietijd
Incidentie van 4-8 jaar, met een incubatietijd van 2 tot 4 dagen [5](#page=5).
#### 1.9.3 Symptomen
* Hoge koorts (5-6 dagen), rillingen, braken, keelpijn [5](#page=5).
* Aardbeientong (rood en gezwollen) en circumorale bleekheid (dichtverkleuring rond de mond) [5](#page=5).
* Erythemateuze ruwe rash (schuurpapier huiduitslag), beginnend in liezen en oksels, verspreid naar romp en ledematen, evolueert naar desquamatie [5](#page=5).
#### 1.9.4 Diagnose
Bacteriële keelkweek [5](#page=5).
#### 1.9.5 Verwikkelingen
* Otitis media, sinusitis [5](#page=5).
* Acuut gewrichtsreuma [5](#page=5).
* Acute glomerulonefritis (ontsteking nieren) [5](#page=5).
* Acute reumatische koorts (aantasting hartkleppen) [5](#page=5).
#### 1.9.6 Behandeling
* Antibiotica (bij bacteriële pharyngitis) [5](#page=5).
* Antipyretica en pijnstilling [5](#page=5).
* Voldoende vochttoevoer [5](#page=5).
### 1.10 Meningitis
Hersenvliesontsteking [5](#page=5).
#### 1.10.1 Oorzaak en overdracht
Meestal viraal (enterovirus), soms bacterieel (pneumokok, meningokok). Overdracht via de lucht (druppels) [5](#page=5).
#### 1.10.2 Symptomen
* **Viraal:** Meestal milder dan bacterieel [5](#page=5).
* **Algemeen:** Koorts, hoofdpijn, misselijkheid, braken, nekstijfheid, fotofobie [5](#page=5).
* **Bij jonge kinderen:** Prikkelbaarheid, gespannen fontanel, luierpijn, convulsies [5](#page=5).
#### 1.10.3 Diagnose
* Lumbaalvocht (celtelling, glucose, eiwitten, kweek, PCR) [5](#page=5).
* Teken van Kernig [5](#page=5).
* Teken van Brudzinski [5](#page=5).
#### 1.10.4 Verwikkelingen
* Encefalitis (uitvalsverschijnselen hersenzenuwen) [5](#page=5).
* Convulsies, verwardheid, bewustzijnsdaling tot coma [5](#page=5).
* Mentale retardatie [5](#page=5).
* Meningokokkensepsis (bloedstortingen, septische shock) [5](#page=5).
#### 1.10.5 Behandeling
* Ondersteunend: antipyretica, pijnstilling, vochttoevoer [6](#page=6).
* **Viraal (bij herpes infectie):** Acyclovir in geselecteerde patiënten [6](#page=6).
* **Bacterieel:** AB [6](#page=6).
#### 1.10.6 Prognose
* **Viraal:** Meestal gunstig zonder restletsels [6](#page=6).
* **Bacterieel:** Permanente uitvalsverschijnselen (doofheid, psychomotore beperking) of overlijden door blijvend hersenletsel [6](#page=6).
### 1.11 Klierkoorts (Mononucleosis infectiosa)
Klierkoorts, ook bekend als kissing disease [6](#page=6).
#### 1.11.1 Oorzaak en overdracht
Virale infectie veroorzaakt door EBV (Epstein-Barr-Virus). Overdracht via speeksel [6](#page=6).
#### 1.11.2 Voorkomen
Meestal bij schoolkinderen en jongvolwassenen (15-25 jaar). Bij jonge kinderen zijn de klachten milder [6](#page=6).
#### 1.11.3 Symptomen
Typisch: keelpijn, koorts, gezwollen halslymfeklieren (soms hevig, leidend tot nekstijfheid). Soms gezwollen lymfeklieren in oksel-liesstreek. Pharyngitis met tonsillair exsudaat. Kan asymptomatisch of atypisch verlopen [6](#page=6).
#### 1.11.4 Diagnose
Serologie (IgM en IgG). Vaak ook verstoorde levertesten [6](#page=6).
#### 1.11.5 Behandeling
Rust, koortswerende middelen, AB bij bacteriële bijbesmetting (symptomatisch). De herstelperiode kan weken tot maanden duren en is gekenmerkt door aanslepende vermoeidheid [6](#page=6).
### 1.12 Herpesinfectie
Virale ontstekingen van huid en slijmvliezen veroorzaakt door herpes simplex virus (HSV) [6](#page=6).
#### 1.12.1 Oorzaak en overdracht
Twee typen HSV: HSV type 1 (herpes labialis: gelaat, mond, keel) en HSV type 2 (herpes genitalis: rond geslachtsorganen). Beide typen kunnen elk gebied aantasten. Eerste besmetting met HSV type 1 vindt plaats op kinderleeftijd, met HSV type 2 tussen 20-40 jaar. Virus komt lichaam binnen via slijmvlies of huid, vermenigvuldigt zich en gaat naar zenuwknoop, waar het latent aanwezig blijft. Bij gunstige omstandigheden vermenigvuldigt het virus zich en veroorzaakt symptomen langs de zenuwen [6](#page=6).
Overdracht: direct via huid-/slijmvliescontact, babys tijdens bevalling (neonatale herpes), indirect (kruisbesmetting), zelfbesmetting [6](#page=6).
#### 1.12.2 Symptomen
Kan asymptomatisch verlopen [6](#page=6).
* **Bij HSV1:** Vochtgevulde blaasjes op de plaats van infectie. Op de huid worden dit pusblaasjes die uitdrogen tot korstjes. Op slijmvliezen ontstaan oppervlakkige zweertjes [6](#page=6).
* **Bij HSV2:** Pijnlijke genitale ulcera, korstvorming, lymfadenopathie in de lies, pijn bij het plassen, algemene klachten zoals koorts, dysurie, malaise, hoofdpijn [7](#page=7).
#### 1.12.3 Diagnose
Klinisch beeld, serologie IgM en IgG, kweek of PCR op vocht uit vesikels [7](#page=7).
#### 1.12.4 Verwikkelingen
* **HSV1:** Oculaire vorm (verlies visus, blindheid), encefalitis, meningitis, facialisparese [7](#page=7).
* **HSV2:** Sacrale radiculitis met uitvalsverschijnselen, meningitis, proctitis [7](#page=7).
* Keratitis (hoornvliesontsteking) die littekens achterlaat en tot slechtziendheid kan leiden [7](#page=7).
#### 1.12.5 Behandeling
* Pijnstilling (bij genitalis), antiseptica [7](#page=7).
* Pijnstillende en/of ontsmettende mondspoelingen [7](#page=7).
* Indrogende zalf, eventueel met lidocaïne [7](#page=7).
* Antivirale middelen (zalf of oraal), bv. aciclovir [7](#page=7).
### 1.13 Impetigo
Acute zeer besmettelijke bacteriële huidinfectie die voorkomt bij kinderen [7](#page=7).
#### 1.13.1 Oorzaak
Streptokokken (meestal beta-hemolytische streptokokken groep A) of stafylokokken (meest voorkomend) [7](#page=7).
#### 1.13.2 Symptomen
* **Non-bulleus:** Meest voorkomend. Blaasjes (bullae) gevuld met pus met evolutie naar dikke goudkleurige korst (gouden plakke). Voornamelijk aangezicht (rond mond) en ledematen. Duurt meestal een week [7](#page=7).
* **Bulleus:** Vesikels evolueren naar één grote bulla die verandert in een grote korst, met littekenvorming [7](#page=7).
#### 1.13.3 Diagnose
Klinisch beeld, bacteriële kweek en antibiogram [7](#page=7).
#### 1.13.4 Behandeling
* Lokale behandeling met topische antibiotica (zalf) [7](#page=7).
* Bij uitbreiding: systemische antibiotica [7](#page=7).
### 1.14 Spruw
Infectie van het mondslijmvlies met *Candida* [7](#page=7).
#### 1.14.1 Oorzaak
*Candida albicans* vermenigvuldigt zich bij zuigelingen, verminderde weerstand, of langdurig gebruik van AB of corticosteroïden [7](#page=7).
#### 1.14.2 Symptomen
Witte plaques op de mondmucosa, kan pijnlijk zijn en leiden tot slechter eten. Bij baby's lastig te herkennen; indien niet weg te schrapen is het *Candida* [7](#page=7).
#### 1.14.3 Diagnose
Klinisch beeld [7](#page=7).
#### 1.14.4 Behandeling
Antischimmelmiddelen of antimyotica (bv. Nystatine). Behandeling enkele dagen voortzetten nadat symptomen verdwenen zijn om terugkeer te voorkomen [7](#page=7).
### 1.15 Difterie (Kroep)
Acute keelinfectie met vorming van een grijs-wit vlies thv de tonsillen. Dit vlies bestaat uit afscheidingsproducten van de difteriebacil en afgestorven cellen [8](#page=8).
#### 1.15.1 Oorzaak en overdracht
Difteriebacil (*Corynebacterium diphtheriae*), die toxische stoffen produceert die zich via de bloedbaan verspreiden. Overdracht via druppelinfectie (spreken, hoesten, niezen) [8](#page=8).
#### 1.15.2 Incubatietijd
Gemiddeld 2 tot 5 dagen [8](#page=8).
#### 1.15.3 Pathogenese
Difteriebacillen veroorzaken ontsteking van slijmvlies luchtwegen, leidend tot necrose. Exotoxines kunnen opgenomen worden in de bloedbaan en letsels op afstand veroorzaken (hart, zenuwstelsel) [8](#page=8).
#### 1.15.4 Symptomen
* Laaggradige koorts, keelpijn, malaise, cervicale lymfadenopathie [8](#page=8).
* Algemeen grieperig gevoel [8](#page=8).
* Keelontsteking die zich ontwikkelt naar een wit-grijs exsudaat [8](#page=8).
* Pseudomembraan kan de gehele luchtweg bedekken (meestal stopt aan keelamandelen, maar kan verder gaan). Kan luchtweg volledig blokkeren [8](#page=8).
#### 1.15.5 Verwikkelingen
Soms levensbedreigend [8](#page=8).
* Vroege verwikkelingen: uitbreiding van vliezen naar neusholte (neusdifterie) of larynx (larynxdifterie of kroep), gekenmerkt door toenemende heesheid, blafhoest, kortademigheid en gevaar op verstikking [8](#page=8).
