Cover
Börja nu gratis Differentiaal diagnose basisslides 2025 (1).pdf
Summary
# Het proces van differentiaaldiagnose in hematologie
Het proces van differentiaaldiagnose in de hematologie berust op een systematische benadering waarbij klinische informatie, het bloedbeeld en de compatibiliteit tussen beide worden gecombineerd om tot een diagnose te komen [1](#page=1) [6](#page=6).
### 1.1 De algemene aanpak van differentiaaldiagnose
De differentiaaldiagnostische aanpak in de hematologie kan worden onderverdeeld in drie kernstappen [14](#page=14) [15](#page=15) [23](#page=23) [6](#page=6) [8](#page=8):
#### 1.1.1 Vanuit het verhaal/de kliniek
Dit startpunt betreft het verzamelen van patiëntspecifieke informatie via de anamnese en het lichamelijk onderzoek. Deze informatie kan worden gecategoriseerd als volgt [14](#page=14) [15](#page=15) [23](#page=23) [6](#page=6) [8](#page=8):
* **Aspecifieke subjectieve componenten:** Dit zijn symptomen die door de patiënt worden gerapporteerd en niet direct wijzen op een specifieke hematologische aandoening. Voorbeelden hiervan zijn moeheid, jeuk en nachtzweten [14](#page=14) [15](#page=15) [23](#page=23) [6](#page=6) [8](#page=8).
* **Aspecifieke meetbare componenten:** Dit zijn objectief waarneembare symptomen of bevindingen die weliswaar niet specifiek zijn voor één enkele hematologische ziekte, maar wel indicatief kunnen zijn. Voorbeelden zijn vermagering, koorts en mucositis [14](#page=14) [15](#page=15) [23](#page=23) [6](#page=6) [8](#page=8).
* **Richtinggevende symptomen en tekens:** Deze geven meer specifieke aanwijzingen richting hematologische aandoeningen.
* **Bloedingen:** De aard en frequentie van bloedingen zijn cruciaal [14](#page=14) [15](#page=15) [23](#page=23) [6](#page=6) [8](#page=8).
* **Anemische klachten en tekenbeeld:** Symptomen geassocieerd met anemie, zoals bleekheid, moeten worden geëvalueerd [14](#page=14) [15](#page=15) [23](#page=23) [6](#page=6) [8](#page=8).
* **Lichamelijke afwijkingen:** Palpabele of zichtbare afwijkingen, zoals klieropzetting (lymfadenopathie), splenomegalie (vergrote milt) en botletsels, zijn belangrijke tekenen [14](#page=14) [15](#page=15) [23](#page=23) [6](#page=6) [8](#page=8).
#### 1.1.2 Vanuit het bloedbeeld
Naast de klinische presentatie is het bloedbeeld een essentieel instrument voor differentiaaldiagnose. Hierbij worden de volgende aspecten geanalyseerd [14](#page=14) [15](#page=15) [23](#page=23) [6](#page=6) [8](#page=8):
* **Dominante afwijking:** Bepalen of de primaire afwijking een verhoging (-cytose) of verlaging (-cytopenie) van bloedcellen betreft [14](#page=14) [15](#page=15) [23](#page=23) [6](#page=6) [8](#page=8).
* **Dominante lijn:** Identificeren welke bloedcelserie het meest is aangedaan (bijvoorbeeld erytrocyten, leukocyten of trombocyten) [14](#page=14) [15](#page=15) [6](#page=6) [8](#page=8).
* **Pathognomonische bevindingen:** Onderzoeken of er specifieke morfologische kenmerken in de bloedcellen aanwezig zijn die kenmerkend zijn voor een bepaalde ziekte [15](#page=15) [6](#page=6) [8](#page=8).
#### 1.1.3 Compatibiliteit van kliniek en bloedbeeld
De derde, cruciale stap is het verifiëren of de klinische presentatie van de patiënt consistent is met de bevindingen in het bloedbeeld. Een discrepantie tussen deze twee aspecten kan duiden op een complexere casus of een verkeerde interpretatie, en noodzaakt verdere diagnostiek [14](#page=14) [15](#page=15) [23](#page=23) [6](#page=6) [8](#page=8).
> **Tip:** Het iteratief doorlopen van deze stappen, waarbij de bevindingen uit het bloedbeeld de klinische hypotheses verfijnen en omgekeerd, is essentieel voor een succesvolle differentiaaldiagnose [7](#page=7).
### 1.2 Integratie van informatie
De verschillende ‘gestalten’ of ‘ziektebeelden’ worden pas echt duidelijk wanneer de symptomen, het klinische verhaal en het bloedbeeld samengevoegd worden. Een systematische integratie leidt tot de uiteindelijke diagnostische conclusie [7](#page=7).
---
# Klinische verhalen en hun hematologische implicaties
Dit deel van het document categoriseert diverse klinische presentaties, zoals de afwezigheid of aanwezigheid van lymfadenopathie en/of splenomegalie, en de bijbehorende differentiële diagnoses in de hematologie.
