Cover
Börja nu gratis DEEL 2 DWARSLAESIE.pdf
Summary
# Secundaire stoornissen na dwarslaesie
Dit onderwerp behandelt de meest voorkomende complicaties die zich na een dwarslaesie kunnen ontwikkelen, met aandacht voor oorzaken, symptomen, preventie en behandeling.
## 1. Decubitus (doorligwond of drukwonde)
Decubitus is schade aan de huid en/of onderliggende weefsels, vaak ter hoogte van botuitsteeksels, veroorzaakt door druk en/of schuifkrachten. Het grootste risico op decubitus bestaat in de eerste 12 maanden na de laesie [4](#page=4).
### 1.1 Oorzaken
* **Extern:** Duur en intensiteit van druk- en schuifkrachten, met name op botuitsteeksels, vocht en materialen [4](#page=4).
* **Intern:** Verminderde drukspreiding door spieratrofie, verminderde doorbloeding en verhoogde zuurstofnood van het weefsel [4](#page=4).
### 1.2 Ontstaan
Decubitus kan van buiten naar binnen ontstaan of van binnen naar buiten, waarbij vier fasen worden onderscheiden volgens de EPUAP-classificatie:
1. Lokale roodheid (niet wegdrukbaar) in de buurt van botuitsteeksels [4](#page=4).
2. Blarenvorming en/of oppervlakkige ontvelling [4](#page=4).
3. Oppervlakkige decubitus [4](#page=4).
4. Diepe decubitus met necrose van diepere lagen (bot, spier, pees) [4](#page=4).
### 1.3 Lokalisatie
De locatie is afhankelijk van de positie en laesiehoogte. In liggende positie zijn sacrum en hielen het meest kwetsbaar, gevolgd door ischium en occiput. In zijlig zijn oor, schouder, elleboog, knie en enkel risicovol. In zittende positie zijn de stuiten, onderrug, schouderbladen, ellebogen en hielen het meest kwetsbaar (#page=4, 5) [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.4 Preventie
* Klinische inschatting van het risico middels risicoschalen (bv. Nortonschaal) (#page=6, 7) [6](#page=6) [7](#page=7).
* Positionering met frequente wisselhoudingen; de 30° zijligging en de semi-Fowler houding (30° heupflexie + 30° knieflexie) worden aangeraden [6](#page=6).
* Voorlichting en training van de patiënt [6](#page=6).
* Gebruik van anti-decubitus (AD) materiaal [6](#page=6).
* Activatie en mobilisatie [6](#page=6).
* Huidinspectie en -verzorging [6](#page=6).
* Adequaat voedingsbeleid [6](#page=6).
### 1.5 Behandeling
* **Conservatief:** Verminderen van belasting op de wond, wondverzorging en compressie [6](#page=6).
* **Operatief:** Indien conservatieve behandeling onvoldoende is [6](#page=6).
## 2. Contracturen
Contracturen zijn blijvende verkortingen van spieren, pezen of gewrichtskapsels waardoor een gewricht niet meer volledig kan bewegen. De prevalentie is hoog, met name bij tetraplegie (tot 85%) (#page=2, 8) [2](#page=2) [8](#page=8).
### 2.1 Etiologie
* **Neurogeen:** Spasticiteit [8](#page=8).
* **Niet-neurogeen:** Spieronevenwicht, immobilisatie, decubitus, pijn, neurogene heterotope ossificatie (NHO) [8](#page=8).
### 2.2 Lokalisatie
Contracturen kunnen optreden in de schouders, ellebogen (flexie), polsen (dorsiflexie), vingers (flexie), heupen (flexie), knieën (flexie) en voeten (plantairflexie). De ernst en beperking bij heupflexiecontracturen is afhankelijk van de fractiehoogte [8](#page=8).
### 2.3 Management
* **Preventief:**
* (Inhiberende) mobilisatie, mogelijk met functionele elektrostimulatie (FES), waarbij alertheid voor NHO geboden is [8](#page=8).
* Correcte positionering en wisselhoudingen [8](#page=8).
* Posturen (standing), spalken of rekkingen (> 20 minuten) [8](#page=8).
* Krachttraining van antagonisten [8](#page=8).
* Behandeling van spasticiteit en pijn [8](#page=8).
* **Behandeling:**
* Peesverlenging of spierverlenging middels chirurgie bij vergevorderde contracturen [8](#page=8).
Het belangrijkste is het voorkomen van contracturen door vroege en korte mobilisaties in de acute fase [8](#page=8).
## 3. Neurogene heterotope ossificatie (NHO)
NHO, ook wel ectopische ossificatie of myositis ossificans genoemd, is de vorming van botweefsel buiten het skelet, zonder voorafgaand trauma of veranderingen in nabijgelegen botstructuren. Het komt het meest voor rond de heup. De incidentie neemt af, mogelijk door preventieve maatregelen [9](#page=9).
### 3.1 Symptomen
* Verminderde Range of Motion (ROM) [9](#page=9).
* Zwelling, warmte (koorts), roodheid, pijn [9](#page=9).
* Kan leiden tot spasticiteit, verlies van functionaliteit en secundair decubitus [9](#page=9).
### 3.2 Differentiaaldiagnose
Thromboflebitis (DVT), artritis, tumor [9](#page=9).
### 3.3 Diagnostiek
Klinisch onderzoek, röntgenfoto's (7-10 dagen na symptomen), CT-scan met technetium 99 difosfonaat, verhoogde BSE, calcium en fosfor [9](#page=9).
### 3.4 Etiologie
De precieze oorzaak is niet volledig opgehelderd, maar het wordt geassocieerd met immobiliteit, lokale microtraumata, decubitus, inflammatie, doorbloedingsproblemen (hypoxie), centrale metabole, genetische en hormonale factoren [9](#page=9).
### 3.5 Klinische associaties
Spasticiteit, tijd sinds trauma, complete laesies, leeftijd [9](#page=9).
#### 3.5.1 Pijn en spasticiteit bij NHO
Bij een dwarslaesie voelt de patiënt geen pijn of druk in het gewricht door de onderbroken zenuwbanen. Bewegen van het gewricht kan leiden tot overactieve lokale reflexen in het ruggenmerg, wat resulteert in verhoogde spierspanning en spasticiteit. Dit maakt beweging moeilijker en leidt tot verlies van functionaliteit [10](#page=10).
### 3.6 Verklarende factoren voor ectopisch bot
* **Lange immobilisatie:** Leidt tot osteoporose, tragere bloedstroom (risico op DVT) en contracturen (#page=11, 13) [11](#page=11) [13](#page=13).
* **Autonome dysregulatie:** Verstoorde autonome zenuwen onder het letsel leiden tot verminderde vasoconstrictie en bloedstase, met risico op trombose (#page=11, 13) [11](#page=11) [13](#page=13).
* **Neuro-immunologische factoren:** Veranderingen in eiwitbalans en calcium-fosforbalans beïnvloeden de botstofwisseling (#page=11, 13) [11](#page=11) [13](#page=13).
* **Mobilisatie en microtrauma:** Bij mobilisatie kunnen kleine beschadigingen (microtraumata) in pezen ontstaan, die bij osteoporose kunnen leiden tot inflammatie en mineralenafgifte, resulterend in ectopisch bot (#page=11, 13) [11](#page=11) [13](#page=13).
### 3.7 Behandeling
* **Preventief:**
* Medisch: Behandeling van haematomen, urinaire infecties en decubitus; NSAID's, bestraling [14](#page=14).