* Late verwikkelingen door exotoxines: myocarditis (na 2 weken), verlammingen van verhemeltespieren, oogspieren (na 3 weken). Toxines kunnen cardiaal, renaal of neurologisch vastzetten, leidend tot orgaanfalen [8](#page=8).
#### 1.15.6 Diagnose
Kweek (stukje membraan verwijderen en opsturen) [8](#page=8).
#### 1.15.7 Behandeling
* Antiserum met difterie-antitoxines (gericht tegen exotoxines) [8](#page=8).
* AB (gericht tegen de difteriebacil) [8](#page=8).
* Bij verstikkingsgevaar: soms tracheotomie (bij larynxdifterie) [8](#page=8).
### 1.16 Tetanus (Klem)
Levensbedreigend ziektebeeld als gevolg van infectie met de tetanusbacil (*Clostridium tetani*) [8](#page=8).
#### 1.16.1 Oorzaak en overdracht
*Clostridium tetani* is een anaërobe, sporevormende bacterie die zich als sporen in aarde, landbouwgebieden en dierlijke uitwerpselen bevindt. Mensen worden besmet via huidwonden, meestal door vervuilde grond. De bacil zelf is ongevaarlijk, maar produceert toxines die via motorische zenuwen verspreiden en stijfheid en kramptoestanden van willekeurige spieren veroorzaken [8](#page=8).
#### 1.16.2 Incubatietijd
3 dagen tot 3 weken [8](#page=8).
#### 1.16.3 Symptomen
Enkel motorische zenuwen worden aangetast door toxines; gevoelszenuwen niet. Patiënt ervaart hevige pijn [8](#page=8).
* **Samentrekking van spieren in volgorde:**
* Trismus (kauwspieren, 'klem' of kaakkramp) [8](#page=8).
* Slikspieren (slikmoeilijkheden) [8](#page=8).
* Aangezichtsspieren ('duivelslach') [8](#page=8).
* Strekspieren van de nek (nekstijfheid, hyperextensie) [8](#page=8).
* Strekspieren van de rug (Opisthotonus) [8](#page=8).
* Buikspieren (plankharde buik) [8](#page=8).
* Spieren van armen en benen [8](#page=8).
* Ademhalingsspieren (ademnood, kan leiden tot dood) [8](#page=8).
* Hartspier (kan tot dood leiden) [8](#page=8).
* Bij de minste prikkel treden hevige en pijnlijke spasmen of convulsies op. Spierscheuren, breuken mogelijk [8](#page=8).
* Bewustzijn is meestal niet gestoord. Koorts is meestal afwezig [8](#page=8).
#### 1.16.4 Prognose
50% overlijdt; hoe ouder, hoe slechter de prognose [8](#page=8).
#### 1.16.5 Behandeling
Dient zo snel mogelijk te gebeuren en bestaat uit:
* Toedienen van een grote hoeveelheid antitetanos-serum (neutraliseert toxines die nog niet aan zenuwbanen gefixeerd zijn) [8](#page=8).
* Toedienen van AB ter vernietiging van de tetanosbacil [8](#page=8).
* Symptomatisch: kalmeermiddelen, spierontspannende middelen (Valium), wondtoilet, voeding via maagsonde, kunstmatige beademing indien nodig [8](#page=8).
---
# Vaccinaties en anti-infectieuze middelen
Dit deel behandelt het belang van vaccinatie ter preventie van ziekten, alsook een gedetailleerde uitleg over antibiotica, antimycotica en antivirale middelen.
### 2.1 Vaccinaties
Vaccinaties zijn een cruciaal middel in de strijd tegen gevaarlijke infectieziekten, waardoor sommige ziekten in België niet meer voorkomen. Een hoog vaccinatiegraad (meer dan 90% voor eliminatie) beperkt de kans op besmetting voor ziekteverwekkers, wat ook niet-gevaccineerden beschermt [9](#page=9).
#### 2.1.1 Wat is een vaccin?
Het principe van vaccinatie is het toedienen van antigenen waarop het immuunstelsel reageert met de aanmaak van antilichamen. De toegediende antigenen kunnen zijn [9](#page=9):
* Een levende, verzwakte ziekteverwekker (virus of bacterie) [9](#page=9).
* Een gedood (geïnactiveerd) micro-organisme of bestanddelen daarvan [9](#page=9).
* Een biosynthetisch bekomen antigeen of een geïnactiveerd exotoxine [9](#page=9).
De micro-organismen of microbiële producten zijn zo behandeld dat ze hun ziekteverwekkend effect verloren hebben, maar wel nog beschermende immuniteit kunnen opwekken. Na vaccinatie duurt het enkele weken voordat bescherming optreedt, maar deze bescherming is langdurig. De gevaccineerde persoon maakt specifieke antilichamen aan en reageert bij een tweede contact met een 'boosterreactie' [9](#page=9).
#### 2.1.2 Toediening van vaccins
De meeste vaccins worden via een injectie toegediend. Perorale toediening is minder efficiënt omdat antigenen in het maagdarmstelsel worden afgebroken. Injecteerbare vaccins worden intramusculair (IM) toegediend: bij kinderen jonger dan één jaar bij voorkeur in de anterolaterale zijde van de dij; bij oudere kinderen, adolescenten en volwassenen in de bovenarmspier. Oraal kan voor bijvoorbeeld polio en rotavirus, en intranasaal voor influenza [9](#page=9).
#### 2.1.3 Ongewenste effecten van vaccinaties
* **Lokaal:** Pijn, roodheid of verharding op de injectieplaats, die enkele dagen kan aanhouden [9](#page=9).
* **Algemeen:** Koorts, hoofdpijn, spierpijn, allergische reacties zoals netelroos of huiduitslag [9](#page=9).
Bij acute ziekte of koorts boven 38,5°C wordt vaccinatie meestal uitgesteld, ook al is er geen bewezen extra risico [9](#page=9).
#### 2.1.4 Vaccin tegen kinkhoest
De wereldwijde incidentie van kinkhoest neemt toe. Infectie of vaccinatie biedt geen levenslange bescherming; de bescherming van het vaccin houdt slechts enkele jaren aan. Dit zorgt ervoor dat de bacterie kan blijven circuleren en jonge zuigelingen, bij wie kinkhoest ernstig kan verlopen, een groter besmettingsrisico lopen. Om zuigelingen beter te beschermen, zijn maatregelen genomen zoals hervaccinatie van adolescenten, vaccinatie van volwassenen die frequent contact hebben met zuigelingen (bv. toekomstige ouders, grootouders), en herhalingsinenting bij zwangere vrouwen bij elke zwangerschap. Kinkhoestantilichamen kunnen de placenta passeren, wat de jonge zuigeling beschermt in afwachting van zijn eigen vaccinatie. Het kinkhoestvaccin is enkel beschikbaar in combinatievaccins [9](#page=9).
#### 2.1.5 Vaccin tegen Haemophilus influenzae type B (Hib)
De bacterie *Haemophilus influenzae* type B kan leiden tot otitis media, sinusitis, epiglottis en meningitis. Epiglottis kan ernstige ademhalingsproblemen en koorts veroorzaken, waarbij het kind licht voorovergebogen zit, kwijlt en een hese stem heeft, wat een risico op verstikking inhoudt [10](#page=10).
#### 2.1.6 Vaccin tegen pneumokokken
De pneumokok (*Streptococcus pneumoniae*) is een belangrijke oorzaak van bacteriële meningitis. Daarnaast kan de pneumokok verantwoordelijk zijn voor bacteriële pneumonie, otitis media of sepsis. Mensen met een verzwakte weerstand of chronische ziekten, zoals diabetes, hebben een verhoogd risico [10](#page=10).
#### 2.1.7 Overige vaccins
De vaccins die zijn opgenomen in het basisvaccinatieschema zijn niet de enige beschikbare vaccins. Voorbeelden hiervan zijn vaccins tegen varicella, meningokokken type B, hepatitis A en influenza [10](#page=10).
#### 2.1.8 Tetanuspreventie bij wonden
Bij een wonde is lokale wondverzorging essentieel, inclusief het uitwassen en ontsmetten van de wonde, en eventueel het debrideren van necrotisch weefsel. Voor tetanuspreventie geldt [9](#page=9):
* Indien de laatste herhaling langer dan 5 jaar en minder dan 10 jaar geleden is: toedienen van een nieuwe spuit met tetanosvaccin (bv. Tedivax, pro adulto) [9](#page=9).
* Indien de laatste spuit langer dan 10 jaar geleden of onbekend is: toedienen van tetanosvaccin én antitetanosserum (bv. Tetabuline) [9](#page=9).
Het doormaken van tetanus leidt niet tot immuniteit, omdat de toxines van de tetanusbacil zeer giftig zijn en kleine hoeveelheden volstaan om het ziektebeeld te veroorzaken zonder voldoende antilichaamvorming op te wekken [9](#page=9).
### 2.2 Anti-infectieuze middelen
#### 2.2.1 Antibacteriële middelen (Antibiotica)
Antibiotica zijn middelen van natuurlijke oorsprong, gevormd door micro-organismen (MO), die de groei of stofwisseling van andere MO verstoren of remmen. De ontdekking door Fleming in 1928, waarbij schimmels bacteriële groei remden, legde de basis [11](#page=11).
##### Indicaties voor antibiotica
Antibiotica zijn vooral belangrijk bij ernstige bacteriële infecties zoals meningitis, pneumonie en sepsis. Profylactische behandeling met antibiotica is in principe zinloos, met uitzondering van kortdurende profylaxis bij bepaalde chirurgische ingrepen [11](#page=11).
##### Werking van antibiotica
Antibiotica grijpen aan op bacteriële celstructuren die verschillen van menselijke cellen, zodat menselijke cellen niet worden beschadigd. Virussen hebben geen aangrijpingspunt voor antibiotica. Ze werken op verschillende manieren [11](#page=11):
* **Bacteriostatische antibiotica:** Remmen de groei en vermenigvuldiging van bacteriën door bijvoorbeeld de aanmaak van bouwstoffen of eiwitten te hinderen. De gastheer moet de bacteriën zelf onschadelijk maken [11](#page=11).
* **Bactericide antibiotica:** Doden bacteriën, bijvoorbeeld door de aanmaak van de celwand af te remmen, waardoor gaten ontstaan en de bacterie sterft [11](#page=11).
##### Spectrum van antibiotica
* **Smal spectrum antibiotica:** Werkzaam tegen een klein aantal bacteriesoorten (bv. alleen tegen kokken). Deze hebben de voorkeur indien mogelijk [11](#page=11).
