Cover
Börja nu gratis kjpdepressie.pdf
Summary
# Wat is een depressie en de DSM-5 criteria
Dit onderdeel bespreekt de definitie van depressie, de DSM-5 criteria voor depressieve stoornissen, en de verschillende subtypen, met speciale aandacht voor manifestaties bij kinderen en adolescenten.
### 1.1 Definitie en oorzaken van depressie
Een depressie is een complexe psychische aandoening die beïnvloed wordt door een samenspel van diverse factoren. Deze factoren kunnen worden onderverdeeld in biologische en omgevingsfactoren [5](#page=5).
* **Biologische factoren** omvatten:
* Genetische aanleg [5](#page=5).
* Stoornissen in de hersenontwikkeling [5](#page=5).
* Stoornissen in het hersenfunctioneren [5](#page=5).
* Neuropsychologische problemen [5](#page=5).
* **Omgevingsfactoren** spelen eveneens een rol [5](#page=5).
* Naast de directe oorzaken kunnen er ook waarneembare kenmerken en secundaire problemen optreden als gevolg van depressie [5](#page=5).
### 1.2 DSM-5 classificatie van depressieve stoornissen
Het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fifth Edition (DSM-5) classificeert depressieve stoornissen in verschillende categorieën. De belangrijkste zijn [6](#page=6) [7](#page=7):
* Depressieve stoornis
* Persisterende depressieve stoornis (dysthymie)
* Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
* Premenstruele stemmingsstoornis
* Depressieve-stemmingsstoornis door een middel/medicatie
* Depressieve-stemmingsstoornis door een somatische aandoening
* Andere gespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis (inclusief periodieke kortdurende depressie, kortdurende depressieve episode van 4-13 dagen, en depressieve episode met onvoldoende symptomen)
* Ongespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis
### 1.3 Criteria voor de depressieve stoornis volgens de DSM-5
Om de diagnose van een depressieve stoornis te stellen volgens de DSM-5, moet aan specifieke criteria worden voldaan [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
**Criteria A: Symptomen**
Vijf (of meer) van de volgende symptomen moeten gedurende dezelfde periode van twee weken aanwezig zijn geweest en een verandering ten opzichte van het eerdere functioneren vertegenwoordigen. Minstens één van de symptomen moet een sombere stemming of verlies van interesse of plezier zijn [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
1. **Sombere stemming:** Gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag. Dit kan subjectief ervaren worden als verdrietig, leeg of hopeloos voelen, of geobserveerd worden door anderen als tranen in de ogen hebben [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
* *NB bij kinderen en adolescenten kan de stemming prikkelbaar zijn.* [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
2. **Verminderde interesse of plezier:** Duidelijk verminderde interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten, gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag. Dit kan subjectief of geobserveerd worden [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
3. **Gewichtsverlies of -toename:** Significant gewichtsverlies zonder dieet, of gewichtstoename (bijvoorbeeld meer dan 5% van het lichaamsgewicht binnen één maand), of bijna elke dag een afgenomen of toegenomen eetlust [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
* *NB Bij kinderen moet gedacht worden aan het niet bereiken van de te verwachten gewichtstoename.* [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
4. **Insomnia of hypersomnia:** Bijna elke dag slaapproblemen of juist overmatig slapen [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
5. **Psychomotorische agitatie of vertraging:** Opwinding of vertraging in beweging of spraak, bijna elke dag, waarneembaar door anderen [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
6. **Vermoeidheid of verlies van energie:** Bijna elke dag last van vermoeidheid of een gebrek aan energie [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
7. **Gevoelens van waardeloosheid of schuld:** Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens (die een waan kunnen hebben) bijna elke dag, niet enkel zelfverwijt over ziek zijn [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
8. **Verminderd denk- of concentratievermogen:** Verminderd vermogen tot nadenken, concentreren, of besluiteloosheid, bijna elke dag, subjectief ervaren of geobserveerd [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
9. **Gedachten aan de dood:** Recidiverende gedachten aan de dood (niet alleen de vrees om dood te gaan), recidiverende suïcidegedachten zonder specifiek plan, of een suïcidepoging of -plan [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
* *NB Symptomen die duidelijk toe te schrijven zijn aan een somatische aandoening, mogen hierbij niet meetellen.* [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
**Criteria B: Lijdensdruk of beperking**
De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale, beroepsmatige of andere belangrijke functioneringsgebieden [18](#page=18) [19](#page=19).
**Criteria C: Uitsluiting van middelen/lichamelijke oorzaken**
De episode kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening [18](#page=18) [19](#page=19).
**Criteria D: Uitsluiting van psychotische stoornissen**
Het optreden van de depressieve episode kan niet worden verklaard door een schizoaffectieve stoornis, schizofrenie, schizofreniforme stoornis, waanstoornis, of andere gespecificeerde of ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis [18](#page=18) [19](#page=19).