* Kinesitherapeutisch: Vroege, voorzichtige mobilisaties, eventueel standing [14](#page=14).
* **Curatief:**
* Rust, posturen met ijs (in de ontstekingsfase) [14](#page=14).
* Chirurgie om ROM te herstellen, decubitus te voorkomen en spasticiteit te verminderen [14](#page=14).
Het vermijden van microtraumata tijdens mobilisatie is cruciaal (#page=12, 13) [12](#page=12) [13](#page=13).
## 4. Circulatiestoornissen – Autonome Dysfuncties
Schade aan het ruggenmerg kan leiden tot stoornissen in de autonome regulatie van hartslag, bloeddruk en temperatuur (#page=16, 17, 18, 27) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [27](#page=27).
### 4.1 Acute veranderingen
* **Neurogene shock:** Uitval van het orthosympathisch systeem (OS) leidt tot vasodilatatie (VD) en een daling van de bloeddruk (ABD). Dit veroorzaakt een zuurstoftekort in organen (#page=18, 19, 20, 27) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20) [27](#page=27).
* **Cardiale dysritmieën:** Met name bradycardie (trage hartslag) kan optreden. Aspiratie (wegzuigen van slijm) kan de baroreceptoren prikkelen, wat de bloeddruk verder doet dalen en de hartslag kan vertragen (#page=18, 19, 27) [18](#page=18) [19](#page=19) [27](#page=27).
* **Orthostatische hypotensie:** Bij het overeind komen zorgt het uitgevallen OS voor gebrek aan vasoconstrictie, waardoor bloed naar de benen zakt en de hersenen tijdelijk minder bloed krijgen, met duizeligheid en flauwvallen als gevolg (#page=18, 19, 21, 22). De ernst hangt af van de laesiehoogte [18](#page=18) [19](#page=19) [21](#page=21) [22](#page=22).
### 4.2 Chronische veranderingen
* **Autonome dysreflexie:** Overmatige reactie van het autonome zenuwstelsel op prikkels onder het letselniveau (bv. volle blaas), resulterend in een plotselinge stijging van de bloeddruk, hoofdpijn en zweten boven het letsel (#page=18, 19, 24, 25). Dit kan levensgevaarlijk zijn door het risico op een CVA [18](#page=18) [19](#page=19) [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Verminderde gewaarwording van pijn op borst of hart:** Door verstoorde sensorische banen bereiken pijnsignalen de hersenen niet (#page=18, 19) [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Atrofie van linker ventrikel (bij tetraplegie):** Door verminderde veneuze return kan het linker ventrikel dunner en zwakker worden (#page=18, 19) [18](#page=18) [19](#page=19).
### 4.3 Temperatuurstoornissen (Poikilothermie)
* Verminderde waarneming van warmte en kou door verstoorde sensorische input naar hypothalamus en amygdala (#page=18, 19, 26, 27) [18](#page=18) [19](#page=19) [26](#page=26) [27](#page=27).
* Verminderde controle over zweetregulatie: hyperhydrosis boven het letsel, hypohydrosis onder het letsel (#page=18, 27) [18](#page=18) [27](#page=27).
* **Environmental fever (Quad fever):** Koorts die ontstaat door omgevingsfactoren of inspanning, zonder infectie, voornamelijk bij hoge laesies (#page=18, 26, 27). Het lichaam warmt op en kan zichzelf niet koelen [18](#page=18) [26](#page=26) [27](#page=27).
### 4.4 Diepe veneuze trombose (DVT)
* **Oorzaken:** Immobiliteit leidt tot stase en perifere vasodilatatie, gecombineerd met een gedaalde hartfrequentie [23](#page=23).
* **Symptomen:** Roodheid, zwelling, warmte, pijn (indien sensibiliteit behouden) [23](#page=23).
* **Complicaties:** Longembolie, post-trombotisch syndroom [23](#page=23).
* **Behandeling:**
* Preventief: Beweging, standing, ijs, anticoagulantia [23](#page=23).
* Therapeutisch: Heparine, compressie (steunkousen, zwachtelen), ijs [23](#page=23).
## 5. Urologische stoornissen
De blaasfunctie wordt aangestuurd door het orthosympathisch (OS, T11-L2) en parasympathisch (PS, S2-S4) systeem, samenwerkend met het somatisch zenuwstelsel (S2-S4) (#page=28, 29, 30) [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30).
### 5.1 Spinale shockfase
Tijdens de spinale shockfase is er sprake van een slappe blaas, wat drainage vereist [28](#page=28).
### 5.2 Na de shockfase: Neurogene blaas
* **Automatische of reflexblaas (UMN L > L2):** De reflexboog is intact, maar de bewuste controle vanuit de hersenen is weggevallen. De blaas trekt reflexmatig samen en kan leiden tot onvoorspelbaar plassen. Behandeling omvat intermitterend sonderen, suprapubisch tapoteren (#page=28, 30) [28](#page=28) [30](#page=30).
* **Autonome blaas (LMN L > S2-S4):** De reflexboog naar de blaasspier is beschadigd, wat resulteert in een slappe blaas die zichzelf niet effectief kan legen. Dit vereist intermitterend sonderen. Chirurgische oplossingen zoals zenuwverbindingen of elektrische stimulatie kunnen overwogen worden (#page=28, 30) [28](#page=28) [30](#page=30).
### 5.3 Nachtelijke polyurie
's Nachts stroomt vocht vanuit de benen terug naar het hart, waardoor de nieren meer urine aanmaken. Bandageren van de benen voor het slapengaan kan dit verminderen [31](#page=31).
### 5.4 Behandeling
* Regelmatige vochtinname [28](#page=28).
* Intermittent sonderen [28](#page=28).
* Bij UMNL: suprapubisch tapoteren of sonde [28](#page=28).
* Bij LMNL: dorsale sacrale rhizotomie met stimulator [28](#page=28).
* Compressie/bandagering overdag ter reductie van oedeem en nachtelijke polyurie [28](#page=28).
## 6. Darmstoornissen
De darminnervatie verloopt via het OS (T8-T11) en PS (n. vagus) [33](#page=33).
### 6.1 Spinale shockfase
In de spinale shockfase is er retentie van stoelgang en urine door uitval van alle reflexen (#page=33, 34) [33](#page=33) [34](#page=34).
### 6.2 Neurogene darm
* **Reflectoir (UMN L):** Gevuld worden van de darmen leidt tot een reflectoire lediging (#page=33, 34) [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Slappe verlamming (LMN L):** Obstipatie is het voornaamste probleem, verergerd door uitval van buikspieren (T6-T12) die essentieel zijn voor persen (#page=33, 34) [33](#page=33) [34](#page=34).
### 6.3 Behandeling
* Darmtraining: Regelmatige vochtinname en geplande lediging [33](#page=33).
* Bij UMNL: Darmrelaxantia [33](#page=33).
* Bij LMNL: Zetpillen, rectaal toucher [33](#page=33).
## 7. Vruchtbaarheidsstoornissen
De innervatie van de genitale organen verloopt via OS (T12-L2) en PS (S2-S4) [35](#page=35).
### 7.1 Mannen
* Erectie is meestal reflexogeen en herwonnen, hoewel ejaculatie bemoeilijkt kan zijn door de vereiste samenwerking tussen PS (erectie) en OS (ejaculatie) [35](#page=35).
* Verminderde vruchtbaarheid [35](#page=35).
### 7.2 Vrouwen
* Asensibiliteit en anorgasmie kunnen voorkomen, hoewel de vruchtbaarheid over het algemeen beter bewaard blijft [35](#page=35).