* **Breed spectrum antibiotica:** Werkzaam tegen een groot aantal bacteriesoorten. Ze zijn zinvol bij zeer ernstige infecties, onbekende bacteriële verwekkers of wanneer snel handelen noodzakelijk is vóór een kweekuitslag. Bij een ernstig ziek kind wordt initieel breed spectrum gestart, later eventueel versmald op basis van de kweek [11](#page=11).
##### Gevoeligheid voor antibiotica en resistentie
De gevoeligheid van een bacterie voor een antibioticum kan gemeten worden aan de hand van de minimale inhiberende concentratie (MIC). De MIC is de laagste concentratie die de groei van een bacterie kan afremmen [11](#page=11).
**Resistentie** treedt op wanneer een organisme ongevoelig of niet sensitief is voor een bepaald antibioticum. Bij behandeling blijven deze resistente bacteriën over en vermenigvuldigen zich. Resistentie kan van nature aanwezig zijn, door mutatie ontstaan, of overgedragen worden via genetisch materiaal van andere resistente bacteriën (= verworven resistentie) [12](#page=12).
Mogelijke mechanismen van resistentie:
* Productie van enzymen die antibiotica afbreken of onwerkzaam maken [12](#page=12).
* Verandering van de structuur van poriën in het membraan, wat de doorgankelijkheid beïnvloedt [12](#page=12).
* Verandering van de structuur van bepaalde eiwitten, waardoor antibiotica zich er niet meer aan kunnen binden [12](#page=12).
Resistentie kan uitgewisseld worden tussen bacteriën, zelfs tussen verschillende soorten, via plasmiden. De toename van resistentie is verontrustend en het onoordeelkundig gebruik van breedspectrumantibiotica draagt hieraan bij [12](#page=12).
##### Maatregelen ter voorkoming van resistentie
* Beperk het gebruik van antibiotica tot noodzakelijke infecties (niet bij virale infecties) [12](#page=12).
* Geef zo gericht mogelijk antibiotica (antibiogram) [12](#page=12).
* Gebruik correcte doseringen en respecteer de dosisintervallen [12](#page=12).
* Beperk de behandelingsduur [12](#page=12).
* Maak de kuur af [12](#page=12).
* Overweeg combinatietherapie indien dit resistentie kan tegengaan [12](#page=12).
* Bewaar bepaalde antibiotica voor specifieke situaties (laatste redmiddel) [12](#page=12).
* Stel eerst het nut van het antibioticum in vraag bij geen verbetering, alvorens over te schakelen (bv. bij vermoeden van virale infectie) [12](#page=12).
##### Klassen van antibiotica
* **Penicillines en cefalosporines:** Grijpen aan op de celwand, hebben een bactericide werking en bevatten een bèta-lactamring (ook wel bèta-lactam middelen genoemd). Resistentie kan optreden door de productie van bèta-lactamasen, die onwerkzaam gemaakt kunnen worden met combinaties zoals amoxicilline met clavulaanzuur [12](#page=12).
* **Macroliden, tetracyclines en aminoglycosiden:** Grijpen aan op bacteriële ribosomen en remmen de eiwitsynthese, wat leidt tot een bacteriostatische werking [12](#page=12).
* **Tuberculostatica:** Specifiek gericht tegen de tuberkelbacterie, die langzaam deelt en zich kan inkapselen. De behandeling is langdurig en vereist combinatietherapie [12](#page=12).
* **Nitrofuranen:** Urinaire antibacteriële middelen die actief worden uitgescheiden in de urine. Ze hebben een breed werkingsspectrum, vooral tegen *E. coli*, en zijn vaak de eerste keuze voor ongecompliceerde lage urineweginfecties (UWI). Ze worden niet gebruikt bij hoge UWI door onvoldoende weefselpenetratie. Resistentie treedt traag op, waardoor ze langdurig kunnen worden toegediend [12](#page=12).
##### Toediening van antibiotica
* **Systemisch:** Oraal, intramusculair (IM), intraveneus (IV), infuus [13](#page=13).
* **Lokaal:** Zalf of crème [13](#page=13).
##### Ongewenste effecten van antibiotica
* **Algemeen:** Allergische reacties (urticaria tot anafylactische shock), maagdarmstoornissen (misselijkheid, diarree door verstoring van de darmflora, vooral bij breedspectrum antibiotica), schimmelinfecties (bv. Candida) door beïnvloeding van de commensale flora, fototoxiciteit [13](#page=13).
* **Specifiek per klasse:**
* **Tetracyclines (bv. Doxycycline):** Verkleuring van jonge tanden (niet gebruiken tijdens zwangerschap, borstvoeding en bij jonge kinderen), zonovergevoeligheid [13](#page=13).
* **Aminoglycosiden:** Oto- en nefrotoxiciteit [13](#page=13).
* **Chinolonen:** Verhoogde kans op tendinitis en peesruptuur, aantasting van gewrichtskraakbeen (vermijden tijdens zwangerschap, borstvoeding en groeiperiode) [13](#page=13).
##### Interacties met antibiotica
Interacties komen vaak voor. Voorbeelden:
* Amoxicilline versterkt de werking van coumarines [13](#page=13).
* Ciprofloxacine versterkt de werking van theofylline en coumarines [13](#page=13).
* Tetracycline wordt niet opgenomen bij inname met melk [13](#page=13).
##### Aandachtspunten bij antibiotica
* IV injecties of infusen langzaam toedienen i.v.m. hypotensie [13](#page=13).
* Observeren van tromboflebitis bij IV-toediening [13](#page=13).
* IM injecties kunnen pijnlijk zijn [13](#page=13).
* Inname met gelijke intervallen is cruciaal voor een stabiele medicatiespiegel in het bloed [13](#page=13).
* Observeren en registreren van ongewenste effecten, met name allergische reacties [13](#page=13).
* Bij nierinsufficiëntie moet de dosis aangepast worden voor antibiotica die via de nieren worden uitgescheiden, vooral bij middelen met nauwe therapeutisch-toxische grenzen (bv. aminoglycosiden) [13](#page=13).
* Hogere dosissen kunnen nodig zijn bij minder gevoelige bacteriën of infecties met slechte weefselpenetratie [13](#page=13).
#### 2.2.2 Antimycotica (Antischimmelmiddelen)
Antimycotica worden gebruikt bij schimmel- en gistinfecties (mycosen) van huid, slijmvliezen, nagels, haren en organen. Bij gezonde personen zijn deze meestal beperkt en niet levensbedreigend, maar bij mensen met een onderdrukt immuunsysteem kunnen systemische infecties ontstaan. Het risico op schimmelinfecties neemt toe bij gebruik van breedspectrumantibiotica, cytostatica, corticosteroïden en bij bepaalde ziekten zoals diabetes, leukemie en AIDS. Voorbeelden van merknamen zijn Daktarin, Gyno-Daktarin, Gynomyk en Nystatine [13](#page=13).
##### Indicaties voor antimycotica
* Lokale behandeling van oppervlakkige schimmel- en gistinfecties van huid (bv. voeten) en slijmvliezen (bv. vaginaal of spruw) [13](#page=13).
* Systemische behandeling bij veralgemeende schimmelinfecties, onvoldoende resultaat van lokale behandeling of frequente recidieven [13](#page=13).
##### Werking van antimycotica
Afhankelijk van de dosis remmen antimycotica de groei van schimmels of doden ze hen. De behandeling kan weken tot maanden duren vanwege de trage groei van schimmels. Ze grijpen aan op schimmelcelstructuren die verschillen van menselijke cellen, met name het celmembraan. Door te binden aan ergosterol verstoren ze de stabiliteit van het celmembraan, wat leidt tot cellysis [14](#page=14).
##### Ongewenste effecten van antimycotica
* Maagdarmstoornissen (misselijkheid, braken, diarree) [14](#page=14).
* Huiduitslag, jeuk [14](#page=14).
* Leveraantasting/leverfunctiestoornissen (stijging leverenzymen) [14](#page=14).
* Tromboflebitis bij IV-toediening [14](#page=14).
##### Interacties met antimycotica
Interacties komen vaak voor en kunnen levensbedreigende gevolgen hebben, zoals de versterking van de werking van vitamine K-antagonisten door sommige antimycotica [14](#page=14).
##### Aandachtspunten bij antimycotica
* Controle van leverenzymen (bloedonderzoek) [14](#page=14).
* Observeren van tromboflebitis ter hoogte van de injectieplaats bij IV-toediening [14](#page=14).
#### 2.2.3 Antivirale middelen
Antivirale middelen worden gebruikt bij bepaalde virale infecties om de groei en aanmaak van nieuwe virussen af te remmen door in te grijpen op het vermenigvuldigingsproces [14](#page=14).
##### Indicaties voor antivirale middelen
Ze worden vooral gebruikt bij ernstige virale infecties zoals HIV-infecties, CMV en ernstig verlopende infecties met herpesvirussen. Sommige worden ook ingezet bij chronische hepatitis B & C [14](#page=14).
##### Algemene werking van antivirale middelen
Virussen vermenigvuldigen zich in menselijke cellen door gebruik te maken van de machinerie van de cel. Antivirale middelen kunnen de groei en aanmaak van nieuwe virussen afremmen door aan te grijpen op de transcriptie (transcriptaseremmers) of door de aanmaak en omzetting van nieuwe viruseiwitten tot een nieuw virus te verhinderen (proteaseremmers) [14](#page=14).
##### Ongewenste effecten van antivirale middelen
Algemene ongewenste effecten zijn hoofdpijn, maagdarmstoornissen (misselijkheid, braken, diarree), neurotoxiciteit, nefrotoxiciteit en beenmergsuppressie [14](#page=14).
##### Middelen tegen herpesvirussen (bv. Aciclovir)
* **Indicaties:** Actief tegen HSV type 1 & 2 en vericella-zostervirus [14](#page=14).
* **Zona:** Behandeling is aangeraden bij ouderen en immuungedeprimeerde patiënten, vaak met IV aciclovir [14](#page=14).
* **Varicella:** Voornamelijk gebruikt bij een hoog risico op complicaties zoals encefalitis en pneumonie [14](#page=14).
* **Systemische behandeling (labiale herpes):** Heeft slechts een beperkt voordeel en beïnvloedt latere recidieven niet. Lokale behandeling (crème) is nog beperkter effectief [14](#page=14).
* **Genitale herpes:** Bij zwangere vrouwen om besmetting van de pasgeborene te voorkomen [14](#page=14).