### 2.1 Vragen ter oriëntatie bij klinische verhalen
Bij het beoordelen van een klinisch verhaal, zijn er cruciale vragen die de richting van de diagnostiek bepalen:
* Is de patiënt ziek of niet ziek [9](#page=9)?
* Is de patiënt kritisch ziek en vereist dit onmiddellijke actie [9](#page=9)?
* Hoe snel is de aandoening opgekomen [9](#page=9)?
* Wat is de a priori waarschijnlijkheid van de diagnose, rekening houdend met de leeftijd van de patiënt [9](#page=9)?
### 2.2 Klinische verhalen zonder lymfadenopathie (LN) en/of splenomegalie (HSM)
Deze categorie omvat patiënten die geen vergrote lymfeklieren of milt vertonen, maar wel hematologische klachten hebben.
#### 2.2.1 Anemie-klachten zonder B-symptomen
Patiënten presenteren zich met anemieklachten zonder nachtzweten, koorts of gewichtsverlies, en zonder lymfadenopathie, organomegalie of infecties. De differentiële diagnose hangt af van het gemeten MCV [10](#page=10):
* Microcytair
* Normocytair
* Macrocytair [10](#page=10).
#### 2.2.2 Anemie met sluipend verloop en infecties
Anemieklachten met een sluipend verloop, geassocieerd met infecties, maar zonder B-symptomen, kunnen wijzen op:
* Toxische oorzaken
* Aplastische anemie
* Myelodysplastisch syndroom (MDS)
* Preleukemie [10](#page=10).
#### 2.2.3 Snel optredende pancytopenie
Een snel optredende pancytopenie, met symptomen zoals infecties, mucositis, bloedingen/petechiën en/of B-symptomen, is een alarmsignaal voor:
* Acute leukemie
* Verbruikscoagulopathie [10](#page=10).
#### 2.2.4 Geïsoleerde bloedingsneiging
Een geïsoleerde bloedingsneiging vereist differentiatie tussen problemen met de bloedplaatjes en de stolling. Overwogen moet worden:
* Trombocytopenie of trombocytose
* Trombopathie [10](#page=10).
#### 2.2.5 Botpijnen of pathologische fractuur
Botpijnen of een pathologische fractuur kunnen duiden op:
* Multipel myeloom
* Botmetastasering [11](#page=11).
#### 2.2.6 Klinische hypercalciëmie
Klinische tekenen van hypercalciëmie (verwardheid, constipatie, dorst) in combinatie met algemene achteruitgang kunnen wijzen op metastasen of myeloom [11](#page=11).
#### 2.2.7 Trombose op jonge leeftijd of repetitieve trombose
Patiënten met trombose op jonge leeftijd of met repetitieve tromboses, al dan niet in familiaal verband, vereisen hematologische evaluatie [11](#page=11).
### 2.3 Klinische verhalen met splenomegalie (HSM) zonder klieren
Patiënten met een vergrote milt maar zonder vergrote lymfeklieren kunnen diverse presentaties hebben.
#### 2.3.1 Aggressief verloop
Een agressief verlopende aandoening met HSM kan, hoewel zeldzaam, passen bij:
* Epstein-Barr virus (EBV) infectie
* Agressief lymfoom
* Acute lymfatische leukemie (ALL) [12](#page=12).
#### 2.3.2 Indolent verloop zonder specifiek hematologisch verhaal
Een indolent verlopend beeld met HSM, zonder uitgesproken hematologisch verhaal, B-symptomen of hyperviscositeit, kan geassocieerd zijn met:
* Chronische infecties, zoals endocarditis of osteomyelitis
* Inflammatoire aandoeningen, zoals reumatoïde artritis (RA)
* Stapelingsziekten
* Levercirrose
* Chronische myeloïde leukemie (CML) [12](#page=12).
#### 2.3.3 Indolent verloop met hematologisch verhaal
Bij een indolent verloop met HSM en een duidelijk hematologisch verhaal, moet gedacht worden aan:
* Hyperviscositeitssyndromen, zoals polycytemia vera (PRV) of Waldenström macroglobulinemie
* Anemische klachten of B-symptomen, passend bij myelofibrose, andere myeloproliferatieve neoplasmata (MPN), of indolente lymfomen zoals lymfomen van de marginale zone of hairy cell leukemie [12](#page=12).
### 2.4 Klinische verhalen met klieropzetting
Vergrote lymfeklieren kunnen wijzen op diverse hematologische aandoeningen.
#### 2.4.1 Solitaire, intermediair snel verlopende klieropzetting
Een solitaire, intermediair snel opkomende klieropzetting, al dan niet met B-symptomen, kan wijzen op:
* Infectieuze oorzaken
* Lymfoom, zoals Hodgkinlymfoom of diffuus large B-cell lymfoom (DLBCL) [13](#page=13).