Behandeling is zowel medisch als psychisch [35](#page=35).
## 8. Ademhalingsstoornissen
De ademhaling is afhankelijk van de laesiehoogte en de geïnnerveerde spieren, waaronder het diafragma (C3-5), scaleni, sternocleidomastoideus, levator scapulae (cervicaal) en de intercostaal- en buikspieren (thoracaal) (#page=36, 37) [36](#page=36) [37](#page=37).
### 8.1 Uitval afhankelijk van laesiehoogte
* **> C5:** Uitval van de nervus phrenicus (diafragma) vereist ademondersteuning (#page=36, 37) [36](#page=36) [37](#page=37).
* **C5-T5:** Uitval van intercostaal- en buikspieren bemoeilijkt de ademhaling [36](#page=36).
* **T5-T8:** Uitval van onderste intercostalen en buikspieren maakt zelfstandig ademen mogelijk, maar bemoeilijkt het ophoesten [36](#page=36).
* **< T8:** Ophoesten en verhoogd energiegebruik zijn mogelijk, maar constipatie en spasticiteit van buikspieren kunnen extra weerstand bieden (#page=36, 37) [36](#page=36) [37](#page=37).
### 8.2 Symptomen van respiratoire insufficiëntie
* Verminderd ademhalingsvolume en/of -frequentie [36](#page=36).
* Cyanose [36](#page=36).
* Problemen bij het ophoesten [36](#page=36).
### 8.3 Behandeling
* Ademhalingsoefeningen (diafragmale ademhaling, ondersteunende ademhalingsspieren) [36](#page=36).
* Bronchiaal toilet en expectoratie (ophoesten van slijm) [36](#page=36).
* Verdiepen van de ademhaling door inspanning (bv. armfietsen) [36](#page=36).
* Ondersteuning bij hoesten en ademhalingstraining [37](#page=37).
## 9. Arm- en handfunctie stoornissen
Therapeutische doelstellingen en behandelingen zijn afhankelijk van de laesiehoogte en de aanwezige restfuncties (#page=38, 44) [38](#page=38) [44](#page=44).
### 9.1 Therapeutische doelstellingen
* **C3-C5:** Verstijven in functionele positie (passieve functiehand) [38](#page=38).
* **C6-C8:** Verhogen of herstellen van functionaliteit (actieve functiehand) [38](#page=38).
### 9.2 Behandeling
* **Conservatief:**
* Functiehandschoen (> C6) [38](#page=38).
* Tenodesegreep (FES – neuroprothese) (< C6). De tenodesegreep is een grijpfunctie die ontstaat wanneer de vingers naar binnen buigen bij het strekken van de pols, mogelijk bij laesies thv C6 [38](#page=38) [39](#page=39).
* Mobilisatie [38](#page=38).
* Krachttraining van de dorsiflexoren [38](#page=38).
* Ergotherapeutische handgrepen zoals sandwich, sleutel, cilindergreep (#page=38, 39) [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Operatief:**
* Peestransfer, tenodese, arthrodese [40](#page=40).
* **Voorwaarden:** Stabiel beeld (minimaal 6 maanden), motivatie, voldoende spierkracht (getransfereerde spier MRC minimaal 4, synergisten sterk genoeg) en reversibiliteit van de ingreep (#page=40, 41) [40](#page=40) [41](#page=41).
* **Contra-indicaties:** Spasticiteit en contracturen [40](#page=40).
* Voorbeelden van operaties zoals de key grip procedure zijn mogelijk afhankelijk van de motorische score (#page=42, 43) [42](#page=42) [43](#page=43).
## 10. Pijn
Pijn na een dwarslaesie is vaak tweedelig: spinale pijn veroorzaakt door het letsel zelf en supraspinale pijn door de hersenen die proberen te compenseren voor het gebrek aan input (#page=45, 46). Lumbothoracale laesies geven vaker pijn dan cervicale laesies [45](#page=45) [46](#page=46).
### 10.1 Etiologie
* **Spinale pijn (pijn door het letsel zelf):** Ontstaat door anatomische schade, ontsteking of neurochemische veranderingen ter hoogte van het letsel (#page=45, 46) [45](#page=45) [46](#page=46).
* **Supraspinale pijn (pijn door de hersenen):** Ontstaat doordat de hersenen, bij gebrek aan signalen uit het lichaam onder het letsel, zelf pijnsensaties creëren (vergelijkbaar met fantoompijn). Dit kan neuropathische pijn zijn met brandende, schietende of schokkerige sensaties (#page=45, 46) [45](#page=45) [46](#page=46).
* **Gerefereerde pijn:** Pijn die wordt gevoeld in een ander lichaamsdeel dan de oorspronkelijke oorzaak [45](#page=45).
* **Nociceptieve pijn:** Vaak inflammatoir, bv. door overbelasting van schouderspieren [45](#page=45).
### 10.2 Behandeling
De behandeling is afhankelijk van de oorzaak [45](#page=45).
* **Medicamenteus:** Inclusief medicatie tegen spasticiteit [45](#page=45).
* **Fysisch:** TENS, acupunctuur, RM-stimulatie [45](#page=45).
* **Kinesitherapeutisch:** Rekken, krachttraining (met focus op antagonisten) [45](#page=45).
* **Invasieve behandelingen:** Blokkadetechnieken (achterhoorn), neurochirurgie [45](#page=45).
* **Gedragsmatig:** Graded activities, waarbij de focus ligt op het geleidelijk verleggen van grenzen en activiteiten [45](#page=45).
---
# Verwerkingsprocessen en psychologische aspecten van dwarslaesie
Dit deel van de tekst behandelt de psychologische impact van een dwarslaesie, de verschillende fasen van het verwerkingsproces en specifieke aandachtspunten, evenals tips voor omgaan met deze uitdagingen [47](#page=47) [48](#page=48).
### 2.1 Het algemene rouwproces bij dwarslaesie
Bij het verwerken van een dwarslaesie worden algemeen vijf fasen onderscheiden, die vergelijkbaar zijn met elk rouwproces. Het succesvol doorlopen van dit verwerkingsproces is essentieel voor het herwinnen van levenskwaliteit [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 2.1.1 De fasen van het verwerkingsproces
1. **Shock** [48](#page=48).
* Wat er gebeurt, dringt nauwelijks door [48](#page=48).
* Een gevoel van onwerkelijkheid overheerst [48](#page=48).
* Dit is de eerste fase die wordt ervaren [47](#page=47).
2. **Ontkenning** [48](#page=48).
* Deze fase kan tijdelijk fungeren als een gezond defensiemechanisme, dat bescherming biedt tegen emoties die de persoon op dat moment nog niet aankan [48](#page=48).
* Deze fase volgt vaak heel snel op de shockfase [47](#page=47).
3. **Opstandigheid en agressie** [48](#page=48).
* Deze fase kan interageren met therapie [48](#page=48).
* De patiënt komt in verzet tegen zijn lot en reageert zich af op de directe omgeving [48](#page=48).
* Gevoelens van jaloezie vormen een belangrijk onderdeel [48](#page=48).
* Het beleven van afhankelijkheid weegt zwaar door [48](#page=48).
* Men kan zich heel agressief gedragen naar iedereen rondom zich [47](#page=47).
4. **Verdriet, machteloosheid en depressie** [48](#page=48).
* Dit kan resulteren in een apathische houding die revalidatie kan belemmeren [48](#page=48).
* Angst voor de toekomst kan hierbij een rol spelen [47](#page=47).