**Criteria E: Geen manische of hypomanische episodes**
Er heeft zich nooit een manische of hypomanische episode voorgedaan [18](#page=18) [19](#page=19).
### 1.4 DSM-5 specifiers voor depressieve stoornissen
Naast de kerncriteria voor een depressieve stoornis, kent de DSM-5 specifiers die verdere specificatie van de episode mogelijk maken. Deze omvatten [20](#page=20):
* **Met angstige stemming:** Kenmerkend door angst, spanning, moeite met concentratie door ongerustheid en de vrees dat er iets verschrikkelijks kan gebeuren [20](#page=20).
* **Met gemengde kenmerken:** Indicatie van minstens twee van de volgende symptomen: zich opgedraaid of gespannen voelen, zich uitzonderlijk rusteloos voelen, moeite met concentreren door ongerustheid, de vrees hebben dat er iets verschrikkelijks kan gebeuren, het gevoel hebben de zelfbeheersing te verliezen [20](#page=20).
* **Met melancholische kenmerken:** Typisch gekenmerkt door verlies van interesse of plezier in vrijwel alle activiteiten, een sombere stemming die anders is dan de gebruikelijke stemming, verergering in de ochtend, vroeg ontwaken, psychomotorische remming of agitatie, significant gewichtsverlies of eetlustverlies, en buitensporige schuldgevoelens [17](#page=17).
* **Met atypische kenmerken:** Omvat symptomen zoals reactieve stemming (positieve gebeurtenissen kunnen de stemming tijdelijk verbeteren), significante toename van eetlust of gewicht, hypersomnia, een gevoel van zwaarte in de ledematen, en een patroon van interpersoonlijke gevoeligheid die leidt tot afwijzing [17](#page=17).
* **Met stemmingscongruente psychotische kenmerken:** Wanen of hallucinaties die qua inhoud in overeenstemming zijn met typisch depressieve thema's zoals persoonlijk tekortschieten, schuld, ziekte, dood of straf [20](#page=20).
* **Met stemmingsincongruente psychotische kenmerken:** Wanen of hallucinaties die niet in overeenstemming zijn met typisch depressieve thema's [20](#page=20).
* **Met katatonie:** Een reeks motorische abnormaliteiten [17](#page=17).
* **Met begin peri-partum:** Begint tijdens de zwangerschap of binnen vier weken na de bevalling [17](#page=17).
* **Met seizoensgebonden patroon:** Depressieve episodes die optreden in een bepaald seizoen, meestal de winter (seizoensgebonden affectieve stoornis) [17](#page=17).
### 1.5 Ernst en remissie van depressieve episodes
De ernst van een depressieve episode kan worden ingedeeld op basis van het aantal symptomen en de mate van functionele beperking [20](#page=20):
* **Licht:** Niet meer dan 5 symptomen [20](#page=20).
* **matig:** 6-7 symptomen [20](#page=20).
* **Ernstig:** 8-9 symptomen en forse beperking in functioneren [20](#page=20).
Daarnaast worden de volgende statussen onderscheiden wat betreft remissie:
* **Gedeeltelijk in remissie:** Sommige symptomen zijn verdwenen, maar niet allemaal [20](#page=20).
* **Volledig in remissie:** Alle symptomen zijn verdwenen [20](#page=20).
### 1.6 Manifestaties bij kinderen en adolescenten
Bij kinderen en adolescenten kan de presentatie van depressie verschillen van volwassenen. Met name kan de stemming prikkelbaar zijn in plaats van somber. Ook dient bij gewichtsproblematiek bij kinderen rekening gehouden te worden met het niet bereiken van de verwachte gewichtstoename [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [8](#page=8) [9](#page=9).
---
# Prevalentie, verloop en differentiaaldiagnose van depressie
Dit studiemateriaal biedt een overzicht van de prevalentie, het verloop en de differentiaaldiagnose van depressie bij kinderen en jongeren.
## 2. Prevalentie, verloop en differentiaaldiagnose van depressie
### 2.1 Waarschuwingssignalen van depressie
Alertheid voor depressie is geboden bij de volgende klachten:
* Prikkelbare stemming [21](#page=21) [50](#page=50).
* Langdurige verveling of interesseverlies in voorheen leuke activiteiten, zoals stoppen met sport of muziekles [21](#page=21) [50](#page=50).
* Teruggetrokken gedrag en verminderde sociale contacten met vrienden [21](#page=21) [50](#page=50).
* Schoolweigering [21](#page=21) [50](#page=50).
* Achteruitgang in schoolprestaties [21](#page=21) [50](#page=50).
* Verstoord dag-nachtritme [21](#page=21) [50](#page=50).