---
# Zwangerschap, ontwikkeling en geboorte
De prenatale periode omvat de tijd tussen bevruchting en geboorte, een gemiddelde duur van 38 weken, waarin de foetus zich ontwikkelt en groeit [27](#page=27).
### 3.1 De prenatale periode
De prenatale periode, ook wel zwangerschap genoemd, duurt gemiddeld 38 weken vanaf de bevruchting of 40 weken vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie. Slechts 10% van de zwangerschappen eindigt op de uitgerekende datum; de meeste bevallingen vinden plaats binnen twee weken voor of na de uitgerekende datum. De prenatale periode wordt onderverdeeld in twee fasen [27](#page=27):
* **Embryonale periode (week 1-8):** De aanleg van alle belangrijke organen vindt plaats [27](#page=27).
* **Foetale periode (week 9 tot geboorte):** Verdere groei en uitrijping van de reeds aangelegde weefsels en organen [27](#page=27).
#### 3.1.1 De bevruchting
Bevruchting vindt plaats in de eileider wanneer zaadcellen enzymen afscheiden om de wand van de eicel te doorboren. Na de ovulatie wordt de eicel door trilhaartjes in de eileider naar de baarmoeder vervoerd. Eén zaadcel dringt de eicel binnen, waarbij de kernen met respectievelijk 23 chromosomen samensmelten tot een zygote met 46 chromosomen. Dit herstelt het diploïde aantal chromosomen en bepaalt het chromosomale geslacht [27](#page=27).
#### 3.1.2 De embryonale periode
De eerste week na bevruchting ondergaat de zygote klievingsdelingen, wat leidt tot de vorming van de blastula. Drie dagen na bevruchting vormt de zygote zich tot een morula. Op de vierde dag bereikt de morula de baarmoederholte en transformeert tot een blastula. De blastula bestaat uit een trofoblast (vormt buitenste vruchtvlies en deel placenta) en een embryoblast (ontwikkelt embryo). Op dag 6 nestelt de blastula zich in het baarmoederslijmvlies (implantatie), wat de deciduareactie veroorzaakt [27](#page=27) [28](#page=28).
**Week 2:** De embryoblast vormt een tweebladige kiemschijf (epiblast en hypoblast), waaruit de amnionholte, chorionholte en dooierzak ontstaan [28](#page=28).
**Week 3:** De driebladige kiemschijf ontstaat via de primitieve streep, waaruit de drie kiembladen (ectoderm, mesoderm, entoderm) worden gevormd. Uit het ectoderm ontwikkelt zich onder andere de neurale plaat, die evolueert tot de neurale buis (basis voor centraal zenuwstelsel) [28](#page=28).
**Week 4-8 (Organogenese):** De drie kiembladen differentiëren zich tot specifieke weefsels en organen [29](#page=29).
* **Ectoderm:** Hersenen, ruggenmerg, zenuwstelsel, epidermis [29](#page=29).
* **Mesoderm:** Botten, kraakbeen, spieren, bloedvaten, hart, nieren, geslachtsklieren. Het hart begint al te kloppen in de vierde week [29](#page=29).
* **Entoderm:** Bekleding van spijsverteringskanaal en luchtwegen, lever, pancreas [29](#page=29).
Tegen het einde van de embryonale periode zijn alle belangrijke orgaanstelsels aangelegd. De vorm van het embryo verandert sterk door groei en krommingen van het lichaam. De ledematen en het gezicht ontwikkelen zich verder. Tegen het einde van de tweede maand zijn de belangrijkste kenmerken van de uitwendige lichaamsvorm herkenbaar [29](#page=29).
#### 3.1.3 De foetale periode
Van week 9 tot de geboorte groeit de foetus aanzienlijk in lengte en gewicht. De organen ontwikkelen en rijpen verder, en vanaf de tweede helft van de foetale periode beginnen de orgaanstelsels te functioneren. De amnionholte wordt opgevuld met vruchtwater dat bescherming biedt en beweging mogelijk maakt. Op het einde van de zwangerschap weegt een voldragen foetus ongeveer 3.000-3.500 gram en is de kruin-hiellengte ongeveer 50 cm [30](#page=30).
#### 3.1.4 De placenta
De placenta, volledig ontwikkeld rond de 18e-20e week, weegt bij de geboorte ongeveer 500-600 gram en heeft een diameter van 15-25 cm. Ze bestaat uit moederlijk (endometrium) en foetaal (trofoblast) weefsel. De placenta transporteert zuurstof en voeding naar de foetus, produceert zwangerschapshormonen (HCG, oestrogeen, progesteron) die de zwangerschap in stand houden, en draagt moederlijke antistoffen (IgG) over voor passieve immuniteit [30](#page=30) [31](#page=31).
##### 3.1.4.1 Overgang van foetale naar postnatale circulatie
Tijdens de foetale circulatie vinden gasuitwisseling plaats in de placenta en wordt bloed omgeleid via het ovale venster en de ductus arteriosus. Na de geboorte nemen de longen de gasuitwisseling over. De ductus arteriosus en het ovale venster sluiten, waardoor de long- en lichaamscirculatie gescheiden worden. De navelstrengbloedvaten sluiten zich door prikkels, de toegenomen CO2-spanning stimuleert ademhaling, en de ontplooiing van de longen leidt tot de sluiting van de ductus arteriosus en het ovale venster [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 3.1.5 Aangeboren afwijkingen
Aangeboren afwijkingen zijn aanwezig bij de geboorte en kunnen worden veroorzaakt door genetische factoren of omgevingsfactoren (teratogenen) zoals infecties, straling, chemicaliën en voedingstekorten. De periode van organogenese (week 4-8) is de meest kritieke periode voor de gevoeligheid aan teratogenen. Bekende voorbeelden zijn hartafwijkingen, neurale buisdefecten (spina bifida door foliumzuurtekort) en syndromen zoals Down. (#page=32, 33) Medicijngebruik tijdens de zwangerschap kan ook leiden tot afwijkingen. Prenatale testen zoals echografie, de combinatietest, NIPT, vlokkentest en vruchtwaterpunctie helpen bij het opsporen van afwijkingen [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35).
### 3.2 Prenatale zorg
Prenatale zorg omvat de medische, psychische, emotionele, sociale en relationele begeleiding van de moeder en het ongeboren kind vóór de geboorte. (#page=37, 38) Regelmatige controles, anamnese en lichamelijk onderzoek zijn cruciaal voor het vroegtijdig opsporen van risico's en het voorkomen van mortaliteit en morbiditeit. Belangrijke observatiepunten tijdens elke controle zijn zwangerschapsduur, toestand van de foetus, algemene toestand van de moeder, risicofactoren en een moment voor gesprek [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 3.2.1 Eerste prenatale controle
De eerste controle omvat een uitgebreide anamnese (algemeen, verloskundig, gynaecologisch, familiaal), zwangerschapsdiagnose en duur, berekening van de vermoedelijke bevallingsdatum, en een klinisch onderzoek inclusief gewichtscontrole, bloeddrukmeting en urineonderzoek. (#page=38, 39) Informatie en voorlichting over levenswijze, voeding, preventie en bevallingsplaats is essentieel [38](#page=38) [39](#page=39).
#### 3.2.2 Verdere controles en adviezen
De frequentie van controles neemt toe naarmate de zwangerschap vordert. Belangrijke adviezen omvatten voldoende rust, gezonde voeding (niet eten voor twee), goede hygiëne, aangepaste kleding, seksualiteit, sport, reizen en het vermijden van roken, alcohol en drugs. Fysiologische veranderingen en ongemakken zoals misselijkheid, rugpijn, slaapproblemen en kortademigheid worden besproken en er wordt advies gegeven om deze te verminderen. (#page=42, 43, 44) Psycho-somatische voorbereiding (zwangerschapscursussen) helpt angst te verminderen en bereidt koppels voor op de bevalling [39](#page=39) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44).
### 3.3 De bevalling
De bevalling is de uitdrijving van het zwangerschapsproduct (vrucht en placenta) uit de baarmoeder via het baringskanaal, gestuwd door weeën en buikpers. Er zijn verschillende soorten bevallingen: spontaan, kunstmatig en ingeleid [46](#page=46).
#### 3.3.1 Tekenen van normale baring
Tekenen van een naderende bevalling zijn het verlies van de slijmprop, gebroken vliezen en weeën (Braxton-Hicks, voorspellende, ontsluitings-, pers- en nageboorteweeën). Cervixveranderingen zoals verweken, centreren, verstrijken en ontsluiten tot ongeveer 10 cm zijn cruciaal [46](#page=46).
#### 3.3.2 Tijdperken van de baring
De baring wordt onderverdeeld in drie periodes:
* **Ontsluitingsperiode:** Cervixveranderingen en ontsluiting, met observatie van weeën, foetale harttonen en vaginaal verlies [47](#page=47).
* **Uitdrijvingsperiode:** Persdrang en uitdrijving van de foetus, waarbij het kind de grootste diameter van het bekken volgt [47](#page=47).
* **Nageboorteperiode:** Uitdrijving van de placenta, met controle op volledigheid en bloedverlies [48](#page=48).
Alarmtekens tijdens de arbeid vereisen onmiddellijke medische hulp. Het eerste contact met de baby (skin-to-skin contact) is belangrijk voor hechting en lactatie [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 3.3.3 Postpartumperiode en pasgeborene
De postplacentaire periode (eerste uur na bevalling) vereist zorgvuldige observatie van de baarmoedercontractie, bloedverlies en de vitale functies van moeder en kind. De APGAR-score evalueert de vitaliteit van de pasgeborene. Observatie van de pasgeborene omvat ademhaling, hartritme, huidskleur, spiertonus, reacties, zintuigen, temperatuur, gewicht, navel, mictie, stoelgang, genitaliën, gedrag en voeding. [49-51](#page=49, 50, 51) Het kraambed (puerperium) is de zes weken durende periode van ontzwering na de bevalling [48](#page=48) [52](#page=52).
### 3.4 Normale ontwikkeling van het kind
De ontwikkeling van het kind verloopt in verschillende fasen, met specifieke kenmerken en zorgaspecten:
* **Zuigeling (0-1 jaar):** Grote lichamelijke groei en ontwikkeling van motoriek, sociaal-emotionele vaardigheden (hechting) en cognitie (taal). (#page=86, 87, 88, 89) Zorg richt zich op voeding, slaap, hygiëne en het stimuleren van de ontwikkeling. (#page=88, 89, 90, 91) [86](#page=86) [87](#page=87) [88](#page=88) [89](#page=89) [90](#page=90) [91](#page=91).