5. **Acceptatie** [48](#page=48).
* Positieve gevoelens kunnen ontstaan bij een geslaagde operatie, medeleven van de omgeving, of geboekte vooruitgang in therapie, wat leidt tot toenemende motivatie [48](#page=48).
* Acceptatie dient gezien te worden als het maximale halen uit de resterende mogelijkheden [48](#page=48).
* Dit is uiteindelijk het doel waar mensen naartoe werken [47](#page=47).
### 2.2 Specifieke aandachtspunten bij verwerking van een dwarslaesie
Naast de algemene fasen, zijn er specifieke psychologische en perceptuele uitdagingen bij personen met een dwarslaesie die aandacht vereisen [49](#page=49) [50](#page=50).
#### 2.2.1 Lichaamsbeleving
* Verstoorde waarneming van het lichaam [49](#page=49).
* Mensen kunnen fantoomsensaties ervaren [49](#page=49).
* Het gevoel kan wegvallen [50](#page=50).
* Bij evenwichtstraining in zit kan men zich voelen als een zwevend borstbeen, met controleverlies over het lichaam onder de schouders [50](#page=50).
* In de vroege fase kunnen mensen dromen dat ze zweven in de kamer [50](#page=50).
#### 2.2.2 Afhankelijkheid
* De transitie naar afhankelijkheid kan abrupt zijn, van dag één op dag twee [50](#page=50).
* Situaties zoals wakker worden op intensieve zorgen en niet meer zelfstandig kunnen omdraaien of naar het toilet gaan, benadrukken deze afhankelijkheid [50](#page=50).
* Ook het onvermogen om de stem te gebruiken om hulp te vragen, kan zwaar wegen [50](#page=50).
#### 2.2.3 Stimulusdeprivatie
* Het leven, dat voorheen in eigen handen lag, verandert drastisch wanneer men plots in bed ligt en niets kan doen of beslissen [50](#page=50).
* Dit verlies van prikkels is een ontwenning die men meemaakt [50](#page=50).
#### 2.2.4 Ambivalentie ten opzichte van de rolstoel
* Veel mensen ervaren het gevoel dat anderen neerkijken op rolstoelgebruikers, en plotseling zelf deel uitmaken van deze groep kan tot ambivalentie leiden [50](#page=50).
#### 2.2.5 Verstoorde waarneming van de omgeving
* De wereld wordt waargenomen vanuit een zittende of liggende positie, wat de visuele perceptie verandert, aangezien gesprekken vaak plaatsvinden met staande personen [50](#page=50).
#### 2.2.6 Onwerkelijk einddoel van therapie
* De mindset moet aangepast worden, waarbij bijvoorbeeld zelfstandig bewegen met een rolstoel als einddoel wordt gesteld [50](#page=50).
#### 2.2.7 Angst en weerstand tegen oefeningen/hulpmiddelen
* Er is angst om te vallen door verminderd gevoel voor de eigen lichaamspositie [50](#page=50).
* Soms is er woede over de inspanning die nodig is voor ogenschijnlijk simpele taken [50](#page=50).
#### 2.2.8 Relationele en seksuele vraagtekens
* Dit is een belangrijk aspect, met name voor jonge mensen [49](#page=49) [50](#page=50).
#### 2.2.9 Sociale vaardigheden
* Er is een constante noodzaak om voor alles hulp te vragen, wat invloed heeft op sociale interacties [49](#page=49) [50](#page=50).
### 2.3 Tips voor het verwerkingsproces
Het verwerkingsproces vereist de nodige aandacht. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen emotioneel gerichte coping en probleemgerichte coping [51](#page=51).
#### 2.3.1 Omgaan met depressie
* Depressie komt frequent voor (ongeveer 30%) [51](#page=51).
* Uitlokkende factoren zijn onder andere recidief, weinig steun, erfelijke belasting, complicaties en angst [51](#page=51).
#### 2.3.2 Behandeling en ondersteuning
* **Luisteren, begrip en sympathie** zijn cruciaal, maar het stellen van grenzen is ook belangrijk [51](#page=51).
* Het is belangrijk om gevoelens niet weg te praten [51](#page=51).
* **Geduld** is essentieel, aangezien alles meer moeite kost, inclusief revalideren [51](#page=51).
* Bij vergeetachtigheid is het nuttig om informatie te herhalen [51](#page=51).
* Bij suïcidale gedachten is het noodzakelijk om door te verwijzen naar een psycholoog of revalidatiearts [51](#page=51).
* Het is belangrijk om ook aandacht te besteden aan de **mantelzorger** [51](#page=51).
* Zorg ook voor jezelf als hulpverlener [51](#page=51).
> **Tip:** Soms kan de emotionele belasting zo groot zijn dat de revalidatie tijdelijk op de achtergrond moet worden geschoven om eerst het emotionele welzijn aan te pakken [51](#page=51).
---
# Fysiologie en pathofysiologie van autonome dysfunctie na dwarslaesie
Dwarslaesies leiden tot diverse autonome dysfuncties, met name op het gebied van circulatie en temperatuurregulatie, door verstoring van de controle van het autonome zenuwstelsel [27](#page=27).
### 3.1 Circulatiestoornissen
De circulatiestoornissen na een dwarslaesie zijn het gevolg van ontregeling van het sympathische en parasympathische zenuwstelsel, die de bloeddruk, hartslag en vaattonus reguleren [16](#page=16).
#### 3.1.1 Fysiologische achtergrond autonome regulatie
Het autonome zenuwstelsel bestaat uit het parasympathische en orthosympathische deel. De parasympathicus, met de nervus vagus, vertraagt de hartslag en innerveert blaas en geslachtsorganen. Het orthosympathische deel, via de grensstrengen (thoracaal en lumbaal tot ongeveer L1-L2), regelt 'fight or flight' reacties en veroorzaakt vasoconstrictie en verhoogt de hartslag. Invloeden naar het hart lopen van T1 tot T6. Hoe lager de laesie, hoe meer orthosympathische innervatie behouden blijft, wat een hogere hartfrequentie en vasoconstrictie mogelijk maakt. Bij een laesie onder T6 is het hart in evenwicht tussen beide systemen; boven T6 tot T1 is de regulatie verminderd, en boven T1 is deze sterk ontregeld [16](#page=16) [17](#page=17).
Bloeddruk (ABD) wordt bepaald door hartfrequentie (HF), vaatweerstand (PW, vasoconstrictie) en slagvolume (SV) [21](#page=21).
#### 3.1.2 Acute circulatoire veranderingen
* **Neurogene shock:** Treedt acuut op na het letsel. Door beschadiging van het ruggenmerg valt het orthosympathische systeem uit, wat leidt tot vasodilatatie (VD) een daling van de bloeddruk en een verminderd circulerend bloedvolume. Dit kan resulteren in zuurstoftekort naar organen. Het hart probeert te compenseren met een verhoogde hartslag, maar de bloeddruk blijft laag. In de spinale shockfase vallen alle impulsen onder het letsel uit [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20) [27](#page=27).