* Frequente onverklaarde lichamelijke klachten [21](#page=21) [50](#page=50).
* Ontstaan van gedragsproblemen, zoals provoceren, weglopen van huis of pestgedrag [21](#page=21) [50](#page=50).
* Middelenmisbruik [21](#page=21) [50](#page=50).
### 2.2 DSM-5 depressieve-stemmingsstoornissen
Volgens de DSM-5 omvatten depressieve-stemmingsstoornissen de volgende categorieën:
* Depressieve stoornis [22](#page=22).
* Persisterende depressieve stoornis (dysthymie) [22](#page=22).
* Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis [22](#page=22).
* Premenstruele stemmingsstoornis [22](#page=22).
* Depressieve-stemmingsstoornis door een middel/medicatie [22](#page=22).
* Depressieve-stemmingsstoornis door een somatische aandoening [22](#page=22).
* Andere gespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis, waaronder:
* Periodieke kortdurende depressie [22](#page=22).
* Kortdurende depressieve episode (4-13 dagen) [22](#page=22).
* Depressieve episode met onvoldoende symptomen [22](#page=22).
* Ongespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis [22](#page=22).
#### 2.2.1 Criteria voor de DSM-5 Persisterende Depressieve Stoornis
De criteria voor een persisterende depressieve stoornis (dysthymie) zijn als volgt:
A. Een sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag, meer dagen wel dan niet, gedurende minstens twee jaar. Bij kinderen en adolescenten kan de stemming prikkelbaar zijn en dit geldt voor een periode van minstens één jaar [23](#page=23).
B. Aanwezigheid van twee of meer van de volgende kenmerken tijdens de depressiviteit:
* Slechte eetlust of juist te veel eten [23](#page=23).
* Insomnia (slecht slapen) of hypersomnia (veel slapen) [23](#page=23).
* Weinig energie of vermoeidheid [23](#page=23).
* Gering gevoel van eigenwaarde [23](#page=23).
* Slechte concentratie of moeite met beslissingen nemen [23](#page=23).
* Gevoelens van hulpeloosheid [23](#page=23).
C. Gedurende de periode van twee jaar (één jaar voor kinderen en adolescenten) van de stoornis, is de betrokkene nooit langer dan twee maanden achtereen vrij geweest van de symptomen in criteria A en B [23](#page=23).
D. De criteria voor een depressieve stoornis kunnen gedurende twee jaar continu aanwezig zijn [23](#page=23).
### 2.3 Prevalentie en verloop van depressie
#### 2.3.1 Prevalentie
De prevalentie van depressie varieert per leeftijdsgroep:
* Lagereschoolleeftijd: 2% [25](#page=25).
* Adolescenten: 5-8% [25](#page=25).
* Cumulatieve prevalentie op 16-jarige leeftijd: 20% [25](#page=25).
#### 2.3.2 Geslachtsverhouding
De geslachtsverhouding kent een ontwikkeling met de leeftijd:
* Pre-puberteit: 1:1 [25](#page=25).
* Puberteit: 1:2 (vrouwen versus mannen) [25](#page=25).
Het omslagpunt hiervoor ligt tussen de 10 en 15 jaar [25](#page=25).
#### 2.3.3 Verloop
Het verloop van depressie laat het volgende beeld zien:
* Herstel treedt op bij 96% van de gevallen, met een gemiddelde duur van de episode van 7 tot 9 maanden [25](#page=25).
* Hervallen komen frequent voor: 46% hervalt binnen 5 jaar, en 60% hervalt op volwassen leeftijd [25](#page=25).
* Depressie kan beschouwd worden als een chronische aandoening met periodes van herstel en herval [25](#page=25).
### 2.4 Differentiaaldiagnose van depressieve stoornis
Het is belangrijk om een depressieve stoornis te onderscheiden van andere aandoeningen en verschijnselen:
* Verdriet [26](#page=26).
* Normotypisch adolescentair gedrag [26](#page=26).
* Fysieke aandoeningen en medicatie [26](#page=26).
* Bipolaire stoornis [26](#page=26).
* Middelenmisbruik [26](#page=26).
* Schizofrenie [26](#page=26).
* ADHD en gedragsproblemen [26](#page=26).
* Aanpassingsstoornis met gedrukte stemming [26](#page=26).
#### 2.4.1 Verhoogde waakzaamheid
Er is verhoogde waakzaamheid geboden voor een depressieve stoornis bij de volgende omstandigheden:
* Familiaal voorkomen van bipolaire stoornis [26](#page=26).
* Aanwezigheid van psychotische symptomen [26](#page=26).
* Katatoon beeld [26](#page=26).
* Optreden binnen drie maanden na een bekende stressor [26](#page=26).