* **Peuter (1-4 jaar):** Ontwikkeling van autonomie, verwerven van zindelijkheid, verfijnen van motoriek en sociale interactie (parallelspel). (#page=92, 93, 94) Ouders bieden grenzen en structuur. (#page=93, 94) [92](#page=92) [93](#page=93) [94](#page=94).
* **Kleuter (4-6 jaar):** Ontwikkeling van doelgericht spel, sociaal bewustzijn, taal en moreel besef. Er is sprake van magisch denken en imitatie. Zorg richt zich op voeding, slaap, ongevallenpreventie en het omgaan met agressie en angsten. (#page=96, 97) [95](#page=95) [96](#page=96) [97](#page=97).
* **Schoolkind (6-12 jaar):** Groeiende verantwoordelijkheid, schoolse prestaties, sociale interactie buiten het gezin en ontwikkeling van logisch denken (concreet operationeel). (#page=97, 98, 99) Zorgproblemen zoals enuresis en schoolproblemen worden besproken [97](#page=97) [98](#page=98) [99](#page=99).
* **Puber en adolescent (vanaf 12 jaar):** Biologische, psychologische en sociologische veranderingen tijdens de puberteit en adolescentie, met focus op zelfbeeld, identiteitsvorming, sociale interactie en omgang met seksualiteit en risicogedrag. (#page=100, 101, 102) [100](#page=100) .
#### 3.4.1 Voeding van het gezonde kind
Gezonde voeding legt de basis voor optimale lichamelijke en geestelijke groei. Borstvoeding wordt aanbevolen vanwege de vele voordelen voor kind, moeder en maatschappij. (#page=103, 104) Flesvoeding dient zorgvuldig bereid te worden met geschikte waterbronnen en hygiënische procedures. De voeding wordt aangepast aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind, met introductie van vaste voeding vanaf 4-6 maanden .
#### 3.4.2 Mondfunctie en reflexen
De mondfunctie ontwikkelt zich vanaf reflexen naar willekeurige motoriek, met specifieke reflexen zoals de tepelzoekreflex, palmomentale reflexen, transverse tongreflex, zuig-slikreflex en bijtreflex .
---
# Zorg voor het kind
Dit document biedt een diepgaande kijk op de zorg voor kinderen, waarbij de focus ligt op hun ontwikkeling, veelvoorkomende zorgproblemen, ziektebeelden en de verpleegkundige aanpak, specifiek gericht op pagina's 110-144.
## 4. Zorg voor het kind
Dit hoofdstuk behandelt diverse aspecten van kinderverpleegkunde, van psychologische ontwikkeling en hechtingsproblematiek tot specifieke aandoeningen en verpleegkundige interventies in acute en geplande zorgsituaties.
### 4.1 Ontwikkeling en psychologische aspecten
#### 4.1.1 Hechting en infant mental health
* **Normaal versus afwijkend gedrag:** Gedrag wordt als afwijkend beschouwd wanneer de normale mentale, emotionele en sociale ontwikkeling belemmerd wordt. Classificatiesystemen zoals DC 0-5 (baby's en jonge kinderen) en DSM-5 worden gebruikt voor psychische en ontwikkelingsstoornissen .
* **De eerste 1001 dagen:** De periode van conceptie tot twee jaar is cruciaal voor de gezonde ontwikkeling van een kind .
* **Infant Mental Health:** Deze discipline focust op sensitief en responsief ouderschap .
* **Sensitief:** De ouder is gevoelig voor de behoeften van het kind .
* **Responsief:** De ouder biedt een passend antwoord op de vraag van het kind .
* **Hechtingsproblematiek:** Dit omvat extreme patronen van interactie. Schuld bij ouders is misplaatst; onvoldoende sensitief en responsief zijn kan diverse oorzaken hebben, zoals de gezondheid van het kind, fysieke en psychische toegankelijkheid van de ouder, een stabiele omgeving, en de eigen veilige gehechtheid van de ouder .
* **De Vreemde Situatie Test (Ainsworth):** Een observatiemethode om hechtingsvormen te beoordelen .
1. Ouder en kind in een vreemde ruimte.
2. Vreemde volwassene komt erbij en speelt met het kind.
3. Opvoeder verlaat de ruimte.
4. Opvoeder komt weer binnen.
5. Vreemde volwassene en opvoeder verlaten de ruimte; kind blijft alleen achter.
6. Vreemde volwassene komt weer binnen.
7. Opvoeder komt weer binnen.
* **Hechtingsvormen:**
* **Goed gehecht (circa 50%):** Kinderen die hun ouder als veilige basis gebruiken .
* **Angstig ambivalent gehecht (10-20%):** Kinderen die aantrekken en afstoten, met angst om verlaten te worden .
* **Angstig vermijdend gehecht (15-20%):** Kinderen die angst vertonen maar dit niet uiten, met verhoogde fysiologische reacties .
* **Gedesorganiseerd gehecht (10-20%):** Kinderen die geen coherente strategie hebben, met bevriezen of vreemde bewegingen .
* **Zintuiglijke verwerking:**
* **Hypergevoelig:** Overgevoelig voor prikkels (bv. fel licht, aanraking) .
* **Hypogevoelig:** Ondergevoelig voor prikkels (bv. ongevoelig voor pijn, niet gehinderd door onaangename geuren) .
#### 4.1.2 Autismespectrumstoornis (ASS)
* **Kenmerken:**
* **Sociale relaties en communicatie:** Kwalitatieve problemen met communicatie, onvoldoende afgestemd op de ander, geen rekening houden met perspectief, eenrichtingsgesprekken, beperkte sociale wederkerigheid vanaf de geboorte (spiegelen, sociale glimlach, gedeelde aandacht). Moeilijkheden met het plaatsen van dingen in context .
* **Beperkte, repetitieve patronen:** Motorische stereotypieën, repetitieve handelingen, routines, rituelen .
* **Begrijpelijk maken van dagelijks leven:**
* **Taal aanpassen:** Op gelijke hoogte praten, non-verbale boodschap moet overeenstemmen met verbale, eenvoudig taalgebruik, concrete gebaren, positieve zinnen. Vermijd beeldspraak en dubbelzinnigheden .
* **Visuele ondersteuning:** Foto's op bakken, activiteiten visualiseren, omgeving en tijd organiseren en visualiseren (bv. daglijn, time-timer). Eén ruimte, één activiteit is een principe .
* **Andere aandachtspunten:** Zich uitdrukken, zelfstandig worden, vrijetijdsactiviteiten, sociale relaties, moeilijk gedrag .
#### 4.1.3 ADHD (Attention Deficit/Hyperactivity Disorder)
* **Probleemgebieden:** Aandachtsproblemen, hyperactiviteit of motorische overbeweeglijkheid/impulsiviteit .
* **Diagnose:** Gedragsdiagnose door een multidisciplinair team; kenmerken kunnen sterk variëren per leeftijd, situatie en aanwezigheid van anderen .
* **Oorzaken:** Voornamelijk genetisch (75-88%), met bijkomende risicofactoren zoals roken, alcohol en stress tijdens zwangerschap, vroeggeboorte, laag geboortegewicht, zuurstoftekort bij geboorte. Opvoedings- en omgevingsfactoren spelen ook een rol .
* **Behandeling:** Psycho-educatie, niet-medicamenteuze behandelingen, medicatie. ADHD wordt veroorzaakt door een tekort aan neurotransmitters (dopamine en noradrenaline). Medicatie (bv. Methylfenidaat - Rilatine®, Equasym®, Concerta®) zorgt voor meer neurotransmitters in de synaptische spleet .
* **Verpleegkundige aandachtspunten:** Bloeddruk, hartslag en lengtegroei bij elke controle opvolgen; symptomen en bijwerkingen observeren/bevriezen .
* **Aandachtspunten bij gedrag:** Preventief werken met een vast dagpatroon, schema's, verminderen van afleidingen, kleine doelen, duidelijkheid over verwachtingen, kleine consequenties, en een goedmakingsmoment aan het eind van de dag. Straffen heeft weinig zin bij ADHD, omdat kinderen met ADHD niet goed introspectief kunnen zijn .
### 4.2 Lichamelijke beperkingen en syndromen
#### 4.2.1 Zintuiglijke beperkingen
* **Visuele beperkingen:**
* **Ontwikkeling:** Visusontwikkeling duurt tot 7-8 jaar; refractieafwijkingen komen voor en kunnen gecorrigeerd worden met bril/lenzen. Kinderen <18 jaar komen niet in aanmerking voor lasertherapie .
* **Oogtest Kind & Gezin:** Uitgevoerd op 12/15 maanden en 30 maanden .
* **Slechtziendheid en blindheid (0,1%):** Vaak met nystagmus (onwillekeurige oogbewegingen) .
* **Observatiepunten:** Bij baby's: gericht spelen, reageren op stemmen, oogcontact, lichtprikkels. Bij peuters/kleuters: vallen, struikelen, botsen, knoeien met eten, minder exploreren .
* **Aandachtspunten:** Aanrakingen en taal zijn belangrijk; kinderen leren door observeren en nadoen; kinderen houden van beweging .
* **Auditieve beperkingen:**
* **Gehoortest Kind & Gezin:** Uitgevoerd in de eerste levensweken; registreert hersenactiviteit via elektroden. Resultaat is PASS of REFER; bij afwijkend resultaat doorverwijzing naar gespecialiseerd centrum. Begeleiding/behandeling voor 6 maanden heeft een gunstige invloed .
* **Impact:** Op verstandelijke, emotionele en sociale ontwikkeling .
* **Hulpmiddelen:** Hoortraining, hoortoestellen, cochleaire implantatie (CI) .
* **Cochleaire implantatie (CI):** Voor dove en ernstig slechthorende kinderen; vervangt functie zintuigcellen binnenoor. Vereist intensieve revalidatie. CI is geen "superhoortoestel" en kan leiden tot achterstand in spraakontwikkeling .
* **Total Communication / Ondersteunende Communicatie:** Gebruik van foto's, pictogrammen, gebaren, geschreven taal, spraakcomputers .
#### 4.2.2 Motorische beperkingen
* **Symptomen bij baby's:** Hypotone, moeizaam drinken, achterstand in motorische ontwikkeling .