* **Cardiale dysritmieën:** Ruggenmergletsel kan leiden tot bradycardie (trage hartslag). Een verhoogd risico bestaat bij aspiratie (wegzuigen van slijm uit de longen), waarbij baroreceptoren in de hals geprikkeld worden, de bloeddruk verder daalt en de hartslag nog trager kan worden, met gevaar voor bewustzijnsverlies [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Orthostatische hypotensie:** Bij opstaan zorgt normaal vasoconstrictie voor een adequate bloeddruk. Bij dwarslaesie werkt het orthosympathische systeem niet, waardoor bloed naar de benen zakt. Dit resulteert in tijdelijk zuurstoftekort naar de hersenen, met duizeligheid en flauwvallen als gevolg. De ernst hangt af van het niveau van de laesie [19](#page=19) [21](#page=21) [22](#page=22):
* **Hoge laesies (boven T1):** Geen vasoconstrictie in de benen, bloed blijft staan, SV daalt. De parasympathicus boven het letsel kan de hartslag remmen, wat de daling verergert [22](#page=22).
* **Laesies T1-T5:** Gedeeltelijke uitval orthosympathicus, hartslag en vasoconstrictie werken gedeeltelijk, bloeddruk daalt matig [22](#page=22).
* **Laesies T6-T12:** Hartslag normaal, maar vasoconstrictie onder T5 ontbreekt, SV iets lager, bloeddruk daalt licht [22](#page=22).
> **Tip:** Fysiologische compensaties zoals hormonale aanpassingen (renine/angiotensine) en autonome spinale reflexen (spasticiteit, hypertonie) kunnen de orthostatische hypotensie verminderen na verloop van tijd. Preventieve maatregelen omvatten een zoutrijk dieet, steunkousen, zwachtels en een buikband; curatieve maatregelen zijn benen omhoog leggen en medicatie [21](#page=21).
#### 3.1.3 Chronische circulatoire veranderingen
* **Autonome dysreflexie:** Een levensgevaarlijke situatie die ontstaat bij prikkels onder het letselniveau (bv. volle blaas, pijn). Het autonome zenuwstelsel reageert overdreven met verhoogde reflectoire activiteit en vasoconstrictie onder het letsel. Dit leidt tot een plotselinge, extreme bloeddrukstijging (soms tot 250 mmHg). Boven het letsel ontstaat vasodilatatie als compensatie, met symptomen als hoofdpijn, zweten, roodheid in het gezicht en verhoogde bloeddruk thv de hersenen. Zonder interventie kan dit leiden tot een CVA. Preventie omvat blaas- en darmhygiëne en voorlichting; behandeling richt zich op het wegnemen van de oorzaak (bv. ledigen van de blaas), medicatie (nifedipine) en verticalisatie [19](#page=19) [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Verminderde gewaarwording van cardiale of borstpijn:** Verstoorde sensorische banen zorgen ervoor dat pijnsignalen niet de hersenen bereiken, waardoor bijvoorbeeld hartaanvallen of angina niet worden gevoeld [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Atrofie van linker ventrikel:** Bij tetraplegie kan minder bloed terugkeren naar het hart, waardoor de hartspier minder krachtig werkt en het linker ventrikel dunner en zwakker wordt [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 3.1.4 Diepe veneuze trombose (DVT)
DVT ontstaat door immobiliteit, perifere vasodilatatie (door uitval orthosympathicus) en een verlaagde hartfrequentie, wat leidt tot bloedstase. Symptomen zijn roodheid, zwelling, warmte en pijn (indien sensibiliteit bewaard is). Complicaties omvatten longembolie en het post-trombotisch syndroom (verminderde doorbloeding op lange termijn). Preventie bestaat uit beweging, 'standing' (uitlokken vasoconstrictie), ijs en anticoagulantia; therapeutische behandeling omvat heparine, compressie en ijs [23](#page=23).
### 3.2 Temperatuurstoornissen
Temperatuurstoornissen ontstaan door verminderde sensorische input naar de hypothalamus en amygdala en verminderde controle over zweetregulatie [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Poikilothermie:** Treedt op bij laesies boven T6. Het lichaam kan de temperatuur niet meer reguleren, omdat automatische reacties zoals zweten bij warmte en vasoconstrictie/kippenvel bij koude niet meer werken. Het lichaam neemt letterlijk de omgevingstemperatuur aan. Mensen voelen ook niet goed dat het warm of koud is [18](#page=18) [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Quad fever:** Een extreme vorm van temperatuurstoornis, voornamelijk bij hoge dwarslaesies (quadriplegie). Het is hoge koorts zonder infectie, veroorzaakt door omgevingsfactoren, inspanning en verminderde warmteafvoer (door gebrek aan zweten onder de laesie). Het lichaam warmt op en kan zichzelf niet koelen [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Inspanningsgerelateerde koorts:** Bij inspanning produceert het lichaam warmte, maar de afvoer is verstoord. Onder de laesie is er geen zweetproductie en de circulatieregeling is slecht, waardoor warmte niet goed weg kan. Dit leidt tot snelle opwarming en koorts [27](#page=27).
> **Tip:** Verminderde waarneming van temperatuur en problemen met de zweetregulatie (hyperhydrosis boven laesie, hypohydrosis onder laesie) zijn kenmerken van temperatuurstoornissen [18](#page=18).
---
# Behandeling en revalidatie na dwarslaesie
Dit onderwerp omvat de therapeutische benaderingen en revalidatiemogelijkheden na een dwarslaesie, gericht op het minimaliseren van complicaties en het maximaliseren van functionaliteit.
### 4.1 Preventie van complicaties
Preventie speelt een cruciale rol in de behandeling en revalidatie na een dwarslaesie, met als doel het voorkomen van secundaire complicaties die de functionaliteit en levenskwaliteit verder kunnen beperken.
#### 4.1.1 Decubitus
Decubitus (doorligwonden) wordt preventief aangepakt door risico-inschatting met behulp van schalen, adequate positionering en wisselhoudingen, en het gebruik van anti-decubitus (AD) materiaal [6](#page=6).
* **Aangeraden houdingen:**
* Zijligging in 30 graden om druk op risicovolle drukpunten te minimaliseren [6](#page=6).
* Semi-Fowler houding (30 graden heupflexie + 30 graden knieflexie) voor een betere drukverdeling over benige punten [6](#page=6).
* **Belangrijke aspecten:**
* Regelmatig afwisselen van houdingen is essentieel [6](#page=6).
* Patiënteninformatie en training over risico's en zelfcontrole zijn cruciaal [6](#page=6).
* AD-materiaal stimuleert de doorbloeding en weefselkwaliteit [6](#page=6).
* Goede en gevarieerde voeding draagt bij aan een verminderd risico [6](#page=6).
* **Behandeling:** Indien decubitus toch ontstaat, wordt deze eerst conservatief (bv. met compressie) en daarna operatief behandeld [6](#page=6).
#### 4.1.2 Contracturen
Contracturen zijn blijvende verkortingen van spieren, pezen of gewrichtskapsels die leiden tot beperkte gewrichtsbeweeglijkheid. Het risico op contracturen is hoger bij hogere laesies door verminderde spieractiviteit [8](#page=8).
* **Oorzaken:**
* Neurogeen: spasticiteit [8](#page=8).
* Niet-neurogeen: spieronevenwicht (vooral bij immobilisatie), decubitus, pijn, neuromusculaire heterotopie (NHO) [8](#page=8).
* Overbelasting van spieren, bijvoorbeeld bij schouderklachten door gebruik van armen bij hoge letsels [8](#page=8).
* Immobilisatie na fracturen, zoals een beperking van heupflexie tot 90 graden gedurende 8 weken bij #T7-8 fractuur [8](#page=8).
* **Preventie:**
* Vroege en voorzichtige mobilisaties [8](#page=8).
* (Inhiberende) mobilisatie, eventueel met functionele elektrostimulatie (FES) om bijvoorbeeld de dorsiflexie te onderhouden. Let hierbij op autonome reflexie [8](#page=8).