* Niet voldoen aan de criteria voor een majeure depressie [26](#page=26).
* Symptomen die verdwijnen binnen zes maanden [26](#page=26).
#### 2.4.2 Nabootsende aandoeningen en middelen
Verschillende ziektes of behandelingen kunnen depressieve klachten nabootsen:
* **Medicatie:** isotretinoïne, corticosteroïden en stimulantia [26](#page=26).
* **Illegale middelen:** amfetamines, cocaïne, marihuana, en solventen (vluchtige snuifmiddelen die een roes veroorzaken, zoals lijm, benzine, ether, antivries) [26](#page=26).
* **Infecties:** aids, mononucleosis infectiosa [26](#page=26).
* **Neurologische aandoeningen:** epilepsie, migraine, hersenletsel na trauma [26](#page=26).
* **Endocriene aandoeningen:** ziekte van Addison, ziekte van Cushing, hypopituïtarisme, schildklierlijden [26](#page=26).
---
# Etiologie en pathogenese van depressie
De etiologie en pathogenese van depressie is een complex samenspel van biologische, omgevings- en individuele factoren die leiden tot de ontwikkeling van depressieve stoornissen [28](#page=28).
### 3.1 Factoren die bijdragen aan depressie
#### 3.1.1 Biologische factoren
Biologische factoren omvatten genetische aanleg, stoornissen in de hersenontwikkeling en -functionering, en neuropsychologische problemen [29](#page=29).
* **Genetische factoren:** Er is sprake van genetische predispositie, wat betekent dat depressie "in families loopt". Dit wordt ook wel aangeduid als gen x omgevingsinteracties [30](#page=30) [32](#page=32) [39](#page=39) [51](#page=51).
* **Stoornissen in de ontwikkeling van hersenen:** Dit omvat veranderingen in de corticolimbische en corticostriatale circuits, met name in de prefrontale cortex en de amygdala [30](#page=30) [32](#page=32) [39](#page=39) [51](#page=51).
* **Stoornissen in het functioneren van de hersenen:** Hieronder vallen verstoringen in de balans van neurotransmitters zoals serotonine en dopamine, hormonale disbalans (met name cortisol), een pro-inflammatoir toestandsbeeld, en problemen met de chronobiologie [30](#page=30) [32](#page=32) [39](#page=39) [51](#page=51).
#### 3.1.2 Omgevingsfactoren
Omgevingsfactoren spelen een cruciale rol en kunnen biologische kwetsbaarheden beïnvloeden. Deze factoren kunnen worden onderverdeeld in biologische (pre-, peri-, en postnataal) en psychosociaal [28](#page=28) [33](#page=33).
* **Gezinsfactoren:**
* Depressie bij een ouder verhoogt het risico aanzienlijk (kans x3) [33](#page=33).
* Meer conflicten, afwijzing, communicatieproblemen en minder emotionele ondersteuning binnen het gezin dragen bij [33](#page=33).
* Misbruik, verwaarlozing en een negatieve ouderschapsstijl (afwijzing, verwaarlozing) vereisen gerichte interventies zoals ouderschapstraining [34](#page=34).
* Psychiatrische stoornissen bij de ouders moeten worden opgespoord en behandeld [34](#page=34).
* Ouder-kind conflicten vragen om gerichte interventies zoals ouderschapstraining [34](#page=34).
* **Leeftijdsgenoten en sociaal:**
* Sociale isolatie en pesterijen zijn risicofactoren [33](#page=33).
* Pesterijen op school kunnen worden aangepakt met pestprogramma's [34](#page=34).
* Jeugdige daders en verblijf in instellingen, vluchtelingen, daklozen en asielzoekers worden gezien als risicogroepen die gerichte detectie en preventie behoeven [34](#page=34).
* **School:**
* Leerachterstand en schooluitval kunnen een rol spelen [33](#page=33).
* **Algemene risicofactoren:**
* Familiaal voorkomen van depressie en bipolaire stoornis vraagt om verhoogde alertheid [34](#page=34).
* Middelenmisbruik bij ouders moet worden behandeld [34](#page=34).
* Vrouwelijk geslacht en vroege menarche (<11.5 jaar) verhogen het risico [34](#page=34).
* De puberteit is een periode waarin depressie vaker voorkomt [34](#page=34).
* Chronische medische aandoeningen en beperkingen verhogen de alertheid [34](#page=34).
* Een voorgeschiedenis van depressie benadrukt de noodzaak van hervalpreventie [34](#page=34).
* Trauma en overlijden/verlieservaringen zijn significante risicofactoren [34](#page=34).
#### 3.1.3 Individuele factoren (cognitieve en emotionele processen)
Individuele factoren omvatten cognitieve en emotionele processen die het beeld van de werkelijkheid kunnen vertekenen [30](#page=30) [32](#page=32) [39](#page=39) [51](#page=51).