#### 2.4.2 Multipele klieren met indolent verloop
Multipele, langzaam groeiende lymfeklieren zijn suggestief voor:
* Follikulair non-Hodgkinlymfoom (NHL)
* B-cel chronische lymfatische leukemie (B-CLL)
* Andere indolente NHL [13](#page=13).
#### 2.4.3 Multipele klieren met matig tot snel verloop
Multipele lymfeklieren met een matig tot snel verloop kunnen geassocieerd zijn met:
* EBV- of CMV-infecties
* Diffuus large B-cell lymfoom (DLBCL)
* T-cel non-Hodgkinlymfoom (T NHL)
* Hodgkinlymfoom [13](#page=13).
---
# Interpretatie van afwijkende bloedbeelden
Dit onderwerp omvat de analyse van diverse afwijkingen in het bloedbeeld, zoals anemie, leukocytose, leukopenie, trombocytopenie, trombocytose en monoclonale gammopathieën, en de mogelijke diagnoses die hieruit voortvloeien.
### 3.1 Algemene principes bij gestoorde bloedbeelden
Bij de interpretatie van een afwijkend bloedbeeld worden verschillende stappen doorlopen om tot een gerichte diagnose te komen [16](#page=16).
* **Stap 1:** Bij enkel anemie wordt gekeken naar de MCV-waarde om de oorzaak verder te specificeren [16](#page=16).
* **Stap 2:** Indien er naast anemie ook andere afwijkingen aanwezig zijn, wordt geëvalueerd of deze direct richtinggevend zijn voor een specifieke diagnose. Hierbij wordt gelet op [16](#page=16):
* Neutrofielen < 500/µl, wat kan wijzen op aplasie, MDS (myelodysplastisch syndroom) of leukemie [17](#page=17).
* Aanwezigheid van myeloïde voorlopers, ofwel blaste cellen, wat kan duiden op CML (chronische myeloïde leukemie), myelofibrose of acute leukemie, afhankelijk van het aantal blaste cellen [17](#page=17).
* Een leuko-erythroblastair bloedbeeld, wat wijst op extramedullaire hematopoëse, zoals bij myelofibrose of metastasen [17](#page=17).
* Een absolute lymfocytose met de aanwezigheid van Gumprechtse schollen, wat kenmerkend is voor B-CLL (B-chronische lymfatische leukemie) [17](#page=17).
* Een relevante trombocytopenie (< 40.000-50.000/µL), die kan wijzen op beenmerginfiltratie, ITP (idiopathische trombocytopenische purpura), verbruik of hypersplenisme [17](#page=17).
* **Stap 3:** De aanwezigheid van polycythemie of trombocytose wordt onderzocht, wat kan duiden op MPD (myeloproliferatieve aandoeningen) [17](#page=17).
* **Stap 4:** Een monoclonale gammopathie wordt geëvalueerd, met speciale aandacht voor bijkomende nierinsufficiëntie of hypercalciëmie, wat kan variëren van MGUS (monoklonale gammopathie van onbepaalde betekenis) tot multipel myeloom [17](#page=17).
### 3.2 Interpretatie van specifieke bloedafwijkingen
#### 3.2.1 Leukocytose
De interpretatie van leukocytose hangt af van de uitgesprokenheid van de verhoging en de aanwezigheid van andere celtypen [19](#page=19).
* **Hoe uitgesproken?**
* Een verhoging tot < 15.000/µl is meestal niet significant en kan duiden op inflammatoire processen, roken of andere milde oorzaken [19](#page=19).
* Een verhoging tot > 100.000/µl is sterk suggestief voor leukemie [19](#page=19).
* **Aanwezigheid van blaste cellen:**
* Indien er weinig blaste cellen zijn, wordt gedacht aan CLL of CML [19](#page=19).
* Bij weinig blaste cellen in combinatie met een leuko-erythroblastair bloedbeeld kan er sprake zijn van IMF (idiopathische myelofibrose) of MDS [19](#page=19).
* Bij veel blaste cellen is de diagnose waarschijnlijk AML (acute myeloïde leukemie) of ALL (acute lymfatische leukemie) [19](#page=19).
* **Aanwezigheid van Gumprechtse schollen:** Dit is een sterk teken voor B-CLL [19](#page=19).
* **Leeftijd:** De leeftijd speelt een rol in de differentiaaldiagnostiek [19](#page=19).
* **Jong:** Mononucleose, ALL, AML.
* **Medium:** CML, CLL.
* **Oud:** B-CLL wordt als eerste gedachte genomen totdat het tegendeel bewezen is.
#### 3.2.2 Leukopenie
Bij leukopenie wordt eveneens gekeken naar de uitgesprokenheid en de aanwezigheid van andere celtypen [21](#page=21).
* **Hoe uitgesproken?**
* Een verlaging tot < 2.000/µl is vaak niet significant en kan voorkomen bij nuchtere monsters of toxische invloeden [21](#page=21).