* Correcte positionering en wisselhoudingen [8](#page=8).
* Posturen (standing), spalken of rekkingen langer dan 20 minuten [8](#page=8).
* Krachttraining van antagonisten [8](#page=8).
* Behandeling van spasticiteit en pijn, aangezien deze contracturen kunnen veroorzaken of verergeren [8](#page=8).
* **Behandeling:** Bij vergevorderde contracturen kan operatieve pees- of spierverlenging nodig zijn [8](#page=8).
#### 4.1.3 Neuromusculaire Heterotopie (NHO)
NHO is de aanmaak van botweefsel buiten het skelet, wat kan leiden tot complicaties zoals contracturen en decubitus [14](#page=14).
* **Behandeling (preventief):**
* Medicamenteus: NSAID's [14](#page=14).
* Kinesitherapeutisch: Vroege, voorzichtige mobilisaties en eventueel standing. Het vermijden van microtraumata is hierbij belangrijk [14](#page=14).
* Bestraling kan worden ingezet [14](#page=14).
* **Behandeling (curatief):**
* Rust en posturen met ijs in de ontstekingsfase [14](#page=14).
* Chirurgie om ROM (Range of Motion) te herstellen, decubitus te voorkomen en spasticiteit te verminderen [14](#page=14).
* **Uitlokkende factoren:** Hematomen, urineweginfecties en decubitus kunnen de aanmaak van NHO stimuleren en dienen dus ook voorkomen te worden [14](#page=14).
#### 4.1.4 Circulatiestoornissen
Verschillende circulatiestoornissen kunnen optreden na een dwarslaesie, waaronder orthostatische hypotensie, diepe veneuze trombose (DVT) en autonome dysreflexie.
##### 4.1.4.1 Orthostatische hypotensie (OH)
Orthostatische hypotensie is een bloeddrukdaling bij het overeind komen, veroorzaakt door ontregelde autonome regulatie van de bloeddruk [21](#page=21).
* **Pathofysiologie:**
* Boven T1: Ontregelde ABD (autonome bloeddrukregulatie) [21](#page=21).
* T1-T5: Gedeeltelijke ontregeling ABD [21](#page=21).
* T6-T12: Hartfrequentie (HF) OK, slagvolume (SV) en polsvolume (PW) gedeeltelijk ontregeld door gebrek aan vasoconstrictie onder T5 [21](#page=21).
* **Symptomen:** Duizeligheid, braakneiging, ijl gevoel, zwakte, bleke en klamme huid, bewustzijnsverlies [21](#page=21).
* **Fysiologische compensaties:** Hormonale aanmaak (renine/angiotensine), autonome spinale reflexen, spasticiteit en hypertonie (verhoogde spanning) kunnen de bloeddruk verhogen. Hoe verder na het trauma, hoe meer deze compensaties optreden [21](#page=21).
* **Behandeling:**
* Preventief: Zoutrijk dieet (houdt vocht vast), steunkousen, zwachtels, buikband [21](#page=21).
* Curatief: Benen omhoog leggen, medicatie [21](#page=21).
##### 4.1.4.2 Diepe veneuze trombose (DVT)
DVT is de vorming van een bloedklonter in een diepe ader, meestal in het onderbeen, bovenbeen of bekken [23](#page=23).
* **Oorzaken:** Immobiliteit (plegie), perifere vasodilatatie door uitval orthosympathicus, verlaagde hartfrequentie [23](#page=23).
* **Symptomen:** Roodheid, zwelling, warmte, pijn (indien sensibiliteit behouden) [23](#page=23).
* **Complicaties:** Longembolie, post-trombotisch syndroom (verminderde doorbloeding op lange termijn) [23](#page=23).
* **Behandeling:**
* Preventief: Beweging, standing, ijs, anticoagulantia [23](#page=23).
* Therapeutisch: Heparine, compressie (steunkousen, zwachtelen), ijs. Anticoagulantia maken het bloed minder snel stollend [23](#page=23).
##### 4.1.4.3 Autonome dysreflexie (AD)
AD is een gevaarlijke hypertensieve crisis die ontstaat door een prikkel onder het niveau van de dwarslaesie, leidend tot een ongecontroleerde sympathische reactie [24](#page=24).
* **Mechanisme:** Prikkel onder laesieniveau (bv. volle blaas, infectie, ES) leidt tot vasoconstrictie boven de laesie, wat de bloeddruk sterk doet stijgen, terwijl de zenuwbanen boven de laesie de bloeddruk niet kunnen verlagen. Er is hierbij te veel veneuze return [24](#page=24).
* **Symptomen:** Hoofdpijn, roodheid, zweten, verhoogde bloeddruk [24](#page=24).
* **Preventie:** Blaas- en darmhygiëne, voorlichting, regelmatige vochtinname en lediging [24](#page=24).
* **Behandeling:**
* Wegnemen van de oorzaak (bv. ledigen van de blaas, sondage) [24](#page=24).
* Medicatie (bv. nifedipine) [24](#page=24).
* Verticaliseren van de patiënt (tegengesteld aan orthostatische hypotensie) [24](#page=24).
#### 4.1.5 Urologische stoornissen
Urologische stoornissen, met name blaasfunctiestoornissen, zijn veelvoorkomende complicaties na een dwarslaesie [28](#page=28).
* **Innervatie:** Orthosympathicus (T11-L2) voor het ontspannen van de blaaswand en samentrekken van de interne sfincter; Parasympathicus (S2-S4) en somatisch systeem (S2-S4) voor het samentrekken van de blaas en ontspannen van de externe sfincter (#page=28, 30) [28](#page=28) [30](#page=30).
* **Fasen na laesie:**
* Spinale shockfase: Slappe blaas met retentie (#page=28, 34) [28](#page=28) [34](#page=34).
* Na shockfase:
* **Automatische/reflexblaas (UMNL > L2):** De reflexboog is intact, maar de bewuste controle vanuit de hersenen is weg (#page=28, 29, 30). De blaas vult zich en trekt automatisch samen, wat leidt tot onvoorspelbaar urineren [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Autonome blaas (LMNL > of t.h.v. S2-S4):** De reflexboog is beschadigd, waardoor de blaas niet meer reflexmatig samentrekt (#page=28, 29, 30). Dit resulteert in een slappe blaas die zichzelf niet kan legen, met risico op overrekking en infecties [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Behandeling:**
* Regelmatige vochtinname [28](#page=28).
* Intermittent sonderen (zelfkatheterisatie) om de blaas gecontroleerd te legen, vaak ook nodig 's nachts vanwege nachtelijke polyurie (#page=28, 30, 31) [28](#page=28) [30](#page=30) [31](#page=31).
* Bij UMNL: Suprapubisch tapoteren (of sonde) om reflexen op te wekken [28](#page=28).
* Bij LMNL: Soms chirurgische oplossingen zoals dorsale sacrale rhizotomie met stimulator of zenuwverbindingen om contracties op te wekken (#page=28, 30) [28](#page=28) [30](#page=30).
* Compressie/bandagering overdag kan nachtelijke polyurie verminderen door vochtcirculatie te verbeteren (#page=29, 31) [29](#page=29) [31](#page=31).
#### 4.1.6 Darmstoornissen
Darmstoornissen kunnen optreden door de ontregeling van het autonome zenuwstelsel dat de darmfunctie aanstuurt [33](#page=33).
* **Innervatie:** Orthosympathicus (T8-T11) en parasympathicus via de nervus vagus [33](#page=33).