* **Depressieve cognities – schema's:** Deze zijn gekenmerkt door een negatieve fixatie op het zelf, de wereld en de toekomst [31](#page=31).
* Bij niet-depressieve jongeren overheersen positieve schema's, terwijl bij depressieve jongeren positieve en negatieve schema's gelijkwaardig zijn [31](#page=31).
* **Informatieverwerking:** Depressieve cognities beïnvloeden informatieverwerking op het gebied van aandacht, geheugen en interpretatie, wat leidt tot een vertekening van de werkelijkheid (bias) [31](#page=31).
* Dit manifesteert zich als selectieve aandacht, selectief geheugen en selectieve interpretatie [31](#page=31).
* **Emotieregulatie en sociale vaardigheden:** Problemen op deze gebieden zijn ook neuropsychologische kenmerken van depressie [30](#page=30) [32](#page=32) [39](#page=39) [51](#page=51).
### 3.2 Waarneembare kenmerken en secundaire problemen
De interactie van deze factoren leidt tot waarneembare kenmerken van depressie en secundaire problemen [29](#page=29).
* **Waarneembare kenmerken:** Sombere stemming, anhedonie (onvermogen tot plezierbeleving) en prikkelbaarheid zijn typische uitingen [30](#page=30) [32](#page=32) [39](#page=39) [51](#page=51).
* **Secundaire problemen:** Deze kunnen variëren van suïcidaliteit, schoolverzuim, sociale isolatie en middelenmisbruik [39](#page=39) [51](#page=51).
### 3.3 Comorbiditeit
Comorbiditeit is een veelvoorkomend fenomeen binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie en gaat vaak samen met depressie [35](#page=35).
* **Veelvoorkomende comorbiditeiten:** Angststoornissen (40-80%), gedragsproblemen, ADHD, OCD, leermoeilijkheden en middelenmisbruik [35](#page=35).
* **Depressie en suïcidaliteit:**
* Ongeveer 60% van de jongeren met depressie rapporteert suïcidegedachten [35](#page=35).
* Ongeveer 30% van de jongeren met depressie onderneemt een suïcidepoging [35](#page=35).
* Risicofactoren voor suïcidepogingen zijn onder andere familiair voorkomen, eerdere suïcidepogingen, comorbide psychiatrische stoornissen (middelenmisbruik, impulsiviteit en agressie), beschikbaarheid van dodelijke middelen, en negatieve life-events zoals conflicten, fysiek of seksueel misbruik [35](#page=35).
> **Tip:** Begrip van de interactie tussen biologische kwetsbaarheid en omgevingsfactoren is cruciaal voor het ontwikkelen van effectieve preventie- en behandelstrategieën.
> **Tip:** Herken de rol van cognitieve biases (selectieve aandacht, geheugen, interpretatie) als mediator tussen kwetsbaarheid en depressieve symptomen.
> **Tip:** Bij het diagnosticeren van depressie is het essentieel om ook te screenen op comorbide aandoeningen, aangezien deze de prognose en behandeling sterk kunnen beïnvloeden.
---
# Diagnose en behandeling van depressie
De diagnose en behandeling van depressieve stoornissen bij kinderen en jongeren vereisen een gestructureerde en multimodale aanpak, waarbij psychotherapie en medicatie centraal staan, aangevuld met preventieve strategieën.
### 4.1 Diagnose van depressie
De diagnostiek van depressieve stoornissen bij kinderen en jongeren omvat een breed scala aan methoden om het functioneren van het kind in kaart te brengen en differentiële diagnoses uit te sluiten [36](#page=36).
#### 4.1.1 Kinderpsychiatrisch onderzoek
Dit onderzoek is de hoeksteen van de diagnostiek. Het omvat verschillende componenten [37](#page=37):
* **Interview met kind/jongere:** Een direct gesprek met het kind of de jongere is essentieel om hun perspectieven, symptomen en beleving te begrijpen [37](#page=37).
* **Neuropsychologisch onderzoek:** Dit kan helpen om cognitieve functies en mogelijke stoornissen in kaart te brengen die verband houden met de depressieve symptomen [37](#page=37).
* **Ontwikkelingsanamnese:** Hierbij wordt het functioneren van het kind in verschillende levensfasen geëvalueerd en wordt gekeken naar eventuele uitlokkende levensgebeurtenissen (life-events) [37](#page=37).
* **Ouderlijk functioneren:** De rol en het functioneren van de ouders worden meegenomen, aangezien dit invloed kan hebben op het kind [37](#page=37).
* **Familiale anamnese:** Er wordt gekeken naar een eventuele familiegeschiedenis van psychiatrische stoornissen, met name depressie [37](#page=37).