* Een verlaging tot < 1.000/µl is meer zorgwekkend en kan wijzen op MDS, aplasie of leukemie [21](#page=21).
* **Aanwezigheid van blaste cellen:**
* Net als bij leukocytose, indien er weinig blaste cellen aanwezig zijn, kan er sprake zijn van IMF (vooral bij een leuko-erythroblastair bloedbeeld) of MDS [21](#page=21).
* Meer blaste cellen duiden op AML of ALL [21](#page=21).
* **Leeftijd:**
* **Jong:** Aplastische anemie, ALL, AML.
* **Medium, man:** Hairy cell leukemie (HCL).
* **Oud:** MDS na exclusie van toxische oorzaken, AML.
#### 3.2.3 Monoclonale Gammopathieën
De evaluatie van een monoclonale gammopathie, vaak ontdekt via elektroforese, omvat meerdere aspecten [22](#page=22).
* **Hoe uitgesproken?** De mate van de monoclonale piek is van belang [22](#page=22).
* **Onderdrukking van niet-gestegen Ig's:** Een belangrijke aanwijzing voor de ernst en het type van de gammopathie is of de overige immunoglobulinen (IgG, IgA, IgM) onderdrukt zijn [22](#page=22).
* **Bijkomende afwijkingen:**
* Aanwezigheid van anemie kan wijzen op beenmerginvasie [22](#page=22).
* Nierinsufficiëntie kan een complicatie zijn van de monoclonale gammopathie [22](#page=22).
* Klinische argumenten voor botletsels, zoals pijn of fracturen, kunnen wijzen op multipel myeloom [22](#page=22).
> **Tip:** Bij het interpreteren van bloedbeelden is het essentieel om de klinische context van de patiënt altijd mee te nemen, naast de laboratoriumuitslagen. Leeftijd, geslacht en reeds bekende aandoeningen kunnen de differentiaaldiagnostiek sterk beïnvloeden.
---
# Klinische 'gestalten' van hematologische aandoeningen
Dit onderwerp presenteert een overzicht van de belangrijkste klinische presentaties van hematologische ziekten, gegroepeerd als 'gestalten', en hoe verder onderzoek kan leiden tot een specifieke diagnose [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27).
### 4.1 Overzicht van klinische gestalten
Hematologische aandoeningen kunnen zich presenteren in verschillende klinische 'gestalten', die een startpunt vormen voor diagnostisch onderzoek. Deze gestalten zijn als volgt gecategoriseerd [25](#page=25):
1. De anemische patiënt [25](#page=25).
2. De niet-acuut pancytopenische patiënt zonder organomegalie [25](#page=25).
3. De acuut pancytopenische patiënt zonder organomegalie [25](#page=25).
4. De patiënt met een acute myeloproliferatieve ziekte, met of zonder miltvergroting [25](#page=25).
5. De patiënt met een niet-acute myeloproliferatieve ziekte, met of zonder miltvergroting [25](#page=25).
6. De patiënt met matig tot snel groeiende lymfeklieren [25](#page=25).
7. De patiënt met traag opgekomen lymfeklieren [25](#page=25).
8. De patiënt met myeloom [25](#page=25).
9. De patiënt met bloedingsziekten [25](#page=25).
10. De patiënt met overstolbaarheid [25](#page=25).
### 4.2 Diagnostische benadering per gestalte
Vervolgonderzoek is essentieel om de specifieke diagnose binnen elke klinische gestalte te bepalen [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 4.2.1 De anemische patiënt
* **Diagnostische stap:** Meting van het MCV (Mean Corpuscular Volume) [26](#page=26).
* **Verder onderzoek:** Bloedonderzoek [27](#page=27).
#### 4.2.2 De niet-acuut pancytopenische patiënt zonder organomegalie
* **Mogelijke diagnoses:** Toxische oorzaken, aplastische anemie, Myelodysplastisch Syndroom (MDS) [26](#page=26).
* **Verder onderzoek:** Beoordeling van leeftijd, botbiopt [27](#page=27).
#### 4.2.3 De acuut pancytopenische patiënt zonder organomegalie
* **Mogelijke diagnoses:** Acute leukemie, immuuncatastrofes [26](#page=26).
* **Verder onderzoek:** Bloedonderzoek, beenmergonderzoek, beoordeling van de klinische setting [27](#page=27).
#### 4.2.4 De patiënt met een (niet-)acute myeloproliferatieve ziekte met of zonder miltvergroting
* **Mogelijke diagnoses:** Polycythemia Vera (PRV), Chronische Myeloïde Leukemie (CML), Idiopathische Myelofibrose (IMF), Essentiële Trombocytemie (ET), andere Myeloproliferatieve Neoplasmata (MPN)/MDS [26](#page=26).
* **Verder onderzoek:** Bloedonderzoek, botbiopt, beoordeling van leeftijd [27](#page=27).