* **Fasen na laesie:**
* Spinale shockfase: Retentie van ontlasting en urine door uitval van reflexen [34](#page=34).
* Neurogene darm:
* **Reflectoir (UMNL):** Via de vulling van de darm ontstaat een reflexmatige lediging (#page=33, 34) [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Slapverlamd (LMNL):** De darmbeweging is traag, wat leidt tot obstipatie. Dit wordt verergerd bij uitval van de buikspieren (vanaf T6-T12), waardoor persen bemoeilijkt wordt (#page=33, 34) [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Behandeling:**
* Darmtraining: Regelmatige vochtinname en regelmatige lediging [33](#page=33).
* Bij UMNL: Darmrelaxantia [33](#page=33).
* Bij LMNL: Gebruik van zetpillen en rectaal toucher [33](#page=33).
#### 4.1.7 Vruchtbaarheidsstoornissen
Traumatische dwarslaesies, vaak bij jonge volwassenen, kunnen leiden tot stoornissen in de vruchtbaarheid [35](#page=35).
* **Mannen:** Erectie is meestal reflexogeen en herwonnen (via S2-S4), maar ejaculatie kan bemoeilijkt zijn door de noodzaak van samenwerking tussen parasympathicus (erectie) en orthosympathicus (ejaculatie). Vruchtbaarheid is vaak verminderd [35](#page=35).
* **Vrouwen:** Sensibiliteit en anorgasmie kunnen optreden, maar vruchtbaarheid is over het algemeen beter bewaard [35](#page=35).
* **Behandeling:** Medische en psychische ondersteuning [35](#page=35).
#### 4.1.8 Ademhalingsstoornissen
Ademhalingsstoornissen zijn een directe consequentie van de laesiehoogte en de uitval van ademhalingsspieren [36](#page=36).
* **Innervatie ademhalingsspieren:**
* Diafragma: C3-C5 (kernspier C4) (#page=36, 37) [36](#page=36) [37](#page=37).
* Hulp ademhalingsspieren: Scaleni (C2-8), sternocleidomastoideus (C2-3), levator scapulae (C2-4) [36](#page=36).
* Intercostaalspieren: T1-12 [36](#page=36).
* Buikspieren: T6-12 [36](#page=36).
* **Impact laesiehoogte:**
* > C5: Uitval n. phrenicus; ademhalingsondersteuning nodig > C4 [36](#page=36).
* C5-T5: Uitval intercostaal- en buikspieren, bemoeilijkte ademhaling [36](#page=36).
* T5-T8: Uitval onderste intercostalen en buikspieren; zelfstandig ademen mogelijk, maar moeite met ophoesten [36](#page=36).
* < T8: Ophoesten en verhoogd energiegebruik mogelijk [36](#page=36).
* **Verergerende factoren:** Constipatie en spasticiteit van buikspieren kunnen extra weerstand bieden aan inademing en het ophoesten bemoeilijken [37](#page=37).
* **Symptomen van respiratoire insufficiëntie:** Verminderd ademvolume en verhoogde ademfrequentie (korte, oppervlakkige ademhaling), cyanose, problemen bij ophoesten [36](#page=36).
* **Behandeling:**
* Ademhalingsoefeningen (diafragmale ademhaling, hulp bij expiratie) [36](#page=36).
* Bronchiaal toilet en expectoratie (hulp bij ophoesten van slijm). Therapeut kan hierbij tegendruk op de buik geven [36](#page=36) [37](#page=37).
* Verdiepen van ademhaling door inspanning (bv. armfietsen) [36](#page=36).
* Stimuleren van diepere ademhaling om slijmen op te werken [37](#page=37).
#### 4.1.9 Arm- en handfunctie stoornissen
Stoornissen in arm- en handfunctie zijn afhankelijk van de laesiehoogte en restfuncties [38](#page=38).
* **Therapeutische doelstellingen:**
* C3-C5: Verstijven in functionele positie (passieve functiehand) [38](#page=38).
* C6-C8: Verhogen of herstellen van functionaliteit (actieve functiehand) [38](#page=38).
* **Behandeling (conservatief):**
* >C6: Gebruik van een functiehandschoen [38](#page=38).
*
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Tetrafigap | Een studie die 1668 tetraplegische patiënten onderzocht om de prevalentie van complicaties zoals contracturen, pijn, urinaire incontinentie en decubitus te bepalen. |
| Haisma JA e.a. | Een studie uit 2007 die 143 patiënten met dwarslaesie volgde op drie momenten: bij opname, na 3 maanden en na 1 jaar, om de incidentie van complicaties zoals urinaire infecties, decubitus en spasticiteit te analyseren. |
| Adriaansen e.a. | Een studie uit 2016 die 282 patiënten met dwarslaesie in de chronische fase (>10 jaar) onderzocht en vaststelde dat musculoskeletale pijn, decubitus, spasticiteit en constipatie geassocieerd zijn met een lagere kwaliteit van leven. |
| Wahman e.a. | Een studie uit 2019 naar 45 patiënten met traumatische dwarslaesie, die onderscheid maakte tussen complicaties in de acute fase (urinaire complicatie, pneumonie, neuropathische pijn) en de revalidatiesetting (meer spasticiteit). |
| Decubitus | Een doorligwond of drukwonde, veroorzaakt door schade aan de huid en onderliggende weefsels door druk en/of schuifkrachten, met name ter hoogte van botuitsteeksels. |
| Faecale incontinentie | Het ongewild verlies van ontlasting, een complicatie die kan optreden na een dwarslaesie door verstoring van de controle over de darmfunctie. |
| NHO (Neurogene Heterotope Ossificatie) | De vorming van botweefsel buiten het normale skelet, bijvoorbeeld in spieren of kapsels, als gevolg van een neurogene oorsprong. Dit kan leiden tot bewegingsbeperkingen en pijn. |
| Constipatie | Een verstopping van de darmen, gekenmerkt door moeilijke of weinig ontlasting. Dit is een veelvoorkomende complicatie bij patiënten met dwarslaesie. |
| Contractuur | Een blijvende verkorting van spieren, pezen of gewrichtskapsels, waardoor een gewricht niet meer volledig kan bewegen. Dit kan het gevolg zijn van immobilisatie, spasticiteit of spieronevenwicht. |
| Spasticiteit | Een verhoogde spierspanning en overmatige reflexen die kunnen optreden na een dwarslaesie. Dit kan leiden tot ongewilde bewegingen en kan bijdragen aan contracturen. |
| Autonome dysregulatie | Een verstoring van het autonome zenuwstelsel, dat normaal gesproken onbewuste lichaamsfuncties reguleert zoals hartslag, bloeddruk en temperatuur. Bij dwarslaesie kan dit leiden tot problemen zoals orthostatische hypotensie en autonome dysreflexie. |
| Neurogene shock | Een acute toestand die ontstaat na een dwarslaesie, waarbij het orthosympathisch systeem uitvalt, wat leidt tot vasodilatatie, een sterk dalende bloeddruk en zuurstoftekort in de organen. |
| Cardiale dysritmieën | Hartritmestoornissen, zoals bradycardie (te trage hartslag), die kunnen optreden na een dwarslaesie door uitval van autonome zenuwfuncties. |
| Orthostatische hypotensie | Een plotselinge daling van de bloeddruk bij het opstaan of rechtop zitten, veroorzaakt doordat het lichaam de bloeddruk niet adequaat kan reguleren na een dwarslaesie. |
| Diepe veneuze trombose (DVT) | Een bloedklonter die zich vormt in een diepe ader, meestal in het onderbeen of bekken. Dit is een risicovolle complicatie bij patiënten met dwarslaesie door immobiliteit en stase. |