* **Schools functioneren:** Het functioneren van het kind op school wordt beoordeeld, omdat dit een belangrijke indicator kan zijn van onderliggende problemen [37](#page=37).
* **Beoordelingsschalen:** Specifieke beoordelingsschalen, zoals de Childhood Depression Inventory (CDI) voor kinderen van 8 tot 16 jaar, kunnen worden ingezet om de ernst van depressieve symptomen te kwantificeren [37](#page=37).
* **Laboratoriumonderzoek:** Laboratoriumonderzoek heeft momenteel geen plaats in de diagnostiek van depressie [37](#page=37).
> **Tip:** Een grondige anamnese, zowel van het kind als van de ouders, en het in kaart brengen van het functioneren in verschillende contexten (sociaal, school) zijn cruciaal voor een accurate diagnose.
### 4.2 Behandeling van depressie
De behandeling van depressieve stoornissen bij kinderen en jongeren heeft als doel symptomen en hinder te reduceren, de duur van de episode in te korten en herval te voorkomen. De voorkeur gaat uit naar een ambulant traject. Hospitalisatie is geïndiceerd bij ernstige suïcidaliteit, een ernstige depressie (bijvoorbeeld met psychotische kenmerken), of bij gebrek aan respons op ambulante therapie [40](#page=40).
#### 4.2.1 Behandelingsstrategieën per ernstgraad
De aanpak van depressie is afhankelijk van de ernst van de stoornis [41](#page=41) [52](#page=52).
* **Lichte depressie:**
* Start met psycho-educatie en ondersteuning gericht op uitlokkende factoren [41](#page=41) [52](#page=52).
* Na 4 weken wordt geëvalueerd. Indien er verbetering is, wordt de aanpak voortgezet met waakzame zorg [41](#page=41) [52](#page=52).
* Indien er geen verbetering is na 4 weken, wordt psychotherapie (8-16 sessies) gestart [41](#page=41) [52](#page=52).
* Na 3 maanden wordt opnieuw geëvalueerd. Bij verbetering wordt de behandeling voortgezet met waakzame zorg [41](#page=41) [52](#page=52).
* Bij geen verbetering na 3 maanden wordt medicatie gestart [41](#page=41) [52](#page=52).
* **Matige depressie:**
* Psycho-educatie en ondersteunende maatregelen [41](#page=41) [52](#page=52).
* Aanvulling met psychotherapie (cognitieve gedragstherapie - CGT of interpersoonlijke psychotherapie - IPT) [41](#page=41) [52](#page=52).
* Medicatie [41](#page=41) [52](#page=52).
* **Ernstige depressie:**
* Gelijk aan de aanpak voor matige depressie, met psycho-educatie, ondersteunende maatregelen, psychotherapie (CGT/IPT) en medicatie [41](#page=41) [52](#page=52).
* **Psychotische depressie:**
* Aanpak van ernstige depressie, aangevuld met een antipsychoticum [41](#page=41).
> **Tip:** Een geleidelijke opbouw van de behandeling, beginnend met minder intensieve interventies bij lichtere vormen, is de standaardaanpak.
#### 4.2.2 Psychotherapie
Verschillende vormen van psychotherapie kunnen effectief zijn bij de behandeling van depressie [42](#page=42).
* **Cognitieve Gedragstherapie (CGT):** Richt zich op het identificeren en veranderen van negatieve denkpatronen en gedragingen [42](#page=42).
* **Interpersoonlijke Psychotherapie (IPT):** Focust op het verbeteren van interpersoonlijke relaties en communicatie [42](#page=42).
* **Mindfulness:** Kan een aanvullende rol spelen in de behandeling [42](#page=42).
Het succes van psychotherapie hangt af van factoren zoals de opleiding van de therapeut en de kwaliteit van de therapeutische relatie [42](#page=42).
#### 4.2.3 Medicatie
Medicatie, met name antidepressiva, is een belangrijke behandelingsoptie, vooral bij matige tot ernstige depressie [43](#page=43) [44](#page=44).
* **Keuze van antidepressivum:** Fluoxetine wordt vaak als eerste keuze beschouwd, gevolgd door sertraline of escitalopram [44](#page=44) [52](#page=52).
* **Starten met medicatie:** De reden voor het starten van medicatie is belangrijk [44](#page=44).
* **Belang van correcte inname:** Het is cruciaal dat de medicatie correct wordt ingenomen [44](#page=44).
* **Vertraagde werking:** Antidepressiva hebben een vertraagde werking, wat betekent dat het enige tijd kan duren voordat effect merkbaar is. Dit tempert de verwachtingen van een snel resultaat [44](#page=44).
* **Mogelijke bijwerkingen:** Patiënten moeten geïnformeerd worden over mogelijke bijwerkingen [44](#page=44).