#### 4.2.5 De patiënt met matig tot snel groeiende lymfeklieren
* **Mogelijke diagnoses:** Hodgkinlymfoom, Diffuus Large B-cel Lymfoom (DLBCL), Burkittlymfoom, Epstein-Barrvirus (EBV) geassocieerde maligniteiten [26](#page=26).
* **Verder onderzoek:** Beoordeling van leeftijd, biopt, serologie [27](#page=27).
#### 4.2.6 De patiënt met traag opgekomen lymfeklieren
* **Mogelijke diagnoses:** Indolent Non-Hodgkinlymfoom (iNHL), Chronische Lymfatische Leukemie (CLL), chronische infecties [26](#page=26).
* **Verder onderzoek:** Beoordeling van leeftijd, bloedonderzoek, serologie, biopt [27](#page=27).
#### 4.2.7 De patiënt met plasmacel dyscrasie
* **Mogelijke diagnoses:** Monoklonale Gammopathie van Onbepaalde Significantie (MGUS), multipel myeloom [26](#page=26).
* **Verder onderzoek:** Bloedonderzoek, beeldvorming [27](#page=27).
#### 4.2.8 De patiënt met bloedingsziekten
* **Mogelijke diagnoses:** Hemofilie, verbruikscoagulopathie, trombopenie/pathie [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Verder onderzoek:** Bloedonderzoek, beoordeling van de klinische setting, familiale anamnese [27](#page=27).
#### 4.2.9 De patiënt met overstolbaarheid
* **Mogelijke diagnoses:** Trombofilie [26](#page=26).
* **Verder onderzoek:** Bloedonderzoek, familiale anamnese, beoordeling van leeftijd [27](#page=27).
> **Tip:** Het systematisch doorlopen van deze klinische gestalten helpt om het diagnostische proces te structureren en de meest waarschijnlijke diagnoses efficiënt te onderzoeken.
> **Tip:** Het combineren van de patiëntkenmerken (zoals snelheid van progressie, aanwezigheid van organomegalie, type celafwijking) met gerichte aanvullende onderzoeken is cruciaal voor het stellen van de juiste diagnose.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Differentiaal diagnose | Een systematisch proces waarbij verschillende mogelijke ziekten of aandoeningen worden overwogen die symptomen of bevindingen kunnen verklaren, om zo tot de meest waarschijnlijke diagnose te komen. |
| Hematologie | Het medische specialisme dat zich bezighoudt met de studie van het bloed, de bloedvormende organen en de ziekten die deze systemen aantasten. |
| Aspecifiek | Symptomen of tekenen die niet kenmerkend zijn voor één specifieke ziekte, maar bij veel verschillende aandoeningen kunnen voorkomen. |
| Subjectieve component | Klachten die de patiënt zelf ervaart en rapporteert, zoals vermoeidheid, jeuk of nachtzweten, en die niet direct objectief meetbaar zijn. |
| Objectief meetbaar | Klinische bevindingen die door een arts kunnen worden waargenomen of gemeten, zoals koorts, vermagering of specifieke huidafwijkingen. |
| Richtinggevend | Symptomen of klinische tekenen die specifieke aanwijzingen geven en helpen om de differentiële diagnose te verfijnen of te sturen. |
| Bloedingen | Abnormaal of overmatig bloedverlies, zowel uitwendig als inwendig, wat kan wijzen op diverse hematologische afwijkingen. |
| Anemische klachten | Symptomen geassocieerd met bloedarmoede, zoals vermoeidheid, bleekheid en kortademigheid, als gevolg van een tekort aan rode bloedcellen of hemoglobine. |
| Bleekheid | Een verminderde kleur van de huid of slijmvliezen, vaak een teken van bloedarmoede of verminderde doorbloeding. |
| Klieropzetting | Vergroting van lymfeklieren, wat kan wijzen op een infectie, ontsteking of maligniteit. |
| Splenomegalie | Een abnormale vergroting van de milt, die geassocieerd kan zijn met diverse hematologische aandoeningen. |
| Botletsels | Afwijkingen aan het bot, zoals pijn, zwelling of fracturen, die kunnen wijzen op primaire botziekten of metastasen. |
| Bloedbeeld | Een analyse van de verschillende celtypen in het bloed, waaronder rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. |
| -cytose | Een toename van het aantal cellen van een bepaald type in het bloed, bijvoorbeeld leukocytose (verhoogd aantal witte bloedcellen). |
| -cytopenie | Een afname van het aantal cellen van een bepaald type in het bloed, bijvoorbeeld trombocytopenie (verlaagd aantal bloedplaatjes). |
| Lijn | Verwijst naar de verschillende bloedcelseries, zoals de myeloïde lijn, de erytroïde lijn of de lymfoïde lijn. |