* **Algemene symptomen:** Extreem slap/stijf, gebalde vuisten, verschil links/rechts, afwijkende reflexen, onwillekeurige bewegingen, kauw-/slik-/spraakstoornissen .
* **Verpleegkundige aandachtspunten:** Ruime calorierijke voedselinname, risico op contracturen, heupontwrichtingen, decubitus, obstipatie, verslikkingspneumonie/luchtwegobstructie. Zorgverlening moet gericht zijn op het minimaliseren van gevolgen en ondersteunen van mogelijkheden .
#### 4.2.3 Verstandelijke beperking
* **Definitie:** IQ < 70, beperkingen in minimaal twee vaardigheidsgebieden (communicatie, zelfredzaamheid, wonen, sociale vaardigheden, ontspanning, werken), ontstaan voor 18 jaar .
* **Vormen:**
* Licht verstandelijke beperking: IQ 50-70, functioneren 7-11 jaar .
* Matig verstandelijke beperking: IQ 35-50, functioneren 4-7 jaar .
* Ernstig verstandelijke beperking: IQ 20-35, functioneren 2-4 jaar .
* Zeer ernstige verstandelijke beperking: IQ < 20, functioneren 0-2 jaar .
* **Ernstig meervoudige beperking:** IQ < 35; vaak afhankelijk van medische en verpleegkundige zorg .
* **Aandachtspunten bij opname:** Betrek ouders (specialist van het kind), lees medisch dossier in, grondige anamnese. Snoezelen kan kalmerend werken en contact bevorderen .
#### 4.2.4 Syndroom van Down (Trisomie 21)
* **Kenmerken:** Chromosomale, aangeboren afwijking; komt vaker voor bij hogere leeftijd moeder .
* **Prenatale diagnostiek:** Nekplooimeting, NIPT-test .
* **Symptomen/kenmerken bij baby's:** Lager geboortegewicht, lage spierspanning, drinkproblemen, specifieke uiterlijke kenmerken (plat achterhoofd, vlak gezicht, kleine ogen, kleine oren, kleine mondholte, dunne haren, korte brede handen) .
* **Ontwikkelingsachterstand:** Motoriek, spraak, leerproblemen, aandacht, concentratie, omgaan met emoties .
* **Gezondheidsproblemen:** Hartafwijkingen, nierafwijkingen, darmafwijkingen, coeliakie, zindelijkheidsproblemen, slaapproblemen, scoliose, heupdysplasie .
* **Verpleegkundige zorg:** Anatomie en pathologie van de luchtwegen zijn cruciaal; een kinderluchtweg is kleiner en korter .
### 4.3 Zorg voor zieke kinderen in acute setting
#### 4.3.1 Ademhalingsproblemen
* **Kinderanatomie en luchtwegen:** Groot hoofd, kleine onderkaak, grote tong, flexibele luchtweg, hoger gelegen strottenhoofd bij zuigelingen maken kinderen kwetsbaarder voor luchtwegproblemen en aspiratie. Luchtwegen zijn smaller, korter en bevatten meer kraakbeen. Basismetaolisme is hoger, waardoor meer zuurstof nodig is. Zuigelingen ademen bij voorkeur door de neus .
* **ABCDE-methodiek:**
* **A (Airway):** Beoordelen van de doorgankelijkheid (vreemd voorwerp, bloed, braaksel, kwijlen, oedeem, stemgeluid, ademgeluiden, ademstroom). Een kind dat huilt heeft een open ademweg .
* **B (Breathing):** Beoordelen van de ademhaling (ademarbeid, bijgeluiden, intrekkingen, neusvleugelen, ademfrequentie, symmetrie thorax, saturatie). Kinderen tot 7 jaar hebben een buikademhaling .
* **C (Circulation):** Beoordelen van de circulatie (hartfrequentie, bloeddruk, polsvolume, capillaire refill). Kinderen compenseren shock langer door hogere hartfrequentie .
* **D (Disability):** Beoordelen van het bewustzijn (AVPU-score, pupilreacties, tonus) .
* **E (Exposure):** Beoordelen van uiterlijke kenmerken (letsels, vlekjes, huidkleur). Cyanose kan centraal (hypoxie) of perifeer (shock) zijn .
* **Specifieke aandoeningen:**
* **Obstipatie:** Symptomen (harde stoelgang, pijn, buikpijn), ontwikkeling (begin zindelijkheidstraining, schoolperiode), oorzaken (aangeboren afwijkingen, functioneel), behandeling (medisch, voedingsdeskundige, kine, psycholoog/orthopedagoog). Preventie is cruciaal .
* **Bronchiolitis (door RSV):** Symptomen (verkoudheid, koorts, hoesten, slechter drinken), complicaties (tachypneu, O2-tekort, apneu, piepende AH). Vaakste oorzaak van ziekenhuisopname. Verpleegkundige zorg: observeren, bed hoog, neusspoeling, monitoring (saturatie), zuurstof, sondevoeding, minimal touch .
* **Pneumonie:** Symptomen (versnelde ademhaling, hoest, koorts), diagnose (klinisch, RX, bloedname), behandeling (antibiotica, observatie, pijnstilling) .
* **Astma:** Symptomen (benauwdheid, hoesten, piepende AH), diagnose (observatie, longfunctie), behandeling (medicatie, educatie) .
* **Urineweginfectie (UWI):** Symptomen (malaise, koorts, pijn, branderige mictie), diagnose (urineonderzoek), behandeling (pijnstilling, vochtbeleid, antibiotica) .
* **Gastro-enteritis:** Symptomen (waterige stoelgang, braken, dehydratie), diagnose (klinisch, stoelgangsstaal), behandeling (ORS, vochtbeleid) .
* **Koortsconvulsies:** Leeftijdsgebonden epilepsie bij koorts, symptomen (convulsie, bewustzijnsverlies), behandeling (Diazepam, monitoring) .
* **Meningitis:** Symptomen (koorts, hoofdpijn, nekstijfheid, petechiën), diagnose (klinisch, LP), behandeling (isolatie, antibiotica) .
#### 4.3.2 Zuurstoftherapie en inhalatietherapie
* **Zuurstoftherapie:** Bestrijden van hypoxie, O2 is een geneesmiddel; te hoge concentratie kan schadelijk zijn. Controle met saturatiemeter. Veiligheid: vetten en alcohol zijn brandbaar. Masker en neusbril als toedieningsvormen .
* **Inhalatietherapie:** Toedienen van medicatie via inhalatie .
* **Fysiologische neusspoeling:** Preventief vrijhouden van bovenste luchtwegen bij zuigelingen en grotere kinderen .
#### 4.3.3 Pre- en postoperatieve zorg
* **Doelstellingen:** Kindvriendelijke zorg, aangepast aan het kind .
* **Aankomst in het ziekenhuis:** Ingangspoorten (consultatie, spoed, kinderafdeling) .
* **Consultatie:** Schakelpunt tussen intra- en extramurale zorg, voorlichting, planning ingrepen .
* **Spoedafdeling:** Eerste contact in acute situaties, triage, opvang aangepast aan ontwikkelingsniveau. Kinderen zijn geen kleine volwassenen .
* **Kinderafdeling:** Opvang van kinderen (0-15 jaar) na plots/onverwacht verblijf; belang van goede opvang kind en ouders. Fasen: ontvangst/anamnese, behandeling, ontslag .
* **Kinderdagziekenhuis:** Sterke uitbreiding; voordelen (voorkomen angst, geen vervreemding) en nadelen (complicaties thuis, ontoereikende voorzieningen) .
* **Preoperatieve zorgaspecten:** Informatie en voorbereiding, juiste preoperatieve voorbereiding, voorkomen van verwikkelingen, angst wegnemen .
* **Voorbereiding kind:** Afhankelijk van leeftijd (peuter/kleuter, schoolkind/adolescent) .
* **Juiste preoperatieve voorbereiding:** Hygiënisch, medicinaal, voeding (nuchter), identificatie, psychosociaal .
* **Medicinale voorbereiding:** Laxeren op indicatie, premedicatie wordt minder gebruikt .
* **Voeding:** Nuchterheidsregels (zes, vier, twee-regel) .
* **Identificatie:** Naambandje, naam op bed .
* **Psychosociaal:** Ouders blijven bij kind, knuffel mee, opnametijd zo kort mogelijk .
* **Per- en postoperatieve verwikkelingen voorkomen:** Wondpreventie, voeding/vocht, vragenlijst, nuchter zijn, blaaslediging, bloedwaarden, temperatuur, ongevalpreventie, inleiden anesthesie .
* **Hypo- en hyperthermie:** Risico door groot hoofd, dunne huid, koude omgeving .
* **Nuchter zijn:** Belangrijk om aspiratie te voorkomen; te lang nuchter zijn kan leiden tot hypoglycemie, dehydratie .
* **Blaaslediging:** Voor toedienen premedicatie .
* **Angst en vrees bij kind en ouders:**
* **Definitie angst:** Onplezierig gevoel van spanning, reactie op gevaar .
* **Angst in ziekenhuiscontext:** Onbekend, onvoorspelbaar, oncontroleerbaar. Verschillen per ontwikkelingsfase .
* **Angstsymptomen:** Fight, flight, fright .
* **Verpleegkundige interventies:** "Veilig gevoel" creëren, ouders toelaten, voorlichting, afleiding, ontspanning, vierstappenplan (informatie, oefeningen, uitvoeren, belonen/evalueren) .
* **Postoperatieve fase:** Risico op letsels/complicaties (vallen, dehydratie, temperatuurwisselingen, slikklachten, ademhalingsproblemen, misselijkheid/braken, circulatiestoornissen, diureseproblemen, delier) .
* **Aspiratie:** Gevaarlijk door wegvallen reflexen, kan leiden tot pneumonie. Preventie: kind nuchter houden, goede voorlichting, observatie .
* **Circulatiestoornissen:** Hypovolemische shock, nabloeding, symptomen en behandeling .
* **Diureseproblemen:** Caudaal blok kan spierzwakte veroorzaken. Controle diurese en intake .
* **Bewaking:** Ademhaling, circulatie, temperatuur, maagdarmfunctie, drukletsels, wond, infectiegevaar .
* **Pijn:** Preventieve pijnmedicatie, pijnschalen, houding aanpassen, pijnstilling voor verzorging .