| Autonome dysreflexie | Een levensbedreigende aandoening na een dwarslaesie, waarbij prikkels onder het letselniveau leiden tot een overmatige sympathische reactie met een plotselinge, gevaarlijke stijging van de bloeddruk. |
| Poikilothermie | Het onvermogen van het lichaam om de lichaamstemperatuur te reguleren, waardoor de temperatuur zich aanpast aan de omgevingstemperatuur. Dit treedt op bij laesies boven T6. |
| Quad fever | Een extreme vorm van temperatuurstoornis bij patiënten met een hoge dwarslaesie, waarbij hoge koorts optreedt zonder infectie, veroorzaakt door omgevingsfactoren, inspanning en verminderde warmteafvoer. |
| Inspanningsgerelateerde koorts | Koorts die ontstaat door inspanning, waarbij het lichaam te warm wordt doordat de warmteafvoer (zweten, circulatie) verstoord is door de dwarslaesie. |
| Urologische stoornissen | Problemen met de blaasfunctie, zoals incontinentie, retentie of een reflexblaas, die optreden na een dwarslaesie door beschadiging van de zenuwbanen die de blaas aansturen. |
| Darmstoornissen | Problemen met de darmfunctie, zoals obstipatie of verlies van stoelgang, die het gevolg zijn van neurogene veranderingen in de darmmotiliteit na een dwarslaesie. |
| Vruchtbaarheidsstoornissen | Problemen met de voortplantingsfunctie, waaronder erectie- en ejaculatieproblemen bij mannen en verminderde vruchtbaarheid bij vrouwen, die kunnen optreden na een dwarslaesie door aantasting van de zenuwinervatie. |
| Ademhalingsstoornissen | Belemmeringen in de ademhalingsfunctie, variërend van moeite met ophoesten tot volledige afhankelijkheid van beademing, afhankelijk van de hoogte van de dwarslaesie en de uitval van ademhalingsspieren. |
| Arm- en handfunctie stoornissen | Beperkingen in de motorische en functionele capaciteiten van de armen en handen, die optreden na een dwarslaesie en kunnen worden aangepakt met conservatieve, operatieve of ergotherapeutische interventies. |
| Pijn bij dwarslaesie | Pijn die ontstaat als gevolg van de dwarslaesie zelf (spinale pijn) of als gevolg van de hersenen die reageren op het gebrek aan signalen (supraspinale pijn, neuropathische pijn). |
| Verwerkingsproces | De psychologische en emotionele reacties van een persoon op het leven met een dwarslaesie, gekenmerkt door verschillende fasen zoals shock, ontkenning, opstandigheid, verdriet en acceptatie. |
| Spinale shockfase | De initiële periode na een dwarslaesie waarin er een acute uitval is van alle reflexen onder het letselniveau, wat leidt tot slappe verlamming en stoornissen in blaas- en darmfunctie. |
| UMNL (Upper Motor Neuron Lesion) | Een laesie van de hogere motorische neuronen, meestal boven L2, waarbij de reflexboog intact is maar de bewuste controle vanuit de hersenen verloren is gegaan, wat leidt tot een reflexblaas. |
| LMNL (Lower Motor Neuron Lesion) | Een laesie van de lagere motorische neuronen, op of onder L2, waarbij de reflexboog zelf beschadigd is, wat resulteert in een slappe blaas die niet meer reflexmatig kan samentrekken. |
| Nachtelijke polyurie | Verhoogde urineproductie tijdens de nacht, die optreedt bij mensen met een dwarslaesie doordat vocht dat overdag in de benen zakt, ’s nachts terugstroomt naar het hart en de nieren. |
| Neurogene darmen | Darmfunctiestoornissen veroorzaakt door schade aan de zenuwen die de darmen aansturen, wat kan leiden tot obstipatie of een reflectoire lediging. |
| Reflexblaas | Een blaas die automatisch samentrekt als reactie op prikkels, zonder bewuste controle vanuit de hersenen, vaak voorkomend bij een Upper Motor Neuron Lesie (UMNL). |
| Slappe blaas | Een blaas die door beschadiging van de reflexboog (Lower Motor Neuron Lesion - LMNL) nauwelijks meer kan samentrekken, wat leidt tot retentie van urine. |
| Contracturen | Blijvende verkortingen van spieren, pezen of gewrichtskapsels waardoor een gewricht niet meer volledig kan bewegen. |
| Decubitus | Doorligwonde of drukwonde, ontstaan door langdurige druk op de huid, vooral ter hoogte van botuitsteeksels. |
| Spasticiteit | Verhoogde spierspanning en overmatige reflexen na ruggenmergletsel. |
| Neurogene heterotope ossificatie (NHO) | Ectopische botvorming buiten het skelet, zoals in spieren of pezen, vaak geassocieerd met immobiliteit en ontstekingen na een dwarslaesie. |
| Autonome dysreflexie | Een potentieel levensgevaarlijke reactie op prikkels onder het niveau van de dwarslaesie, resulterend in een plotselinge, ernstige bloeddrukstijging. |
| Neurogene shock | Een acute toestand direct na een dwarslaesie waarbij het orthosympathisch zenuwstelsel uitvalt, leidend tot vasodilatatie en een sterke bloeddrukdaling. |
| Cardiale dysritmieën | Hartritmestoornissen, zoals bradycardie (trage hartslag), die kunnen optreden bij dwarslaesie door autonome ontregeling. |
| Poikilothermie | Onvermogen om de lichaamstemperatuur te reguleren, waardoor de temperatuur meebeweegt met de omgevingstemperatuur, vooral bij laesies boven T6. |
| Quad fever | Extreem hoge koorts zonder infectie bij patiënten met hoge dwarslaesies, veroorzaakt door omgevingsfactoren of inspanning en verminderde warmteafvoer. |
| Inspanningsgerelateerde koorts | Verhoogde lichaamstemperatuur die optreedt tijdens inspanning door een verstoorde warmteregulatie, met name bij dwarslaesiepatiënten. |
| Urologische stoornissen | Problemen met de blaasfunctie, zoals incontinentie, retentie of een overactieve blaas, veroorzaakt door aantasting van de zenuwbanen na een dwarslaesie. |
| Darmstoornissen | Problemen met de stoelgang, zoals obstipatie of verlies van controle, door neurogene veranderingen in de darmmotiliteit na een dwarslaesie. |
| Vruchtbaarheidsstoornissen | Problemen met de seksuele functie en vruchtbaarheid, die kunnen optreden na een dwarslaesie door aantasting van de zenuwinervatie van de genitale organen. |
| Ademhalingsstoornissen | Beperkingen in de ademhalingsfunctie, afhankelijk van de laesiehoogte, die de ademhalingsspieren aantasten en kunnen leiden tot problemen met ademen en ophoesten. |
| Arm- en handfunctie stoornissen | Beperkingen in de functionaliteit van armen en handen door uitval van spieren en zenuwen na een dwarslaesie, met mogelijke chirurgische interventies om functie te herstellen. |
| Pijn | Een complex symptoom na dwarslaesie, onderverdeeld in spinale pijn (door de laesie zelf) en supraspinale pijn (neuropathische pijn, fantoompijn), die zeer invaliderend kan zijn. |
| Verwerkingsproces | Het psychologische traject dat iemand doorloopt na een ingrijpende gebeurtenis zoals een dwarslaesie, inclusief fasen van shock, ontkenning, opstandigheid, verdriet en acceptatie. |