| Pathognomonisch | Een symptoom of teken dat specifiek is voor een bepaalde ziekte en dus zeer diagnostisch is. |
| Compatibel | Overeenkomend of verenigbaar; in dit geval, of de klinische presentatie overeenkomt met wat verwacht wordt bij een bepaald bloedbeeld. |
| MCV | Mean Corpuscular Volume, een maat voor het gemiddelde volume van rode bloedcellen; wordt gebruikt bij de differentiële diagnose van anemie. |
| Microcytair | Rode bloedcellen met een kleiner volume dan normaal. |
| Normocytair | Rode bloedcellen met een normaal volume. |
| Macrocytair | Rode bloedcellen met een groter volume dan normaal. |
| Sluipend verloop | Een ziekte die zich langzaam en geleidelijk ontwikkelt, met subtiele symptomen in de beginfase. |
| Toxisch | Gerelateerd aan een giftige stof of vergiftiging. |
| Aplastische anemie | Een zeldzame aandoening waarbij het beenmerg niet voldoende bloedcellen produceert. |
| MDS | Myelodysplastisch syndroom, een groep aandoeningen waarbij het beenmerg niet goed functioneert en onvoldoende gezonde bloedcellen produceert. |
| Preleukemie | Een verouderde term die vaak gebruikt werd om te verwijzen naar myelodysplastische syndromen die in een later stadium myelodysplastische/myeloproliferatieve ziekten of acute myeloïde leukemie konden ontwikkelen. |
| Pancytopenie | Een gelijktijdige afname van alle drie de bloedceltypen: rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. |
| Mucositis | Ontsteking van de slijmvliezen, vaak voorkomend bij chemotherapie of bestraling. |
| Petechieën | Kleine, puntvormige bloedinkjes in de huid of slijmvliezen, veroorzaakt door een lage bloedplaatjesstand of bloedingsstoornis. |
| Acute leukemie | Een agressieve vorm van kanker van het bloed en beenmerg, gekenmerkt door een snelle groei van abnormale witte bloedcellen. |
| Verbruikscoagulopathie | Een ernstige bloedingsstoornis waarbij de stollingsfactoren en bloedplaatjes sneller worden verbruikt dan dat ze worden aangemaakt, vaak geassocieerd met sepsis of maligniteiten. |
| Bloedingsneiging | Een verhoogde vatbaarheid voor bloedingen, die kan worden veroorzaakt door problemen met bloedplaatjes of stollingsfactoren. |
| Stolling | Het proces waarbij bloed verandert van een vloeibare naar een vaste toestand, essentieel voor het stoppen van bloedingen. |
| Thrombopenie | Een tekort aan bloedplaatjes. |
| Thrombocytose | Een teveel aan bloedplaatjes. |
| Thrombopathie | Een stoornis in de functie van bloedplaatjes, ondanks een normaal aantal. |
| Botpijnen | Pijn in de botten, die kan wijzen op verschillende aandoeningen, waaronder myeloom. |
| Pathologische fractuur | Een botbreuk die optreedt als gevolg van een onderliggende ziekte die het bot verzwakt, zoals botmetastasen of myeloom. |
| Myeloom | Multiple myeloma, een vorm van beenmergkanker waarbij abnormale plasmacellen ongecontroleerd groeien. |
| Botmeta’s | Metastasen (uitzaaiingen) van een primaire tumor in het bot. |
| Klinische hypercalcemie | Een verhoogd calciumgehalte in het bloed dat gepaard gaat met klinische symptomen zoals verwardheid, constipatie en dorst. |
| Algemene achteruitgang | Een verslechtering van de algehele gezondheidstoestand van een patiënt, gekenmerkt door vermoeidheid, gewichtsverlies en verminderde eetlust. |
| Thrombose | De vorming van een bloedstolsel (trombus) in een bloedvat, wat de bloedstroom kan belemmeren. |
| Repetitieve thrombose | Het herhaaldelijk optreden van trombose. |
| Familiaal verband | Een aandoening die binnen een familie voorkomt, wat kan wijzen op een genetische component. |
| HSM | Hepatosplenomegalie, de gelijktijdige vergroting van lever en milt. |
| Aggressief verloop | Een ziekte die zich snel ontwikkelt en snel verslechtert. |
| EBV | Epstein-Barr virus, een virus dat onder andere infectieuze mononucleose kan veroorzaken. |
| Agressief lymfoom | Een snelgroeiende vorm van non-Hodgkinlymfoom. |
| ALL | Acute lymfatische leukemie, een acute vorm van leukemie die uitgaat van lymfocyten. |
| Indolent verloop | Een ziekte die zich langzaam ontwikkelt en vaak weinig symptomen geeft gedurende lange tijd. |
| Geen hematologisch verhaal | Patiënt presenteert zich zonder typische symptomen die direct wijzen op een bloedziekte. |