* **Ontslag uit het ziekenhuis:** Voorwaarden, verpleegkundige taken (instructies, ontslaggesprek, thuiszorg, educatie), mogelijke gedragsreacties na ontslag. Verwerking ziekenhuisperiode via boekjes of naspelen .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mazelen | Een zeer besmettelijke acute virale infectieziekte, gekenmerkt door huiduitslag, koorts en symptomen zoals hoesten en loopneus. |
| Rubella (rode hond) | Een virale infectieziekte die zich kenmerkt door gezwollen lymfeklieren en een snelle verspreiding van huiduitslag over het lichaam, vooral gevaarlijk tijdens de zwangerschap. |
| Exanthema subitum (driedagenkoorts) | Een acute virale infectieziekte die meestal kinderen treft, met hoge koorts gevolgd door een lichte huiduitslag. |
| Erythema infectiosum (vijfde ziekte) | Een virale infectieziekte veroorzaakt door parvovirus B19, met kenmerkende huidslag op de wangen en een netvormig patroon op de ledematen. |
| Varicella (waterpokken/windpokken) | Een zeer besmettelijke virale infectie, veroorzaakt door het varicella-zostervirus, die zich kenmerkt door jeukende blaasjes op de huid die korstjes vormen. |
| Bof | Een zeer besmettelijke virale infectie die de oorspeekselklieren aantast, met zwelling en pijn als voornaamste symptomen. |
| Pertussis (kinkhoest) | Een zeer besmettelijke bacteriële luchtweginfectie, gekenmerkt door hevige hoestbuien, die vooral gevaarlijk is voor jonge kinderen. |
| Poliomyelitis (kinderverlamming) | Een zeer besmettelijke virale infectieziekte die soms kan leiden tot spierzwakte of verlamming, door schade aan zenuwcellen. |
| Roodvonk (scarlatina) | Een zeer besmettelijke bacteriële infectieziekte met keelpijn, koorts, aardbeientong en een kenmerkende schuurpapier-achtige huiduitslag. |
| Meningitis | Ontsteking van de hersenvliezen, meestal viraal of bacterieel, met symptomen als koorts, hoofdpijn en nekstijfheid. |
| Mononucleosis infectiosa (klierkoorts) | Een virale infectieziekte, veroorzaakt door het Epstein-Barr-virus, met keelpijn, koorts en gezwollen lymfeklieren als voornaamste symptomen. |
| Herpesinfectie | Virale ontstekingen van huid en slijmvliezen, veroorzaakt door het herpes simplex virus, zoals koortslip en genitale herpes. |
| Impetigo | Een acute en zeer besmettelijke bacteriële huidinfectie, vooral bij kinderen, die zich kenmerkt door gouden korsten. |
| Spruw | Een infectie van het mondslijmvlies met Candida, gekenmerkt door witte plaques in de mond. |
| Difterie (kroep) | Een acute keelinfectie veroorzaakt door de difteriebacil, met vorming van een grijs-wit vlies in de keel dat de luchtwegen kan blokkeren. |
| Tetanus (klem) | Een levensbedreigende ziekte veroorzaakt door de tetanusbacil, die spierstijfheid en krampen veroorzaakt door het produceren van toxines. |
| Tetanuspreventie | Maatregelen ter voorkoming van tetanus, zoals vaccinatie en wondverzorging, met specifieke richtlijnen voor het toedienen van vaccins en serum. |
| Vaccinatie | Een methode om het immuunsysteem te stimuleren tot de aanmaak van antilichamen ter bescherming tegen ziekteverwekkers. |
| Antibioticum | Medicijnen die gebruikt worden om bacteriële infecties te behandelen door de groei of stofwisseling van bacteriën te remmen of te doden. |
| Bacteriostatisch | Een antibioticum dat de groei en vermenigvuldiging van bacteriën remt, waardoor het afweersysteem de bacteriën kan bestrijden. |
| Bactericide | Een antibioticum dat bacteriën direct kan doden, bijvoorbeeld door de celwand aan te tasten. |
| Smal spectrum antibioticum | Een antibioticum dat werkzaam is tegen een beperkt aantal bacteriesoorten. |
| Breed spectrum antibioticum | Een antibioticum dat werkzaam is tegen een groot aantal bacteriesoorten. |
| Antibiogram | Een test om de gevoeligheid van bacteriën voor verschillende antibiotica te bepalen. |
| Resistentie tegen antibiotica | Wanneer bacteriën ongevoelig worden voor een bepaald antibioticum, waardoor dit zijn effectiviteit verliest. |
| Plasmide | Een cirkelvormige DNA-streng die buiten het chromosoom van bacteriën voorkomt en resistentie-eigenschappen kan overdragen. |
| Antimycoticum | Middelen die gebruikt worden bij schimmel- en gistinfecties (mycosen) van huid, slijmvliezen en organen. |
| Antiviraal middel | Medicijnen die gebruikt worden bij bepaalde virale infecties om de groei en aanmaak van nieuwe virussen af te remmen. |
| Allergische reactie | Een overdreven en schadelijke reactie van het afweersysteem op normaal gesproken onschadelijke omgevingsstoffen (allergenen). |
| Allergeen | Een lichaamsvreemde stof die de vorming van specifieke IgE-antilichamen kan uitlokken, wat leidt tot een allergische reactie. |
| IgE-antilichamen | Antilichamen die specifiek gericht zijn tegen een bepaald allergeen en zich binden aan mestcellen, wat leidt tot de vrijgave van histamine. |
| Histamine | Een stof die vrijkomt uit mestcellen tijdens een allergische reactie en verantwoordelijk is voor symptomen zoals jeuk, vaatverwijding en zwelling. |
| Anafylaxie | Een ernstige, potentieel levensbedreigende gegeneraliseerde allergische reactie waarbij histamine in de bloedsomloop vrijkomt, leidend tot bloeddrukdaling en shock. |
| Auto-immuunziekte | Een ziekte waarbij het immuunsysteem lichaamseigen stoffen als vreemd herkent en hiertegen antilichamen of lymfocyten produceert. |
| Astma | Een chronische inflammatoire aandoening van de luchtwegen die leidt tot overgevoeligheid voor prikkels en reversibele luchtwegvernauwing. |
| COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease) | Een chronische longaandoening gekenmerkt door progressieve vernauwing van de luchtwegen en verlies van longweefsel (emfyseem), leidend tot chronische respiratoire insufficiëntie. |
| Longemfyseem | Een vorm van COPD waarbij de wanden van de longblaasjes vernietigd worden, wat leidt tot een verminderd gasuitwisselingsoppervlak. |
| Chronische bronchitis | Een vorm van COPD die gekenmerkt wordt door beschadiging van het bronchusepitheel met ontsteking en vernauwing van de luchtwegen. |
| Longembolie | Plotse afsluiting van een longslagader of een aftakking daarvan door een embolus, meestal afkomstig van een diepe veneuze trombose. |
| Infectieuze rhinitis (verkoudheid) | Een virale infectie van het neusslijmvlies, met symptomen als loopneus, verstopping en niezen. |
| Acute sinusitis | Infectie van het slijmvlies van de neusbijholten, meestal bacterieel, met symptomen als gelaats- en hoofdpijn en neusverstopping. |
| Acute otitis media (middenoorontsteking) | Infectie van het slijmvlies van het middenoor, vaak bacterieel, met hevige oorpijn en soms koorts. |
| Acute faryngitis (keelontsteking) | Infectie van het slijmvlies van de keelholte, meestal viraal, met keelpijn en soms koorts. |
| Acute bronchitis | Infectie van de grote luchtwegvertakkingen, meestal viraal, met productieve hoest. |
| Acute bronchiolitis | Acute infectie van de kleine luchtwegvertakkingen, meestal viraal (RSV), vooral bij zuigelingen, met piepende ademhaling en kortademigheid. |
| Acute pneumonie (longontsteking) | Infectie van het longweefsel, die bacterieel, viraal of door schimmels kan worden veroorzaakt, met symptomen als koorts, hoesten en kortademigheid. |
| Influenza (griep) | Een acute luchtweginfectie veroorzaakt door het influenzavirus, met plotseling optredende symptomen als hoge koorts, spierpijn en hoesten. |
| TBC (Tuberculose) | Een besmettelijke ziekte veroorzaakt door Mycobacterium tuberculosis, die meestal de longen aantast maar ook andere organen kan infecteren. |
| Bronchodilator | Medicijnen die de gladde spieren rond de luchtwegen ontspannen, waardoor de luchtwegen verwijden en de luchtdoorstroming verbetert. |
| Bètareceptor | Receptoren in de gladde spieren van de luchtwegen waarop bètamimetica binden, wat leidt tot ontspanning en verwijding van de luchtwegen. |
| Bètamimeticum | Medicijnen die de werking van het sympathisch zenuwstelsel nabootsen door te binden op bètareceptoren, wat bronchodilatatie veroorzaakt. |
| Anticholinergicum | Medicijnen die de werking van acetylcholine blokkeren op de gladde spiercellen in de luchtwegen, wat leidt tot bronchodilatatie. |
| Inhalatiecorticosteroïde | Medicijnen met een ontstekingsremmend effect die via inhalatie worden toegediend voor de behandeling van chronische inflammatoire luchtwegaandoeningen zoals astma en COPD. |
| Theofylline | Een bronchodilatator met een smalle therapeutische breedte, die oraal of intraveneus kan worden toegediend voor astma. |
| Leukotrieenreceptorantagonist | Medicijnen die de werking van leukotriënen blokkeren, krachtige bronchoconstrictoren die een rol spelen bij ontstekingsprocessen zoals astma. |
| Antitussivum | Middelen die gebruikt worden om hoest te onderdrukken, maar die niet genezend werken en waarvan de werkzaamheid soms beperkt is. |
| pMDI (pressurized metered dose inhaler) | Een inhalator die werkt met een drijfgas om medicatie fijn te vernevelen voor inhalatie. |
| DPI (dry powder inhaler) | Een inhalator die werkt met een droog poeder zonder drijfgas, wat een makkelijkere en minder gecoördineerde inhalatie mogelijk maakt. |
| Mucoliticum | Slijmverdunnende middelen die helpen om taai slijm in de luchtwegen op te hoesten. |
| Prenatale zorg | Zorg aan moeder en kind vóór de geboorte, gericht op het bevorderen van een gezonde zwangerschap en een goede uitkomst. |
| Amenorroeduur | De tijd verstreken sinds de eerste dag van de laatste menstruatie, gebruikt om de zwangerschapsduur te bepalen. |
| AGPM-notatie (Graviditeit/Pariteit/Abortus/Mortaliteit) | Een notatiesysteem dat het aantal zwangerschappen (G), het aantal bevallingen (P), het aantal abortussen (A) en het aantal levende kinderen (M) bijhoudt. |