* **Opstartschema's:**
* **Fluoxetine:** Begint met 10 mg per dag in één dosis gedurende 1-2 weken, waarna de dosis langzaam wordt verhoogd op geleide van het klinisch beeld en bijwerkingen [44](#page=44).
* **Sertraline:** Startdosering is 25 mg per dag, na een week verhoogd naar 50 mg per dag. Bij doseringen boven 100 mg per dag wordt de dosis verdeeld over twee toedieningen [44](#page=44).
* **Risico's en voorzorgsmaatregelen:**
* Er is een verhoogd risico op suïcidaliteit bij jongeren bij het starten van SSRI's, wat zorgvuldige monitoring vereist [44](#page=44).
* Plots stoppen met SSRI's kan leiden tot ontwenningsverschijnselen zoals misselijkheid, hoofdpijn, duizeligheid en griepale klachten [44](#page=44).
* SSRIs (met uitzondering van paroxetine) zijn over het algemeen veilig tijdens zwangerschap. Paroxetine wordt geassocieerd met een verhoogd risico op malformaties en cardiale afwijkingen (1.5% kans op septumdefect) [44](#page=44).
* **CAVE: Serotonerg syndroom:** Dit kan optreden bij een te hoge serotonerge activiteit en manifesteert zich met symptomen zoals verwarring, agitatie, clonus, hypertonie, hyperreflexie, ataxie, tremor, hyperthermie, tachycardie, hypertensie, mydriasis, flushing en beven [44](#page=44).
> **Voorbeeld:** Een kind met matige depressie krijgt naast wekelijkse sessies CGT, ook fluoxetine voorgeschreven. De startdosering is 10 mg per dag, die na twee weken wordt verhoogd naar 20 mg per dag, na nauwkeurige monitoring van het effect en eventuele bijwerkingen door de behandelend arts.
#### 4.2.4 Andere interventies
Naast psychotherapie en medicatie zijn er andere behandelingsopties, met name voor ernstige of therapieresistente depressie:
* **Elektroconvulsie Therapie (ECT):** Een ingrijpende, maar soms noodzakelijke behandeling voor ernstige depressieve episodes [45](#page=45).
* **Transcraniële Magnetische Stimulatie (TMS):** Een niet-invasieve hersenstimulatietechniek [45](#page=45).
* **Lichttherapie:** Kan effectief zijn, met name bij seizoensgebonden depressie, maar wordt ook als aanvullende behandeling overwogen [45](#page=45).
### 4.3 Hervalpreventie
Hervalpreventie is een essentieel onderdeel van de behandeling om de langetermijngezondheid van jongeren met depressie te waarborgen [46](#page=46).
* **Medicatie continueren:** Medicatie dient lang genoeg te worden aangehouden, meestal 6-12 maanden na volledig herstel [46](#page=46).
* **Vaardigheidstraining:** Het aanleren van vaardigheden helpt herval te voorkomen:
* Cognitieve herstructurering [46](#page=46).
* Probleemoplossende vaardigheden [46](#page=46).
* Interpersoonlijke communicatievaardigheden [46](#page=46).
* Emotieregulatiestrategieën [46](#page=46).
* Socialevaardigheidstraining [46](#page=46).
### 4.4 Suïcidepreventie
Suïcidepreventie is van vitaal belang bij de behandeling van depressie [47](#page=47).
* **Suïcide-preventiereflex:** Het gebruik van tools zoals de suïcide-preventiereflex kan helpen bij het gestructureerd omgaan met suïcidale gedachten [47](#page=47).
* **Kernprincipes:**
* **Contact maken:** Open communicatie en het leggen van contact zijn cruciaal [47](#page=47).
* **Veiligheid bevorderen:** Het bevorderen van veiligheid, onder andere door een safety-plan op te stellen en de toegang tot dodelijke middelen te beperken [47](#page=47).
* **Verhoogd toezicht:** Overwegen van verhoogd toezicht door naasten of hospitalisatie [47](#page=47).
* **Betrekken van naasten:** Het actief betrekken van familie en vrienden, inclusief het verzamelen van hetero-anamnestische informatie [47](#page=47).
* **Continuïteit van zorg:** Garanderen van continuïteit van zorg door actief mee te denken en hulp te organiseren [47](#page=47).
* **Psycho-educatie en ondersteuning voor naasten:** Het bieden van voorlichting en ondersteuning aan de naasten van de patiënt [47](#page=47).