| Chronische infecties | Langdurige infecties die kunnen leiden tot diverse klinische manifestaties. |
| Endocarditis | Ontsteking van het endocard, de binnenwand van het hart, vaak veroorzaakt door bacteriën. |
| Osteomyelitis | Een infectie van het bot. |
| Inflammatoire | Gerelateerd aan ontsteking. |
| RA | Reumatoïde artritis, een chronische auto-immuunziekte die gewrichten aantast. |
| Stapelingsziekten | Groep erfelijke ziekten waarbij abnormale stoffen zich ophopen in het lichaam. |
| Cirrose | Ernstige littekenvorming in de lever, wat leidt tot leverfalen. |
| CML | Chronische myeloïde leukemie, een langzaam voortschrijdende kanker van het beenmerg die witte bloedcellen beïnvloedt. |
| Hyperviscositeit | Een verhoogde viscositeit (dikte) van het bloed, wat de bloedstroom kan bemoeilijken. |
| PRV | Polycythemia rubra vera, een chronische aandoening waarbij het beenmerg te veel rode bloedcellen produceert. |
| Waldenström | Ziekte van Waldenström, een zeldzame vorm van lymfoom die wordt gekenmerkt door de overproductie van een abnormaal eiwit (monoklonaal IgM). |
| Myelofibrose | Een zeldzame beenmergaandoening waarbij littekenweefsel in het beenmerg wordt gevormd, wat de normale bloedcelproductie verstoort. |
| MPN | Myeloproliferatieve neoplasmata, een groep bloedziekten waarbij het beenmerg te veel van één of meer soorten bloedcellen produceert. |
| Marginale zone lymfoom | Een type non-Hodgkinlymfoom dat ontstaat uit B-cellen. |
| Hairy cell leukemie | Een zeldzame chronische vorm van leukemie die uitgaat van lymfocyten. |
| Klieropzetting | Vergroting van lymfeklieren. |
| Solitair | Enkelvoudig; in dit geval, een enkele vergrote lymfeklier. |
| Intermediair snel | Een verloop dat noch erg snel, noch erg langzaam is. |
| Hodgkin | Hodgkinlymfoom, een vorm van lymfoom die zich kenmerkt door de aanwezigheid van Reed-Sternbergcellen. |
| DLBCL | Diffuus large B-cell lymphoma, een agressieve vorm van non-Hodgkinlymfoom. |
| Multipele klieren | Meerdere vergrote lymfeklieren. |
| Folliculair NHL | Folliculair non-Hodgkinlymfoom, een langzaam groeiende vorm van non-Hodgkinlymfoom. |
| B-CLL | B-cel chronische lymfatische leukemie, een langzaam groeiende vorm van leukemie die uitgaat van B-lymfocyten. |
| Ander indolent NHL | Andere langzaam groeiende vormen van non-Hodgkinlymfoom. |
| Matig tot snel verloop | Een ziekte die zich in een matig tot snel tempo ontwikkelt. |
| CMV | Cytomegalovirus, een veelvoorkomend virus dat bij gezonde mensen zelden symptomen veroorzaakt, maar bij immuungecompromitteerde personen ernstig kan zijn. |
| T NHL | T-cel non-Hodgkinlymfoom, een groep lymfomen die voortkomen uit T-lymfocyten. |
| Gestoord bloedbeeld | Een bloedanalyse die afwijkende waarden vertoont in één of meer bloedceltypen. |
| Neutrofielen | Een type witte bloedcel dat essentieel is voor de immuunrespons, vooral tegen bacteriële infecties. |
| Myeloïde voorlopers | Onrijpe cellen die zich ontwikkelen tot myeloïde bloedcellen (zoals granulocyten, monocyten, rode bloedcellen en bloedplaatjes). |
| Blasten | Onrijpe, abnormale bloedcellen die in het bloed of beenmerg worden aangetroffen en die kunnen wijzen op leukemie. |
| Leuco-erythroblastair | Een bloedbeeld dat zowel witte bloedcelvoorlopers (leukoblasten) als rode bloedcelvoorlopers (erythroblasten) bevat. |
| Absolute lymfocytose | Een abnormaal hoge concentratie van lymfocyten in het bloed. |
| Gumprechtse Schollen | Fragiele lymfocyten die gemakkelijk breken bij het maken van bloeduitstrijkjes, kenmerkend voor chronische lymfatische leukemie (CLL). |
| Relevante thrombopenie | Een aanzienlijke afname van het aantal bloedplaatjes, die klinisch significant is. |
| Beenmerginfiltratie | De aanwezigheid van abnormale cellen, zoals kankercellen, in het beenmerg. |
| ITP | Idiopathische trombocytopenische purpura, een auto-immuunziekte waarbij het lichaam antistoffen aanmaakt tegen zijn eigen bloedplaatjes. |
| Hypersplenisme | Overmatige activiteit van de milt, wat leidt tot een verhoogde afbraak van bloedcellen. |
| Polycythemie | Een teveel aan rode bloedcellen in het bloed. |
| Thrombocytose | Een teveel aan bloedplaatjes in het bloed. |