| Preconceptiezorg | Zorg vóór de zwangerschap om de vrouw zo gezond mogelijk aan de zwangerschap te laten beginnen, met focus op risicoselectie, medicatieaanpassing en voorlichting. |
| Prenatale raadpleging | Regelmatige medische controles tijdens de zwangerschap om de gezondheid van moeder en kind te monitoren en eventuele problemen vroegtijdig op te sporen. |
| Echografie | Een medische beeldvormingstechniek die geluidsgolven gebruikt om structuren in het lichaam in beeld te brengen, gebruikt tijdens de zwangerschap om de groei en ontwikkeling van de foetus te beoordelen. |
| Combinatietest | Een combinatie van bloedonderzoek bij de zwangere en nekplooimeting bij de foetus om de kans op chromosoomafwijkingen te bepalen. |
| NIPT (Niet-Invasieve Prenatale Test) | Een genetische bloedtest die het DNA van de foetus onderzoekt op chromosoomafwijkingen, met een hoge betrouwbaarheid en minder risico op miskramen dan invasieve testen. |
| Vlokkentest (chorionbiopsie) | Een invasieve diagnostische test waarbij een kleine hoeveelheid vlokken van de placenta wordt afgenomen voor chromosoomonderzoek. |
| Vruchtwaterpunctie (amniocentese) | Een invasieve diagnostische test waarbij een kleine hoeveelheid vruchtwater wordt opgezogen voor chromosoomonderzoek en onderzoek naar foetale afwijkingen. |
| Spina bifida | Een aangeboren afwijking in de aanleg van de wervelkolom waarbij een opening in de wervelbogen ontstaat, waardoor ruggenmergvliezen en ruggenmerg kunnen uitpuilen. |
| Hydrocefalie | Een aandoening waarbij een ophoping, stuwing en drukverhoging van cerebrospinaal vocht (CSV) binnen de hersenen aanwezig is, met uitzetting van de ventrikels tot gevolg. |
| Respiratoir distress syndroom (RDS) | Een ademhalingsprobleem bij prematuren die nog onrijpe longen hebben en onvoldoende surfactant produceren, wat leidt tot collaps van de longblaasjes. |
| Kindermishandeling | Elke situatie waarin een minderjarige slachtoffer is van geweld van lichamelijke, psychische of seksuele aard, of van verwaarlozing. |
| Ouderparticipatie | De betrokkenheid van ouders bij het medische en verpleegkundige zorgproces van hun kind in het ziekenhuis. |
| Kind & Ziekenhuis Handvest | Een niet-bindend document dat de rechten van kinderen in het ziekenhuis beschrijft, inclusief het recht op aanwezigheid van ouders en kindvriendelijke zorg. |
| Wiegendood | Het plots en onverwacht overlijden van een ogenschijnlijk gezonde baby, waarbij geen duidelijke lichamelijke afwijking kan worden vastgesteld die het overlijden verklaart. |
| Motorische ontwikkeling | De ontwikkeling van de lichaamsbewegingen en coördinatie, van reflexen bij pasgeborenen tot complexe bewegingen bij oudere kinderen. |
| Cognitieve ontwikkeling | De ontwikkeling van denkprocessen, leren, geheugen en probleemoplossend vermogen, van egocentrisch denken bij zuigelingen tot abstract denken bij adolescenten. |
| Sociaal-emotionele ontwikkeling | De ontwikkeling van sociale vaardigheden, emotieherkenning en -regulatie, hechting en zelfbeeld, van vroege interacties tot complexe sociale relaties. |
| Hechting | De duurzame affectieve relatie tussen een kind en zijn primaire opvoeder(s), essentieel voor een gezonde emotionele en sociale ontwikkeling. |
| Autismespectrumstoornis (ASS) | Een neuro-ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door beperkingen in sociale relaties en communicatie, en beperkte repetitieve patronen van gedrag of interesses. |
| ADHD (Attention Deficit/Hyperactivity Disorder) | Een neuro-ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door problemen met aandacht, hyperactiviteit en impulsiviteit, vaak gerelateerd aan een tekort aan neurotransmitters. |
| Verstandelijke beperking | Een ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door een significant lager IQ en beperkingen in adaptieve vaardigheden, ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar. |
| Syndroom van Down (Trisomie 21) | Een chromosomale afwijking veroorzaakt door een extra kopie van chromosoom 21, die leidt tot een reeks fysieke kenmerken en ontwikkelingsachterstanden. |
| Anatomie en pathologie van de luchtwegen bij kinderen | Een beschrijving van de specifieke kenmerken van de luchtwegen bij kinderen en de veelvoorkomende luchtwegproblemen, zoals obstructie en infecties. |
| ABCDE-methodiek | Een gestructureerde benadering voor de beoordeling en behandeling van patiënten met ademhalingsproblemen, waarbij elke letter staat voor een specifiek onderdeel van de beoordeling (Airway, Breathing, Circulation, Disability, Exposure). |
| Zuurstoftherapie | Het toedienen van extra zuurstof om hypoxie te bestrijden, met aandacht voor mogelijke nevenwerkingen van te hoge concentraties. |
| Inhalatietherapie | Het toedienen van medicatie via inhalatie om de luchtwegen te openen en ontstekingen te verminderen. |
| Fysiologische neusspoeling | Het reinigen van de neus met zoutoplossing om slijm te verwijderen en de luchtwegen open te houden, vooral bij zuigelingen. |
| Bronchiolitis (door RSV) | Een veelvoorkomende luchtweginfectie bij zuigelingen, veroorzaakt door het RSV-virus, met symptomen als hoesten, koorts en piepende ademhaling. |
| Pneumonie | Een infectie van het longweefsel, die bacterieel, viraal of door andere verwekkers kan worden veroorzaakt, met symptomen als koorts, hoesten en kortademigheid. |
| Asthma | Een chronische inflammatoire aandoening van de luchtwegen, gekenmerkt door overgevoeligheid voor prikkels en reversibele luchtwegvernauwing. |
| Urineweginfectie (UWI) | Een infectie van het urinewegstelsel, meestal veroorzaakt door darmbacteriën, met symptomen als koorts, pijn bij het plassen en malaise. |
| Gastro-enteritis | Een ontsteking van het maag-darmkanaal, meestal viraal of bacterieel, met symptomen als diarree, braken en buikpijn. |
| Koortsconvulsies | Leeftijdsgebonden epileptische aanvallen die optreden bij heftige temperatuurschommelingen, meestal bij kinderen tussen 3 maanden en 5 jaar. |
| Meningitis | Ontsteking van de hersenvliezen, meestal veroorzaakt door bacteriën zoals meningokokken, met symptomen als koorts, hoofdpijn en nekstijfheid. |
| Obstipatie | Moeilijkheden bij de stoelgang, gekenmerkt door harde, droge stoelgang en pijn bij de ontlasting, vaak veroorzaakt door ophoudgedrag of onvoldoende vezelinname. |
| Encopresis | Herhaaldelijk onvrijwillig verlies van ontlasting op verkeerde plaatsen, zoals in de broek, meestal bij kinderen ouder dan 4 jaar zonder organische afwijkingen. |
| Luizen | Kleine insecten die zich op de hoofdhuid vestigen en jeuk veroorzaken, vaak voorkomend bij kinderen door contact met leeftijdsgenoten. |
| Wormen | Parasitaire wormen die het lichaam kunnen infecteren, met symptomen als jeuk rond de anus en soms buikpijn of diarree. |
| Angsten | Onplezierige gevoelens van spanning of vrees, die normaal zijn in bepaalde ontwikkelingsfasen, maar soms professionele hulp vereisen. |
| Agressie | Gedrag dat gericht is op het schaden van anderen, zowel fysiek als verbaal, vaak voorkomend bij peuters en kleuters tijdens de ontwikkeling van hun zelfstandigheid en emoties. |
| Ontwikkelingsachterstand | Een vertraging in de normale ontwikkeling van een kind op lichamelijk, cognitief, sociaal-emotioneel of motorisch gebied. |
| ADHD | Attention Deficit/Hyperactivity Disorder, een neuro-ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door aandachtsproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit. |
| Visuele beperking | Een verminderd gezichtsvermogen, variërend van slechtziendheid tot blindheid, dat de ontwikkeling en het dagelijks leven van een kind kan beïnvloeden. |
| Auditieve beperking | Een verminderd gehoor, variërend van lichte slechthorendheid tot doofheid, dat de taal- en sociale ontwikkeling van een kind kan beïnvloeden. |
| Motorische beperking | Een beperking in de lichamelijke beweging en coördinatie, veroorzaakt door neurologische of fysieke afwijkingen, die de mobiliteit en zelfstandigheid van een kind kan beperken. |
| Verstandelijke beperking | Een ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door een significant lager IQ en beperkingen in adaptieve vaardigheden, ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar. |
| Syndroom van Down (Trisomie 21) | Een chromosomale afwijking veroorzaakt door een extra kopie van chromosoom 21, die leidt tot een reeks fysieke kenmerken en ontwikkelingsachterstanden. |
| Preoperatieve zorg | Zorg die wordt verleend aan een kind vóór een operatie of ingreep, gericht op voorlichting, voorbereiding en het verminderen van angst. |
| Postoperatieve zorg | Zorg die wordt verleend aan een kind na een operatie of ingreep, gericht op herstel, monitoring en het voorkomen van complicaties. |
| Angst | Een onplezierig gevoel van beklemming of spanning, gepaard gaand met fysiologische verschijnselen, als reactie op een waargenomen gevaar of bedreiging. |
| Verpleegkundige interventies bij angst | Handelingen die verpleegkundigen uitvoeren om angst bij patiënten te voorkomen, verminderen of hanteren, gebaseerd op informatie, ontspanningstechnieken en een veilig gevoel creëren. |
| Risico op letsels en complicaties | Potentiële gevaren en ongewenste gevolgen die kunnen optreden na een operatie of ingreep, zoals wonden, dehydratatie, hypo- of hyperthermie, slikklachten, ademhalingsproblemen, misselijkheid, braken, circulatiestoornissen, diureseproblemen en delier. |
| Pijn | Een onaangename sensorische en emotionele ervaring, die kan optreden na een operatie of ingreep, en waarvoor adequate pijnstilling noodzakelijk is. |