> **Tip:** Een integraal onderdeel van suïcidepreventie is het opstellen van een gedetailleerd veiligheidsplan (safety-plan) samen met de patiënt, waarin concrete stappen worden beschreven voor crisissituaties.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Depressieve stoornis | Een psychische stoornis die wordt gekenmerkt door een langdurige sombere stemming of verlies van interesse of plezier in de meeste activiteiten, gepaard gaande met andere symptomen zoals veranderingen in eetlust, slaap, energie, concentratie en gevoelens van waardeloosheid. |
| DSM-5 | Het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fifth Edition (Vijfde Editie), een veelgebruikt classificatiesysteem voor psychische stoornissen dat criteria biedt voor diagnose. |
| Differentiaaldiagnose | Het proces waarbij een reeks mogelijke diagnoses wordt overwogen en vergeleken om tot de meest waarschijnlijke diagnose te komen, door onderscheid te maken tussen de symptomen van de te onderzoeken aandoening en die van andere vergelijkbare aandoeningen. |
| Prevalentie | De frequentie waarmee een bepaalde ziekte of aandoening voorkomt in een specifieke populatie gedurende een bepaalde periode. |
| Etiologie | De studie van de oorzaken van ziekten of aandoeningen, inclusief de factoren die bijdragen aan het ontstaan ervan. |
| Pathogenese | Het proces waarbij een ziekte zich ontwikkelt, van de initiële oorzaak tot de manifeste symptomen en veranderingen in het lichaam. |
| Psychotherapie | Een behandelingsvorm voor psychische problemen waarbij gesprekken met een getrainde therapeut centraal staan, gericht op het begrijpen en veranderen van gedachten, gevoelens en gedrag. |
| Medicatie | Geneesmiddelen die worden gebruikt om psychische symptomen te behandelen of te verminderen, zoals antidepressiva. |
| Somatische aandoening | Een lichamelijke ziekte of aandoening die de oorzaak kan zijn van psychische symptomen of deze kan beïnvloeden. |
| Persisterende depressieve stoornis (dysthymie) | Een chronische vorm van depressie die wordt gekenmerkt door een langdurig verlaagde stemming gedurende minstens twee jaar, met minder ernstige symptomen dan een majeure depressieve episode. |
| Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis | Een stoornis die wordt gekenmerkt door chronische prikkelbaarheid en frequente, ernstige woede-uitbarstingen die niet in verhouding staan tot de situatie. |
| Premenstruele stemmingsstoornis | Een stemmingsstoornis die optreedt in de week voor de menstruatie en verdwijnt kort na het begin ervan, met symptomen als depressieve stemming, angst en prikkelbaarheid. |
| Insomnia | Slaapproblemen, gekenmerkt door moeite met inslapen, doorslapen of te vroeg wakker worden, wat leidt tot onvoldoende herstel. |
| Hypersomnia | Excessieve slaperigheid gedurende de dag, zelfs na een normale nachtrust, of langere slaapperioden dan gebruikelijk. |
| Psychomotorische agitatie | Een verhoogde innerlijke onrust en bewegingsdrang, vaak geassocieerd met angst en innerlijke spanning, waarneembaar door anderen. |
| Psychomotorische vertraging | Een algemene vertraging van bewegingen, spraak en denkprocessen, waargenomen door anderen, als uiting van depressie. |
| Anhedonie | Het onvermogen om plezier te ervaren in activiteiten die normaal gesproken als plezierig worden beschouwd. |
| Suïcidegedachten | Gedachten over het beëindigen van het eigen leven, variërend van vage gedachten tot concrete plannen. |
| Cognitieve Gedragstherapie (CGT) | Een vorm van psychotherapie die zich richt op het identificeren en veranderen van negatieve denkpatronen en gedragingen die bijdragen aan psychische problemen. |
| Interpersoonlijke Psychotherapie (IPT) | Een vorm van psychotherapie die zich richt op het verbeteren van interpersoonlijke relaties en sociale functioneren om depressieve symptomen te verminderen. |
| Antidepressiva | Medicijnen die worden voorgeschreven om depressieve symptomen te behandelen, vaak door de balans van neurotransmitters in de hersenen te beïnvloeden, zoals selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI's). |
| Serotonerg syndroom | Een potentieel levensbedreigende aandoening die wordt veroorzaakt door te veel serotonine in het lichaam, vaak als gevolg van interacties tussen verschillende medicijnen die serotonine beïnvloeden. |
| Elektroconvulsie Therapie (ECT) | Een medische behandeling waarbij korte elektrische pulsen worden gebruikt om epileptische aanvallen op te wekken, die kan worden ingezet bij ernstige, therapieresistente depressie. |
| Transcraniële Magnetische Stimulatie (TMS) | Een niet-invasieve hersenstimulatietechniek die magnetische pulsen gebruikt om specifieke hersengebieden te stimuleren of te remmen, gebruikt bij de behandeling van depressie. |
| Hervalpreventie | Strategieën en interventies die gericht zijn op het voorkomen van het terugkeren van een depressieve episode na herstel. |