| MPD | Myeloproliferatieve ziekte, een groep beenmergaandoeningen waarbij te veel bloedcellen worden geproduceerd. |
| Monoclonale gammopathie | Een aandoening waarbij één type immunoglobuline (antilichaam) abnormaal wordt geproduceerd door een enkele klonale populatie van plasmacellen. |
| Nierinsufficiëntie | Verminderde nierfunctie. |
| MGUS | Monoclonal gammopathy of undetermined significance, een aandoening waarbij een abnormaal eiwit wordt aangemaakt, maar er geen tekenen van beenmergkanker of andere gerelateerde ziekten zijn. |
| Leukocytose | Een verhoogd aantal witte bloedcellen in het bloed. |
| Significant | Statisch of klinisch belangrijk; in dit geval, een afwijking die waarschijnlijk wijst op een onderliggende aandoening. |
| Ingewikkeld | Een complexe of ernstige situatie. |
| Inflammatoir | Gerelateerd aan ontsteking. |
| Roker | Persoon die rookt. |
| IMF | Idiopathische myelofibrose, een chronische beenmergaandoening die leidt tot fibrose (littekenvorming) in het beenmerg. |
| AML | Acute myeloïde leukemie, een acute vorm van leukemie die uitgaat van myeloïde voorlopercellen. |
| Mononucleose | Infectieziekte, ook wel bekend als de "klierkoorts", veroorzaakt door het Epstein-Barr virus. |
| Leuko-erythroblastair boedbeeld | Een bloedbeeld dat zowel voorlopers van witte bloedcellen (leukoblasten) als rode bloedcellen (erythroblasten) bevat. |
| Extramedullaire hematopoëse | De vorming van bloedcellen buiten het beenmerg, bijvoorbeeld in de milt of lever. |
| Meta | Metastase, uitzaaiing van kanker. |
| Leukopenie | Een verlaagd aantal witte bloedcellen in het bloed. |
| Nuchter staal | Een bloedmonster dat is afgenomen na een periode van nuchterheid. |
| HCL | Hairy cell leukemie, een zeldzame chronische vorm van leukemie die uitgaat van B-lymfocyten. |
| Electroforese | Een laboratoriumtechniek die wordt gebruikt om eiwitten in het bloed (serumelektroforese) of urine te scheiden en te analyseren. |
| Ig | Immunoglobuline (antilichaam). |
| IgG | Immunoglobuline G, het meest voorkomende type antilichaam in het bloed. |
| IgA | Immunoglobuline A, een type antilichaam dat belangrijk is voor de bescherming van slijmvliezen. |
| IgM | Immunoglobuline M, het eerste antilichaam dat wordt geproduceerd als reactie op een infectie. |
| Klinische 'gestalten' | De verschillende manieren waarop hematologische ziekten zich klinisch kunnen presenteren aan de patiënt. |
| Niet-acute pancytopenie | Pancytopenie die zich langzaam ontwikkelt en niet levensbedreigend is op korte termijn. |
| Organomegalie | Vergroting van een orgaan, zoals de lever of milt. |
| Acute myeloproliferatieve ziekte | Een snelle groei van abnormale myeloïde bloedcellen. |
| Matig tot snel groeiend lymfeklieren | Lymfeklieren die in een matig tot snel tempo groter worden. |
| Traag opgekomen lymfeklieren | Lymfeklieren die langzaam in omvang toenemen. |
| Plasmacel dyscrasie | Een groep aandoeningen waarbij plasmacellen abnormaal functioneren of groeien. |
| Bloedingsziekten | Aandoeningen die gekenmerkt worden door een verhoogde neiging tot bloeden. |
| Overstolbaarheid | Een verhoogde neiging tot het vormen van bloedstolsels. |
| Benoemen van diagnose | Het nauwkeurig identificeren en benoemen van de specifieke ziekte die bij de patiënt is vastgesteld. |
| Beenmerg | Het sponsachtige weefsel binnenin botten waar bloedcellen worden geproduceerd. |
| Klinische setting | De omstandigheden en context waarin de patiënt zich bevindt en wordt onderzocht. |
| Biopt | Een weefselmonster dat wordt genomen voor microscopisch onderzoek. |
| Serologie | Het onderzoek van het serum (vloeibare deel van bloed) om de aanwezigheid van antistoffen of antigenen te detecteren, vaak gebruikt voor diagnostiek van infectieziekten. |
| Beeldvorming | Medische technieken die beelden creëren van de interne structuur van het lichaam, zoals röntgenfoto's, CT-scans of MRI-scans. |
| Hemofilie | Een erfelijke bloedingsstoornis waarbij de bloedstolling ernstig is verstoord. |
| Thrombopathie | Een stoornis in de functie van bloedplaatjes. |
| Familiale anamnese | De medische geschiedenis van een patiënt en zijn of haar familieleden. |
| Thrombofilie | Een verhoogde neiging tot trombose, vaak met een genetische oorzaak. |